Leonardo Boff - God wordt mens, bezinning over Kerstmis

Uit het Portugees vertaald door Jozef Verstappen o.f.m.
Uitgeverij Altiora Averbode, Apeldoorn, 1985

Inhoudsopgave


Leonardo Boff
theoloog, filosoof en schrijver
1. Het Plan van God: mens worden
1.1 Er mag geen droefheid heersen als het leven wordt geboren
1.2 De Zoon werd mens van vlees en bloed, Jezus van Nazaret
1.3 Wat betekent het mens-zijn van God voor ons?
1.4 De Zoon nam in zekere zin alle mensen in zich op
1.5 De Zoon nam in zekere zin alle dingen in zich op

2. Het levensdoel van de mens: God worden
2.1 De mens op zoek naar God
2.2 De kosmos op weg naar God
2.3 Jezus Christus: God, die mens werd
3. Jezus Christus: Ontmoeting God en mens
3.1 Het goddelijke van de mens
3.2 Het menselijke van God
3.3 Jezus Christus, sacrament van de ontmoeting van God en mens
3.4 Een nieuwe vorm van poëzie en van goddelijke lyriek

3.4 Een korte levensbeschrijving

1. Het Plan van God: mens worden
Kerstmis! Een wereld van symbolen is verbonden met dit woord: de kaarsen, de sterren, de glanzende kerstballen, de kerstboom, de kribbe, de os en de ezel, de herders, de goede Jozef en de Maagd, het Kind liggend op stro. Ze vormen de weerklank van de grootste gebeurtenis van de geschiedenis: de menswording van God. Ze ontstonden uit het geloof en ze spreken tot het hart. Tegenwoordig zijn deze symbolen ingepalmd door de handel en doen ze een aanval op onze beurs. Maar ondanks deze verwereldlijking behoudt Kerstmis nog altijd zijn onschendbare heiligheid, die de heiligheid van het leven zelf is. Ieder leven is heilig en verwijst naar een hoogheilig mysterie. Daarom is ieder vergrijp aan het leven een aanval op God zelf.
In het leven van het Kind viert het geloof het feit dat het Leven zelf zich openbaart en dat het goddelijk Mysterie wordt meegedeeld. Het inzicht in de diepte van dit Mysterie is in onze geseculariseerde wereld niet verloren gegaan. Daarom gaat Kerstmis ver uit boven het gemanipuleer met al zijn symbolen, daarom is dit feest rijker dan alle propagandastunts van onze consumptiemaatschappij.

terug naar de Inhoud

1.1 Er mag geen droefheid heersen als het leven wordt geboren
Om echt Kerstmis te vieren, is het nodig de heilige sfeer van zijn religieuze oorsprongen opnieuw te doen opleven. Daarvoor is het niet voldoende het ware geloof te belijden, dat namelijk in dit Kind de persoon van de eeuwige Zoon van de Vader aanwezig is en dat deze bestaat in twee naturen, een menselijke en een goddelijke. Vieren is veel meer dan weten en nadenken. Vieren is het hart openzetten en blij zijn. Hoe kunnen we staan filosoferen bij een kind? Hoe kunnen we theorieën opzetten als we staan voor een leven dat ontluikt als een bloem?
"Laten we blij zijn: er mag geen droefheid heersen, als het leven wordt geboren." (H. Leo de Grote, eerste kerstpreek, 1) Laten we vieren: er mag geen onverschilligheid meer zijn, wanneer, plotseling, de nacht vol licht staat!


Om te kunnen vieren, moeten we eerst de vrees, die ons weerhoudt, uitbannen. Mens, waarom ben je bang voor de toekomst van de Heer? Hij is niet geboren en gekomen om te oordelen en te veroordelen. Daarom verscheen Hij als een klein kindje. Zijn huilen is lieflijk, het verjaagt niemand. Zijn moeder heeft zijn broos lichaampje ingewikkeld, waarom ben je bang? Hij kwam niet met wapens om te bestraffen. Hij is daar in al zijn zwakheid om bij ons te blijven en ons te bevrijden. Vier dan de komst van je grootste vriend! Zing dan van Hem, die altijd, bij waken en slapen, de vurig verwachte was. Hij is gekomen. Eindelijk!
Ieder moet voor zich de feestelijkheid van deze dag gestalte geven, zijn hart stil doen zijn, zich innerlijk voorbereiden en zich verzoenen met al wat bestaat. Alleen zó kan men het feest smaken. Deze overweging heeft tot doel dieper in te gaan op de redenen van de blijdschap. We hebben niet de vrolijkheid van die dwazen, die vrolijk zijn zonder te weten waarom. We hebben alle reden voor een stralende blijdschap, voor een volkomen vreugde en voor een plechtig feest: God is mens geworden en kwam bij ons thuis wonen. Wat heeft dit te betekenen? Deze blijdschap vieren houdt in: de motieven van onze vreugde laten zien en de redenen van het feest aangeven.

terug naar de Inhoud

1.2 De Zoon werd mens van vlees en bloed, Jezus van Nazaret
Kerstmis openbaart het plan dat God zichzelf had voorgesteld. God wilde zich geheel en al mededelen aan een ander, die onderscheiden van Hem was. Daarom schonk Hij zichzelf aan iemand anders. God wilde niet enkel en alleen maar God blijven. De Schepper besloot ook schepsel te worden. Hij wilde niet alleen zijn Goedheid, zijn Waarheid en zijn Schoonheid mededelen. Dat alles schonk Hij ook. Vandaar dat altijd wanneer we het Goede tot in de diepste wortels liefhebben, we het Ware denken en het Schone bewonderen, we dan God bewonderen, denken en liefhebben.
Maar God wilde veel meer. Hij wilde zichzelf wegschenken. God geeft God zelf. Om zich te kunnen geven, is het echter nodig, dat er iemand anders is, die Hem kan aannemen. En deze iemand werd geschapen en in staat gesteld God in zich op te nemen. Het is de mens. En onder de mensen bleef de blik van God rusten op de jood Jezus van Nazaret. In Hem zal God absoluut aanwezig zijn.
De zinvolheid van de mens ligt daarom in zijn vermogen God in zich op te nemen. Hij is als een glas: het heeft alleen echte betekenis als het met kostbare wijn wordt gevuld. Daarvoor is het immers gemaakt. In zijn broeder Jezus van Nazaret vindt de mens heel de zin en de verwerkelijking van zijn bestaan, dat uitgedacht, gewild en geschapen is om God te herbergen. Wanneer dus God zichzelf volledig aan iemand wegschenkt, staan we voor de goddelijke menswording. Wanneer?

Op een dag, in de volheid der tijden, toen de wachttijd voorbij was, benaderde God een heel zuivere Maagd. Zacht klopte Hij aan haar deur. En vroeg te mogen leven en wonen in het huis van de mensen. En Maria zei ja. Omdat Hij bij haar een onderkomen kon vinden, werd het Woord mens in de schoot van de Maagd. En het goddelijk leven begon te groeien in de wereld. En op een nacht was de tijd vervuld. Omdat er voor Hem geen plaats was in de herberg der mensen, werd God geboren in de stilte van een grot, tussen de adem van een ezel en het geloei van een os. Hij, die niemand ooit gezien had, tot wie de mensen gesmeekt hadden: Heer, toon ons uw aanschijn, toonde zich zoals Hij is. Hij bleef de God die Hij altijd was en werd de mens, die Hij niet altijd geweest was. Dat is het mysterie van de hoogheilige kerstnacht!

Laten we goed letten op het hóe van dit verheven gebeuren: God bleef niet in zijn ondoorgrondelijk mysterie; Hij trad uit het ontoegankelijk licht en begaf zich in de menselijke duisternis. Hij bleef niet in zijn eeuwige almacht, maar drong door in de zwakheid van het schepsel. Hij trok de mensheid niet in zich, maar liet zich binnen de mensheid trekken. Hij kwam in wat van Hem onderscheiden was en werd wat Hij in eeuwigheid niet was.

