Anthony Borgia, Het leven in de ongeziene wereld (1)

Uitgeverij De Torenlaan, Assen 1955

Voorwoord van Sir John Anderson
(voor de inhoudsopgave zie hieronder)


Anthony Borgia
Het verheugt me zeer in de gelegenheid te zijn een voorwoord te schrijven voor dit boek, dat een levendig en schilderachtig beeld geeft van het leven in de geestelijke sferen, zoals diegenen dat ervaren, die hun aardse bestaan hebben geleefd in overeenstemming met de goddelijke wet. Tevens bevestigt dit boek hetgeen ik gedurende mijn nauwkeurige onderzoekingen met betrekking tot de wijsbegeerte van de 'gedachte' juist heb bevonden.
Dit zal hen die nu in hun leven het goede betrachten, geruststellen en anderen aanmoedigen met grote ernst hun gedachten te gaan controleren, opdat zij niet genoodzaakt zullen zijn, de duistere sferen van de geestenwereld binnen te moeten gaan.
De gedachte is de scheppende kracht in het heelal, aangezien elk van onze daden, een gevolg is van een gedachte, hetzij een goede of een kwade. Terwijl wij door het aardse leven gaan, bouwen wij onze erfenis in de wereld van de geest op, welke niets meer en niets minder zal zijn dan de weerspiegeling van het peil van onze gedachten daar.
Oorzaak en gevolg is een onveranderlijke, universele wet. De mens is vrij om te handelen in overeenstemming met zijn vrije wil wat zijn denken betreft. Wat er met de ziel gebeurt, wanneer zij de wereld van de geest binnentreedt, is het resultaat van de uitgelezen keuze van het ego op aarde.
In het verleden heeft de grote massa der mensheid onze algehele verantwoordelijkheid ten opzichte van het leven en de gevolgen van het individuele handelen niet begrepen. Dit is de reden waarom de rechtzinnige godsdiensten hebben gefaald de wereldvrede, zoals de Grote Meester die zag, te grondvesten.
De beschaving staat op een tweesprong en het is te hopen, dat meer verhelderende literatuur, zoals deze, zal verschijnen, opdat de geestelijke wedergeboorte van de wereld voortgang moge hebben en vrede en harmonie oppermachtig mogen regeren.
John Anderson

Voorwoord van de vertaalster
Na lezing van het boek van Anthony Borgia voelde ik onmiddellijk behoefte het in het Nederlands te vertalen. En wel om de volgende redenen. Het geeft niet alleen een bijzonder duidelijke beschrijving van hetgeen ons allen wacht na het aardse bestaan, maar het belicht tevens op duidelijke wijze allerlei godsdienstige opvattingen. Voorts behandelt het niet alleen het leven na de 'dood', maar ook de feiten van dat leven, zoals monseigneur Robert Hugh Benson die na zijn intrede in de geestelijke wereld heeft ervaren.
Er bestaat helaas nog maar weinig Nederlandse lectuur op dit gebied en waar de belangstelling voor dit onderwerp in verblijdende mate toeneemt, vertrouw ik, dat deze uitgave in een dringende behoefte zal voorzien.
Ter voorkoming van misverstand wil ik de lezers - zo nodig - er nog op wijzen, dat de inhoud is doorgegeven aan Anthony Borgia door bovengenoemde monseigneur Benson, tijdens zijn leven op aarde een leidende figuur van de Church of England (de Protestantse Engelse staatskerk). Al zijn uitlatingen over 'de Kerk' hebben dus betrekking op de Engelse kerk en niet op de Nederlandse kerkgenootschappen.
Zijn opmerking over de wereldse wijze van Kerstviering slaat eveneens op de Engelse gewoonte en niet op die in andere landen.
Bij de vertaling van het woord 'spiritworld' is na rijp beraad de keuze gevallen op 'geestelijke wereld' en - omdat het uiteraard zo veelvuldig in dit boek voorkomt - is dat afgewisseld met 'gene zijde', 'onze wereld' en 'het hiernamaals'. Opzettelijk is de letterlijke vertaling 'geestenwereld' vermeden, omdat dit verwarrend zou kunnen werken.
Ik ben mij er zeer van bewust, dat 'geestelijke wereld' niet noodwendig uitsluitend op het hiernamaals behoeft te duiden, maar ook op gedachten of ervaringen van aardse mensen op geestelijk gebied betrekking kan hebben. Toch meen ik te mogen aannemen, dat na deze uiteenzetting de betekenis, zoals die hier is bedoeld in de uitdrukking 'geestelijke wereld', de lezers volkomen duidelijk zal zijn.
Gaarne wil ik hier nog het verzoek aan toevoegen dit boekje niet op zijn letterkundige waarde te toetsen; er moest toch in de eerste plaats gestreefd worden naar een zeer duidelijke en begrijpelijke vertaling van het Engelse werk.
Moge de vertaling vele landgenoten dieper en juister inzicht brengen en daardoor troost en blijmoedig vertrouwen op de wijze leiding van de God der Liefde.
C. van Nievelt

Inleidend woord
Wetenschap is het beste tegengif tegen vrees; in het bijzonder, wanneer dit vrees is voor het mogelijke of waarschijnlijke bestaan, nadat we de verandering hebben ondergaan, welke van dit leven naar het volgende voert.
Om te weten te komen wat voor soort plaats de volgende wereld is, moeten we navraag doen bij iemand, die daar leeft en vermelden, wat deze heeft te zeggen. Dat wordt in dit boek dan ook gedaan.
De berichtgever, die ik voor het eerst leerde kennen in 1909 - vijf jaar voor zijn overgang naar de geestelijke wereld - was op aarde bekend als monseigneur Robert Hugh Benson, een zoon van Edward White Benson, de vroegere aartsbisschop van Canterbury.
Totdat deze geschriften waren geschreven had hij nooit direct contact met mij gehad, maar eens was me gezegd (door een vriend van gene zijde), dat er bepaalde zaken waren, die hij Benson, wenste recht te zetten. De moeilijkheden van communicatie waren hem uitgelegd door vrienden en raadgevers van gene zijde, maar hij hield vast aan zijn voornemen. Toen de geschikte tijd was aangebroken, werd hem medegedeeld, dat hij contact kon krijgen door een vriend uit zijn aardse dagen. Het is mijn voorrecht geweest als zijn schrijver te mogen optreden.
Het eerste geschrift werd samengevat onder de titel 'Beyond This Life' (Aan gene zijde van dit leven); het tweede onder die van 'The World unseen' (De ongeziene wereld).
In het eerste geeft de verteller in een algemeen overzicht een verslag van zijn overgang van zijn aardse naar zijn bovenaardse leven en zijn daaropvolgende reizen door de verschillende delen van de gebieden van de geestelijke wereld. In het laatste geschrift behandelt hij veel uitvoeriger een aantal belangrijke en interessante feiten en facetten van het geestesleven, welke hij te voren slechts oppervlakkig of terloops had aangeroerd.
Hij vermeldt bijvoorbeeld in: 'Aan gene zijde van dit leven' de hoogste en de laagste gebieden. In 'De ongeziene wereld' bezoekt hij ze daadwerkelijk en beschrijft hij wat hij heeft gezien en wat in beide regionen gebeurde. Hoewel elk van de beide geschriften op zichzelf compleet is, is het tweede veel uitvoeriger en uitgebreider dan het eerste. Tezamen vormen zij één geheel.
Wij zijn oude vrienden en zijn heengaan heeft onze oude vriendschap nooit verbroken; integendeel, de band is juist hechter geworden en zijn overgang heeft ons veel meer mogelijkheden verschaft elkaar te ontmoeten dan mogelijk geweest zou zijn, wanneer hij op aarde zou zijn gebleven. Hij drukt voortdurend zijn vreugde uit over zijn vermogen om op een natuurlijke, normale, gezonde en prettige wijze, tot de aarde te kunnen terugkeren, om iets te kunnen vertellen van zijn avonturen en ondervindingen in de geestelijke wereld als een, die 'dood' is (zoals velen hem zouden beschouwen) 'en toch spreekt'.
Anthony Borgia

Deel I Aan gene zijde van dit leven

Inhoud


terug naar het Literatuuroverzicht

I. Mijn aardse leven
Wie ik werkelijk ben, doet er niet toe. Wie ik was nog minder. We nemen onze aardse posities niet mee in de wereld van de geest. Mijn aardse belangrijkheid heb ik achter me gelaten. Het komt nu op mijn geestelijke waarde aan en die, mijn goede vriend, is ver beneden wat ze behoorde te zijn en wat ze kan zijn. Tot zover over wie ik ben. Over wie ik was zou ik gaarne enige bijzonderheden geven betreffende mijn houding vóór mijn overgang naar de geestelijke wereld. Mijn aardse leven was niet zozeer moeilijk in die zin, dat ik nooit lichamelijke ontberingen leed, maar het was stellig een leven van zware geestelijke arbeid. In mijn jonge jaren trok de kerk me aan, omdat haar mystiek tot mijn eigen mystieke gevoel sprak. De mysteriën van de godsdienst schenen door hun uiterlijkheden van lichten, kleding en ceremoniën mijn geestelijke honger op een wijze te bevredigen als niets anders. Er was natuurlijk veel, wat ik niet begreep en sinds ik in de geestelijke wereld ben gekomen, heb ik gemerkt dat die dingen er niet toe doen. Het waren godsdienstige problemen, ontsproten aan het menselijk brein en ze hebben hoegenaamd geen betekenis in het grote plan van het leven. Maar indertijd geloofde ik - zoals zoveel anderen - in een algemene vorm zonder een schijn van begrip, of tenminste zeer weinig. Ik leerde en predikte volgens de rechtzinnige handboeken en zo verwierf ik me een reputatie. Wanneer ik peinsde over een toekomstige bestaanstoestand dacht ik - en dan nog vaag - aan wat de Kerk me over dat onderwerp had geleerd, hetgeen bitter weinig en zeer onjuist was. Ik realiseerde me niet het elkaar zo nabij zijn van de twee werelden - de uwe en de onze - hoewel ik bewijzen te over had. De occulte ervaringen welke ik had, werden veroorzaakt - naar ik dacht - door een of andere uitbreiding van natuurlijke wetten en men behoorde ze meer te beschouwen als toevallig, dan als regelmatig voorkomend, meer aan de enkeling dan aan de massa gegeven.
Het feit dat ik predikant was sloot niet uit dat ik bezoek kreeg van wezens die de Kerk verkoos te beschouwen als duivels, hoewel ik - dat moet ik bekennen - nooit iets zag dat ook maar in de verste verte daarop geleek. (11) Ik begreep volstrekt niet, dat ik wat men op aarde noemt psychisch gevoelig was - iemand die was begiftigd met het vermogen om te 'zien', hoewel in beperkte mate.
Deze inbreuk op mijn leven als predikant van dit psychisch vermogen vond ik bijzonder storend, aangezien het in strijd was met mijn rechtzinnigheid. Ik vroeg hierin raad aan mijn collega's, maar zij wisten nog minder dan ik en ze konden niets anders bedenken dan voor me te bidden dat deze 'duivels' van me mochten worden weggenomen. Hun gebeden baatten me niets - dat was te verwachten, zoals ik nu begrijp. Wanneer mijn ervaringen op een hoog geestelijk plan hadden gelegen was er kans geweest, dat men mij als een zeer heilig man zou hebben beschouwd. Maar zo waren zij niet, het waren precies de ervaringen, welke tot de gewone aardse gevoeligen komen. Nu ze zich aan een voorganger van 'The Church of England' (De Engelse staatskerk) voordeden, werden ze als verzoekingen van de 'duivel' beschouwd. Als ervaringen van leken zouden zij zijn beschouwd als omgang met de 'duivel', of als een of andere vorm van geestelijke afwijking. Wat mijn collega's niet begrepen, was dat dit vermogen een gave was een kostbare gave, zoals ik nu begrijp en dat deze van mij persoonlijk was, zoals ze dat is voor allen, die haar bezitten; verder, dat bidden om er van te worden bevrijd even zinloos is als bidden, dat iemands gave om piano te spelen of een schilderij te vervaardigen zou mogen worden weggenomen. Het was niet alleen zinloos, het was ongetwijfeld verkeerd, aangezien zulk een gave om achter de sluier te kunnen zien was geschonken om te gebruiken tot heil van de mensheid. Ik kan me er tenminste over verheugen, dat ik nooit heb gebeden om mij van deze vermogens te verlossen. Bidden deed ik wel, maar om meer licht in deze aangelegenheid.
De grote belemmering voor enig nader onderzoek van deze vermogens was de houding van de Kerk hier tegenover, die onvermurwbaar, ondubbelzinnig, bekrompen en onwetend was - en nog is. Hoe langdurig, of in welke richting deze onderzoekingen ook plaats hadden, het uiteindelijk oordeel van de Kerk was altijd hetzelfde, en haar uitspraken onveranderlijk 'zulke dingen hebben hun oorsprong in de duivel'. En ik was gebonden door de wetten van de Kerk, bediende haar sacramenten en verkondigde haar leringen, terwijl de geestenwereld op de deur van mijn ware bestaan klopte en probeerde me te tonen waarover ik zo dikwijls had gepeinsd, n.l. ons toekomstige leven zelf te zien.
Vele van mijn ervaringen van psychische voorvallen heb ik indertijd in mijn boeken opgenomen, de verhalen zulk een draai gevend dat ze daardoor een rechtzinnige, godsdienstige bijsmaak kregen. De waarheid was er, maar de betekenis en het doel waren verwrongen. (12)
Ik voelde, dat ik in een groter werk de Kerk moest verdedigen tegen de aanvallen van hen, die geloofden in het geestelijk overleven van de lichamelijke dood en dat het mogelijk was voor de geestenwereld contact te hebben met de wereld van de aarde. En in dat grotere werk schreef ik - tegen beter weten in - aan de 'duivel' toe wat ik in werkelijkheid wist niets anders te zijn dan de werking van natuurlijke wetten, afgescheiden en volkomen onafhankelijk van enige rechtzinnige godsdienstvorm, en zeker niet van verkeerde oorsprong.
Indien ik mijn eigen neigingen zou hebben gevolgd zou dit een volkomen omwenteling van mijn leven met zich hebben gebracht, een verzaken van de rechtzinnigheid en zeer waarschijnlijk een groot materieel offer, aangezien ik me een tweede reputatie als schrijver had verworven. Wat ik reeds had geschreven zou dan waardeloos zijn geworden in de ogen van mijn lezers en ik zou beschouwd zijn als een ketter en een krankzinnige. Zo liet ik de grootste kans van mijn leven voorbijgaan. Hoe groot die kans en hoe groot mijn verlies en berouw waren, wist ik pas toen ik naar deze wereld was overgegaan, waarvan ik de bewoners reeds zo dikwijls en bij zoveel verschillende gelegenheden had gezien. De waarheid was binnen mijn bereik en ik liet haar varen. Ik bleef de Kerk aanhangen. Haar leringen hadden te sterk vat' op me gekregen. Ik zag, dat er duizenden geloofden, zoals ik en hieruit putte ik moed, aangezien ik me niet kon voorstellen, dat zij zich allen zouden vergissen. Ik trachtte mijn godsdienstige leven te scheiden van mijn psychische ervaringen en te doen, alsof ze niet met elkaar in verband stonden. Het was moeilijk, maar ik slaagde er in, een richting in te slaan waarvan ik de minste geestelijke hinder ondervond' en zo ging ik door tot het einde, tot ik eindelijk op de drempel stond van die wereld, waarvan ik reeds een glimp had gezien. Ik hoop u nu enige bijzonderheden te vertellen van wat mij overkwam, toen ik ophield een bewoner van de aarde te zijn en overging in de grote wereld van de geest.

