Het oog dat al ziende zichzelf niet ziet.


Bij de beginnende bewustwording doet zich ook het verschijnsel voor, dat over 'mijn ik' en 'mijn zelf' wordt gesproken. Door het bezittelijke voornaamwoord 'mijn' te gebruiken, geeft degene die dit uitspreekt aan, zélf de eigenaar van 'het ik' of 'het zelf' te zijn. De eigenaar is echter méér dan datgene, wat die eigenaar bezit; de eigenaar 'be-zit' het immers, kan desgewenst 'erop zitten'. De eigenaar is als de 'bezittende zelfstandigheid' het onderwerp en het bezit is het lijdende voorwerp: het 'wordt bezeten'.
In het geval van de uitspraak: 'mijn Zelf' wordt gewoonlijk bedoeld dat dat 'Zelf' iets 'verhevens' en 'hogers' is; maar er wordt niet beseft, dat de zelfstandigheid die dit uitspreekt en zegt dat het 'van mij' is, juist daardoor méér moet zijn dan dat 'Zelf' - dat door de toevoeging van het bezittelijke voornaamwoord 'mijn' immers slechts een bezit is!
Ook wordt in deze toestand van beginnende bewustwording wel gesproken over 'mijn geest' of 'mijn psyche'. Het verschijnsel van het voorkomen van deze uitspraak is een duidelijke aanwijzing, dat je als menselijke geest in een toestand kunt verkeren onbewust te zijn van jezelf. Alleen daardoor kun je ertoe komen te menen dat de geest iets ánders is dan jezelf als degene, die deze uitspraak 'mijn geest' doet! Deze uitspraak laat zien dat de mening bestaat, dat de geest 'iets' buiten jezelf zou zijn en daardoor tot het bezit van jou als de sprekende persoon zou kunnen worden gerekend. Dat je alleen zélf als geest de enige bron van deze uitspraak kunt zijn, wordt door onbewustheid van jezelf als de menselijke geest, niet beseft.

De menselijke geest lijkt in deze toestand op het oog, dat, al ziende, zichzélf niet ziet. Door de overdracht van zichzelf op een inhoud, een gedachte in de ziel, in het bijzonder het zelfbeeld, ontstaat een geestesgesteldheid, die in wezen nog steeds overeenkomt met de geestesgesteldheid van de mens uit de oudheid. In die tijd was de menselijke geest ook onbewust van zichzelf en verkeerde ook in een toestand van overdracht, waarbij persoonlijkheidseigenschappen werden overgedragen op goden en godinnen, die zich ophielden op een hoge berg als de Olympos of in verre en onbereikbare hemelstreken zoals het Walhalla.
In deze tijd bevinden die oude goden, in de vorm van 'het ik' en 'het Zelf', zich in eveneens onbekende streken, die nu de namen 'het onderbewuste' en 'het bovenbewuste' hebben gekregen. Er is door de mensheid dus al wel een belangrijke stap gezet: wat vroeger veruiterlijkt was aan de hemel is nu verinnerlijkt in de eigen binnenwereld... maar nog wel in eenzelfde toestand van onbewustheid en verdeeldheid.

Door het door iedereen ervaarbare feit dat er een 'zich bewustzijn van de buitenwereld' bestaat, is de menselijke geest zich er vaag van bewust dat er toch wel íets moet zijn dat een onstoffelijke zelfstandigheid is. Door de onbewustheid van zichzelf moet de geest vervolgens zoeken naar woorden om er zichzelf mee aan te duiden.
Naast 'Ik' en 'Zelf' zijn er in de verschillende levensbeschouwingen en door filosofen woorden gebruikt als: 'praña' (yoga), 'ch'i' (taoïsme), 'fravashi' (Zarathustra), 'entelechie' (Aristoteles), 'monade' (theosofie), 'force active' (Leibniz), 'élan vital' (Bergson), 'vitaal principe' (Hahnemann), 'creativity' (Whitehead), 'morfogenetisch veld' (Sheldrake) en in het algemeen 'vitale kracht', 'psyche', 'odkracht', 'levenskracht', 'mind', 'spirit', 'bewustzijn' en 'energie'.
In geestkunde is het de geest die met behulp van zijn geestelijke vermogens een geestelijke ontwikkeling doormaakt naar hereniging met de algeest. Maar op het eenvoudige woord 'geest' rust blijkbaar een taboe. Het klinkt niet wetenschappelijk genoeg, het klinkt te godsdienstig of doet denken aan spoken.

Zoals Vader Abraham tegen zijn volk moest zeggen: "Hoor, oh Israël, de Heer onze God, de Heer is Eén!" (Deut. 6:4-14), zo moet er nu worden gezegd: "Hoor, oh zoekende mens, jij zelf als de menselijke geest, jij bent één, jij bent één menselijke geest!"

Voor de mens die zichzelf als de zelfstandige eenheid, de menselijke geest, heeft leren kennen door zich bewust te worden van de werkzaamheid van de geestelijke vermogens in zichzelf, is er niet meer zoiets als 'het ik' en 'het Zelf', maar de wetenschap: 'Ik ben het zelf'! 'Zelf' is een woord dat alleen maar kan verwijzen naar 'ik'; het is er de verdubbeling van: 'ik, ik'.
De verwarring van de verdeeldheid die samenhangt met de onbewuste vereenzelviging met de verdeeldheid die dit stoffelijke bestaan kenmerkt, heeft plaats gemaakt voor de vreugde in het hart de kern te hebben gevonden 'die ik zélf ben'! Die kern is de eenheid van de geest, de bolvormige wolk van licht en wamte, die in zichzelf de dingen waarneemt, ze overdenkt en doorvoelt en er dan iets mee wil doen, hetzij in de eigen binnenwereld (ingekeerd) of in de buitenwereld (uitgekeerd).
Deze bolvormige wolk van geestelijk licht en geestelijke warmte is door verdichting voortgekomen uit de goddelijke algeest, is begonnen aan een weg door Gods schepping naar een zelfbewerkte zelfstandigheid en zal zich aan het einde van die weg bewust herenigen met zijn of haar oorsprong, God als die algeest.
Dan wordt duidelijk dat twee woorden heilig zijn voor de menselijke geest: 'ik' en 'God'. Het woord 'ik' heeft de betekenis, dat degene die het uitspreekt daarmee zichzelf aanduidt. Het woord 'ik' wordt in de geest gevormd en in de buitenwereld uitgesproken als een rechtstreekse terugverwijzing naar de bron - de werkzame geest - waarin dat woord een ogenblik ervoor is gevormd en geestelijk heeft geklonken.
Het woord 'ik' kan niet anders dan onmiddellijk terugwijzen naar de menselijke geest zelf. Aangezien die een algeestvonk is die door verdichting uit de goddelijke algeest is voortgekomen, wijst het woord 'ik' middels de menselijke geest ook terug naar de bron van die geest: God. Het woord 'ik' heeft daardoor een even verheven betekenis als het woord 'God'.


terug naar het overzicht






^