"Ik kwam in Betlehem van Juda en hoorde een teder gefluister: Het is de stem van Maria die haar zoontje wiegde: Mijn kind, hoe zal ik je met doeken bedekken? Hoe zal ik je voeden, jij, die voedsel geeft aan ieder schepsel? Hoe zal ik je in mijn armen houden, jij, die alles omvat?" (Analecta sacra, 1, 229). En Jozef riep ontdaan uit: "Hoe is het mogelijk? Hoe kan Hij, die gestalte geeft aan alle wezens, in de gedaante van een klein kind bestaan? Hoe kan Hij zich zo klein maken op aarde, die groot is in de hemel? Hoe kan de stal Hem bevatten, die het heelal omvat? Hoe kan zijn lichaampje in doeken gewikkeld zijn, als zijn arm hemel en aarde regeert? Hoe is het mogelijk?"

Zie, hoe in de kribbe "de goedheid en de menslievendheid van God onze Redder verschenen is." (Tit. 3:4) God vernedert zich, wordt wereld, wordt mens. Hij is niet enkel de God van wie men zong: "Groot is onze God, zijn macht kent geen grenzen! Nu laat Hij zich zien, zoals Hij is: klein is onze God, oneindig is zijn liefde". Omdat zijn liefde oneindig is, kwam Hij tot ons. Hij was niet bang voor het aardse. Hij aarzelde niet om de levensomstandigheden van de mens, die vaak tragisch en in vele opzichten absurd zijn, tot de zijne te maken. Wie kan zich voorstellen, dat God zó mens zou worden?
Iedereen kent de levensomstandigheden van de mens. Ondanks zijn fundamentele goedheid blijft de mens vaak een mislukking in de geschiedenis. Hij kan voor de ander een wolf zijn en voor zichzelf een vernietigingsmechanisme. Iedereen weet het uit eigen ervaring. Het valt niet mee zichzelf moedig te verdragen, moeilijker is het nog zich open te stellen voor anderen, naar hen te luisteren en hen lief te hebben met hun kleinzieligheden en beperkingen. Ondanks dat alles wilde God mens zijn.

Men is het zo moe van het alsmaar horen en zeggen: "Het Woord is mens geworden," dat men er niet meer toekomt erover na te denken wat dit betekent. Hij wilde echt een van de onzen zijn, zoals jij en ik, behalve in de zonde: een beperkte mens, die opgroeit, die leert en vragen stelt, een mens die weet te luisteren en kan antwoorden. God nam geen abstract mens-zijn, een met rede begaafd dier, aan.
Vanaf het eerste moment van zijn conceptie werd Hij een historisch wezen, Jezus van Nazaret, een jood van afkomst en religie, die gestalte kreeg in de engte van de moederschoot, die opgroeide in een klein en onbeduidend land, die tot volwassenheid kwam in de engte van een stadje in het binnenland, die werkte in een omgeving zonder veel cultuur, die de toenmalige talen - Grieks en Latijn - niet kende, die het Aramese dialect met een Galileese tongval sprak, die de onderdrukking van zijn land door de bezettingsmacht ervoer, die honger, dorst, heimwee, tranen om de dood van een vriend, vreugde van vriendschap, droefheid, vrees, bekoringen en doodsangst kende en die door de donkere nacht van de Godverlatenheid is gegaan.
Dat alles heeft God in Jezus Christus op zich genomen. Niets werd Hem bespaard. Hij nam alles op zich wat tot onze levensomstandigheden behoort en wat echt menselijk is zoals gerechte toorn, gezonde vreugde, goedheid en hardheid, vriendschap en conflict, leven en dood. Dat alles is aanwezig in de broze gestalte van het Kind dat begint te huilen in de kribbe tussen os en ezel.

Kerstmis laat ons zien waartoe God in staat is. Hij kan werkelijk de ander worden, een mens als ieder van ons en tegelijkertijd God blijven.

terug naar de Inhoud

1.3 Wat betekent het mens-zijn van God voor ons?
Kan God mens worden? Zegt het geloof niet, dat Hij onveranderlijk is, dat Hij het zijn in volheid bezit en dat zijn geluk niet kan worden bedreigd? Het behoort tot ieder waarachtig monotheïsme en tot de kerninhoud van het christelijke geloof te belijden dat God onveranderlijk is. Hij kent niet de angst, die voortkomt uit het besef, dat men zich uiteindelijk niet totaal verwerkelijken kan.
Desondanks is het waar, dat God mens is geworden. Alleen zó kunnen we Kerstmis vieren als het feest van God die mens werd van vlees en bloed en die sterfelijk was.

Het is niet voldoende te zeggen: de verandering vindt alleen in de mens die door God wordt aangenomen en niet in God zelf plaats. Dan loopt men gevaar de menswording als iets onmogelijks te verwerpen. De boodschap van het geloof zegt klaar en duidelijk: de menswording is een feit en een gebeurtenis in God. God werd echt mens. God is het subject van verandering. Welnu, dan moet het samengaan van het veranderlijke en het onveranderlijke mogelijk zijn, zoals het samengaan van mensheid en godheid in een en dezelfde Jezus mogelijk is.
Inderdaad, God die onveranderlijk is in zichzelf, is veranderlijk in Jezus van Nazaret. God is een zo absolute Liefde, dat Hij alles wat maar mogelijk is kan realiseren, ook de mogelijkheid om een eindig mens te worden. Als Hij geen mens kon worden, zou Hij niet de Absolute zijn. Als Hij niet de ander zou kunnen worden, zonder iets te verliezen van wat Hij altijd is, zou Hij niet de volledige en totale Liefde zijn.

Om een straaltje licht te zien in dit mysterie, verborgen in de kribbe, moeten we van veraf beginnen. Laten we daarom proberen door te dringen in het ondoorgrondelijke dat in God zelf plaatsvindt. Hier ontstaat de mogelijkheid van de menswording die niet alleen de mens raakt, maar ook Göd zelf. In zijn ervaring met het absolute Mysterie van God legt het christelijk geloof dit getuigenis af: God is Liefde, Liefde in al zijn oorspronkelijke en eeuwige volheid. Hij is een Liefde die zijn oorsprong niet heeft in een ander en die van al het andere de oorsprong is.
Deze liefde deelt zich mee, treedt uit zichzelf, geeft zich zonder reserve. Door zichzelf te schenken in al zijn volheid, ontstaat het Woord als de volkomen uitdrukking van het Mysterie van de Liefde. Het Mysterie van de Liefde noemen we Vader en de uitdrukking hiervan noemen we Zoon. In de Zoon is de waarheid, de goedheid, de schoonheid en heel de oneindige rijkdom van de Vader, die uit zichzelf treedt, die zich in de Zoon uitdrukt en concretiseert. Hier is alles oneindig en eeuwig, want het speelt zich af in God zelf.

In de Zoon brengt de Vader ook heel de eindige en tijdelijke rijkdom, schoonheid, waarheid en goedheid van de geschapen dingen tot uitdrukking. Heel de schepping is een weerspiegeling van de Vader. Omdat alles in de Zoon geschapen is, wordt alles ook een weerspiegeling van de Zoon. Alle wezens, het kleinste atoom dat begint te bewegen, de kleine cel waarin het leven begint, het oneindig grote van de macrocosmos en het oneindig kleine van de microcosmos en de enorme complexiteit van de menselijke geest, bezitten de trekken van de Vader en van de Zoon. Alle dingen hebben de kenmerken van de Vader en van de Zoon. Allen zijn in het huis van de Vader zonen en dochters, broeders en zusters, samen met de grotere Broeder, de eeuwige Zoon.

Onder al deze wezens is er één soort dat bij uitstek beeld van de Vader en de Zoon is. Dat is de mens met zijn talloze persoonlijke individuen: met Jan en Maria, Cyrus en Debora, Kate en Franciscus en ieder mens vanaf het begin van de wereld tot en met de laatst geborene op deze wereld. Ieder weerspiegelt op zijn eigen manier de Vader en de Zoon. Maar onder hen allen is er één die God had voorbestemd om zijn volkomen Beeld in de schepping en de absolute openbaring van de Vader en de Zoon in de geschiedenis te zijn: Jezus van Nazaret. De eeuwige Zoon wilde met hem een eenheid aangaan. Zo kan hij, een mens buiten God, God liefhebben, zoals God zichzelf liefheeft, zo kan hij de oneindige zijn en toch eindig blijven, zo kan hij God in de wereld zijn en toch een schepsel blijven. Deze wil tot menswording en mededeling naar buiten en binnen de geschiedenis, is tot in eeuwigheid de mens Jezus van Nazaret.
Hij was de eerste in Gods eeuwig plan, hoewel niet de eerste in de realiteit. Adam was al het beeld van Christus, want toen God Adam schiep, dacht Hij daarbij aan Christus.