terug naar de Inhoud

II. De overgang naar het geestelijke leven
Het eigenlijke proces van de dood behoeft niet noodwendig pijnlijk te zijn. Tijdens mijn aardse leven had ik vele zielen de drempel naar de geestelijke wereld zien overschrijden. Ik had de gelegenheid met stoffelijke ogen de strijd waar te nemen, die plaats heeft, wanneer de geest tracht zich voor altijd van het vlees te bevrijden. (13) Met mijn geestelijke blik had ik ook de geest zien heengaan, maar ik was nergens in staat geweest uit te vinden - d.w.z. uit rechtzinnige bronnen puttend - wat er precies gebeurt op het ogenblik van scheiden, noch kon ik enige inlichting krijgen over de gevoelens die de heengaande ziel ervaart. De schrijvers van godsdienstige leerboeken vertellen ons niets van dergelijke dingen om de eenvoudige reden dat zij het niet weten.
Het stoffelijk lichaam bleek dikwijls waarlijk te lijden, hetzij door werkelijke pijn, of door een moeizame en belemmerde ademhaling. In dit opzicht schenen zulke sterfgevallen uiterst pijnlijk te zijn. Was dit werkelijk zo? Dit had ik me dikwijls afgevraagd. Wat ook het antwoord mocht zijn, ik kon nooit geloven, dat het werkelijke lichamelijke proces van 'sterven' pijnlijk was, niettegenstaande het zo leek. Ik wist, dat ik het antwoord op mijn vraag eens zou krijgen en ik hoopte altijd, dat mijn heengaan tenslotte niet smartelijk zou zijn, wat het ook verder zou mogen wezen. Mijn hoop werd vervuld. Mijn einde was niet smartelijk, maar het was moeizaam, zoals zoveel, die ik had bijgewoond. Een korte poos voor mijn overgang had ik een voorgevoel, dat mijn dagen op aarde ten einde liepen. Er was een zwaar gevoel in mijn denken, iets als sufheid, toen ik in bed lag. Dikwijls had ik een gevoel weg te zweven en zacht terug te keren. Zonder twijfel hadden degenen, wie mijn lichamelijk welzijn ter harte ging, de indruk, dat al was ik niet waarlijk gestorven, ik snel wegzonk. Gedurende zulke heldere tussenpozen ondervond ik geen lichamelijke pijn. Ik kon zien en horen wat er om me heen voorviel en ik kon de geestelijke droefheid, welke mijn toestand veroorzaakte 'aanvoelen'. En toch had ik het gevoel van een uiterst vreugdevolle gemoedsgesteldheid. Ik wist zeker, dat mijn tijd van heengaan was gekomen en ik was vol verlangen om te mogen gaan. Wat mij betrof had ik geen argwaan, geen twijfel, geen spijt om zo de aardse wereld te verlaten. (Mijn spijt zou later komen, maar daarover zal ik t.z.t. spreken). Al wat ik wenste was weg zijn.
Plotseling voelde ik een sterke drang om op te staan. Ik had geen enkel lichamelijk gevoel, net zoals er geen lichamelijk gevoel in een droom is, maar ik was geestelijk waakzaam, hoezeer mijn lichaam zulk een toestand scheen te weerspreken. Toen ik deze duidelijke ingeving om op te rijzen kreeg, merkte ik onmiddellijk dat ik dit werkelijk deed. Toen ontdekte ik, dat degenen om mijn bed niet schenen te bemerken, wat ik aan het doen was, omdat ze geen moeite deden om me te hulp te komen, noch trachtten het me op enigerlei manier te beletten. Toen ik me omdraaide, zag ik wat er was gebeurd. Ik zag mijn fysieke lichaam op het bed liggen, maar hier was ik, de werkelijke 'ik', levend en wel. (14) Een paar minuten bleef ik staan en de gedachte kwam in mij op wat nu te doen, maar hulp was nabij. Ik kon de kamer nog heel duidelijk om me heen zien, maar er lag een zekere wazigheid over, alsof ze met zeer gelijkverdeelde nevel was gevuld. Ik bekeek mezelf, me afvragend wat voor soort kleren ik droeg, want ik was blijkbaar van een ziekbed opgestaan en daarom niet in een conditie om ver van mijn omgeving weg te gaan. Ik was uiterst verbaasd te zien, dat ik mijn gebruikelijke kleren aan had, zoals ik had gedragen toen ik me vrij en in goede gezondheid door mijn huis had bewogen. Mijn verbazing duurde slechts een ogenblik, aangezien ik me afvroeg, welke andere kleren ik zou verwachten aan te hebben. Zeker niet een of ander soort doorschijnend statiekleed. Men verbindt zo'n kostuum gewoonlijk met het gebruikelijke begrip van een engel en ik had er geen behoefte aan mezelf te verzekeren dat ik dat niet was!
De kennis van de geestelijke wereld, die ik had kunnen vergaren uit mijn ondervindingen, kwam me onmiddellijk te hulp. Ik kende opeens de verandering, die in mijn toestand had plaats gegrepen; m.a.w. ik wist dat ik was 'gestorven'. Ik wist ook, dat ik leefde, dat ik mijn laatste ziekte voldoende had afgeschud om rechtop te kunnen staan en om me heen te zien. Geen ogenblik was ik in geestelijke nood, maar ik was zeer benieuwd wat er verder zou gebeuren, want hier was ik, in het volle bezit van mijn vermogens en, inderdaad gevoelde ik me 'lichamelijk' als nooit te voren.
Hoewel het vertellen hiervan enige tijd heeft gekost, opdat ik u zoveel mogelijk bijzonderheden kon geven, moet het gehele proces slechts een paar minuten aardse tijd hebben geduurd. Zodra de korte ogenblikken, die ik nodig had om rond te zien en mijn nieuwe toestand te beoordelen, waren verstreken, bevond ik me in het gezelschap van een vroegere collega - een geestelijke - die enige jaren tevoren dit nieuwe leven was binnengegaan. We begroetten elkaar hartelijk en ik merkte op, dat hij dezelfde kleding droeg als ik. Dit kwam me eveneens helemaal niet vreemd voor, want wanneer hij anders gekleed zou zijn geweest, dan zou ik het gevoel hebben gekregen, dat er iets niet in orde was, omdat. ik hem slechts in de kleding van een geestelijke had gekend. Hij drukte er zijn grote vreugde over uit mij weer te zien en wat mij betreft, ik voorzag dat we de vele draden, welke verbroken waren door zijn 'dood', weer zouden opnemen. Gedurende de eerste ogenblikken liet ik het spreken aan hem over; ik moest nog aan het nieuwe wennen. Want u moet bedenken, dat ik net mijn aardse ziekbed had verlaten en dat ik met het afschudden van het stoffelijk lichaam ook de ziekte daarmee had afgeworpen. En het nieuwe gevoel van welbehagen en bevrijding van lichamelijke kwalen was zo heerlijk, dat het realiseren daarvan een ogenblik tijd kostte om het ten volle te begrijpen. (15) Mijn oude vriend scheen meteen te weten in hoeverre ik me bewust was te zijn overgegaan en dat alles goed was.
Laat ik hier zeggen, dat iedere gedachte aan een 'rechterstoel' of een 'dag des oor deels' gedurende de overgang volkomen uit mijn gedachten was gevaagd. Het was allemaal veel te normaal en natuurlijk om het vreselijke oordeel te kunnen suggereren, zoals de rechtzinnige godsdienst leert, dat we na de 'dood' moeten ondergaan. De hele opvatting van 'oordeel' en 'hel' en 'hemel' scheen totaal onmogelijk te zijn. Inderdaad waren deze begrippen volkomen fantastisch nu ik mezelf levend en wel gevoelde, 'gekleed in mijn juiste denken' en in feite in mijn vertrouwde dracht. En stond ik niet in tegenwoordigheid van een oude vriend, die me hartelijk de hand schudde en me begroette en gelukwenste en die alle uiterlijke - en in dit geval oprechte - tekenen van blijdschap vertoonde me te zien, zoals ik me verheugde hem te ontmoeten! Hijzelf was in de beste stemming, zoals hij daar stond en me verwelkomde, gelijk twee oude vrienden op aarde elkaar begroeten na een lange scheiding. Dat was op zichzelf voldoende om me te tonen, dat elke gedachte aan het opgebracht worden naar mijn berechting volkomen ongerijmd was. We waren allebei maar al te vrolijk, te gelukkig, te zorgeloos en te natuurlijk en ikzelf wachtte opgewonden op alle mogelijke aangename openbaringen van deze nieuwe wereld, wetend, dat niemand me die beter zou kunnen geven dan mijn oude vriend. Hij zei me, dat ik me moest voorbereiden op talloze aangename verrassingen en dat hij was gestuurd om me bij mijn aankomst af te halen. Daar de grenzen van mijn kennis hem bekend waren, was zijn taak zoveel te gemakkelijker.
Zodra ik na ons eerste verbreken van de stilte mijn tong terugvond, merkte ik, dat we net zo spraken als we altijd op aarde hadden gedaan, d.w.z. we gebruikten eenvoudig onze stembanden en spraken als de gewoonste zaak van de wereld. Men behoefde er niet bij te denken en inderdaad deed ik dit ook niet. Ik constateerde slechts dat het zo was. Mijn vriend stelde toen voor, dat we zouden weggaan, aangezien we geen verdere noodzaak of behoefte hadden om in de omgeving van mijn overgang te blijven en dat hij me naar een bijzonder aardige plaats zou brengen, die voor me in gereedheid was gebracht. Hij vermeldde een 'plaats', maar hij haastte zich uit te leggen, dat ik in werkelijkheid naar mijn eigen huis ging, waar ik me 'thuis' zou gevoelen. Daar ik tot nu toe niet wist hoe men zich voortbeweegt, of met andere woorden, hoe ik daar moest komen, gaf ik me helemaal aan hem over.
En dat was, zei hij, juist waarvoor hij bij me was!
Ik kon de aandrang niet weerstaan me om te draaien en een laatste blik te slaan op de kamer, in welke ik was heengegaan. (16) Zij vertoonde nog haar wazige uiterlijk. Zij, die eerst om het bed hadden gestaan, hadden zich nu teruggetrokken en ik kon het bed naderen en 'mezelf' bekijken. Ik was niet het minst onder de indruk van hetgeen ik zag, maar het laatste overblijfsel van mijn stoffelijke lichaam scheen vreedzaam genoeg. Mijn vriend stelde toen voor, dat we zouden vertrekken en dus gingen we weg.
Terwijl we heengingen werd de kamer geleidelijk aan waziger tot zij uit mijn gezichtskring verdween en eindelijk geheel was opgelost. Tot dusverre had ik, als gewoonlijk, het gebruik van mijn benen gehad als bij het normale lopen, maar met het oog op mijn laatste ziekte en het feit, dat ik als gevolg daarvan een rustperiode behoefde voordat ik me te veel inspande, zei mijn vriend, dat het beter zou zijn niet de gewone wijze van voortbewegen te gebruiken, n.l. niet te lopen. Hij vroeg me zijn arm stevig vast te houden en nergens bang voor te zijn. Als ik wilde kon ik mijn ogen sluiten. Het zou misschien beter zijn, dat ik dit deed, zei hij. Ik gaf hem een arm en liet de rest aan hem over, zoals hij had gezegd. Opeens kreeg ik het gevoel te zweven, zoals men dat in fysieke dromen heeft, hoewel dit zeer werkelijk was en in het geheel niet gepaard ging met bezorgdheid voor persoonlijke veiligheid. De beweging scheen in snelheid toe te nemen naarmate de tijd verliep. Ik hield nog steeds mijn ogen stijf gesloten. Het is vreemd met welk een vastbeslotenheid men deze dingen hier kan doen. Hoevelen van ons zouden op aarde hun ogen in zulk een volkomen vertrouwen hebben gesloten, indien dergelijke omstandigheden daar mogelijk zouden zijn? Hier was er geen spoor van twijfel dat alles goed was, dat er niets was te vrezen, dat niets onaangenaams mogelijkerwijs kon plaats grijpen en dat bovendien mijn vriend de situatie volkomen beheerste.
Na een korte poos scheen onze vaart wat te verminderen. Ik kon voelen, dat er iets zeer stevigs onder mijn voeten was. Toen moest ik mijn ogen opendoen. Ik deed het. Wat ik zag was mijn oude huis, dat ik op aarde had bewoond; mijn oude huis - maar met één verschil. Het zag er beter uit, maar zó als ik zijn aardse tegenhanger niet had kunnen verbeteren. Het huis zelf was - zoals het me op het eerste gezicht toescheen - meer verjongd dan gerestaureerd, maar meer nog trok de tuin er omheen mijn aandacht. Deze bleek zeer te zijn uitgegroeid en van een volmaakte netheid en aanleg. Hiermee bedoel ik niet de gewone ordelijkheid, die men gewend is in openbare tuinen op aarde te zien, maar hij was prachtig onderhouden en verzorgd. (17) Er waren geen wilde planten, of massa's verward groen en onkruid, maar de heerlijkste overvloed van mooie bloemen, zo geplant, dat ze het allervoordeligst uitkwamen. Ik moet zeggen, dat ik - toen ik de bloemen meer van dichtbij kon bekijken - van vele, welke in volle bloei stonden, nooit op aarde haar gelijke of haar tegenhanger had gezien. Natuurlijk waren er talrijke van de oude bekende, maar een veel groter aantal scheen voor mijn nogal bescheiden kennis van bloemen geheel nieuw te zijn. Het waren niet alleen de bloemen zelf en haar ongelofelijke gamma van voortreffelijke kleuren, die mijn aandacht trokken, maar tevens de vitale atmosfeer van eeuwig leven, die zij a.h.w. in alle richtingen uitstraalden. Naderde men een speciale groep of zelfs een enkele bloem, dan schenen er grote stromen van opwekkende kracht van uit te gaan, die de ziel geestelijk ophieven en haar kracht gaven, terwijl de hemelse geuren, die zij uitademden, van dien aard waren als geen wezen in een aards kleed ooit heeft geroken. Al deze bloemen leefden en ademden en waren, zoals mijn vriend mij verklaarde, onvergankelijk. Toen ik dichterbij kwam, bemerkte ik echter nog iets verbazingwekkends. Dat was de klank van muziek, die ze omhulde en zachte harmonieën voortbracht geheel en al overeenkomend met de schitterende kleuren van de bloemen zelf. Ik vrees, dat ik muzikaal niet voldoende onderlegd ben, om u een klanktechnische uiteenzetting van dit schone verschijnsel te geven, maar ik hoop iemand tot u te voeren, die met dit onderwerp bekend is en in staat zal zijn hier dieper op in te gaan. Laat het voor het ogenblik voldoende zijn te zeggen, dat deze muzikale geluiden geheel in overeenstemming waren met alles, wat ik tot dusver had gezien - hetgeen nog heel weinig was - en dat er overal volkomen harmonie heerste.
