De geestgedaante en de zenuwcel (het neuron)

Als de menselijke geest binnen zichzelf als de bolvormige wolk van licht en warmte werkzaam wordt met zijn geestelijke vermogens - het waarnemen, denken, voelen en willen - dan straalt de geest om zich heen de ziel uit. Ieder van de vermogens heeft een eigen aandeel daarin, waardoor er zeven uitstralingen zijn, die met elkaar samenhangen. In die uitstralingen worden de voorbrengselen van de geestelijke werkzaamheid bewaard: in de uitstraling van het waarnemen ervaringen en kennis, in die van het denken gedachten, in die van het voelen persoonlijke ervaringen met een gevoelslading en in die van het willen de beelden van wilsbesluiten.
In de loop van de miljoenen jaren durende ontwikkeling die de menselijke geest heeft meegemaakt, hebben ook de eigenschappen van de vermogens op de ziel als uitstraling van de geest ingewerkt en er vorm aan gegeven.
Het waarnemen is het opnemende vermogen, wat tot uitdrukking is gekomen in de vorm van het hoofd, waar niet alleen veel zintuiglijke gewaarwordingen worden opgenomen, maar ook voedsel, vocht en lucht. Het denken is tot uitdrukking gekomen in de organen van de buikholte, onder het middenrif. Al die organen hebben een ontledende en weer samenvoegende werking, zoals de darmen, de lever en de nieren, wat overeenkomt met de ontledende denkwerkzaamheid (van het verstand) en weer samenvoegende werkzaamheid (van de rede). Het voelen is tot uitdrukking gekomen in het hart en de bloedsomloop (die nauw samenhangt met de longen) in de borstkas. Het hart en de bloedsomloop verzorgen met toewijding alle cellen van het lichaam, wat een eigenschap is van het voelen. Het willen tenslotte als het vermogen waardoor de geest kan ondernemen, is tot uiting gekomen in de ledematen, waardoor de geest vorm kan geven aan de redelijke en zedelijke wilsbesluiten door handelingen en uitspraken.
Ook deze verhouding is een uitdrukking van 'Zo boven, zo beneden'.

De zenuwcel is vergeleken met andere lichaamscellen een heel bijzondere vanwege zijn bouw en de elektrobiochemische verschijnselen die zich in en om het membraan van de cel afspelen bij de prikkelgeleiding. De cel is opgebouwd uit een cellichaam met aan de ene kant de vele dendrieten, die prikkels naar de cel toevoeren en aan de andere kant het ene axon (of neuriet) dat prikkels doorzendt naar bijvoorbeeld de spieren, een orgaan of een hormoonklier.
De dendrieten zijn de kant van de zenuwcel waar prikkels worden opgenomen, wat met het waarnemen overeenkomt. Op het membraan van het cellichaam worden vervolgens alle binnenkomende prikkels opgeteld of afgetrokken. Er komen namelijk bevorderende en remmende prikkels binnen en de zenuwcel werkt als een rekenmachine. Het cellichaam verwerkt alle prikkels, wat met de werkzaamheid van het denken en voelen overeenkomt. Als aan het begin van het axon een bepaalde drempelwaarde is bereikt, zendt de cel tenslotte over het axon een prikkel naar een doelorgaan, dat in werking wordt gezet of wordt geremd. Dit komt met het willen overeen.


Een werkzame zenuwcel die prikkels doorgeeft, vertoont in en op het membraan een elektrobiochemische toestandsverandering, een zogenaamde 'actiepotentiaal'. Daarbij stromen natriumionen door natriumionkanaaltjes naar binnen en kaliumionen door kaliumionkanaaltjes naar buiten, waardoor een zogenaamde 'depolarisatie' van het membraan optreedt. Enige milliseconden later worden de natriumionen weer naar buiten gepompt door een enzym (een biochemisch actief eiwit) en de kaliumionen weer naar binnen, waardoor de oorspronkelijk bestaande 'rustpotentiaal' weer wordt hersteld.
De natriumionkanaaltjes beschikken over een sensor, die gevoelig is voor veranderingen van de natriumionconcentratie in de omgeving. Daardoor geven de natriumionkanaaltjes een eenmaal opgewekte toestandverandering aan elkaar door. De prikkel begint in de dendrieten en wordt doorgegeven naar het cellichaam, en van daar naar het einde van het axon. Uiteindelijk komen de meeste prikkels aan in het centrale zenuwstelsel, in het bijzonder in de hersenschors; daar kan, door de ziel heen, de geest zich er bewust van worden.
Tijdens de depolarisatie stromen er elektrische ladingen (van de natrium- en kaliumionen) door de kanaaltjes. Dit is de plaats waar in de cel een elektrische stroom optreedt. Deze stroom van elektrische ladingen is de oorzaak van een magneetveld dat om de zenuwcel heen naar buiten toe uitstraalt. De werkzame zenuwcel heeft dezelfde kenmerken als de werkzame menselijke geest die om zich heen de ziel uitstraalt, waarin de kenmerken van de vermogens tot uitdrukking zijn gekomen.
Ook hier verschijnt een 'Zo boven, zo beneden' bij de werkzame geest en de zenuwcel. De zenuwcel met zijn magneetveldje is een stoffelijke weergave van de menselijke geest die de geestgedaante uitstraalt. Door middel van hun beider uitstralingen, die zich met elkaar kunnen vermengen en met elkaar kunnen meetrillen, is de wisselwerking tussen geest en stof mogelijk.
Zie hiervoor ook het onderwerp: De wisselwerking tussen geest en hersenen in het menu.


terug naar Zinnebeeld algeestvonk

terug naar het overzicht











^