Het is dus Gods plan mens te worden. Op een dag in de tijd werd het in een Maagd verwerkelijkt. In een nacht, in een grot werd Hij geboren en vandaag, op kerstdag, vieren we de gebeurtenis van menselijke en goddelijke tederheid en door het te vieren, actualiseren we deze gebeurtenis.
God heeft dus een menselijkheid die in zijn goddelijk plan eeuwig is. Die menselijke aard is de uitdrukking in de tijd van de eeuwige Zoon en drukt zo iets van God uit voor ons. Zeggen dat de Zoon mens is geworden betekent niet dat de Zoon ophield de eeuwige Zoon te zijn. Ook betekent het niet dat Hij de eeuwige Zoon blijft en de mensheid eraan is toegevoegd als een instrument om zich ermee te vertonen en te handelen. Neen, de mensheid van God is geen vermomming, waardoor God ons de indruk geeft, dat Hij onze menselijke omstandigheden wel heeft aangenomen, maar per slot van rekening toch in zijn ontoegankelijk licht blijft zonder zich eigenlijk mee te delen. Het feit dat God mens werd, zegt iets over God zelf. Het zegt, dat Hij naar ons toekwam en zich volkomen gaf in de schepping en in de tijd.
We moeten ons de eenheid van mens en God in Jezus Christus niet voorstellen als een eenwording, waarin de een de ander in zich opslorpt of als een simpelweg naast elkaar bestaan van God en mens zonder een echte eenheid te vormen. Neen, we moeten ons de eenheid voorstellen als iets dat zo sterk is dat ze, ondanks elk verschil en onderscheid, nooit benadeeld wordt, zodat de mensheid van Jezus echt en waarachtig de mensheid van God en de godheid van Jezus werkelijk de godheid van de mens is.
Wie met Jezus sprak, stond tegenover God. Wie Jezus begreep, verstond God zelf.

Nogmaals: het mens-zijn van God betekent de totale aanwezigheid van God in de wereld: het betekent de volkomen gave van de Liefde van de Vader aan de mens. Dat is de Zoon. Hij is de concrete verwerkelijking van het plan van God: een ander worden in de tijd, mens worden in de geschiedenis zonder echter op te houden de God van nu en altijd en van alle eeuwigheid te zijn.
Nu begint het voor ons te dagen: de mens moet wel iets groots zijn, dat God een van hen wil zijn. Als de mens de grootste mededeling van God in de schepping is, dan is de mens Jezus Christus de grootste mededeling van God in de geschiedenis. Om Gods plan te kunnen realiseren, werd de mens vanaf alle eeuwigheid uitgedacht en gewild en dan geschapen en geplaatst in de tijd. Jezus Christus, God en mens, is het totaal gerealiseerde plan van God.


terug naar de Inhoud

1.4 De Zoon nam in zekere zin alle mensen in zich op
Uit deze overweging wordt duidelijk, dat de menswording van de Zoon niet alleen maar de mensheid van Jezus van Nazaret betrof. In zekere zin raakte het alle mensen. Volgens Gods eeuwig plan is iedere mens gemaakt door, voor, met en in de Zoon. Allen zijn we kinderen van God in de Zoon. Toen Hij de geschiedenis inging en de concrete mensheid van Jezus aannam, nam Hij in zekere zin allen in zich op die deelhebben aan deze mensheid.
In navolging van de geloofstraditie leerde het tweede Vaticaanse Concilie: "Door zijn menswording heeft Hij, de Zoon Gods, zich in zekere zin verenigd met iedere mens. Met menselijke handen heeft Hij gewerkt, met een menselijke geest heeft Hij gedacht, met een menselijke wil heeft Hij gehandeld, met een menselijk hart heeft Hij liefgehad. Door zijn geboorte uit de Maagd Maria is Hij werkelijk één van ons geworden, in alles aan ons gelijk, behalve in de zonde." (Gaudium et Spes, 22)

Zo zijn we dus allen broeders en zusters in Christus. Iedereen vertegenwoordigt Hem; iedere mens concretiseert in zich bepaalde aspecten van de eeuwige Zoon. Res sacra homo, de mens is iets heiligs: wis en waarachtig, de mens is een heilige werkelijkheid. Wie hem schendt, schendt de Zoon van God, wie Hem opneemt, neemt God zelf op. En zo was het sinds er mensen zijn en zo zal het blijven tot het einde der tijden.
Heel de geschiedenis wordt vervuld van de Zoon: "Hij is het ware licht, dat iedere mens verlicht die in de wereld komt ... Hij was in de wereld ... Hij kwam in het zijne." (Joh. 1:9-11) Kerstmis was al in aantocht en de Zoon begon het proces van menswording al bij de schepping van de wereld en nog beslister bij de schepping van de mens. Daarom is de geschiedenis zwanger van Christus. Het bleef alsmaar groeien, totdat de sluier van het onzichtbare verbroken werd en Hij verscheen in heel zijn klaarheid.

In zijn derde kerstpreek leerde de H. Leo de Grote (†46l): "Vanaf de schepping van de wereld heeft God voor alle mensen slechts één heilsbeginsel ingesteld. Gods genade, waardoor alle heiligen altijd gerechtvaardigd worden, nam wel steeds meer toe, maar die genade begon niet bij de geboorte van Christus. Dit mysterie van grote barmhartigheid, dat nu de hele wereld vervult, was al voorheen werkzaam in zijn voortekenen: daaraan hadden zij deel, die al vroeger zijn beloften aangenomen hadden, maar ook wij die het nú gekregen hebben ... Laten al degenen ophouden die met hun klachten en gemopper het plan van God bekritiseren onder het voorwendsel van de late komst van de Heer, alsof in voorbije tijden niet aanwezig was wat plaatsvond in het laatste wereldtijdperk." (3de preek, 4)
Heel de kosmos valt onder het bereik van Christus. Het kerstfeest is niet alleen het feest van onze geschiedenis, maar van heel de geschiedenis en ook niet alleen van de christenen, maar van alle mensen zonder uitzondering. In ieder kind wordt telkens weer de eeuwige Zoon van God en onze broeder Jezus Christus opnieuw geboren.

terug naar de Inhoud

1.5 De Zoon nam in zekere zin alle dingen in zich op
We geloven en weten nu met Sint-Jan: "Door het Woord kreeg alles het bestaan en zonder het Woord ontstond er niets. Het Woord was in de wereld en de wereld is door Hem ontstaan." (Joh. 1:3-10) Niet alleen de mensheid is van Christus doordrongen. In zekere zin is heel de kosmos zijn lichaam. In een koene uitspraak zegt de H. Athanasius: "Door de menswording is het vlees niet meer aards, het is Woord geworden." (Contra Arianos, 3, 34) Met de Zoon dringt het zoonschap de wereld binnen.
Dezelfde H. Athanasius (t 373) leert verder: "Door de menswording heeft de Zoon heel de schepping groot en edel gemaakt ... door haar te vergoddelijken, het zoonschap te geven en zo terug te voeren naar de Vader." (Ad Serapionem, 1, 25) Het kenmerk van zoon- en broeder-zijn is dus in heel de schepping aanwezig en niet alleen in de sfeer van het menselijke. Er bestaat in heel de materie een worden van Christus. Planten, wilde en tamme dieren, stenen, het onkruid langs de weg, alles wat bestaat, zich beweegt, voelt, leeft en denkt, heeft te maken met het Kind dat vandaag wordt geboren.
Sint-Johannes Damascenus (†749) preekte: "Het heeft de Vader behaagd alle schepselen in zijn enige Zoon te verenigen. Inderdaad, als microcosmos verenigt de mens alle zichtbare en onzichtbare dingen in zich; het heeft de Heer, die alle dingen schiep en bestuurt, behaagd om in zijn enige wezensgelijke Zoon, de godheid met de mensheid te verbinden en door haar het geheel van alle schepselen, opdat God alles in allen zij." (PG 96, 572-573)