Ik was me reeds zozeer bewust van het feit, dat deze hemelse tuin in staat was nieuwe levenskracht te brengen, dat ik popelde om er meer van te zien. En zo wandelde ik langs de tuinpaden met mijn oude vriend, op wie ik hier steunde wat verklaringen en leiding betreft. Ik liep op de paden, betrad het voortreffelijke gras, waarvan de veerkracht en zachtheid bijna vergeleken konden worden met 'lopen op lucht' en trachtte me te realiseren, dat al deze ongemene schoonheid deel uitmaakte van mijn eigen tehuis.
Er waren veel prachtige bomen, waarvan er niet een misvormd was, zoals men op aarde gewend is te zien. Toch was er geen spoor van absolute eenvormigheid. Elke boom groeide eenvoudig onder volmaakte omstandigheden, vrij van stormen of wind, die de jonge takken doen buigen en verkrommen en van de aanvallen van insecten en veel andere oorzaken van misvormingen van aardse bomen. Zoals het was met de bloemen, was het ook met de bomen. Ze leven voor altijd, onvergankelijk, altijd gekleed in hun volle bladertooi van alle kleuren groen en steeds leven uitstralend naar allen, die hen naderen. (18)
Ik bemerkte, dat er onder de bomen geen gewone schaduw was en toch bleek er geen verblindende zon te zijn. Er scheen een stralend licht, dat in elke hoek doordrong en toch was er geen spoor van vlakheid. Mijn vriend vertelde me, dat al het licht rechtstreeks van de Schenker van alle licht kwam en dat dit licht dat goddelijke leven zelf was, waarin de gehele geestelijke wereld, waar zij leven, die ogen hebben om geestelijk te zien, mag baden en waardoor zij tevens wordt verlicht.
Ik merkte ook op, dat een behaaglijke warmte de gehele ruimte doordrong, een volkomen gelijkmatige en volmaakt blijvende warmte. De lucht was stil, toch waren er zachte, geurbeladen briesjes, de reinste zefiers, die in geen enkel opzicht het verrukkelijke balsemrijke van de temperatuur veranderden.
En laat me tot degenen, die in het geheel niet om geuren geven, zeggen: weest niet teleurgesteld, wanneer u deze woorden leest en beseft, dat het voor u nooit de hemel zou kunnen zijn, wanneer er iets was, waarvan u niet houdt. Ik zeg: wacht tot u deze dingen meemaakt en ik weet, dat u er dan heel anders over zult denken.
Ik heb dit alles nogal uitvoerig besproken, omdat ik er zeker van ben, dat zeer velen daar nieuwsgierig naar zijn.
Het viel me op, dat er geen spoor van muren, heggen of schuttingen was te vinden: inderdaad was er niets om -aan te geven waar mijn tuin begon of eindigde. Ik kreeg te horen, dat zulke dingen als afscheidingen niet nodig waren, omdat iedereen instinctief en zonder twijfel precies wist waar zijn eigen tuin ophield. Daarom kwam inbreuk maken op andermans terreinen niet voor, hoewel deze alle open stonden voor een ieder, die er door wenste te lopen of te vertoeven. Het was me van harte toegestaan te gaan waar ik maar wilde zonder bevreesd te hoeven zijn een ander lastig te vallen. Ook hoorde ik, dat ik zou bemerken, dat dit hier gewoonte was en dat ik er niet anders over zou denken ten opzichte van degenen, die in mijn tuin zouden wandelen. Hij gaf precies mijn gevoelens op dat ogenblik weer, want ik wenste ter plaatse onmiddellijk, dat allen, die dat graag wilden in de tuin zouden komen en van zijn schoonheid zouden genieten. Zelf had ik niet het minste gevoel van persoonlijk eigendom, hoewel ik wist, dat hij voor goed van mij was. En zo denken allen er hier precies eender over - alles is persoonlijk en gemeenschappelijk eigendom tegelijkertijd.
Toen ik zag hoe keurig de tuin was onderhouden en verzorgd, vroeg ik mijn vriend inlichtingen over de genius, die er zo ijverig en met zulke prachtige resultaten voor had gezorgd. (19) Voor hij mijn vraag beantwoordde opperde hij het raadzaam te vinden - waar ik nog pas zo kort geleden in de geestelijke wereld was aangekomen - dat ik zou rusten, of dat ik tenminste mijn onderzoekingstochten niet zou overdrijven. Hij stelde daarom voor, dat we een prettig plaatsje zouden opzoeken - hij gebruikte de woorden vergelijkenderwijs, want het was overal meer dan 'prettig' - dat we daar zouden gaan zitten en dan zou hij een paar van de vele problemen behandelen, die zich in de korte tijd sedert mijn overgang hadden voorgedaan.
Zo wandelden we door tot we onder de takken van een prachtige boom zo'n 'prettig' plekje vonden van waaruit we een grote uitgestrektheid van het landschap overzagen, waarvan het rijke groen voor ons uitgolfde en zich tot in de verte uitstrekte. Het hele uitzicht baadde in schitterende, hemelse zonneschijn. Ik kon vele huizen van verschillende vorm waarnemen, die evenals het mijne schilderachtig tussen de bomen en tuinen lagen. We wierpen ons op de zachte zoden, ik strekte me weelderig uit en voelde me of ik op een bed van het fijnste dons lag. Mijn vriend vroeg me, of ik vermoeid was. Ik had niet het gewone gevoel van aardse vermoeidheid, maar toch voelde ik min of meer de noodzakelijkheid van lichamelijke ontspanning. Hij vertelde me, dat mijn laatste ziekte de oorzaak was van dat verlangen en dat ik, wanneer ik wilde, in een toestand van volkomen slaap kon geraken. Op dat ogenblik voelde ik daar niet de noodzaak van. Ik zei hem, dat ik hem voor het ogenblik veel liever hoorde praten. En toen begon hij: "Wat een mens zaait", zei hij, "zal hij maaien". Deze woorden beschrijven nauwkeurig het grote eeuwige gebeuren, waardoor alles, wat je hier werkelijk voor je ziet, wordt teweeg gebracht. Al de bomen, de bloemen, de bossen, de huizen, - de gelukkige tehuizen van gelukkige mensen alles is het zichtbare gevolg van 'wat de mens zaait'. Dit land, waarin jij en ik nu leven, is het land van de grote oogst, waarvan de zaden op het aardse plan zijn geplant. Allen, die hier wonen, hebben door hun daden op aarde juist dat verblijf gekregen, waar zij naar toe zijn gegaan.
Ik begon al vele dingen te onderscheiden, waarvan het voornaamste was, wat me ook het meest trof, de volkomen verkeerde houding, die de godsdienst aanneemt ten opzichte van de geestelijke wereld. Het blote feit, dat ik lag waar ik was, wettigde een volledige weerlegging van zoveel van wat ik had onderwezen en hooggehouden tijdens mijn leven als geestelijke op aarde. Ik kon boekdelen met rechtzinnige leringen, geloofsbelijdenissen en dogma's zien wegsmelten, omdat ze van geen belang zijn, omdat ze niet waar zijn en omdat ze hoegenaamd niet van toepassing zijn op de eeuwige wereld van de geest en op de grote Schepper en Instandhouder daarvan. Ik kon nu duidelijk zien, wat ik vroeger slechts wazig had waargenomen, dat rechtzinnigheid door de mens is gemaakt en dat het heelal door God is geschonken. (20)
Mijn vriend ging voort me te vertellen, dat ik in de huizen die we van de plek waar we lagen, konden zien, mensen van allerlei soort en omstandigheden zou vinden; mensen wier godsdienstige opvatting toen ze nog op aarde waren gelijkelijk verschilden. Maar een van de grote feiten van het geestelijke leven is, dat de zielen precies hetzelfde zijn op het ogenblik na hun overgang in dat geestelijke leven, als het moment tevoren. Berouw op het doodsbed baat niet, aangezien dit meestal slechts lafheid is, voortgesproten uit angst voor wat er staat te gebeuren. Vrees voor een door de godsdienst opgebouwde eeuwige hel, welke zulk een bruikbaar wapen is in het kerkelijke arsenaal en een, dat misschien meer lijden in zijn tijd heeft gebracht dan welke andere foutieve dogma's ook. Daarom maken geloofsbelijdenissen in het geheel geen deel uit van de wereld van de geest, maar omdat de mensen al hun eigenaardigheden meenemen in de geestelijke wereld, zullen de vurige aanhangers van welke godsdienstige groep ook voortgaan hun godsdienst te belijden in de geestelijke wereld tot de tijd, dat hun denken geestelijk wordt verlicht. Zoals mijn vriend me uitlegde - en sindsdien heb ik ze zelf gezien - hebben we hier hele gemeenschappen, welke nog hun oude aardse godsdienst beoefenen. Godsdienstig gesproken zijn kwezelarij en vooroordelen alle aanwezig. Deze mensen doen niemand kwaad, behalve zichzelf, aangezien zulke dingen alleen henzelf raken. Het maken van bekeerlingen bestaat hier niet!
Aangezien dit het geval was veronderstelde ik, dat onze eigen godsdienst hier ook volledig vertegenwoordigd zou zijn. Dezelfde ceremoniën, hetzelfde ritueel, dezelfde oude overtuigingen worden met dezelfde misplaatste ijver voortgezet in voor dit doel opgerichte kerken. De leden van deze gemeenschappen weten, dat ze zijn overgegaan en ze denken, dat het een deel is van hun hemelse beloning om voort te gaan met hun door de mens gemaakte vormen van aanbidding. Zo zullen ze voortgaan tot die tijd, dat er een geestelijk ontwaken plaats grijpt. Er wordt nooit pressie op deze zielen uitgeoefend; hun geestelijke herrijzenis moet uit hun innerlijk voortkomen. Wanneer deze komt zullen ze voor het eerst de ware betekenis van vrijheid smaken.
Mijn vriend beloofde, dat wanneer ik dit wenste, we enige van deze godsdienstige groepen zouden bezoeken, maar hij opperde - waar er overvloed van tijd was - dat het beter zou zijn, wanneer ik vóór alles eerst helemaal aan het nieuwe leven zou wennen. Tot nu toe had hij mijn vraag onbeantwoord gelaten wie de vriendelijke ziel was, die mijn tuin zo goed onderhield, maar hij las mijn onuitgesproken gedachte en kwam zelf op de zaak terug. (21)
Hij vertelde me, dat het huis en de tuin allebei de oogst waren, die ik voor mezelf had vergaard gedurende mijn aardse leven. Nu ik het recht had verworven deze te bezitten had ik ze 'gevormd' met behulp van edele zielen, die hun leven in de geestenwereld besteden aan het bedrijven van zulke vriendelijke daden en in het dienen van anderen. Dit was niet alleen hun werk, het was hun tegelijkertijd een genoegen. Dit werk wordt herhaaldelijk ondernomen en verricht door hen, die op aarde deskundigen waren op dat gebied en die er ook van hielden. Hier kunnen zij met hun bezigheden voortgaan onder voorwaarden, waarin slechts de wereld van de geest kan voorzien. Zulk een taak brengt haar eigen geestelijke beloning mee, hoewel de gedachte aan een beloning nooit in hen, die ze vervullen, opkomt. De wens anderen van dienst te kunnen zijn zit altijd voor.
De man, die had geholpen om deze mooie tuin in het leven te roepen, was op aarde een liefhebber van tuinen geweest en - zoals ik zelf kon zien - was hij ook een deskundige. Maar wanneer de tuin eenmaal was aangelegd bestond er niet langer de onophoudelijke inspanning hem in orde te houden, zoals dat op aarde het geval is bij een grote tuin. Het zijn het voortdurend vergaan, de storm- en windvlagen en de vele andere oorzaken, die op aarde arbeid vergen. Hier is er geen verwelken en al wat groeit, doet dat onder dezelfde condities als waaronder wij bestaan. De tuin had praktisch geen verzorging nodig in de zin zoals wij dit gewoonlijk bedoelen. Mijn vriend de tuinman zou voor hem blijven zorgen als ik dat wenste. Niet dat ik dit slechts wenste, ik sprak de hoop uit, dat hij dat stellig zou willen doen. Ik drukte mijn diepe dankbaarheid uit voor zijn wonderbaarlijke werk en ik hoopte, dat ik hem zou kunnen ontmoeten om hem mijn grote waardering en dank te betuigen. Mijn vriend verklaarde, dat dat een heel eenvoudige zaak was en dat de reden, waarom ik hem nog niet had ontmoet, was gelegen in het feit dat ik nog pas zo kort geleden was aangekomen en dat hij niet wilde storen voordat ik me geheel thuis zou gevoelen.
Mijn gedachten keerden opnieuw terug naar mijn beroep op aarde: het leiden van de dagelijkse dienst en al de andere plichten van een dienaar der Kerk. Aangezien zulk een beroep, wat mij betrof, nu overbodig was, brak ik me er nu het hoofd over, wat de naaste toekomst voor mij in petto had. Ik werd er opnieuw aan herinnerd, dat er overvloed van tijd was om over dit onderwerp te peinzen en mijn vriend stelde voor, dat ik zou gaan rusten en hem daarna zou begeleiden op enige inspectiereizen - er was zoveel te zien en zoveel dat ik meer dan wonderlijk zou vinden. Er waren ook tal van vrienden, die er op wachtten om mij weer te ontmoeten na onze lange scheiding. (22) Om te beginnen bedwong hij mijn gretigheid door te zeggen, dat ik eerst moest rusten. En welke plaats was daarvoor beter geschikt dan mijn eigen huis? Daarom volgde ik zijn raad en gingen we op weg daarheen.

terug naar de Inhoud

III. Mijn eerste ervaringen
Ik heb al vermeld, dat toen ik voor het eerst in mijn geestelijk tehuis werd binnengeleid, ik merkte, dat het net eender was als mijn aardse woning, maar met één verschil. Bij het binnentreden zag ik dadelijk, dat er verschillende veranderingen waren aangebracht. Deze waren merendeels van bouwkundige aard en precies zoals ik altijd had gewenst ze uit te voeren in mijn aardse huis, maar wat ik om architectonische en andere redenen nooit had kunnen doen. Hier was geen plaats voor aardse gebreken, zodat ik mijn geestelijke huis in het algemeen precies zo aantrof als ik het altijd had willen hebben. De voornaamste benodigdheden, onmisbaar verbonden aan een aardse behuizing, waren hier natuurlijk volkomen overbodig, b.v. de eenvoudige aardse kwestie om het lichaam van voedsel te voorzien. Dit is één voorbeeld van het verschil. En zo kan men zich andere gemakkelijk genoeg voor de geest roepen.
Terwijl wij samen de verschillende kamers doorliepen, kon ik veel blijken zien van de attentie en de vriendelijkheid van hen, die zo energiek hadden gewerkt om mijn oude huis in zijn nieuwe omgeving te helpen herbouwen. Terwijl ik tussen zijn wanden stond was ik me ten volle bewust van zijn duurzaamheid in vergelijking met wat ik had achtergelaten. Maar het was een duurzaamheid waarvan ik wist, dat ik haar tenslotte zou kunnen doen eindigen; slechts zolang duurzaam, als ik dat wenste. Het was meer dan alleen maar een huis; het was een geestelijke haven, een verblijf vol vrede, waar de gebruikelijke huishoudelijke zorgen geheel ontbraken.
Het meubilair bestond grotendeels uit wat ik oorspronkelijk voor de aardse woning had aangeschaft, niet omdat het bijzonder mooi was, maar omdat ik het bruikbaar en gemakkelijk had gevonden en omdat het aan mijn eisen beantwoordde. Men zag de meeste kleine versieringen op hun gebruikelijke plaats uitgestald en alles bij elkaar gaf het huis de onmiskenbare indruk van bewoond te zijn. Ik was waarlijk 'thuis gekomen'.
In het vertrek, dat vroeger mijn studeerkamer was geweest, merkte ik een paar goedgevulde boekenplanken op. In het begin verbaasde het mij enigszins zulke dingen te zien, maar bij nadere beschouwing kon ik geen reden vinden, waarom boeken niet hun plaats in het plan zouden hebben, wanneer zelfs dit huis kon bestaan met al zijn toebehoren. (23) Ik was benieuwd, wat voor soort boeken het waren en daarom bekeek ik ze nader. Het bleek, dat mijn eigen boeken er stonden, duidelijk zichtbaar tussen de andere. Terwijl ik er zo voor stond begreep ik duidelijk de reden, de werkelijke reden, voor hun aanwezigheid. Vele daarvan bevatten de verhalen, waarover ik al eerder sprak, waarin ik had verteld van mijn eigen psychische ervaringen, nadat ik ze de vereiste godsdienstige draai had gegeven. Eén boek vooral drong zich in het bijzonder aan me op en ik realiseerde me volkomen, dat ik nu wenste het nooit te hebben geschreven. Het was een verwrongen verslag waarin de feiten zoals ik die werkelijk had gekend, niet eerlijk waren behandeld en de waarheid was verheeld. Ik gevoelde groot berouwen voor de eerste maal sedert mijn komst in dit land had ik spijt. Niet omdat ik ten laatste in de geestenwereld was aangekomen, maar verdriet omdat ik - met de waarheid voor me - haar opzettelijk had verworpen om in haar plaats bedrog en verkeerde voorstellingen te geven - want ik wist, dat zolang mijn naam zou voortbestaan, d.w.z. zolang deze enige handelswaarde had, men zou voortgaan dat boek te herdrukken, in omloop te brengen en te lezen - en te beschouwen als de absolute waarheid. Ik had het onaangename besef, dat ik nooit te niet zou kunnen doen, wat ik op die manier had geschreven.
Geen enkel ogenblik had ik het gevoel hiervoor te zullen worden veroordeeld. Integendeel kon ik duidelijk een stemming van intense sympathie gevoelen. Waar deze vandaan kwam wist ik niet, maar ondanks dat, was deze werkelijk en concreet. Ik wendde me tot mijn vriend, die tijdens mijn inspectie en ontdekking bescheiden en begrijpend op enige afstand had gestaan en vroeg zijn hulp. Deze kwam onmiddellijk. Hij verklaarde me, dat hij volkomen had begrepen, wat mij met betrekking tot dit boek te wachten zou staan, maar dat men hem had verhinderd er iets over te zeggen, voordat ikzelf tot de ontdekking zou zijn gekomen. Toen ik alles had begrepen en daarop zijn hulp had verzocht, was hij ook dadelijk in staat gesteld mij die te geven.
Mijn eerste vraag was hoe ik deze zaak in het reine zou kunnen brengen. Hij zei me, dat er verscheidene manieren waren waarop ik dit kon doen, sommige moeilijker - maar doeltreffender dan de andere.
Ik opperde, dat ik misschien kon teruggaan naar de aarde om anderen van dit nieuwe leven te vertellen en te getuigen van de waarheid omtrent de communicatie tussen de twee werelden. Vele, vele mensen hadden dat geprobeerd en probeerden het nog, zei hij, en hoevelen werden geloofd? Dacht ik fortuinlijker te zullen zijn? (24) Stellig zou niemand van degenen, die mijn boeken lazen, ooit in de verste verte een boodschap van me ontvangen noch daaraan geloof hechten. En gaf ik me er ook rekenschap van, dat wanneer ik me bij zulke mensen zou aanmelden, zij me dan onmiddellijk een 'duivel' zouden noemen, zo niet de 'Vorst der Duisternis' zelf?!
Laat ik je enige beschouwingen voorleggen over het onderwerp van de communicatie met de wereld van de aarde, vervolgde hij. Je weet zeker, dat het mogelijk is, maar heb je enig idee van de daaraan verbonden moeilijkheden?
Laten we aannemen, dat je de middelen om contact te verkrijgen, hebt gevonden. Het eerste, wat er van je zal worden gevraagd, zal zijn een duidelijke en bepaalde identificatie van jezelf te leveren. Zeer waarschijnlijk zal er na je eerste verklaring van wie je bent enige aarzeling bestaan om je naam aan te nemen alleen omdat die gewicht in de schaal legde toen je nog op aarde leefde. Hoe belangrijk en beroemd we op aarde ook mogen zijn, zodra we naar het geestenrijk zijn vertrokken, wordt er over ons gesproken in de verleden tijd! Mochten we soms boeken van literaire aard hebben nagelaten, dan zouden die van veel groter belang zijn dan hun schrijvers, aangezien deze voor de wereld 'dood' zijn. Voor de aarde is de levende stem verklonken. En hoewel we zeer levend zijn - zowel voor onszelf als voor anderen hier - voor de mensen op aarde zijn we een herinnering geworden, soms voortdurend, maar meer nog een herinnering die vervaagt, slechts louter een naam achterlatend. Wij weten bovendien, dat we veel levender zijn dan we ooit tevoren zijn geweest; het grootste deel van de mensen op aarde zal echter menen, dat we 'dood' zijn; dood en daarmee uit.
Men zal je dan bevelen enige bewijzen van je identiteit te verschaffen. Dat is heel juist in zulke omstandigheden, gesteld, dat dit niet tot het uiterste wordt gedreven, zoals zo vaak gebeurt. Nadat je aan die voorwaarden hebt voldaan, wat dan? Je zult te kennen willen geven, dat je leeft en je heel wel voelt. Indien de mensen, met wie je contact hebt, niet slechts leken zijn, zullen ze je verhaal niet in twijfel trekken, maar wanneer je zulk nieuws aan de wereld in het algemeen wilt zenden door de gebruikelijke kanalen, zullen zij, die geloven dat jij het werkelijk bent die hebt gesproken, diegenen zijn, die er reeds van weten en contact met de geestenwereld onderhouden. Wie zal overigens geloven, dat jij het bent? Niemand, zeker niemand van je vroegere lezers. Zij zullen zeggen, dat jij het niet kunt zijn, maar dat het een 'duivel' is, die zich voor je uitgeeft. Anderen zullen er zeer waarschijnlijk hoegenaamd geen notitie van nemen. (25) Natuurlijk zal er een aantal zijn, dat zich zou verbeelden, dat je, omdat je naar de geestenwereld bent overgegaan, opeens zult zijn begiftigd met de diepste wijsheid en dat alles, wat je zegt onfeilbare uitingen zijn. Je kunt nu enige van de moeilijkheden zien, waaraan je het hoofd zult hebben te bieden in deze eenvoudige zaak van het vertellen van de waarheid aan hen, die nog in de duisternis van de aarde verblijven.
De voorspelling van mijn vriend bedroefde me zeer, maar ik onderschatte de buitengewoon grote moeilijkheden niet en ik werd genoopt het onderwerp voorlopig te laten varen. We zouden anderen, wijzer dan wij zelf, om raad vragen en misschien zou er een weg worden aangewezen, waar langs ik mijn wens zou kunnen verwezenlijken. Het zou mogelijk zijn, dat met het verlopen van de tijd - in aardse zin gesproken - mijn wensen zich zouden kunnen wijzigen. Er was veel, wat ik kon zien en doen en er was heel veel ondervinding op te doen, die onschatbaar voor me zou zijn indien ik tenslotte zou besluiten mijn voornemens uit te voeren. Zijn goede raad was, dat ik eens grondig zou rusten en in die tussentijd zou hij me verlaten. Wanneer ik - als ik geheel verfrist zou zijn - mijn gedachten naar hem zou uitzenden, zou hij ze ontvangen en dadelijk bij me terugkomen. Dus maakte ik het me 'gemakkelijk' op een bank en viel in een heerlijke toestand van half-slaap, waarin ik me volkomen van mijn omgeving bewust was, maar tegelijkertijd kon voelen, dat er een stroom van nieuwe levenskracht in me neerdaalde, die door mijn gehele wezen trok. Ik voelde me a.h.w. lichter worden, terwijl de laatste sporen van de oude aardse toestand voor goed werden verdreven.
Ik heb er geen idee van hoe lang ik in deze aangename toestand bleef, maar tenslotte viel ik in een lichte sluimer, waaruit ik ontwaakte met het gevoel van volmaakte gezondheid zoals die in de wereld van de geest bestaat. Ik herinnerde me dadelijk het voorstel van mijn vriend en ik zond mijn gedachten naar hem uit. Binnen een paar seconden aardse tijd stapte hij de deur binnen. Zijn reactie was zo verbijsterend snel, dat mijn verbazing hem in vrolijk lachen deed uitbarsten. Hij verklaarde, dat het in werkelijkheid zeer eenvoudig was. De geestenwereld is een gedachten wereld; denken is handelen en gedachten werken ogenblikkelijk. Wanneer we ons op een bepaalde plaats denken, bewegen we ons met de snelheid van die gedachte en dat is zo onmiddellijk als men zich maar kan voorstellen. Ik zou zien, dat dit de gebruikelijke manier van voortbewegen was en dat ik spoedig in staat zou zijn die toe te passen.
Er viel mijn vriend dadelijk een verandering in me op en hij wenste me geluk met het herwinnen van mijn volle kracht. Het is onmogelijk u ook maar het flauwste denkbeeld te geven van dit verrukkelijke gevoel van topvitaliteit en welzijn. (26) Wanneer we op aarde leven, worden wij bij voortduring op allerlei manier aan ons stoffelijk lichaam herinnerd, door koude of hitte, door pijn en door talloze andere oorzaken. Hier hebben we niet van zulke ongemakken te lijden. Hiermee bedoel ik niet, dat we maar ongevoelige blokken zijn en niets van invloeden van buiten af bemerken, maar dat onze gewaarwordingen geestelijk zijn en dat het geestelijk lichaam ontoegankelijk is voor iets vernietigends. We voelen met onze geest, niet met enig lichamelijk orgaan of gevoel en onze geest reageert rechtstreeks op het denken. Indien we onder bepaalde omstandigheden kou zouden gevoelen, ondergaan we die gewaarwording met ons denken en ons geestelijk lichaam lijdt op geen enkele wijze. We worden nooit bij voortduring daaraan herinnerd. In het gebied, waarvan ik nu spreek, is alles precies afgestemd op zijn bewoners - zijn temperatuur, zijn landschap, zijn vele huizen, het water van de rivieren en stromen en het allerbelangrijkste: alle bewoners ten opzichte van elkaar. Daarom is er niets dat ook maar iets ongelukkigs, onprettigs of onbehagelijks kan scheppen. We kunnen ons lichaam geheel vergeten en onze geest veroorloven vrij spel te hebben. Door onze geest kunnen we genieten van de duizenderlei heerlijkheden, die dezelfde geest heeft helpen opbouwen.
Soms kunnen we ons bedroefd gevoelen - en soms geamuseerd - over degenen die nog op aarde zijn en onze beschrijving van het geestenland bespotten en er hoon en verachting over uitstorten! Wat weten deze arme zielen er van? Niets! En wat zouden deze zelfde zielen in de plaats willen stellen van de feiten van de geestelijke wereld? Ze weten het niet. Ze zouden ons ons schone landschap, onze bloemen en bomen, onze rivieren en meren, onze huizen, onze vrienden en onze vreugden en vermaken willen ontnemen. Waartoe? Wat voor opvatting hebben deze mensen met hun bekrompen geest van een geestelijke wereld? Ze geven zelfs domweg toe er helemaal geen te hebben. Ze zouden ons willen veranderen in schimmen zonder substantie, zonder intelligentie, slechts voortlevend in een soort van glansloze, duistere, nevelige toestand, afgescheiden van alles wat menselijk is. In mijn stralende gezondheid en overvloeiende levenskracht, waarvan ik u tot nu toe slechts een flauwe aanduiding heb gegeven, ben ik sterk onder de indruk van de grote onwetendheid, welke dergelijke mensen vertonen.
Ik voelde, dat de tijd was gekomen, waarop ik gaarne iets van dit verbazingwekkende land zou willen zien en zo begon ik in gezelschap van mijn vriend mijn ontdekkingsreis. Degenen onder u, die de aarde hebben bereisd met het doel om nieuwe landen te zien, zullen begrijpen hoe het mij bij het op weg gaan te moede was.
Om een ruimer uitzicht te hebben wandelden we naar een hoger gelegen stuk grond, waar zich een helder panorama voor ons oog ontrolde. Het landschap strekte zich voor ons uit tot in een schijnbaar oneindige verte. (27) In een andere richting kon ik duidelijk iets onderscheiden, wat geheel het voorkomen had van een stad met statige gebouwen. Men bedenke, dat alle mensen hier niet dezelfde smaak bezitten en dat, net als op aarde, velen de stad boven het buiten wonen verkiezen en omgekeerd, terwijl weer anderen van beide houden. Ik was zeer benieuwd hoe een stad in de geestelijke wereld er uit zou zien. Het scheen gemakkelijk genoeg zich hier het leven buiten voor te stellen, maar steden lijken toch hoofdzakelijk speciaal het werk van de mens in de stoffelijke wereld te zijn. Aan de andere kant kon ik geen logische reden aanvoeren, waarom de geestelijke wereld ook geen steden zou bouwen. Mijn metgezel vermaakte zich over mijn geestdrift, welke, naar hij me zei, op die van een schooljongen geleek. Het was echter niet zijn eerste kennismaking met de stad; de meeste mensen, die hier pas aankomen, zijn even verrast! En het verschaft onze vrienden een nooit eindigend genoegen ons rond te leiden.
Ik kon in de verte een kerk zien, die naar het uiterlijk op de gebruikelijke wijze was gebouwd. Er werd voorgesteld, dat we in die richting zouden gaan en onderweg ook andere dingen zouden bekijken. Zo gingen we dan op weg.
We volgden een pad, dat gedeeltelijk langs een beek leidde, waarvan het heldere water glinsterde in het licht van de hemelse zon. Terwijl het zijn loop vervolgde, bracht het welluidende tonen voort, die steeds veranderden en in een potpourri van de liefelijkste klanken overgingen. We gingen naar de oever, opdat ik het van dichtbij kon bezien. Het scheen bijna vloeibaar kristal te zijn en als het licht er
op scheen, fonkelde het met alle kleuren van de regenboog. Ik liet wat water over mijn hand lopen, dat er uitzag of het ijskoud zou zijn. Dat verwachtte ik ook. Hoe groot was echter mijn verbazing te bemerken, dat het heerlijk warm was. Maar bovendien had het een electrificerende uitwerking, welke zich van mijn hand tot in de arm uitstrekte. Het was een zeer opwekkend gevoel en ik vroeg me af, hoe het zou zijn om er in te baden. Mijn vriend zei, dat ik het gevoel zou hebben met kracht te worden geladen, maar het water was niet diep genoeg om me er behoorlijk in onder te dompelen. Zo gauw we aan een groter water kwamen zou ik gelegenheid krijgen om me een bad te permitteren. Toen ik mijn hand uit de beek trok, merkte ik, dat het water van mijn hand droop in schitterende druppels en dat ze volkomen droog bleef! We hervatten onze wandeling. Mijn vriend zei, dat hij gaarne iemand met me zou willen bezoeken, die een huis bewoonde, dat we nu naderden. We liepen door enige artistiek aangelegde tuinen, staken een goed onderhouden grasveld over en kwamen bij een man, die aan de rand van een grote boomgaard zat. (28) Toen we naderbij kwamen stond hij op om ons tegemoet te gaan. Mijn vriend en hij begroetten elkaar allerhartelijkst, terwijl ik als nieuwaangekomene werd voorgesteld. Ik begreep, dat deze man heel trots was op de vruchten van zijn boomgaard. Hij nodigde me uit er een proefje van te nemen. De eigenaar van dit aangename verblijf scheen iemand van middelbare leeftijd te zijn voor zover ik kon beoordelen, ofschoon hij veel ouder zou kunnen zijn dan hij op het eerste gezicht leek. Sindsdien heb ik geleerd, dat het een heel moeilijke, bijna gevaarlijke opgave is om te proberen de leeftijd van de mensen hier te schatten! Want - om even af te dwalen - men moet weten dat het wet is bij onze geestelijke vooruitgang het voorkomen van de ouderdom, zoals men die op aarde kent, af te schudden. We verliezen de rimpels, welke de oude dag en de wereldse zorgen op ons gezicht hebben gegrift, evenals de andere kenmerken van het vervliegen der jaren. Ons uiterlijk verjongt, wanneer we toenemen in kennis, wijsheid en geestelijke kracht. Ik bedoel niet, dat ons uiterlijk zo bijzonder jeugdig wordt, noch dat we de uiterlijke symptomen van onze persoonlijkheid verliezen. Als dat gebeurde, zouden we allemaal van een dodelijke gelijkvormigheid zijn, maar we keren waarlijk terug of gaan vooruit al naar onze leeftijd bij ons sterven, naar wat we altijd als de bloei van het leven hebben beschouwd.
Maar keren wij naar ons onderwerp terug. Onze gastheer leidde ons de boomgaard binnen, waar ik vele zeer goed gekweekte bomen vol vruchten zag. Hij keek me een ogenblik aan en nam ons toen mee naar een boom, die veel op een pruimenboom leek. De vruchten waren volmaakt van vorm met een diepe, rijke kleur en hingen in grote trossen. Onze gastheer plukte er wat van en gaf ze ons, zeggend, dat het ons beiden goed zou doen.