Op grond van deze kosmische visie van de menswording van God zong de oude liturgie van de Kerk het uit: "Vol vreugde om de geboorte van Christus buigen de bergen en heuvels zich en alle elementen van de wereld brengen op deze dag een wonderbare melodie ten gehore." (PL 86, 118) Zo wordt er een kosmische liturgie gevierd, die aan de zintuiglijke ogen en oren ontsnapt, maar die wordt gezien en gehoord door de ogen van het geloof. Nu weten we: de wereld wordt voorgoed door God bezocht. De schepping verheugt zich, zingt en jubelt om haar goddelijke Gast.
Laten we op deze heilige dag water geven aan de bloemen. Goed voor onze dieren zorgen. De natuur begroeten. Voorzichtig de grond betreden om geen leven te vertrappen. Wij allen zijn van Christus doortrokken. We zijn broeders en zusters. Die behandelen elkaar met goedheid en liefde.
Sint-Franciscus heeft het goed begrepen: hij wilde dat op deze dag, waarop het Woord vlees was geworden, allen rijkelijk vlees zouden eten. En dat men voer op de wegen zou strooien voor de vogels. Dat zij, die een os en een ezel bezaten, hen veel hooi zouden geven, omdat in de heilige kerstnacht de Maagd haar lieflijke Kind tussen de os en ezel neerlegde. En laten we ons aan elkaar schenken, omdat God ons een kostbaar geschenk gaf: Hij schonk zichzelf in een Kind.

terug naar de Inhoud

2. Het levensdoel van de mens: God worden
Kerstmis verkondigt en viert de grootste gebeurtenis in de geschiedenis: het Woord werd mens en kwam onder ons wonen (Joh. 1:14). Hebben we wel voldoende nagedacht wat het betekent dat God mens is geworden? God, wiens naam voor de mensen de uitdrukking is van de absolute Zin van de wereld, de uiteindelijke betekenis van het bestaan, de hoogste verwerkelijking van alle goeds dat denkbaar is, de eeuwigheid van de Liefde en het eindeloze Geluk: juist deze God en niet iets willekeurig werd mens. De omvang van deze waarheid ontgaat ons; we kunnen alleen maar vol van bewondering en verbazing zijn.
We zouden er verder over kunnen nadenken - om zo beter te vieren en te genieten - hoe deze God is, die zo'n grote sympathie heeft voor de mens. In wat volgt, richten we ons echter naar de andere kant met de vraag: Wie is de mens, dat God graag een van hen wilde zijn? Welke grootheid is de mens eigen, dat hij de Allerhoogste boeit?

terug naar de Inhoud

2.1 De mens op zoek naar God
Mens, wie ben je? Iedereen hoort in zichzelf deze vraag. Zonder ophouden. Het antwoord is in geen boek te vinden. Ieder moet haar voor zichzelf beantwoorden. Hier valt de beslissing over alles: de absolute zin of de eeuwige mislukking.
Meer dan in vroegere tijden beschikken we nu over nauwkeurige informatie over de mens. Toch, ondanks al die kennis, weten we niet wie de mens is. Het lijkt erop, dat we minder weten over de zin van vreugde en droefheid, over leven en dood dan de mensen van vroeger. O mens, wie ben je toch?
De laatste eeuwen brachten de mens drie pijnlijke vernederingen toe: een kosmologische, een biologische en een psychologische (Freud). Als christenen kunnen we er een vierde aan toevoegen, die de oudste van alle is: de religieuze.

De mens meende dat hij het centrum van het heelal was, omdat alles rondom de aarde draaide. Maar sinds Copernicus weten we, dat de aarde een zandkorreltje is, verloren in de kosmische ruimte en zo klein, dat als God tot een engel zou zeggen: "Zoek de aarde eens op," hij ze niet zou vinden, zo klein is ze. De mens verschijnt op de aarde in de laatste seconde van het uur. De eerste is 18 miljard jaren oud, de mens misschien 8 miljoen. Dat is de eerste vernedering: de kosmologische.
De mens hield zichzelf voor een bijzonder wezen in het rijk van de levende wezens, koning over alles, dichter bij God dan bij de dieren. Maar vanaf het moment dat we begonnen te denken in begrippen van evolutie, begonnen we ook in te zien, dat de mens een wezen is, dat zich geleidelijk aan losgemaakt heeft uit het dierenrijk en moeizaam opgeklommen is tot de sfeer van het denken. Biologisch gezien is hij eerder een produkt van een lang evolutieproces dan van een onmiddellijke schepping door God. In feite is zijn plaats die van een kleine afdeling in het dierenrijk. Dat is zijn tweede vernedering: de biologische.
Dan was men van mening, dat tenminste de geest en het bewustzijn het specifieke van de mens uitmaakten! Maar de dieptepsychologie toonde aan en dat niet zonder grond, dat ook het bewustzijn van de mens een evolutieproces kent. Het dier overleeft niet alleen in het lichaam, maar ook in de psyche. Het bewustzijnsleven wordt gevoed en geleid door het persoonlijke en collectieve onbewuste. Het bewuste Ik heeft zijn basis in het diepe en onbewuste Ik. De vrijheid, de verantwoordelijkheid en de aard van de geest moeten binnen deze nieuwe begrenzing worden verstaan. De zo hoge waardering van het bewustzijn is onderuit gehaald. Dat is de derde vernedering: de psychologische.

De mens hield zich voor het volmaaktste wezen van heel de schepping: beeld van God, zoon van de Vader, broeder van allen en heer van het heelal. Maar het was hem niet genoeg zoon van God te zijn. Hij wilde, op eigen rekening, God zelf zijn. De mens wilde meer dan waartoe hij in staat was. Hij zondigde en besmette tot op de dag van vandaag de sfeer van het heil, zodat hij voor God een rebel werd, voor zijn medebroeder een slavendrijver en tegenover de wereld een slaaf. Nu maakt hij de pijnlijke ervaring door: "Het goede ligt in mijn bereik, maar niet de goede daad. Ik doe niet het goede dat ik wil, maar het kwade dat ik niet wil." (Rom. 7:18-19) Daarom kunnen we met Sint-Paulus klagen: "Rampzalige mens, die ik ben! Wie zal mij bevrijden uit dit bestaan ten dode?" (Rom. 7:24) Dat is de vierde vernedering: de religieuze.

Deze vier vernederingen geven ons een beeld van de kleinheid van de mens, van de dimensie der duisternis die zijn wereld bevolken, van de ballast van het negatieve dat een troep maakt van zijn levensgeschiedenis. En toch, deze vier vernederingen bieden de kans tot meer grootheid van de mens. Pascal heeft het juist uitgedrukt: de mens is een denkend riet, zwak, zo zwak dat een waterdruppel voldoende is om hem te doden. Maar hij is het enige wezen in de schepping dat weet heeft van zijn zwakheid. Hierin ligt zijn grootheid.

De kosmos kan wel oneindig groter zijn dan de mens, maar een enkele liefdedaad is meer waard dan heel de massa van het heelal (Pascal). De maan, Mars, Jupiter, de verst verwijderde sterrenstelsels kunnen ons verblinden door hun onvoorstelbare omvang. Maar alleen de mens is in staat ze te bezien. Hij alleen kan aan het venster gaan staan en naar de sterren opzien en hen bewonderen; hij alleen kan het verleden, het heden en de toekomst samenvatten en God aanbieden. Hij is geen onbeduidende dwerg in de kosmos. Hij is het middelpunt dat al wat groot is, kan samenvatten en bezingen.
De mens is dan wel voortgekomen uit het dierenrijk, maar hij is niet als een dier de gevangene van de wereld om zich heen. Hij staat open voor de totaliteit van de wereld; altijd weer moet hij zijn eigen wereld scheppen en omvormen, projecten uitdenken en cultuur voortbrengen. Hij is niet alleen dat wat de natuur van hem maakte, maar eerder wat hij van zichzelf maakt. Daardoor is hij nooit af. We kunnen ons alleen een juiste voorstelling van de mens maken als een utopisch wezen. Immers, nooit is hij wat hij moet zijn; hij voelt zich nooit opgaan in welke definitie ook die men van hem opstelt. Hij staat eenvoudigweg voor ons als totale openheid. Hoever reikt die? Dat is zijn mysterie, zijn grootheid.