De vruchten waren bij aanraking heel koel en merkwaardig zwaar voor hun grootte. Ze waren heerlijk van smaak, het vlees was zacht en niet lastig of onaangenaam bij het gebruiken en er liep een overvloed van nectarachtig sap uit. Mijn twee vrienden keken me aandachtig aan terwijl ik de vruchten at, ieder met een uitdrukking van vrolijke verwachting op het gezicht. Daar het sap uit de vruchten droop, verwachtte ik stellig er heel veel van op mijn kleren te hebben gemorst. Tot mijn verbazing kon ik er, hoewel het sap op me neerdroop, geen spoor van vinden! Mijn vrienden lachten luidkeels over mijn verbazing. Ik had groot plezier over de grap, maar begreep er niets van. Ze haastten zich me uit te leggen dat, waar ik me nu in een onbedorven wereld bevond, alles, wat 'niet gewenst' was, onmiddellijk terugkeerde naar zijn eigen element. Het vruchtensap, dat ik dacht op me te hebben gemorst, was teruggekeerd naar de boom, waarvan de vruchten waren geplukt. (29)
Onze gastheer vertelde me, dat hij deze bijzondere soort pruim welke ik net had gegeten, altijd aanbeval aan mensen, die pas in de geestelijke wereld waren aangekomen. Hij helpt om de geest te herstellen, vooral wanneer het overlijden door ziekte is veroorzaakt. Hij merkte echter op, dat ik er niet naar uitzag of ik een langdurige ziekte had gehad en dat hij begreep, dat mijn overgang vrij plotseling was geweest, hetgeen volkomen juist was. Ik was slechts zeer kort ziek geweest.
De verschillende vruchten die er groeiden, waren niet alleen voor hen, die na hun lichamelijke dood een of andere vorm van behandeling nodig hadden, maar allen vonden het prettig om er van te eten om hun opwekkende uitwerking. Hij hoopte, dat ik, wanneer ik geen vruchtbomen had - of zelfs als ik die had - zo dikwijls zou komen als ik maar wilde en er van zou nemen. "Het is hier altijd fruitseizoen", voegde hij er met grote vrolijkheid aan toe, "en je zult nooit een van de bomen zonder een overvloed van vruchten zien!"
In antwoord op mijn vraag hoe ze groeiden, antwoordde hij, dat evenals op zoveel andere vragen in dit land, het antwoord slechts kon worden gegeven door degenen uit de hogere gebieden en dat het zelfs, wanneer we dat antwoord kregen, zeer waarschijnlijk zou zijn, dat we het niet zouden begrijpen tot op de tijd, dat we zelf die gebieden zouden gaan bewonen. We zijn inderdaad heel tevreden, zei hij, vele dingen te nemen voor wat zij zijn zonder te vragen, hoe ze ontstaan en we weten bovendien, dat die dingen ons van een nooit falende voorraad voorzien, omdat ze komen van een nooit falende Bron. Er is geen werkelijke noodzaak in zulke zaken te wroeten en de meesten van ons zijn zeer tevreden er met hartgrondige dankbaarheid van te genieten. Wat de feitelijke voorziening van het fruit aangaat, zei onze gastheer, dat hij alleen wist, dat wanneer hij zijn vruchten plukte er andere voor in de plaats kwamen. Het werd nooit overrijp, omdat het volmaakt fruit was en - evenals wij zelf - onvergankelijk. Hij nodigde ons uit door de boomgaard te wandelen, waar ik alle soorten vruchten zag, die de mens bekend zijn en vele, welke men alleen aan gene zijde kent. Ik proefde enkele van de laatste, maar het is onmogelijk enig idee te geven van hun verrukkelijke smaak, omdat ik geen aards fruit ken om er mee te vergelijken. We kunnen slechts een beschrijving aan de zintuigen geven in vergelijking met dat, wat we reeds hebben ondervonden. Wanneer we die ervaring niet hebben gehad, zijn we volkomen onmachtig enig nieuw gevoel te beschrijven, en nergens geldt dit meer dan voor de smaakzin.
Mijn vriend legde onze gastheer uit, dat hij mij rondleidde om mij het land van mijn nieuwe leven te tonen. De laatste gaf ons veel goede wensen mee op onze weg. (30) Hij herhaalde zijn uitnodiging om hem te bezoeken wanneer ik maar wilde en zelfs indien hij er bij een van mijn mogelijke bezoeken niet zou zijn, moest ik van de vruchten eten zoveel ik wilde. Hij zei, dat de vruchtbomen de plichten van gastheer even goed als hij zouden vervullen - zelfs beter. Zo trokken we opnieuw verder na nog eens gezegd te hebben hoe prettig we het hadden gevonden en hoe dankbaar we waren.
We keerden terug naar ons vorige pad langs de beek en vervolgden onze wandeling in de richting van de kerk. Nadat we een eindje waren doorgelopen, merkte ik, dat de beek breder werd tot zij zich verwijdde tot een schoongevormd meer. We konden vele groepen gelukkige mensen aan de oever verenigd zien, van wie sommige aan het baden waren. Het meer was door bomen omgeven en er waren bloemen in overvloed, zo aangelegd, dat, hoewel er een zekere ordelijkheid was waar te nemen, er toch geen aanduiding was van particulier bezit. Ze behoorden aan iedereen in gelijke rechten en ik merkte in het bijzonder op, dat niemand aanstalten maakte ze te plukken of uit te graven, of ze op enige andere manier te verstoren. Men zag een paar mensen, die hun handen op bijna liefkozende manier om enige van de bloemen hielden, wat me zo ongewoon scheen, dat ik mijn vriend hierover om opheldering vroeg. Hij antwoordde door me mee te nemen naar een jong meisje, dat op deze zonderlinge wijze bezig was. Ik was wat beschroomd om haar zo lastig te vallen, maar hij zei me te 'wachten en op te letten.' Mijn vriend boog zich naast haar neer. Zij keek om en zei iets vriendelijks tegen hem met een verwelkomende glimlach. Ik maakte er uit op, dat ze oude vrienden waren, maar dat was niet het geval. In feite vertelde hij mij later, dat hij haar nooit te voren had gezien en hij verklaarde, dat we hier in de geest geen formele introducties nodig hebben; we vormen een grote gemeenschap wat de 'sociale' omgang betreft. Wanneer we hier een poosje zijn geweest en gewend geraken aan onze nieuwe omgeving en manier van leven, merken we, dat we nooit iemand lastig vallen omdat we dadelijk de gedachten kunnen lezen van iemand, die een periode van afzondering wenst. En wanneer we mensen buiten zien - in een tuin of op het land - zijn we altijd welkom als we hen naderen om een vriendelijk praatje met hen te maken.
Deze jongedame was, evenals ik, een nieuweling. Ze vertelde ons hoe enige vrienden haar de methode hadden gewezen om alles van de bloemen te vergaren, wat zij zo overvloedig hadden te geven. Ik bukte me naast haar en ze gaf me een praktische demonstratie van wat ik moest doen. Door de handen om de bloem te houden, zodat men ze in een soort kom hield, zei ze, zou ik het magnetisme in mijn armen omhoog voelen stromen. (31) Toen ik mijn handen naar een mooie bloem toebracht, merkte ik, dat de bloem zich op haar stengel naar me toebewoog! Ik deed wat me gezegd was en voelde onmiddellijk een stroom van leven in mijn armen opstijgen, terwijl de bloem een allerfijnst aroma uitwasemde. Ze zei me de bloemen niet te plukken, omdat ze waren bestemd daar voor altijd te bloeien; zij waren een deel van dit leven, net als wij zelf. Ik was heel dankbaar voor haar tijdige waarschuwing aangezien het de natuurlijkste zaak van de wereld was bloemen te plukken, die er in zo'n grote overvloed waren. Ik hoorde, dat het niet precies hetzelfde was als met het fruit, omdat fruit bestemd was om te worden gegeten. Maar de bloemen waren op zichzelf decoratief en deze te plukken stond gelijk met het omhakken van vruchtbomen. Er waren echter bloemen, die speciaal groeiden met de bedoeling te worden geplukt, maar deze aparte soort diende voornamelijk om gezondheid te brengen. Ik vroeg onze jonge vriendin, of zij wat van die heerlijke vruchten had geproefd, zoals wij zo juist. Ze antwoordde bevestigend!
Mijn vriend vroeg, of ik niet liever wat dichter naar de oever wilde gaan en indien de jongedame alleen was of ze het dan misschien prettig zou vinden ons op onze uitstapjes te vergezellen. Ze antwoordde, dat ze niets liever zou doen. Zo begaven we ons alle drie naar het meer. Ik legde haar uit, dat mijn vriend als bewoner van deze landen hier goed thuis was en dat hij als mijn gids en raadsman optrad. Ze scheen blij te zijn met ons gezelschap; niet dat zij eenzaam was, want zoiets bestaat niet in dit gebied, maar toen zij op aarde was had zij weinig vrienden gehad en altijd een nogal eenzelvig leven geleid, hoewel zij daardoor nooit onverschillig of onnadenkend tegenover de zorg en het leed van anderen had gestaan. Sedert zij in de geestelijke wereld was gekomen had zij veel vriendelijke zielen van dezelfde aard als de hare gevonden. Ze veronderstelde, dat we misschien in hetzelfde geval waren geweest. Ik vertelde haar in het kort een en ander over mezelf en daar ik nog mijn aardse kleding droeg - d.w.z. het duplicaat! - wist ze min of meer wat mijn beroep was geweest. Aangezien mijn vriend net zo was gekleed, zei ze lachend, dat zij zich in veilige handen voelde! Het kwam me weer in de herinnering, wat er over baden was gezegd, maar ik wist niet goed, hoe ik de kwestie van onze badbenodigdheden ter sprake zou brengen. Mijn vriend redde echter de situatie door er zelf over te beginnen. Al wat we voor ons doel - een bad te gebruiken - nodig hadden, was het nodige water om in te baden! Niets was eenvoudiger We hadden maar in het water te gaan zoals we waren. Het deed er niet toe of we konden zwemmen of niet. En ik moet zeggen, dat ik versteld stond over het breken met de gebruikelijke methode en natuurlijk een beetje aarzelde. Mijn vriend wandelde echter kalm het meer in tot hij helemaal was verdwenen. (32) Wij beiden volgden zijn voorbeeld. Welk resultaat ik hiervan verwachtte kan ik niet zeggen, maar op zijn minst was ik dan toch in afwachting van de gebruikelijke uitwerking van water op een mens, zoals we dat op aarde zijn gewend. Groot was dan ook mijn verbazing - en opluchting - toen ik ontdekte dat het water meer leek op een warme omgeslagen mantel dan op een doordringende vloeistof. De magnetische uitwerking er van was net als die van de beek, waarin ik mijn hand had gestoken, maar hier omgaf zijn vernieuwende kracht het gehele lichaam, nieuw leven er in uitstortend. Het was heerlijk warm en zeer opwekkend. Men kon er rechtop in staan, er op drijven en natuurlijk ook volslagen onder de oppervlakte zinken zonder het minste ongemak of gevaar. Had ik er even bij stilgestaan, dan had ik kunnen weten, dat het laatste onvermijdelijk het geval zou moeten zijn. De geest is niet te verdelgen. Maar behalve deze magnetische invloed ging er een geruststellend gevoel van het water uit, dat was zijn karakteristieke vriendelijkheid als ik het zo mag noemen. Het is niet gemakkelijk enig idee te geven van deze fundamentele geestelijke ervaring. Het water leefde zonder twijfel. Het ademde een ware goedheid uit als het werd aangeraakt en strekte zijn hemelse invloed uit tot een ieder persoonlijk, die er mee in aanraking kwam. Wat mij aanging, ik ondervond zulk een geestelijke opheffing en vernieuwing van mijn levenskracht, dat ik mijn eerste aarzeling en het feit, dat ik geheel gekleed was, vergat. Dit laatste maakte, dat ik me heel gewoon en natuurlijk voelde en dit gevoel nam nog toe, toen ik mijn beide metgezellen gadesloeg. Mijn oude vriend was natuurlijk volkomen aan het water gewend en onze nieuwe vriendin scheen zich vlug aan de nieuwe gebruiken te hebben aangepast.
Mij werden verdere zorgen bespaard bij de herinnering, hoe het water van mijn hand was gelopen toen ik haar uit de beek trok en ze geheel droog bleek te zijn. Dus was ik al voorbereid op wat er volgde bij ons verlaten van het meer. Toen ik er uit kwam liep het water eenvoudig weg en liet mijn kleren net zoals zij tevoren waren geweest. Het had de stof doordrongen juist als de lucht of atmosfeer op aarde zou hebben gedaan, maar het had geen enkel zichtbaar of tastbaar gevolg achtergelaten. Wij en onze kleren waren volkomen droog!
En nu nog wat anders over het water. Het was zo helder als kristal. Het licht werd weerkaatst in elke rimpel en kleine golf in bijna verblindend heldere kleuren. Het was ongelofelijk zacht bij aanraking en zijn opwekkende kracht was van dezelfde soort als de atmosfeer, d.w.z. het ondersteunde alles wat er op of er in was. Zoals het hier onmogelijk is door een ongeluk te vallen, zoals op aarde, zo is het even onmogelijk in het water te zinken. (33) Al onze bewegingen zijn rechtstreeks in overeenstemming met onze gedachten. We kunnen geen nadeel of ongeluk krijgen. Het is, vrees ik, tamelijk moeilijk een beschrijving van sommige van deze dingen te geven zonder het aardse bevattingsvermogen te boven te gaan. Er is zoveel, dat men uit de eerste hand moet hebben bijgewoond om enig juist denkbeeld van de wonderen van deze landen te krijgen.
Een korte wandeling bracht ons naar de kerk, die ik in de verte had gezien en zo bijzonder graag wilde bezoeken.
Het was een gebouw van middelmatige grootte in Gotische stijl en geleek op een gewone aardse 'parochiekerk'. Het lag in een prettige omgeving, die des te ruimer leek door de afwezigheid van hekken of muren om de kerkelijke grenzen aan te geven. De buitenkant van het metselwerk zag er zo nieuw en fris uit of het pas was gebouwd, maar in werkelijkheid bestond het reeds vele aardse jaren. De uitwendige reinheid was slechts in overeenstemming met alle dingen hier - er is geen verval. Noch is er ooit iets rokerigs in de atmosfeer, dat zwart worden en verkleuren zou kunnen veroorzaken! Er was natuurlijk geen kerkhof bij. Zelfs al houden sommigen hier nog zo hardnekkig vast aan hun oude, aardse godsdienstige voorliefdes en gebruiken, toch kan men nauwelijks veronderstellen, dat zij bij het bouwen van een kerk - zij het dat deze op aardse wijze is ingericht - ook een volkomen overbodig kerkhof zouden aanleggen.
Dicht bij de hoofddeur was het gebruikelijke aanplakbord, maar dit gaf alleen de aard van de diensten aan, die van de staatskerk waren. Er was helemaal geen melding gemaakt van de aanvangsuren der diensten en ik vroeg me af hoe het mogelijk was, dat zulk soort gemeenten samenkwamen, daar de tijd zoals men die op aarde kent, niet bestaat. Want er is hier geen wisseling van dag en nacht om de tijd te meten. Het is eeuwig dag. De grote hemelse zon schijnt altijd, zoals ik heb gezegd. Evenmin hebben we de vele andere aanduidingen van tijd, die zich aan het aardse bewustzijn opdringen - zoals b.v. honger en vermoeidheid, noch op de langere duur het ouder worden van het stoffelijk lichaam en het afstompen van de geestelijke vermogens. Wij hebben hier geen terugkerende seizoenen van lente, herfst en winter. In plaats daarvan genieten we de pracht van een eeuwige zomer - en die gaat ons nooit vervelen!
Zoals gebruikelijk wendde ik me tot mijn vriend om inlichtingen over dit punt van de kerkelijke bijeenkomsten. Het was heel eenvoudig, zei hij, om de mensen in de kerk te verzamelen. Hij, die er mee is belast, heeft slechts zijn gedachten naar zijn gemeente uit te zenden en zij, die dat willen, komen onmiddellijk samen! Men hoefde geen klok te luiden. Het uitzenden van gedachten is veel radicaler en juister! (34)
Dat is eenvoudig voor wat de gemeenteleden betreft. Zij hebben slechts te wachten tot de gedachte hen bereikt, hetzij in een rechtstreekse oproep, of door -aandrang om de dienst bij te wonen. Maar waarvandaan ontvangt de dienstdoende predikant de aanduiding van de naderende kerkdienst? Die vraag wierp een veel groter probleem op, werd me gezegd. Doordat de geestelijke wereld geen aardse tijd kent, worden onze levens geregeld door de gebeurtenissen, d.w.z. gebeurtenissen die een deel uitmaken van ons leven. Ik doel nu niet op toevallige gebeurtenissen, maar op wat op aarde zouden worden beschouwd als terugkerende voorvallen. We hebben hier veel van zulke gebeurtenissen, zoals ik hoop aan te tonen, naarmate we verder komen. Zodoende zal men zien, hoe we weten, dat de uitvoering van bepaalde handelingen, persoonlijke of in vereniging met anderen ons duidelijk aan het verstand worden gebracht. De inzetting van deze kerk, die we nu bezichtigden, had ook een geleidelijk opgebouwde orde van dienst, waarmee zij, die op aarde tot deze speciale richting behoren, vertrouwd zijn.
De geestelijke, die als herder van deze vreemde kudde optreedt, zou de nadering van de gebruikelijke 'dag' en 'tijd' voelen door de plichten die hij op aarde had vervuld. In dit opzicht zou dit instinctief zijn. Bovendien zou dit gevoel door de praktijk sterker worden, totdat de geestelijke waarneming volkomen regelmatig zou terugkeren, zoals dit op aarde ook gebeurt. Wanneer dit zo grondig is ingesteld, heeft de gemeente slechts de oproep van haar voorganger af te wachten. Het aanplakbord bevatte een lijst van de gebruikelijke diensten, zoals men die gewoonlijk aan de buitenzijde van een aardse kerk van dezelfde sekte aantreft. (In Engeland) Het viel echter op, dat een paar bijzonderheden ontbraken, zoals de bepalingen voor huwelijken en doop. Het ontbreken van de eerste kon ik begrijpen; dat van de laatste kon slechts inhouden, dat de doop onnodig was, aangezien alleen de gedoopten in de 'hemel' zouden zijn - waar zij vermoedelijk dachten, dat deze kerk was gelegen!
Nu gingen we naar binnen en bevonden ons in een heel mooi gebouw, conventioneel van vorm en het meeste bevattend, wat in dergelijke kerken op aarde het geval is. Er waren enige mooie glas-in-lood-ramen, taferelen uit het leven van 'heiligen' uitbeeldend, waardoor het licht gelijkmatig aan alle zijden van de kerk tegelijk binnenstroomde. Dit veroorzaakte een vreemd effect in de atmosfeer door de kleuren van het vensterglas. Voorzieningen voor de verwarming van het gebouw waren natuurlijk geheel overbodig. Er was een mooi orgel aan het einde en het van steen gebouwde hoofdaltaar was rijk gebeeldhouwd. (35) Overigens was het er niet bijzonder mooi, wat echter geenszins afbreuk deed aan de algemene schoonheid van de architectuur. Overal zag men, dat er met grote zorg aan was gewerkt, wat niet te verwonderen is, de plaats in aanmerking genomen waar de kerk zich bevond en wanneer men zich indenkt welk een wonder het is, dat zulk een kerk over het geheel kan bestaan.
We gingen een ogenblik zitten en vonden dat er een kalme en vredige atmosfeer in het gehele gebouw hing. Daarna vonden we, dat we alles hadden gezien, wat er te zien viel en gingen naar buiten.

terug naar de Inhoud

IV. Het rusthuis
Terwijl we verder wandelden waren minstens twee van ons nog geheel vervuld van wat we hadden gezien en vroegen we ons af wat dit nu verder inhield. Onze jonge vriendin, die ons vertelde dat zij Ruth heette, stelde ons een aantal vragen, maar ik wachtte mij wel te antwoorden, daar ik zelf nog maar een nieuweling was. Dit liet ik over aan mijn vriend, wiens naam Edwin ik tot nu toe heb verzuimd te vermelden.
Het bleek, dat Ruth op aarde nooit een ijverige kerkgangster was geweest. Maar het leed geen twijfel, dat zij een vriendelijke ziel was en het was eveneens duidelijk, dat het feit, dat zij niet naar de kerk ging, geen verschil had gebracht in haar uiteindelijke plaats van bestemming, van aards standpunt uit bekeken. Haar geestelijk welzijn was meer gebaat door het dienen van haar medemensen dan elk uiterlijk vertoon van kerkelijk geloof had kunnen doen. Zo dikwijls is er slechts uiterlijk vertoon. Evenals ikzelf was zij zeer verbaasd hier in de wereld van de geest de volledige uitoefening van de rechtzinnige godsdienst te vinden. Edwin vertelde haar, dat zij tot nu toe slechts één voorbeeld er van had gezien maar dat er legio andere waren. Hoe dan ook, wanneer men dit ene had aanschouwd, had men ze min of meer alle gezien. Elke sekte houdt vast aan haar eigen speciale geloofsbelijdenis en formulieren, net als op aarde, met enkele kleinere verschillen, zoals ons juist was gebleken. Zulk een vorm van geestelijk niet-wakker-zijn is niets nieuws in de wereld van de geest. De wereld van de aarde is de schuldige. Godsdienstige naijver en strijd liggen ten grondslag aan alle onwetendheid en gebrek aan kennis, die zo velen meebrengen in deze wereld. Wanneer de geestelijke gesteldheid van zulke mensen koppig is en zij niet in staat zijn werkelijk voor zichzelf te denken, blijven zij aan hun eigen bekrompen godsdienstige opvattingen gekluisterd, menend, dat dit de volledige waarheid is, totdat de dag van geestelijk ontwaken voor hen aanbreekt. (36) Dan zien zij, dat het slaafs aanhangen van hun geloofsbelijdenissen hen niet vooruithelpt. Het is zo te betreuren, dat er voor ieder, die voorgoed deze misleide kerkgenootschappen verlaat, een ander in de plaats komt - tot de tijd zal komen, dat de hele aarde de waarheid over de geestelijke wereld zal kennen. Natuurlijk doen zij op zichzelf hier geen kwaad behalve dan dat zij hun eigen geestelijke vooruitgang tegenhouden. Wanneer zij eenmaal beseffen, wat zij zichzelf aandoen en de eerste schrede voorwaarts zetten, kent hun vreugde geen einde. Zij beseffen dan hoeveel tijd zij klaarblijkelijk hebben verspild.
Nu rest de vraag, of met het verkrijgen van kennis en waarheid dit voortzetten van een aardse godsdienst in de geestelijke wereld niet beter over boord geworpen kan worden, maar wat zal men er voor in de plaats stellen? Het klinkt als een veroordelen van een gezamenlijke eredienst. Maar dit is niet zo. We hebben hier onze gezamenlijke eredienst, maar deze is gezuiverd van elk spoor van zinloze geloofsbelijdenissen, leringen en dogma's. Wij eren de Grote en Eeuwige Vader in waarheid, in absolute waarheid. Wij zijn geheel één van zin. En van niemand wordt gevraagd blindelings te geloven - of voor te wenden dit te doen - iets wat voor iedereen volkomen onbegrijpelijk is. Er zijn hier vele, vele dingen, die we niet doorgronden en het zal eeuwen duren voordat we er ook maar een flauw begrip van zullen krijgen. Maar er wordt niet van ons gevraagd ze te begrijpen; er wordt van ons gevraagd ze te aanvaarden zoals ze zijn. Het maakt hoegenaamd geen verschil voor de vooruitgang van onze ziel. We zijn in staat vooruit te komen, ja, héél ver, voordat we ooit zullen behoeven te denken over het begrijpen van zulke dingen. Zo zijn wij eensgezind in ons eren van de Allerhoogste.
Dat waren de dingen, die we bespraken - het was Edwin, die uitlegde - terwijl we voortwandelden in de heerlijke lucht van Gods hemel.
Ruth ontdekte een vrij statig gebouw op goed beboste terreinen gelegen, dat ook mijn nieuwsgierigheid opwekte. Toen we er onze gids naar vroegen, vertelde Edwin ons, dat het een rusthuis was voor hen, die in de geestelijke wereld waren gekomen na een lange ziekte, of die een gewelddadige dood waren gestorven en die dientengevolge leden van de schok. We vroegen ons af, of het mogelijk zou. zijn daarbinnen een kijkje te nemen, zonder nieuwsgierig te lijken. Hij verzekerde ons, dat daar helemaal geen bezwaar tegen was, omdat hij zich daar verdienstelijk had gemaakt en daarom persona grata was. Daarbij kwam, dat hij wist, dat we de nodige sympathie hadden, die elke gedachte aan nieuwsgierigheid zou uitsluiten. (37) Toen we naderbij kwamen, zag ik, dat het gebouw van buiten in geen enkel opzicht op een 'ziekenhuis' leek, wat ook zijn functies mochten zijn. Het was in de klassieke stijl gebouwd, twee of drie verdiepingen hoog en naar alle zijden geheel open. Dat wil zeggen, het had geen ramen, zoals we die op aarde kennen. Naar de kleur van zijn bouwmaterialen te oordelen was het wit, maar onmiddellijk daarboven zag men een grote straal van blauw licht er op neerdalen, dat het ganse gebouw met zijn uitstraling omgaf, met dat effect, dat het geheel een opvallend blauwe tint kreeg. Deze grote straal was het neerstromen van leven - een genezende straal - uitgezonden naar hen, die hier reeds waren aangekomen, maar nog niet waren ontwaakt. Wanneer zij hun geestelijke gezondheid geheel zouden hebben herkregen, zou er een luisterrijk ontwaken volgen en zouden zij hun nieuwe land worden binnengeleid.
Ik merkte op, dat er een groot aantal personen op het gras van de terreinen zat, of er rondwandelde. Zij waren verwanten en vrienden van hen die in het rusthuis een behandeling ondergingen en van wie het ontwaken nabij was. Hoewel deze bezoekers zonder twijfel opgeroepen hadden kunnen worden op het ogenblik, dat zij nodig waren, verkozen zij toch, hun aardse instinct volgend, vlak in de buurt te wachten op het gelukkige moment. Zij waren allen overgelukkig en zeer opgewonden, zoals aan hun gelaatsuitdrukking was te zien. We ontvingen vele vriendelijke glimlachjes terwijl wij ons tussen hen bewogen. Ook naderden velen ons om ons te begroeten, denkend, dat we daar met hetzelfde doel waren gekomen als zij. We vertelden hen echter de werkelijke reden. Zij wensten ons het beste op onze tocht.
Ik zag, dat de meesten, die daar in de tuinen wachtten, niet hun aardse kleren droegen. Ik vermoedde, dat de meesten reeds geruime tijd in de geestelijke wereld vertoefden. Dit was niet bepaald noodzakelijk, vertelde Edwin ons. Ze hadden het recht hun geesteskleed te dragen door het feit, dat zij bewoners waren van het gebied, waarin we ons nu bevonden. En de gewaden, die ze droegen, pasten volkomen zowel bij de plaats als bij de gelegenheid. Het is moeilijk dit kostuum te beschrijven, omdat het er op aankomt een of andere vergelijking te geven met een speciale aardse stof. Hier hebben we zulke stoffen niet en onze kleren danken hun voorkomen niet aan de samenstelling van het materiaal, maar aan de soort en graad van het licht, dat de essentie is van een geesteskleed. Die, welke we nu zagen, waren van golvend model en lang en de kleuren - blauw en rose, verschillend in intensiteit - schenen zich met de gehele substantie er van te verweven. Ze schenen zeer prettig te zitten. Zoals met alles hier, behoeft men er niets aan te doen om ze netjes te houden, omdat dit alleen afhangt van de geestelijke gesteldheid van de drager.
We droegen alle drie nog onze aardse kleding. (38) Edwin stelde voor, dat we met het oog op onze plannen, zouden overgaan tot een meer toepasselijke dracht. Ik was vanzelfsprekend volkomen bereid elk voorstel van hem op te volgen, waar ik me in alles tot hem wendde bij mijn gebrek aan kennis. Ruth scheen ook zeer verlangend deze verandering te proberen, maar wat we beiden niet wisten, was hoe dit in zijn werk moest gaan.
Er zijn mogelijk mensen op aarde, die zouden denken, dat hieraan een ceremonie te pas zou komen, waarbij men formeel werd begiftigd met een geesteskleed in tegenwoordigheid van een aanzienlijk gezelschap van hemelse wezens, die waren gekomen, om getuige te zijn van het uitreiken van onze hemelse beloning en de uitnodiging om onze 'eeuwige rust' in te gaan!
Laat ik me haasten te zeggen, dat dit zeer stellig niet het geval was.
Wat er gebeurde, was heel eenvoudig dit: onmiddellijk nadat ik de wens had geuit Edwins voorstel op te volgen om mijn aardse dracht af te leggen, verdween deze, loste op, en droeg ik mijn eigen speciale geesteskleed van dezelfde soort als ik om me heen zag. Dat van Edwin was op dezelfde wijze veranderd en ik merkte op, dat het zijne een sterker kleur bleek uit te stralen dan het mijne. Dat van Ruth was net als het mijne. Onnodig te zeggen, dat ze verrukt was over deze nieuwe manifestatie van de geest. Mijn oude vriend had de verandering vroeger meegemaakt, daarom was zijn kostuum niet nieuw voor hem. Maar wat mijzelf betrof - en ik ben er zeker van dat dit ook gold voor Ruth - voelde ik geen ogenblik ook maar enige verwarring, onwennigheid of trots bij deze - zoals het zou kunnen lijken - revolutionaire verandering in onze uiterlijke verschijning. Integendeel, het scheen heel natuurlijk en volkomen in orde en het was ongetwijfeld in overeenstemming met onze tegenwoordige omgeving, wat me direct opviel toen we het rusthuis binnenliepen. Niets zou tegenstrijdiger zijn geweest dan een aardse dracht in zulk een gebouw, waarvan de inrichting en de ruimten zo totaal anders waren dan wat men in zo'n geval op aarde ziet.
Toen we binnenkwamen werden we ontvangen door iemand, die Edwin begroette als een oude vriend. Hij legde in het kort zijn komst en onze aanwezigheid daar uit. We werden uitgenodigd om alles te bezichtigen, wat we maar wilden.
Een voorportaal aan de buitenzijde leidde naar een indrukwekkende hal van aanzienlijke afmetingen. Op de plaats waar gewoonlijk ramen zijn, stonden rijzige pilaren op enige afstand van elkaar. Dit herhaalde zich langs alle vier de wanden. Er was weinig versiering binnenshuis, maar men moet niet denken, dat het er koud en kazerneachtig uitzag. Allesbehalve. De vloer was bekleed met een zeer zachte bedekking, sober van patroon. (39) Hier en daar hing er een knapgeborduurd wandtapijt aan de muren. De gehele vloer werd ingenomen door zeer gemakkelijk er uitziende rustbedden, op elk waarvan zich een liggende gedaante bevond, heel stil en klaarblijkelijk in diepe slaap. Een aantal mannen en vrouwen bewoog zich daartussen, ingespannen toekijkend op de verschillende rustbedden en hun last.
Zodra we deze hal betraden, bemerkte ik, dat we onder de invloed kwamen van de blauwe straal, die een uitgesproken rustgevende uitwerking had en veel energie uitstraalde. Iets anders, wat opviel was, dat men absoluut niet de indruk kreeg in een instituut te zijn met zijn onvermijdelijke staf van personeel. Er was geen sprake van hogere leiding, noch had ik enig gevoel van onder vreemden te zijn. Degenen, die de slapenden verzorgden, deden dit niet maar zo goed en zo kwaad als het ging, maar alsof zij een liefdewerk verrichtten om de pure vreugde van het werk zelf. Dit was inderdaad het geval. Het blijde ontwaken van deze slapende zielen was een steeds weerkerende vreugde voor hen, niet minder dan voor degenen, die waren gekomen om daarvan getuige te zijn. Ik vernam, dat alle 'patiënten' in deze hal langdurige ziekten hadden doorgemaakt vóór hun overgang. Onmiddellijk na hun dood worden zij zacht in een diepe slaap gebracht. In sommige gevallen volgt de slaap onmiddellijk - of praktisch zonder onderbreking - op de lichamelijke dood. Een lange ziekte voor de overgang naar gene zijde heeft een verzwakkende uitwerking op het denken, dat op zijn beurt zijn invloed heeft op het geestelijke lichaam. Dit laatste is niet ernstig, maar het denken heeft korter of langer tijd volslagen rust nodig. Elk geval wordt individueel behandeld en tenslotte altijd met goed resultaat. Gedurende deze slaaptoestand rust het denken volkomen. Men heeft geen onplezierige dromen of ijlkoortsen.
Terwijl ik naar deze volmaakte openbaring van de Goddelijke Voorziening stond te staren, viel me de gedachte in aan die belachelijke aardse ideeën van 'eeuwige rust', 'eeuwige slaap' en de vele andere even malle opvattingen. Ik vroeg me af, of deze slaap, die ik nu aanschouwde, toevalligerwijze door de aardse gedachten was verwrongen tot de toestand van eeuwige sluimer, welke alle zielen na de dood doormaken, om daarin talloze jaren de schrikwekkende 'laatste dag' af te wachten - de gevreesde 'Dag des Oordeels'. Hier was de zichtbare weerlegging van zulk een zinloos geloof. Mijn beide vrienden vertelden me, dat zij geen van beiden in dit of een ander rusthuis waren ontwaakt. Evenmin als ik hadden zij een lange ziekte doorgemaakt en het einde van hun aardse leven was heel snel en heel gemakkelijk verlopen.
De patiënten op hun rustbedden zagen er zeer vredig uit. (40) Er wordt voortdurend bij hen gewaakt en bij het eerste teken van terugkerend bewustzijn worden anderen gewaarschuwd en is alles gereed voor het volledig ontwaken. Sommigen worden gedeeltelijk wakker en zinken dan weer terug in de sluimer. Anderen schudden hun slaap meteen af en dan wacht de gevorderde zielen, die op hun post staan, misschien nog de moeilijkste taak. Tot op dat ogenblik is het feitelijk in hoofdzaak een kwestie van opletten en wachten. In vele gevallen moet de pas ontwaakte ziel worden uitgelegd, dat hij is 'gestorven' en toch leeft. Gewoonlijk herinneren de patiënten zich hun langdurige ziekte, maar sommigen zijn zich volkomen onbewust, dat zij naar de geestelijke wereld zijn overgegaan en wanneer hen de ware stand van zaken voorzichtig en rustig is uitgelegd, hebben zij dikwijls de vurige wens om terug te gaan naar de aarde, misschien naar hen, die treuren, misschien naar diegenen voor wier zorg en welzijn zij verantwoordelijk waren. Men zegt hen, dat het niets helpt of zij teruggaan en dat anderen met ondervinding zullen zorgen voor hetgeen hen zo verontrust. Zulk ontwaken is niet gelukkig in vergelijking met dat van hen, die ten volle beseffen wat er heeft plaats gehad. Wanneer de aarde meer verlicht was, zou dit vaker het geval zijn en met heel wat minder verdriet voor de pas ontwaakte ziel.