De mens kan zich onder de dwang voelen van oerkrachten. Hij kan duivels en engelen speuren, die de kelders van zijn psyche bewonen. Maar hij is geen automatische robot, die alleen maar voorgegeven acties en reacties kent. Hij reageert op zijn manier; hij kan de dingen in zich opnemen of verwerpen, hij kan er bovenuit stijgen en ze in een synthese samenvatten. Maar hij alleen kan zeggen: ik. Wanneer hij ik zegt, schermt hij zich af van alle andere wezens; hij bevrijdt zich dan van alle andere centra en maakt zichzelf tot centrum van waaruit hij persoonlijke samenhangen uitwerkt. Daarom is, meer dan zijn natuur, de vrijheid bepalend voor de mens. Dat is zijn mysterie, zijn grootheid.

De geschiedenis van de zonde, van de haat, van de misdaad, van de liefdeloosheid, van de onderdrukking is een ware vernedering voor de mens. Maar ook dan hoeft zijn grootheid geen terrein prijs te geven. Vernederd, kan hij zichzelf nederig maken: dan aanvaardt hij zijn kleinheid, schenkt vergiffenis en vraagt er zelf om, geeft zich over aan iemand die groter is en die hem kan bevrijden uit zijn gevangen vrijheid. Heer over alles, kan hij zich tot dienaar maken in vrijheid en liefde. Dat is zijn mysterie, zijn grootheid.
Wat is de mens? Hij is ellende en grootheid. Maar zijn grootheid is des te verhevener, naarmate ze uit zijn eigen ellende ontstaat. In zijn diepste wezen is hij een vraag die open blijft. Hij is een verlangen naar volheid, een oneindige hunkering en een schreeuw in de onmetelijk lege ruimtes. Wie zal hem antwoord geven? Hij zoekt de Oneindige en vindt slechts het eindige. Hij zoekt de absolute Liefde en stoot alleen maar op de voor-proeven, die hem het zoeken nog pijnlijker maken.
Wat is dan uiteindelijk het levensdoel van de mens? Als God zijn: volledig, absoluut, eeuwig, verwerkelijkt tot in het oneindige. Zal deze utopie ooit bewaarheid worden? Zal zijn onrustig hart ooit tot rust komen?

terug naar de Inhoud

2.2 De kosmos op weg naar God
Niet alleen de mens verlangt naar volheid. Heel de schepping is door de eeuwen heen voortdurend op weg, gaat van onvolmaakte vormen over tot meer volmaakte, steeds hogere, steeds volmaaktere vormen. Ze wordt bewogen door een kracht die haar ertoe brengt, boven zichzelf uit te stijgen en op al het andere toe te gaan. Wat is dat voor een pool, die haar aantrekt? Wat is dat voor een veer, die haar aandrijft? Sint-Paulus wijst ons erop: "De schepping steunt en lijdt barensweeën tot heden toe," (Rom. 8:22) want "ook zij wil worden bevrijd uit de slavernij van de vergankelijkheid en delen in de vrijheid en de glorie van de kinderen van God." (Rom. 8:21) De kosmos voelt zich als zonder hoofd, in een fundamentele onvolledigheid. Hoelang nog, Heer, hoelang nog?

En zie, God heeft de stem van alle eeuwen en van alle wezens gehoord. De tijd is gekomen, alles is tot voleinding gebracht! Het lichaam van al wat is in de hemel en op aarde ontving zijn ware hoofd. (vgl. Ef. 1:10) Op dit heilige ogenblik stopte de kosmos haar gang en hield zich even in als een grote diepe zucht:
"Ik richtte mijn ogen op naar omhoog en zag de lucht verbaasd stilstaan. Ik richtte mijn blik naar de hemel en zag hoe alles, ook de vogels, onbeweeglijk bleef. Ik keek naar de aarde en zag een gedekte tafel en mensen gebogen over het eten. Maar zij die moesten eten, kauwden niet. Zij die iets namen, hieven de hand niet omhoog en zij die de hand opgeheven hadden, brachten haar niet aan de mond en allen keken als versteend naar omhoog. En dan kwamen de schapen. Maar ze gingen niet verder. Ze bleven roerloos staan. De herder hief de hand op om ze voort te drijven. Maar zijn hand bleef onbeweeglijk in de hoogte. Het water in de beek stroomde en de schapen, die het beroerden, dronken er niet van. Voor een ogenblik bleef alles stilstaan zonder zijn gewone gang te vervolgen." (Proto-evangelie van Sint-Thomas, 17:2) Op dit moment in het "triomfjaar van Rome en van keizer Augustus", in de "onmetelijke grootheid van de Romeinse vrede" werd het Woord des levens geboren, door wie alles werd gemaakt en waarheen alles op weg is en op wie allen hun verwachting gesteld hadden. Het ogenblik van het hoogheilig huwelijk van God met heel de schepping was gekomen.

terug naar de Inhoud

2.3 Jezus Christus: God, die mens werd
Wanneer we in de heilige kerstnacht belijden: het Woord is mens geworden en heeft onder ons gewoond, dan geloven wij: God heeft de ellende en de grootheid van de mens aangenomen, Hij heeft de vragen van het hart werkelijkheid gemaakt door ze definitief met een Ja en Amen te beantwoorden. (vgl. 2 Kor. 1:19) De kreet van de mensen - we weten het nu met alle zekerheid - was de echo van de stem van God zelf die in het binnenste van iedere mens weerklonk. Deze stem besloot uit zijn verborgenheid te treden en zich in zijn volle kracht te openbaren. Het Woord van God, Jezus Christus, sprak zich totaal uit in de wereld. Hij is de grammatica die ons doet verstaan wie God is en wie de mens is: het wezen, dat in staat is God in zich op te nemen.

Wanneer we met heilige ontroering belijden: het Woord is mens geworden, dan geloven wij: het levensdoel van de mens om God te zijn, is concreet geworden, het utopische moment van het verlangen kreeg een plaats in de werkelijkheid. De menswording maakt het hartgrondige en hoogste verlangen van de mensheid tot een historisch gebeuren. De mens bleef er niet toe veroordeeld om als Sisyphus in alle eeuwigheid de steen omhoog te rollen tot op de top van de berg, zonder er ooit in te slagen. Hij bleef ook niet voorgoed en altijd als een Prometheus vastgeketend met een eindeloos verlangen naar bevrijding. Prometheus werd bevrijd, Sisyphus rolde de steen omhoog tot op de bergtop, omdat de mens in Jezus Christus zijn volheid bereikte. Nu kan zijn onrustig hart uitrusten. Daarom kunnen de engelen nu zingen: Eer aan God in den hoge en vrede op aarde aan de mensen van goede wil.

Wanneer we nu voor de kribbe belijden: Het Woord is mens geworden, dan geloven wij dat de mens in God kwam, omdat God eerst naar de mens kwam. En God kwam naar de mens, omdat in de mens een oneindige openheid was, die hem door God zelf was ingeschapen. Hij was een leegte, wachtend op volheid. Door de menswording van God krijgt de openheid haar vervulling, de leegte haar volheid. Zo werd de mens God, omdat God mens werd. Het mysterie van de menswording ontsluit het probleem van het mens-zijn.
Het tweede Vaticaanse Concilie leert nadrukkelijk: "In werkelijkheid vindt het mysterie van de mens alleen klaarheid in het licht van het mensgeworden Woord ... Christus laat de mens volledig zien wie de mens is en onthult hem zijn hoogverheven roeping." (Gaudium et Spes, 22)
De hoogste roeping van de mens wordt daar werkelijkheid, waar de mens zichzelf steeds meer overstijgt en van God wordt doortrokken. Dat is de zin van meer mens te worden. Dit bereikt de mens niet door het opschroeven van zijn verlangens en door eigen wilskracht, maar door het werk en de genade van God, die zelf mens werd.
Doordat God mens werd, is de mens niet minder geworden. Immers, Gods plan vernietigt niet, maar verheft het levensdoel van de mens. Dat God mens wilde zijn, maakte het mogelijk dat de mens God wilde zijn. Door van God doortrokken te zijn, is de mens meer mens. En door mens te worden is God (voor ons) meer God.