De wereld van de aarde meent, dat zij zeer ver gevorderd is, zeer 'geciviliseerd'. Zulk een mening krijgt men door blinde onwetendheid. De aardse wereld met al, wat daarbij behoort, wordt van het allergrootste belang beschouwd en de geestelijke wereld als iets vaags en iets wat ver weg is. Wanneer een ziel daar tenslotte aankomt is het tijd genoeg om er over te gaan denken. Het is niet nodig zich daarover druk te maken tot die tijd aanbreekt. Dat is de instelling van duizenden en duizenden mens geworden zielen. Hier in het rusthuis aanschouwden we mensen, die uit hun geestelijke slaap wakker werden. We zagen vriendelijke en geduldige geesten, die heel hard hun best deden om diezelfde mensen er van te overtuigen, dat zij werkelijk waren 'gestorven'. Het rusthuis is er maar één van de vele, waarin dezelfde diensten zonder onderbreking worden betoond en dat alles, omdat de wereld van de aarde zo'n bijzonder hoog verheven kennis bezit!
Men liet ons een andere grote hal zien, die net eender was ingericht, waar zij, wier dood plotseling en gewelddadig was geweest, in een tijdelijke slaap verkeerden. Het was in de regel nog moeilijker om deze gevallen te behandelen, dan die, welke we juist hadden gezien. Het plotselinge van hun heengaan maakte de verwarring van hun denken nog groter. In plaats van geleidelijk over te gaan was het geesteslichaam in veel gevallen met geweld en overijld uit het stoffelijk omhulsel geslingerd. Het sterven was plotseling geweest, zodat het hen scheen, dat er geen onderbreking had plaats gehad. (41) Zulke mensen worden vlug behandeld door scharen van zielen, die al hun tijd en energie wijden aan zulk werk. Indien deze onwetenden slechts een weinig kennis van de geestelijke dingen hadden bezeten, zou hun ontwaken zoveel gelukkiger zijn geweest.
Ik verzeker u, dat het geen prettig gezicht is om deze zachtaardige, geduldige helpers geestelijk te zien worstelen - en soms bijna lichamelijk - met mensen, die volslagen onwetend zijn van het feit van hun 'dood'. Het is een heel bedroevende aanblik waarvan ik uit de eerste hand kan getuigen, want ik heb het immers zelf gezien. En wie is de schuld van deze toestand? De meeste van deze zielen beschuldigen zichzelf, wanneer zij hier lang genoeg zijn geweest, om hun nieuwe toestand naar waarde te schatten, of wel zij beschuldigen de wereld, welke zij zo juist hebben verlaten, voor het toelaten van zulke verblindheid en domheid.
Edwin liet doorschemeren, dat we nu misschien wel alles hadden gezien, wat we wilden en om de waarheid te zeggen waren Ruth en ik niet rouwig om te vertrekken. Want men moet bedenken, dat wij beiden betrekkelijk nieuwelingen waren en dat we nog niet genoeg ondervinding hadden om ons tegen dingen te verzetten, die op zichzelf benauwend waren. Daarom gingen we weer naar buiten en een pad op, dat langs een grote boomgaard liep, net als die - hoewel veel uitgestrekter - waarin ik voor het eerst had geproefd van het hemelse fruit. Zij was dichtbij voor het gebruik van de pas ontwaakten - en natuurlijk voor ieder ander, die van de opwekkende vruchten wilde eten.
Het kwam in me op, dat Edwin een groot deel van zijn tijd aan ons besteedde, misschien ten koste van zijn eigen werk. Maar hij vertelde ons, dat wat hij nu deed in vele opzichten zijn gebruikelijke werk was, niet alleen om de mensen te helpen vertrouwd te geraken met hun nieuwe omgeving, maar om hen te helpen, die juist begonnen zich van hun oude godsdienstige ideeën te ontdoen en zich te bevrijden van het beknellende denken der leden van rechtzinnige gemeenten hier.
Ik was blij dit te weten, want het betekende, dat hij onze gids zou blijven.
Nu we weer buiten waren was het de vraag, of we ons geesteskleed zouden blijven dragen, of weer tot onze aardse kleding zouden terugkeren.
Wat Ruth betrof, zij wilde er niet van. horen om de oude kleren weer aan te doen. Zij verklaarde volkomen tevreden te zijn met wat ze droeg en ze wilde van ons weten, welk aards kostuum beter kon zijn. Tegenover zulk een sterk argument moesten we wel toegeven. Maar wat moest er met Edwin en mij gebeuren? (42) Mijn vriend had alleen zijn aardse toga weer aangetrokken om mij gezelschap te houden en me thuis te doen voelen. Daarom besloot ik te blijven zoals ik nu was - in mijn geesteskleed.
Terwijl we voortwandelden begonnen we te babbelen over de verschillende aardse ideeën over het persoonlijk voorkomen van de geesten. Ruth noemde de 'vleugels' in verband met 'engelachtige wezens' en we waren het er dadelijk over eens, dat zulk een idee volkomen ongerijmd was. Kon enige wijze van voortbewegen onhandiger, logger of meer onpraktisch zijn? We veronderstelden, dat kunstenaars uit vroeger tijden grotendeels aansprakelijk waren voor deze voorstelling, zo afwijkend van de werkelijkheid. Vermoedelijk dachten zij, dat een of andere vorm van voortbewegen in de hemelse gebieden noodzakelijk was voor de geesten en dat de gewone aardse methode zijn benen te gebruiken veel te aards was om, zelfs als vage veronderstelling, aan te nemen. Daar zij geen enkel begrip hadden van de macht der gedachten hier en haar onmiddellijke toepassing in ons letterlijke voortbewegen door deze gebieden, bleef hen niets anders over dan de hun bekende manier van verplaatsing door de ruimte - het gebruik van vleugels. Men vraagt zich af, of er nog mensen op aarde zijn, die heus geloven, dat we maar ten dele verschillen van de een of andere grote vogel! Het is de moderne wetenschap gelukt enige van deze onwijze, reeds zolang gekoesterde begrippen, te niet te doen.
We waren nog niet lang op weg, toen Edwin zich bedacht, dat we het misschien prettig zouden vinden naar de stad te gaan, die we duidelijk en niet zo ver weg konden zien. Ik zeg 'niet ver weg', maar men moet dit niet verkeerd begrijpen door te denken, dat afstand hier van enig belang is. Dit is zeker niet. het geval. Ik bedoel, dat de stad dicht genoeg bij lag zonder ons uit de koers te brengen. Ruth en ik waren het er direct over eens, dat we daar dadelijk naar toe wilden gaan, daar voor ons een stad in de geestelijke wereld op zichzelf al een soort nieuwe openbaring moest zijn.
Toen deed de vraag zich voor: zouden we lopen, of zouden we een snellere methode gebruiken? We merkten beiden, dat we juist gaarne zouden proberen wat de gedachtekracht kan doen, maar zoals bij vorige gelegenheden, hadden we geen idee hoe we deze krachten in werking konden brengen. Edwin vertelde ons, dat wanneer we maar eenmaal dit zeer eenvoudige denkproces hadden volbracht, we er in de toekomst nooit meer enige moeite mee zouden hebben. In de eerste plaats was het nodig om vertrouwen te hebben, en in de tweede plaats moest onze gedachteconcentratie geen halve maatregel zijn. Om een aardse zegswijze te gebruiken 'wensen' we ons waar dan ook en daar zullen we ons bevinden! (43) Voor de eerste keren kan het nodig zijn een soort bewuste poging te doen; daarna kunnen we ons bewegen waar we maar willen - men zou bijna zeggen zonder te denken! Om op aardse methoden terug te komen, wanneer men wenst te gaan zitten, lopen, of een of andere van de vele zo vertrouwde aardse handelingen te verrichten, is men zich ook niet bewust, dat men zich daarvoor speciaal moet inspannen om te denken dat te doen. De gedachte, dat men wil zitten, gaat zeer snel door ons hoofd en men zit. Maar men heeft geen aandacht geschonken aan de vele spier bewegingen enz., die bij deze eenvoudige beweging zijn betrokken. Ze zijn een tweede gewoonte geworden. En zo is het net eender met ons hier. We denken alleen maar, dat we op een bepaalde plaats willen zijn en dan zijn we daar. Ik moet er natuurlijk bij zeggen, dat niet alle plaatsen voor ons toegankelijk zijn. Er zijn vele gebieden, waar we niet kunnen binnengaan, behalve onder zeer bepaalde omstandigheden, of alleen wanneer de staat van onze vooruitgang dat toelaat. Dit beïnvloedt hier echter niet de manier van voortbewegen; het beperkt ons slechts in bepaalde, nauwkeurig afgebakende richtingen.
Aangezien ik zeer praktisch ben, vroeg ik aan Edwin of we, daar we alle drie bij elkaar wensten te zijn, dan niet allemaal moesten wensen op dezelfde plaats te komen en of we dan niet een duidelijk omschreven plek in ons hoofd moesten nemen om onze gedachten op te richten? Hij antwoordde, dat we op dit speciale ogenblik aan verschillende factoren moesten denken. Eén factor was, dat het onze beginpoging zou zijn tot gedachtelijke voortbeweging en dat hij ons min of meer 'onder zijn hoede' zou nemen. We zouden automatisch dicht bij elkaar blijven, aangezien we deze wens hadden geuit en de bedoeling hadden dit te doen. Deze gezamenlijke feiten waren voldoende om ons een veilige en zekere gezamenlijke aankomst op de gewenste bestemming te verzekeren! Wanneer we deze methode geheel zouden beheersen, zouden we hiermee geen moeilijkheden meer hebben. Men moet bedenken, dat de gedachte zo onmiddellijk werkt als men zich maar kan voorstellen en dat het niet mogelijk is te verdwalen in de onbegrensde ruimte! Ik had mijn eerste ondervinding van het reizen door de ruimte dadelijk na mijn overgang beleefd, maar toen had ik me betrekkelijk langzaam voortbewogen met stevig gesloten ogen. Edwin opperde, dat het aardig voor ons zou zijn nu zelf een experiment te proberen. Hij verzekerde ons, dat er in geen enkel opzicht iets kon gebeuren. Hij stelde voor, dat Ruth en ik ons naar een kleine boomgroep zouden begeven - volgens aardse maatstaf ongeveer een paar honderd meter daar vandaan. We zaten alle drie op het gras en staarden naar ons doel. Hij opperde, dat we, wanneer we ons ook maar enigszins zenuwachtig voelden, elkaars hand zouden vasthouden! Ruth en ik zouden alleen gaan, terwijl hij op het gras zou blijven. (44) We moesten alleen maar denken, dat we bij gindse bomen wilden zijn. We keken zeer geamuseerd naar elkaar, ons afvragend, wat er zou gebeuren, en maakten geen van beiden een begin. Zo zaten we te peinzen tot Edwin zei: "Daar gaan jullie"! Zijn opmerking moet de nodige stimulans hebben gegeven, want ik nam Ruths hand en voor we het wisten stonden we bij de bomen!
We zagen elkaar aan zo niet met verbazing, dan toch met iets, wat daar erg veel op geleek. Omziend naar waar we juist vandaan kwamen, zagen we Edwin naar ons wuiven. Toen gebeurde er iets vreemds. Beiden zagen we vlak voor ons gezicht iets, dat op een lichtflits leek. Het was niet verblindend, noch deed het ons ook maar enigszins schrikken. Het trok alleen onze aandacht zoals de aardse zon zou doen, wanneer zij achter een wolk vandaan komt. Zij verlichtte de kleine ruimte vóór onze ogen terwijl we daar stonden. We bleven muisstil, vol verwachting wat er zou gebeuren. Toen hoorden we buiten enige twijfel duidelijk - hetzij met het oor, hetzij innerlijk, dat kon ik niet zeggen - Edwins stem vragen of we van onze korte reis hadden genoten en of we bij hem wilden terugkomen op precies dezelfde manier als waarop we hem hadden verlaten. We maakten allebei een opmerking over het gehoorde: probeerden uit te maken of het werkelijk Edwin was geweest, die we hadden horen praten. Nauwelijks hadden we onze verbazing geuit over deze laatste demonstratie van de geest, of Edwins stem sprak opnieuw, ons verzekerend, dat hij ons had verstaan, terwijl we dit bespraken! We waren zó verbaasd en verrukt over deze nieuwe openbaring van de gedachtekracht, die zo snel volgde op de andere dat we besloten onmiddellijk naar Edwin terug te keren en een volledige verklaring te vragen. We herhaalden het proces en daar waren we weer, ieder aan een kant van mijn oude vriend gezeten, die vrolijk lachte over onze verwondering.
Hij was op de komende aanval voorbereid, want we bestormden hem met vragen - hij vertelde, dat hij expres deze verrassing voor ons had bewaard. Hij zei, dat dit een ander voorbeeld was van de juistheid der gedachte. Wanneer we ons door de kracht van het denken kunnen voortbewegen, dan volgt daaruit, dat we ook in staat moeten zijn onze gedachten alleen uit te zenden, niet gehinderd door afstandsproblemen. Wanneer we onze gedachten richtten op iemand in het hiernamaals, hetzij in de vorm van een bepaalde boodschap, hetzij ze slechts van liefderijke aard zijn, zullen deze zonder mankeren hun doel bereiken en door de daarvoor gevoelige worden opgevangen. Dat gebeurt in de geestelijke wereld. Hoe het plaats vindt, kan ik niet zeggen. Dat is een van de vele dingen, welke we nemen zoals ze zijn en er ons over verheugen. (45) Tot nu toe hadden we in onze gesprekken onze 'spraakorganen' gebruikt. Het was heel natuurlijk en we dachten hierover nauwelijks na. Het was Ruth nóch mezelf ingevallen, dat er hier een of ander middel bestond om op afstand met elkaar in verbinding te treden. We waren niet langer gebonden aan aardse condities, maar tot dusver hadden we niets ontdekt, dat de gebruikelijke aardse manier van communicatie verving. Juist deze afwezigheid zou ons misschien het onverwachte hebben moeten doen verwachten.
Hoewel we onze gedachten kunnen uitzenden, moet men niet veronderstellen, dat ons denken als een open boek is, dat iedereen kan lezen. In het geheel niet. Indien we dat willen, kunnen we onze gedachten met opzet voor onszelf houden; maar als we a.h.w. zonder bepaalde bedoeling denken, als we onze gedachten maar onder oppervlakkige controle laten rondzwerven, kunnen anderen ze zien en lezen. Een van de eerste dingen, die men bij aankomst hier moet doen, is beseffen, dat gedachten concreet zijn, dat zij kunnen scheppen en vormgeven en dan is ons volgend pogen om de onze onder juiste en gepaste controle te stellen. Maar als met zoveel in de geestelijke wereld kunnen we, indien we dat willen, snel leren ons bij de nieuwe toestand aan te passen en het zal ons bij al onze moeilijkheden nooit ontbreken aan de meest bereidwillige helpers. Dit laatste hadden Ruth en ik tot onze grote geruststelling en met dankbaarheid ontdekt. Ruth was nu zeer verlangend om de stad te gaan bezoeken en ze drong er op aan, dat Edwin ons daar dadelijk naar toe zou brengen. Daarom stonden we zonder verder uitstel van het gras op en gingen op verzoek van onze gids verder.