De menswording bepaalt ook de wijze waarop God naar de mens wilde komen: met respect voor al wat menselijk is, nam Hij alles op zich wat ons historische bestaan bepaalt, behalve de zonde. De wijze waarop Hij naar ons toekwam, bestaat dus in: vernedering, aanvaarding, klein worden en stilte. Zijn binnenkomen in de wereld was niet luidruchtig, maar gebeurde aan de rand van de officiële geschiedenis, buiten de stad, midden in de nacht, in het hart van de aarde, in een grot voor dieren. Bijna niemand heeft het opgemerkt. Alleen zij die hun hart daarvoor openstelden.
God wilde niet als God verschijnen maar als mens. Hij wilde, dat de mens totaal gerealiseerd zou worden. De komst van God in ons vlees betekent daarom de volkomen vermenselijking en de verwerkelijking van het utopisch verlangen van de mens. Jezus, in wie God zich geheel en al gaf, verschijnt als de ecce homo, de ware Adam en de nieuwe mens. Maar dit is alleen mogelijk op voorwaarde dat de mens dezelfde logica als God gebruikt. Dat betekent: terugtreden, zich vernederen, kleiner worden, zich ontledigen, opdat niet de mens zelf, maar God kan verschijnen. Zo is het onstilbare zoeken van de mens naar God tot rust gekomen. Het kwam tot rust, niet doordat de mens God buiten zichzelf en buiten de wereld vond, maar in zichzelf, in zijn eigen vlees en in het hart van de wereld.

Wanneer we in het licht van Kerstmis belijden: het Woord is mens geworden, dan geloven wij: Hij, die altijd al in de wereld was (Joh. 1:10), Hij, die het ware licht was dat de mensen van alle tijden verlicht (Joh. 1:9), Hij, die aanwezig was, daar waar de waarheid gezegd, de liefde beleefd en de broederlijke gemeenschap tot stand werd gebracht, Hij die anoniem in de geschiedenis aanwezig was om haar, in het geheim, te leiden in de richting, zoals die door het Mysterie bedoeld was, Hij openbaarde zich nu in al zijn volheid. Hij werd kenbaar door een naam en wordt Zoon van God, eeuwig Woord, Jezus Christus genoemd. Waarheid, openbaring, liefde, vergiffenis, broederlijke gemeenschap zijn niet langer abstracte woorden: het zijn werkelijkheden, zo concreet als maar kan zijn; ze kregen een lichaam, ze namen persoonlijkheid aan, ze heten: Jezus Christus, eeuwige Zoon van God en onze lijflijke Broeder.

God die op een dag de wereld in zich opnam, verliet haar nooit meer. Kerstmis is niet zomaar een dag in het jaar; iedere dag is het Kerstmis, doordat iedere dag de voor eeuwig mensgeworden Zoon in zich draagt. Hij is aanwezig in de gemeenschap van de gelovigen, in de sacramenten, in de heilige woorden, in de harten van mensen van goede wil, in heel de wereld op weg naar de parousie (verschijning, wederkomst).
Wanneer de arme deelt van het weinige dat hij bezit, wanneer de dorstige water en de hongerige brood geeft, wanneer de zwakke de onmachtige ondersteunt, dan gaat God zelf mee op onze weg. Wanneer iemand de waarheid zegt waar de leugen heerst, wanneer iemand bemint waar haat is, wanneer de vrede wordt verkondigd waar strijd woedt, dan gaat God zelf mee op onze weg. De menswording gaat verder, het Woord zet zijn werking voort in de geschiedenis, Jezus Christus wordt telkens opnieuw geboren in het leven der mensen.

Wanneer we op Kerstmis in onuitsprekelijke vreugde belijden, het Woord is mens geworden, dan geloven wij: God is hier, geheel en al. Hij kwam voorgoed. Hij heet Jezus van Nazaret. Door dit Kind heeft God voorgoed en altijd tot de wereld en de mens gezegd: Ik hou van jou. Dit Woord van goddelijke liefde dat mens is geworden, laat de wereld niet onverschillig: alles krijgt daardoor een nieuwe zin, er is niets meer dat nog totaal absurd is, omdat God gezegd heeft: Ik hou van jou. Er werd een licht ontstoken in onze nacht, dat nooit meer wordt gedoofd. God zei tot onze eenzaamheid, tot onze tranen, tot onze troosteloosheid, tot onze zwakheden: Ik hou van jou.
Met Jezus Christus barstte met alle geweld een laatste zin binnen en buiten onze levens uit. In dit Kind bereikten mens en wereld een goed einddoel: ze bereikten, te langen leste, God. Een absolute Zin openbaarde zich. Nu zeggen we, neen, we bidden met tranen in de ogen:

"In het begin was de Zin.
En de Zin was bij God
en de Zin was God.
De Zin was in het begin bij God.
Door Hem kreeg alles het bestaan
en zonder Hem ontstond er niets.
En de Zin was het leven
en dat leven was het licht voor de mensen.

En de Zin is een mens van vlees en bloed geworden 
en is midden onder ons komen wonen. 
We hebben Hem in al zijn glorie gezien. 
Een glorie van de eengeborene van de Vader 
vol van genade en waarheid. (vgl. Joh. 1:1-4:14)

terug naar de Inhoud

3. Jezus Christus: Ontmoeting God en mens
Kerstmis biedt ons de gelegenheid om na te denken over het grote mysterie van het mens-worden van God en van het in God opgenomen worden van de mens. Het Woord is mens geworden. Daarom werd de mens het Woord. In deze uitspraak ligt het grootste van hetgeen we kunnen zeggen over God en het grootste van hetgeen we over de mens kunnen uitzeggen.
Het Kind dat in al zijn onschuld en in zijn pretentieloze eenvoud in de kribbe ligt, heeft de sleutel van het mysterie van de mens en God verlicht. In Hem vinden beiden, God en mens, elkaar in absolute directheid: oog in oog, hart aan hart, van aangezicht tot aangezicht. Maar toch, ondanks alle mysterievolheid, boezemt dit mysterie ons geen angst in. Integendeel: het maakt ons bovenmate blij.

Dat ons begrijpen hier op grenzen stoot, maakt niet bedroefd; het doet ons veeleer in bewondering staan voor de goddelijke liefde in haar genegenheid voor de mens.
We maken de woorden die paus Leo de Grote (t 461) op het kerstfeest uitsprak tot de onze: "De eenheid van twee naturen in één persoon (in Jezus Christus) is een geheim dat niet met woorden is uit te leggen als het geloof het niet wil aannemen; daarom is er altijd grond voor lofprijzing, omdat de welsprekendheid van degene die de lofrede houdt, nooit toereikend is. Laten we ons daarom verheugen over ons onvermogen om over een zo groot mysterie van barmhartigheid te spreken. En laten we erkennen, omdat we niet in staat zijn het verhevene van onze verlossing uit te drukken, dat het goed is, dat we ons gewonnen moeten geven. Inderdaad, niemand nadert zó tot de kennis van de waarheid dan degene die ziet, dat hij nog altijd kan bijleren als het over de werkelijkheid van God gaat, zelfs al is hij ver gevorderd. En wie van de andere kant er aanspraak op maakt, dat hij het doel al heeft bereikt, zal niet vinden waarnaar hij zoekt en hij ervaart een mislukking." (9de Preek over Kerstmis, 1)
Laten we daarom proberen in alle nederigheid dit mysterie te benaderen. Waar zullen we van uitgaan: van de mens of van God? Aangezien Christus het ontmoetingspunt van beiden is, is ieder uitgangspunt geëigend, omdat het ons naar hetzelfde doel brengt: de ontmoeting van de mens in God en van God in de mens. Laten we van de mens uitgaan. Iedereen is belast met zichzelf en beleeft zelf het mysterie van het mens-zijn.

terug naar de Inhoud

3.1 Het goddelijke van de mens
Welk is de kernstructuur van de mens? De christelijke traditie leert ons, dat de mens onder alle wezens van het heelal gekenmerkt wordt door de geest. Wanneer we het over geest hebben, moeten we niet menen dat we voor een gedeelte van de mens staan dat doordrongen is van een ander gedeelte, dat we dan lichaam noemen. Geest en lichaam zijn hoedanigheden van de mens als geheel en niet twee bestanddelen die samen en bij elkaar opgeteld de mens uitmaken.
Lichaam is de mens in zijn geheel (dus lichaam én geest volgens het gewone spraakgebruik) voorzover hij is gericht naar de aarde en de samenleving, plaats inneemt, een biologische en psycho-sociale infrastructuur heeft, beperkt en sterfelijk is.
Geest is de mens in zijn geheel, voor zoverre hij is gericht naar de hemel, naar het transcendente van het anders-zijn, zich openstelt voor het mysterie van de ander en van de Grote Andere, de dwang van de realiteit overwint, een onbegrensde vrijheid beleeft, onbeperkt en onsterfelijk is.

Geest betekent dus niet een deel van de mens, maar een bestaanswijze van de mens. Het is de zijnswijze die eigen is aan het wezen, dat we mens noemen. Alle wezens van de schepping zijn; alleen de mens ex-sisteert. Ex-sistentie, zoals de woordafleiding al aangeeft, betekent het vermogen erbuiten te staan, over-stijgen, begrenzingen doorbreken, weigeren wat dan ook als eindoordeel te accepteren.
De geest onderscheidt de mens van het dier. Dit past zich aan de omringende natuur aan. Binnen en buiten vallen er samen. Het dier is enkelvoudig, bestaat altijd in een afgesloten samenhang: de dierlijke leefwereld. "Bij de dieren beperkt zich de ervaring tot hetgeen zijn zintuigen van de wereld waarnemen. Ze kunnen daarom niet eens vermoeden, dat het mogelijke groter is dan het reële. Werkelijkheid en mogelijk zijn er aan elkaar gelijk. Beter nog: de grenzen van het werkelijke geven ook de grenzen van het mogelijke aan" (R. Alves, Het raadsel van de religie; O enigma da religiao, blz. 19).

De mens als geest is anders: in hem gaat het mogelijke oneindig ver boven het reële uit. Hij staat gericht naar al wat mogelijk en open is. Hij vat niet alleen het werkelijke, hij grijpt ernaar en is verrukt over het mogelijke dat nog-niet-ervaren is. Dag en nacht is hij een dromer. De mens beschikt over fantasie, het dier niet. Het vermogen om te fantaseren, om altijd weer iets toe te voegen aan de werkelijkheid, maakt dat de mens-als-geest weigert ieder opgegeven en gemaakte structuur te aanvaarden als het eindpunt van zijn zoeken. Hij staat altijd gericht op het nog verdere. Hij staat open, niet alleen voor dit of voor dat; neen, hij is totale openheid, knooppunt van betrekkingen in alle richtingen.
Mens-zijn betekent altijd een totaal openstaan, de gegeven werkelijkheid overstijgen. Met andere woorden: de mens bestaat naarmate hij uit zichzelf treedt (ex-sisteert), naarmate hij zich geeft. Hij bezit, naarmate hij zichzelf wegschenkt.

Het christelijke geloof heeft ons doen begrijpen, hoe God die absolute en transcendente realiteit is, waarnaar de mens met hart en ziel streeft. De mens wordt meer mens, naarmate hij omgang heeft met de Oneindige, naarmate hij zich meer openstelt voor de Absolute en zich meer uitlevert aan de liefde van God. De eindeloze dorst van de mens wijst op het aanwezig zijn van het mysterie van God in het hart van de mens. Onze schreeuw naar volkomenheid is de echo van Gods stem in de menselijke werkelijkheid. Onze mateloze armoede is de wijze die God kiest om in de mens aanwezig te zijn. Het is het goddelijke van de mens en niet alleen het goddelijke in de mens.

Wanneer de mens door de genadevolle wil van God zich zó openstelt en de hoogste liefde als de vervulling van zijn eindeloze leegte opneemt, wanneer de mens zich, door de kracht en de genade van God zelf, met God verbindt, zodanig dat hij één wordt met Hem, dan kunnen we werkelijk zeggen, dat de mens zijn definitieve vermenselijking en tevens zijn vergoddelijking bereikt heeft.
Welnu, de mens die deze hoogste zelfontplooiing bereikte, heet Jezus van Nazaret. Vandaag in de heilige kerstnacht vieren we zijn geboorte en zijn openbaring voor de ogen van heel de schepping. Hij is waarlijk de Mens die God in zijn eeuwig plan altijd gewild heeft. Daarom zingen de engelen in de hemel, vieren de duizenden sterren aan het firmament feest, komen de mensen en de dieren naar de grot gelopen en houdt alles de adem in als in een grote en diepe zucht. Vervuld was datgene waarnaar alles op weg is: de mens werd vergoddelijkt en God werd mens.

terug naar de Inhoud

3.2 Het menselijke van God
De mens is een gelijkenis van God. Als hij gemeenschap, transcendentie, openheid naar anderen is, dan komt het hierdoor, dat hij onder alle schepselen, het goddelijke in zich draagt. De christelijke ervaring getuigt: "God is liefde." (1 Joh. 4:8-16) Liefde omvat: gemeenschap, ontmoeting, zelfmededeling en de gave van zichzelf aan een ander. Zo gezien is God absolute gemeenschap.
De liefde van God wordt niet geschonken vanuit een eindeloze armoede, zoals dit het geval is bij de mens, maar vanuit een onmetelijke overvloed. Het is aan de liefde eigen om naar buiten te treden. God is zo niet enkel maar Vader. Hij is ook Zoon, totale mededeling van de Vader. God is niet enkel Vader en Zoon. Hij is ook de Heilige Geest, absolute mededeling van Vader en Zoon. God is niet enkel Vader, Zoon en Heilige Geest. Hij is ook heel de schepping met het ontelbare getal van wezens die de uitdrukking zijn van de Drievuldige liefde. Die treedt naar buiten en deelt haar waarheid, schoonheid en liefde mee in tijd en ruimte.
Zoals de mens meer mens is naarmate hij uit zichzelf treedt, zo is het ook met God. God bestaat altijd buiten zichzelf. De Vader is altijd met de Zoon. Vader en Zoon zijn altijd met de Heilige Geest. Vader, Zoon en Heilige Geest zijn altijd met de schepping.

In zijn onmetelijke liefde besloot God zich geheel en al mee te delen aan een wezen dat van Hem onderscheiden is, dus aan een geschapen, niet-goddelijk wezen, om zo het uiterst verrassende van zijn liefde uit te drukken. Hij schiep een menselijke natuur, die Hem kon opnemen, terwijl ze niettemin een geschapen en beperkte mensennatuur bleef. God wilde haar vergoddelijken, niet als een heidense Al-God, waarin God zich vertoont als een Moloch die alles in zijn eigen goddelijk wezen opslorpt en omvormt.
Het goddelijke in God bestaat juist in zijn eerbied voor het anders-zijn; het schepsel blijft schepsel en tegelijkertijd huisvest het Hem, die zelfs de hemel niet kan bevatten. Als God zich aan het schepsel mededeelt, dan maakt hij het schepsel nog meer schepsel, nog meer onderscheiden van het Goddelijke.
De H.-Augustinus drukt het kort en krachtig zo uit: "Door het goddelijke in zich op te nemen, wordt het schepsel geschapen." (ipsa assumptione creatur. Contra sermonem Arianorum, 8,6) Als niet goddelijk geschapen, is het schepsel toch zo gemaakt, dat het God kan opnemen.

Jezus van Nazaret was die mens, die God van eeuwigheid had gedacht en gewild, opdat God in Hem heel zijn oneindige liefde zou kunnen uitstorten. Bij de kribbe staan we vandaag voor de openbaring van "de goedheid en menslievendheid van God, onze Verlosser." (Tit. 3:4) Deze heilige mensheid is de mensheid van God. Door haar wordt zijn liefde voor ons concreet: een warme liefde die zich aanbiedt, een respectvolle liefde die een beroep doet, een liefde die het hart verovert en het tevens in staat stelt om te beminnen. Jezus Christus verwerkelijkt Gods plan om mens te worden; Hij brengt ook het levensdoel van de mens om God te worden tot werkelijkheid.

terug naar de Inhoud

3.3 Jezus Christus, sacrament van de ontmoeting van God en mens
Jezus Christus vertoont zich als de ontmoeting van de mens op zoek naar God en van God op zoek naar de mens. Hij is het kruispunt waar de neerdalende weg van God en de opgaande weg van de mens elkaar treffen.
In Hem is de waarachtige mens aanwezig, in alles aan ons gelijk, behalve in de zonde. In Hem is heel onze oneindige hunkering naar een ontmoeting die totale vervulling geeft; in Hem leeft onze zwakheid en afgronddiepe armoede. In Hem vloeien onze tranen wegens het droeve lijden van onze wereld; in Hem licht onze kleine vreugde op met haar kortstondige voldoening. In Hem is onze menselijke kleinheid, gevangen in de kleinzieligheden van een wereld vol tegengestelde belangen. In Hem is ons sterfelijke leven, dat zich opteert en ons onvermijdelijk onzekerheid en angst inboezemt, die voorafgaan aan de verrassing van de grote ontmoeting.

In Hem is de waarachtige God aanwezig, die onze eindeloze hunkering vervult, onze zwakheid op zich neemt, onze onpeilbare armoede rijk maakt, die onze tranen droogt en ons vervult met onuitsprekelijke vreugde, die onze kleinzieligheid vergoddelijkt en ons sterfelijk leven onsterfelijk maakt. Het levensdoel van de mens is opgenomen in het plan van God en Gods plan doordringt het levensdoel van de mens.
Dat alles is verborgen in het Kind, dat zich vol leven in de kribbe beweegt. Het is het sacrament van de ontmoeting van God en mens, van de vergoddelijking en van de vermenselijking.
Als kindje kan het nu nog niet alles laten zien wat het betekent, dat God het menselijke geslacht ingaat en wat het betekent, dat de mens Gods leven binnengaat. Het proces van de menswording begon bij de conceptie van Jezus, ontwikkelt zich nu verder door zijn geboorte en zal toenemen in intensiteit tot het zijn hoogtepunt vindt in de verrijzenis. Dat alles wordt door God aangenomen: de nauwe moederschoot, de bewegingen van de kleine levensvrucht, het huilen van de pasgeborene, zijn leren spreken, zijn gedachten, zijn leerproces, zijn beslissingen als volwassen man, zijn conflicten met de situatie van zijn tijd, heel zijn leven en dood. Dat alles werd door God aangenomen naarmate het bestaan van de mens Jezus van Nazaret zich afspeelde.

Hoe meer Jezus in God was, des te meer was God in Jezus. Hoe meer Jezus in God onderdompelde, des te meer werd Hij mens, omdat een mens meer mens wordt naar de mate, waarin hij iemand anders kan zijn. Daar Jezus totaal in God was - de absolute Andere - werd Hij totaal mens. Hoe meer God in de mens Jezus was, des te meer werd Hij vermenselijkt. Hoe meer de mens Jezus in God was, des te meer werd Hij vergoddelijkt. God was op dusdanige wijze in Jezus, dat Hij aan Hem gelijk was. Jezus was op dusdanige wijze in God, dat Hij aan Hem gelijk was. God werd mens, opdat de mens God zou zijn.
Wanneer deze onuitsprekelijke ontmoeting plaats heeft, dan ontstaat in de wereld het mysterie van de menswording van God en van de vergoddelijking van de mens. Zoals het geloof van de heilige traditie het heel juist uitgedrukt heeft: een en dezelfde Jezus Christus is waarlijk God en waarlijk mens in een eenheid die geen vermenging, verandering, verdeling of scheiding kent.

terug naar de Inhoud

3.4 Een nieuwe vorm van poëzie en van goddelijke lyriek
Kerstmis openbaart ons niet enkel de diepste zin van het leven: de vergoddelijking en de uiteindelijke zin van de zelfgave van God: de menswording. Kerstmis brengt ons ook vreugde, omdat in deze nacht alles in een helder licht kwam te staan. Hij geeft ons ook een nieuwe kijk op God en doet ons een nieuwe vorm van poëzie en van goddelijke lyriek kennen.
Kerstmis geeft ons de sleutel om enkele diepe mysteries van ons bestaan te ontsluieren. Vol van angst vroegen de mensen zich af: waarom het lijden? Waarom de vernedering? Waarom die menselijke kleinheid, die men zo pijnlijk voelt? Wat is de zin van het lijden van de minsten op aarde? Dat alles vroegen de mensen aan God. Maar God zweeg. De mensen zochten naar argumenten om God vrij te pleiten van de warboel der geschiedenis. Maar geen enkel antwoord was in staat de vragen die uit de diepte van het lijdende hart opkwamen, te doen verstommen. Maar nu, op Kerstmis, spreekt God. De mens zwijgt, hij vraagt niet meer. Hij luistert naar het verhaal van de goddelijke en menselijke lieflijkheid: God werd als een kind geboren, God werd geschiedenis, Gods naam is kribbe. God geeft geen antwoord op het waarom van het lijden. Hij lijdt mee.

God geeft geen antwoord op het waarom van de smart. Hij werd de man van smarten. God geeft geen antwoord op het waarom van de vernedering. Hij vernedert zichzelf. We zijn niet meer alleen in onze grenzeloze vereenzaming. Hij is bij ons. We zijn niet meer eenzaam, maar gemeenzaam. Alle argumenten van de rede zijn tot zwijgen gebracht. Het verhaal van het hart spreekt. Verteld wordt de geschiedenis van een God die een kind werd, dat niet vraagt maar doet, en geen antwoord geeft, maar antwoord is.
Broeder, onze nacht staat vol licht. Het Kind, dat in Betlehem wordt geboren, openbaart ons: alles heeft een verborgen en zo diepe zin, dat God zelf het op zich wilde nemen. De engte van onze wereld waar God inging, heeft een gezegende uitgang en een gelukkig einde.

Het is de moeite waard om mens te zijn. God wilde een van hen zijn. We zijn geen veroordeelde kudden of een naamloze massa zonder richting. God woont niet onbewogen de menselijke tragedie bij. Hij gaat erin. Hij neemt eraan deel en openbaart ons: het is de moeite waard het leven te leven zoals het is: monotoon, anoniem, moeizaam, getrouw in de strijd om iedere dag beter te worden, veeleisend in het geduld dat we met onszelf en met anderen moeten opbrengen, sterk in het verdragen van de tegenstellingen en wijs om daaruit te leren.
Al deze uitingen van ons leven heeft het Woord van God op zich genomen. Juist in deze concrete mensheid en niet ondanks haar, heeft God zich geopenbaard. Het christendom verkondigt niet de dood van God, maar de menselijkheid, de goedheid en de liefde van God voor de mensen. Zien we diep in de ogen van het Kind: daarin lacht ons de menselijkheid, de jovialiteit en de eeuwige jeugd van onze God toe. Laten we daarom ons best doen om in deze kerstnacht goed, beter, echt broeders en zusters van elkaar te zijn.
Denken we aan de woorden van een mystieke dichter: "Al wordt Christus duizendmaal in Betlehem geboren en niet in je hart: dan ben je verloren voor het hiernamaals en ben je voor niets geboren." (Angelus van Silezië) Laten we ons bestaan als mens met vreugde op ons nemen, zoals ook Christus heeft gedaan. Het is juist, dat we ons best doen om vriendelijk, goedgunstig, blij, zachtmoedig, oprecht en liefdevol te zijn. God zelf heeft het ervaren en laten zien dat dit alles mogelijk is.

Laten we met eerbied opzien naar onze moeders en naar de vrouwen, en kijken we hen goed aan: dan ontdekken we in hen, tenminste vandaag, in deze nacht, een symbool van de Maagd Maria. Laten we onze naaste diep in de ogen zien en eraan denken, dat hij een broeder is van Christus en van ons. Maken we van iedere mens een naaste en van iedere naaste een broeder. Minstens in deze goddelijke nacht. Laten we onze kinderen omhelzen, alsof we de Zoon omhelsden die God ons vandaag gaf.
Hemel en aarde bezingen de lieflijke en heilige nacht van God: Glorie aan God in den hoge en vrede op aarde aan de mensen van goede wil!

Levensbeschrijving
Leonardo Boff is een Braziliaanse theoloog, filosoof en schrijver, een van de stichters van de bevrijdingstheologie. Hij doceert ethiek en theologie in Rio de Janeiro. Hij zette zich in voor de mensenrechten in Latijns-Amerika.
Hij bekritiseerde de rol van de Rooms-katholieke Kerk in de sociale en economische structuur van de basisgemeenschappen van arme katholieken in Latijns-Amerika. In 1985 werd hem door de Congregatie voor de Geloofsleer in Rome voor een jaar het zwijgen opgelegd vanwege zijn boek 'Kerk, Charisma en Macht'. Toen hem dat in 1992 bijna weer gebeurde, verliet hij de Franciscaanse orde en het priesterschap.
Hij heeft meer dan 100 boeken geschreven.
Bron: Wikipedia


terug naar het literatuuroverzicht

terug naar het weblog







^