terug naar de Inhoud

V. Gebouwen der wetenschap
Toen we de stad naderden, konden we ons enig idee vormen van haar uitgestrektheid. Het is nauwelijks nodig te zeggen, dat zij volkomen verschilde van alles, wat ik tot nu toe had gezien. Ze bestond uit een groot aantal statige gebouwen, alle omringd door prachtige tuinen en bomen, met hier en
daar vijvers met glinsterend water, helder als kristal, maar er kwamen tevens alle op aarde bekende kleurschakeringen, en vele andere tinten in voor, die men nergens ziet dan in de hemelse gebieden.
Men moet zich niet voorstellen, dat deze mooie tuinen ook maar de minste gelijkenis vertoonden met iets van wat er
op aarde is te zien. Aardse tuinen op hun best en mooist zijn allerarmzaligst in vergelijking met die, welke we nu met hun rijkdom van volmaakte kleuren en hun uitwaseming van hemelse geuren aanschouwden. We waren geheel onder betovering bij het wandelen over de grasvelden met zulk een overvloed der natuur. (46) Ik had gedacht, dat de schoonheid van de omstreken, waarin ik tot nu toe al mijn ervaringen van de geestelijke landouwen had opgedaan, nauwelijks elders te overtreffen zou zijn.
Mijn gedachten waren teruggekeerd naar de nauwe straten en overvolle plaveisels van de aarde; de gebouwen op elkaar gedrongen, omdat ruimte zo waardevol en kostbaar is; de zware, bedorven lucht nog verergerd door het intense verkeer; ik had gedacht aan haast en lawaai, aan al de rusteloosheid van de handel en de roes van voorbijgaand plezier. Ik had geen voorstelling van een stad van eeuwige schoonheid, zozeer verschillend van een aardse als het daglicht van de zwarte nacht. Hier waren mooie, brede straten met volmaakt aangelegde smaragdgroene grasvelden, uitstralend van een centraal gebouw als de spaken van een wiel. Dit was, zoals we konden zien, het middelpunt van de hele stad. Er daalde een grote straal van zuiver licht op de koepel van dit gebouw neer en we voelden instinctmatig - zonder dat Edwin het ons behoefde te vertellen - dat we in deze tempel met elkaar onze dank konden opzenden tot de Grote Bron van alles en dat we daar slechts de glorie van God in Waarheid zouden vinden.
De gebouwen waren geen van alle erg hoog, in vergelijking met aardse bouwwerken, maar zij besloegen voor het merendeel een buitengewoon grote oppervlakte. Het is onmogelijk te zeggen van welke materialen ze waren gemaakt, omdat dit essentieel geestelijke maaksels waren. Ze waren alle glad aan de buitenzijde als marmer, maar dit was van de fijnste samenstelling en doorschijnend als albast, terwijl elk gebouw als het ware in de omgeving een stroom van het zachtstgekleurde licht uitzond. Sommige waren gebeeldhouwd met dessins van gebladerte en bloemen, en andere had men bijna onversierd gelaten voor zover het de kleinere gedeelten betrof, die bijna klassiek aandeden. En over alle scheen het licht van de hemel gelijkelijk en ononderbroken, zodat ze nergens donkere gedeelten vertoonden.
Deze stad was gewijd aan de beoefening der wetenschap, aan het bestuderen en toepassen van de vele vormen van kunst en aan het genoegen van allen in dit gebied. Hiervan was niemand buitengesloten. Allen konden met gelijke rechten hiervan genieten. Het was hier mogelijk vele van de prettige en vruchtbare bezigheden voort te zetten, waarmede men op aarde was begonnen. Ook konden vele zielen zich hier overgeven aan een of ander aangenaam vermaak, dat hen om een of andere reden was ontzegd toen zij op aarde in het stoffelijk lichaam verkeerden.
Het eerste gebouw waar Edwin ons mee naar toe nam, had betrekking op de schilderkunst. (47) Dit was van zeer grote afmetingen en bevatte een groot museum, op welks wanden elk, belangrijk meesterwerk hing, dat de mens bekend is. Zij waren zodanig gerangschikt, dat men elke stap van de aardse vooruitgang in goede orde kon volgen, beginnende bij de vroegste tijden en zo vervolgens tot de huidige dag. Elke stijl van schilderen van alle delen der aarde bijeengebracht, was vertegenwoordigd. Men moet niet denken, dat zulk een verzameling, zoals we nu zagen alleen van belang is voor en ten dienste van personen, die de schilderkunst ten volle waarderen en begrijpen. Niets is minder het geval.
Toen we binnenkwamen was er een groot aantal personen in het museum, van wie sommigen rondliepen waar het hen maar inviel. Maar er waren ook veel groepen, die luisterden naar de woorden van bekwame leraren, die over de verschillende fasen in de geschiedenis der kunst betoogden, waarvan op de muren de voorbeelden te zien waren. Ze gaven tegelijkertijd zulk een duidelijke en interessante uiteenzetting, dat deze voor iedereen begrijpelijk was.
Ik herkende een aantal van deze schilderijen, daar ik hun 'origineel' in de aardse musea had gezien. Ruth en ik waren verbaasd toen Edwin ons vertelde, dat wat we in de musea hadden aanschouwd in het geheel niet de originelen waren! We zagen nu voor het eerst de originelen. Wat wij hadden gezien was een aards duplicaat, dat vergankelijk was door de gebruikelijke oorzaken als vuur, of het algemene verval door het verloop van de tijd. Maar hier zagen we de onmiddellijke resultaten van de gedachten van de schilder, geschapen in het etherische, vóórdat hij deze werkelijk overbracht op zijn aardse doek. In veel gevallen was het duidelijk te zien, waar het aardse schilderij te kort schoot bij het schilderij van zijn gedachten. Hij had getracht zijn juiste conceptie te reproduceren, maar door fysieke belemmeringen was deze nauwkeurige conceptie hem ontsnapt. In sommige gevallen waren de kleuren onjuist, omdat in de vroegere tijden de kunstenaar niet in staat was geweest zich de speciale kleur, die hij nodig had, té verschaffen of deze aan de dag te brengen. Maar hoewel hij stoffelijk was tekort geschoten, had zijn geest precies geweten, wat hij wilde doen. Hij had het in de geest opgebouwd - en daarvan konden we nu de resultaten zien - terwijl hij had gefaald dit op het stoffelijke doek te doen.
Dit was hoofdzakelijk het verschil, dat ik - in vergelijking met wat ik op het aardse plan had gezien - in de schilderijen opmerkte. Een ander groot verschilpunt - en het allerbelangrijkste - was het feit, dat hier al deze schilderijen levend waren. Het is onmogelijk enig idee van dit overwegende verschil te geven. Deze geestesschilderijen moet men zien om het te begrijpen. Ik kan slechts een idee suggereren. Deze schilderijen dan - hetzij landschap of portret - waren nooit vlak; zij schenen niet op een vlak doek te zijn geschilderd. (48) Ze bezaten aan de andere kant al de volmaaktheid van een reliëf. Het onderwerp trad naar voren bijna of het een model was - een model, dat men kon aanvatten - van alles, waaruit het onderwerp van het schilderij bestond. Men voelde, dat de schaduwen werkelijke schaduwen waren, door werkelijke voorwerpen geworpen. De kleuren gloeiden van leven, zelfs bij de zeer vroege werken voordat er nog veel vorderingen waren gemaakt.
Er kwam een vraag in me op, voor de oplossing waarvan ik me natuurlijk tot Edwin wendde. Het was dit: aangezien het misschien ongewenst, evenals onuitvoerbaar was in deze musea elk schilderij te hangen, dat afkomstig was van het aardse plan, scheen elke gedachte aan preferente behandeling, gebaseerd op het beoordelen van anderen niet geheel in overeenstemming te zijn met de geestelijke wet, voor zover ik daarmee bekend was. Welk systeem volgt men bij het uitkiezen van schilderijen om op deze muren te hangen? Men zei me, dat deze vraag herhaaldelijk wordt gesteld door bezoekers van dit museum. Het antwoord is, dat de kunstenaar - of hij nu goed, slecht of middelmatig is - tegen de tijd dat hij zich heeft aangepast aan zijn nieuwe leven, zich geen verdere illusies maakt - als hij die al ooit had gekoesterd - over zijn eigen werk. Gewoonlijk treedt er een volkomen gebrek aan zelfvertrouwen in, voortkomend uit de onmetelijkheid en de ongemene schoonheid van dit gebied, zodat er tenslotte eerder te weinig dan te veel waren.
Toen we keken naar de portretten van de vele mannen en vrouwen, wier namen - of ze nu in het verleden, of in het heden leefden - wereldvermaardheid hadden, gaf het Ruth en mij een vreemd gevoel te denken, dat wij thans bewoners van dezelfde wereld waren en dat zij evenals wij zelf, zeer levend waren en niet slechts historische figuren in de aardse kronieken.
In andere gedeelten van dit gebouw waren kamers, waarin zij, die de kunst bestudeerden, alles konden leren, wat er te leren valt. De vreugde van deze studenten over het bevrijd zijn van hun aardse begrenzingen en lichamelijke beperkingen is groot. Het onderricht is hier gemakkelijk en het verkrijgen en toepassen van kennis eveneens licht voor hen, die wensen te leren. Alle strijd van de student bij het overwinnen van aardse moeilijkheden, zowel van hoofd als handen, is hier verdwenen. Daarom verwerft men zich gemakkelijk en vlug de nodige vaardigheid. Het geluk van al deze studenten deelde zich mede aan allen, die het aanschouwden, want er bestaat geen limiet voor hun arbeid, wanneer de boeman van het aardse leven - de vervlietende tijd - en alle kleine ergernissen voor goed achter ons liggen. Is het te verwonderen, dat alle kunstenaars in dit gebouw - en inderdaad in alle gebouwen van de stad - genoten van de gouden uren van hun geestelijke beloning? (49) Niemand zal dat verwonderen. Een werkelijk grondige studie van alle schilderijen in dit museum zou ons te lang hebben opgehouden met het oog op ons doel, namelijk van dit gebied zoveel mogelijk een veelomvattend idee te krijgen, zodat we er later des te beter thuis zouden zijn en naar de plaatsen konden terugkeren, die ons het meeste aantrokken.
Zo dacht Edwin er over en dachten Ruth en ik eveneens. Daarom verwijlden we niet langer in de schilderijenzaal en gingen we verder naar een ander onmetelijk complex.
Dit was het gebouw der literatuur en het bevatte elk werk, dat deze naam verdiende. Het was van binnen in kleinere vertrekken verdeeld dan het gebouw der schilderijen. Edwin leidde ons een ruim vertrek binnen, waar de geschiedenis van alle naties op aarde was verzameld. Voor ieder, die bekend is met de aardse geschiedenis, zouden de boeken, die de planken van deze afdeling der grote bibliotheek vulden, zeer verhelderend blijken te zijn. Voor het eerst in zijn leven zou de lezer de waarheid over de geschiedenis van zijn land kunnen horen. Elk woord dat deze boeken bevatten, was de letterlijke waarheid. Het is niet mogelijk iets verborgen te houden, omdat niets dan de waarheid deze gebieden kan binnengaan.
Sindsdien ben ik naar deze bibliotheek teruggekeerd en heb ik heel wat nuttige tijd tussen haar talloze boeken doorgebracht. Ik heb me speciaal in geschiedenis verdiept. Ik was verbaasd toen ik begon te lezen. Ik verwachtte natuurlijk dat geschiedenis zou worden behandeld op de ons bekende manier, maar met dit verschil, dat ik nu kennis zou maken met de waarheid omtrent alle historische handelingen en gebeurtenissen. Ik ontdekte spoedig, dat het laatste het geval was, maar ik deed nog een andere ontdekking, die me in het eerst deed ontstellen. Ik ontdekte, dat tegelijk met de pure feiten van alle daden van bekende figuren uit de geschiedenis van staatslieden in wier handen het bestuur van hun land was gelegd, van koningen, die aan het hoofd van diezelfde landen stonden, de naakte waarheid omtrent elke drijfveer was vermeld, die hun vele daden had beheerst of er aan ten grondslag had gelegen - de onbetwistbare waarheid.
Veel van die motieven waren nobel, vele, vele waren zeer laag, vele waren verkeerd uitgelegd, vele verwrongen. De ware verslagen over duizenden en duizenden menselijke wezens, die tijdens hun aardse reis levendig hadden deelgenomen aan de belangen van hun land, waren in deze geestelijke annalen onuitwisbaar vastgelegd. Sommigen waren het slachtoffer van de trouweloosheid en laagheid van anderen; anderen waren van die zelfde trouweloosheid en laagheid de oorzaak. Niemand werd gespaard, niemand overgeslagen. (50) Het was daar voor iedereen te zien - de waarheid, en niets vergoelijkt, niets verdoezeld. Deze verslagen hielden met niemand rekening, of het nu een koning of een gewoon persoon was, een dienaar van de kerk of een leek. De schrijvers hadden slechts de ware geschiedenis neergeschreven, zoals die was. Deze vroeg geen opsiering, noch commentaar. Zij sprak voor zichzelf. Ik was voor één ding uiterst dankbaar - n.l. dat deze waarheid voor ons verborgen was gehouden tot de tijd dat we ons bevonden, waar we nu waren en ons bevattingsvermogen enigszins was voorbereid voor dergelijke openbaringen.
Tot dusver heb ik alleen maar de politieke geschiedenis genoemd, maar ik doorvorste ook de kerkelijke. Wat me in dat opzicht werd geopenbaard, was echter niet beter dan op het politieke gebied. Het was zelfs erger, in aanmerking genomen in wiens Naam de vele duivelse daden waren bedreven door mensen, die er naar buiten aanspraak op maakten God te dienen en die in werkelijkheid het instrument waren van even laaghartige lieden als zijzelf.
Edwin had me van te voren gewaarschuwd voor hetgeen ik kon verwachten, wanneer ik deze geschiedenissen zou raadplegen, maar ik had nimmer verwacht, dat het zo erg zou zijn als de ware feiten vermeldden. De veronderstelde motieven volgens onze aardse geschiedenisboeken verschilden bij ontelbare gelegenheden hemelsbreed van de ware drijfveren!
Hoewel deze boeken getuigden tegen de bedrijvers van veel duistere daden van de aardse historie, spraken zij tevens van vele grote en nobele daden. Zij waren er niet speciaal met de bedoeling om gegevens vóór of tegen te verstrekken, maar omdat de literatuur met het menselijk leven is samengeweven. De mensen houden van lezen. Is het dan niet geheel in overeenstemming met dit leven, dat er boeken voor ons bestaan? Ze mogen dan al niet precies eender zijn als de boeken op aarde, maar ze zijn geheel met alles hier in harmonie. Het blijkt, dat het streven naar kennis hier veel groter is dan op aarde, aangezien het niet langer nodig is onze gedachten te wijden aan de dringende behoeften en eisen van het grofstoffelijke leven.
We doorliepen verschillende andere kamers, waar boeken over alle mogelijke onderwerpen allen ter beschikking stonden, die ze wilden bestuderen. Een van de belangrijkste onderwerpen is misschien wel, wat door de een of andere waarlijk verlichte ziel 'psychische wetenschap' is genoemd - want dit is wetenschap. Ik stond versteld van de rijkdom aan literatuur op dit gebied. Er waren boeken op de planken, die het bestaan van de geestelijke wereld en het feit van het terugkeren van de geest ontkenden. Vele van hun schrijvers hebben sindsdien gelegenheid gehad opnieuw hun werken te bekijken - maar met zeer verschillende gevoelens! (51)
Zijzelf waren nu levende getuigen geworden tegen de inhoud van hun eigen werken.
We waren aangenaam verrast door de mooie banden, het materiaal waarop de boeken waren gedrukt en de stijl van opdruk. Ik vroeg Edwin inlichtingen hierover. Hij vertelde me, dat het reproduceren van boeken in de geestelijke wereld niet op dezelfde manier geschiedt als bij schilderijen. Ik had zelf gezien hoe de waarheid in de aardse boeken was verzwegen, hetzij opzettelijk, hetzij door onbekendheid met de werkelijke feiten. In het geval van de schilderijen had de schilder om zo te zeggen de waarheid willen weergeven, maar dit was hem buiten zijn schuld niet gelukt. Daarom had hij geen onwaarheid vereeuwigd; integendeel, zijn denken had dat vastgelegd, wat volkomen waar was. Een auteur zal wel nooit een boek schrijven met bedoelingen, die lijnrecht staan tegenover die, welke er in verkondigd worden. Wie schrijft dan het ware boek in de geestelijke wereld? De auteur van het aardse schrijft dit - wanneer hij in de wereld van de geest is gekomen. En hij is blij het te kunnen doen. Het wordt zijn werk en door dit werk kan hij de vooruitgang van zijn ziel verwerven. Hij zal geen moeite met de feiten hebben, want ze liggen hier voor hem klaar om te vermelden, en hij doet dit, maar ditmaal naar waarheid. Het heeft geen zin te veinzen - dit zou in feite nutteloos zijn.
Wat het drukken van de boeken aangaat - zijn er op aarde geen drukmachines? Natuurlijk zijn die er! Dan zullen wij hier in dit opzicht toch zeker niet minder goed zijn voorzien? We hebben onze methoden van drukken, maar ze verschillen volkomen van de aardse. We hebben onze deskundigen, die ook kunstenaars zijn in hun vak en zij doen dit werk gaarne, anders zouden zij er zich niet mee bezig houden. De methode van reproduceren is geheel en al een denkproces, zoals alles. Auteur en drukker werken samen in volkomen harmonie. De boeken, die door deze hechte samenwerking ontstaan, zijn kunstwerken; schone scheppingen, die, geheel afgescheiden van hun literaire inhoud, mooi zijn om te zien. Het inbinden is het werk van een ander deskundig proces, door meer kunstenaars uitgevoerd in wonderschone materialen, die men nooit op aarde ziet, aangezien zij alleen in de geestelijke wereld voorkomen. Maar de zo vervaardigde boeken zijn geen dode dingen, die de concentratie van de gehele geest vergen. Zij leven net zo sterk als de schilderijen. Een boek opnemen en dit beginnen te lezen betekent ook met de geest kennisnemen van de hele geschiedenis, zoals die wordt verteld, of het nu over geschiedenis, wetenschap, of kunst handelt, en dat op een wijze, zoals op aarde niet mogelijk is. Wanneer de lezer het eenmaal ter hand heeft genomen reageert het op hem vrijwel op dezelfde manier zoals de bloemen reageren, wanneer men (52) ze van dichtbij nadert. Het doel is natuurlijk verschillend. Het groot aantal boeken, dat we zagen, was voor allen om er op hun gemak en van ganser harte van te genieten. Er bestonden geen beperkende bepalingen, geen vervelende regels en voorschriften. Met deze enorme rijkdom van kennis om ons heen stond ik versteld van mijn eigen onwetendheid, en Ruth voelde hetzelfde. Edwin stelde ons echter gerust met de mededeling, dat we ons niet door het gezicht van zoveel kennis uit het veld moesten laten slaan, aangezien we de gehele eeuwigheid voor ons hadden! Het was troostrijk daaraan te worden herinnerd en vreemd genoeg een feit, dat men geneigd is over het hoofd te zien. Het vergt tijd om tenslotte het gevoel van het tijdelijke, het vergankelijke af te schudden, dat zo nauw is verbonden met het aardse leven. We voelden daarom, dat we alles zo gauw mogelijk moesten zien, ondanks het feit, dat de tijd had opgehouden een levende factor in ons leven te zijn.
Edwin vond, dat het nu Ruth toekwam haar iets te tonen, wat haar speciaal zou interesseren en nam ons dus mee naar het gebouw van de textiel. Dit was eveneens ruim, maar de vertrekken waren van groter afmeting dan van de beide gebouwen, die we juist hadden gezien. Het bevatte enorme hoeveelheden prachtige stoffen, geweven gedurende vele eeuwen, waarvan op aarde praktisch niets meer bestaat. Men kan hier stalen zien van stoffen, waarover men leest in verhalen en kronieken, in de beschrijving van plechtige ceremoniën en feestelijke gelegenheden. En wat in de loop der eeuwen de verandering in stijl en smaak betreft, heeft de aarde een groot gedeelte van haar kleuren verloren ten koste van een saaie grauwheid.
De kleuren van vele oude stoffen waren eenvoudig prachtig, terwijl de kostelijk bewerkte patronen ons een kunst toonden, die op aarde verloren is gegaan.
Hoewel vergankelijk op aarde zijn ze onvergankelijk in de geestelijke wereld. Het hemelse van deze stoffen in aanmerking nemend - door haar aanwezigheid in het hiernamaals - konden we ons toch levendig voorstellen hoe rijk deze weefsels er in hun aardse toestand moeten hebben uitgezien. Hier kon men weer de geleidelijke vooruitgang aanschouwen in het ontwerpen en vervaardigen en ik moest erkennen, voor zover ik dit kan beoordelen, dat deze vooruitgang zich voortzette tot het punt, waarop een achteruitgang merkbaar werd. Ik spreek natuurlijk in het algemeen.
Een kamer met wandtapijten bevatte enige zeer schone voorbeelden van het genie der kunstenaars. De aardse kopieën hebben reeds lang opgehouden te bestaan. Aan dit vertrek grensden kleinere kamers, waar vele gelukkige, vlijtige zielen de weefkunst bestudeerden en beoefenden, terwijl even gelukkige zielen steeds bij hen waren om hen te helpen en (53) aanwijzingen te geven. Dit was geen vervelend samenwerken van leerling en leraar, maar men genoot er van met louter plezier en beide partijen konden, wanneer zij maar wilden, er mee ophouden om iets anders te gaan doen. Ruth zei, dat ze dolgraag met een van deze groepen zou willen meedoen, die met een groot wandtapijt bezig was en ze vernam, dat ze dit kon doen, wanneer ze maar wilde en dat ze van harte welkom zou zijn in deze vriendenkring. Zij zou echter voorlopig op onze onderzoekingstochten bij ons blijven.
Men zou denken, dat we tot nu toe niet anders dan hemelse musea hadden gezien, die weliswaar prachtige exemplaren bevatten, zoals niet op aarde voorkomen, maar die niettemin musea waren. Nu zijn de aardse tamelijk ongezellig. Ze ruiken muf en naar chemische, conserverende middelen, omdat hun tentoongestelde voorwerpen beschermd moeten worden tegen bederf en verval. Zij moeten tevens beschermd worden tegen de mens door afstotende vitrines. Maar hier bestaan er geen restricties. Men kan alle voorwerpen in deze zalen vrij bekijken en in handen nemen. Het is er niet duf en de schoonheid van de voorwerpen zelf verspreidt menige tere geur, terwijl het licht van de hemel aan alle kanten binnenstroomt om de glorie van 's mensen handwerk te verhogen. Neen, dit zijn geen musea, verre van dat. Het zijn meer tempels, waarin wij mensen van de geest ons bewust zijn van de eeuwige dankbaarheid, verschuldigd aan de Grote Vader 'voor de overvloed van geluk, die Hij ons schenkt in een land, waarvan zovelen op aarde het bestaan ontkennen. Zij zouden dit alles willen wegvagen - waarom? Ze weten het niet. De aarde bevat zeer veel schoonheid, maar wij in de geestelijke wereld zouden die niet mogen hebben! Misschien heeft men daarom zo met ons te doen, wanneer we overgaan, omdat we voorgoed al het schone moeten achterlaten om naar een staat van leegte, een hemels vacuüm te gaan. Al het mooie zou dan slechts de aarde toebehoren. De intelligentie van de mens zou overbodig zijn geworden, wanneer hij hier naar toe zou zijn gegaan, omdat hij haar hier nergens voor zou kunnen gebruiken! Alleen maar een leegte! Geen wonder dat zij, die een eeuwigheid van hemels niets-doen verwachten, met een schok tot het besef komen van de werkelijkheid en de ontzagwekkende volheid van de wereld hier!
Het is van het grootste belang te begrijpen, dat elke bezigheid en elke taak door alle bewoners van dit en van hogere gebieden gaarne wordt volbracht, voor het zuivere genoegen en nooit uit verplichting 'of men het prettig vindt of niet.' Men kan niet tot een taak worden gedwongen.
Dat wil niet zeggen, dat men tracht het onmogelijke te doen. We zullen het resultaat van een of andere handeling kunnen voorzien - wanneer ons dat niet mogelijk is, zijn er anderen met groter wijsheid en kennis, die dat wel kunnen (54) en we zullen beseffen, of we onze taak kunnen aanvangen, of er voorlopig mee moeten wachten. We hebben hier nooit gebrek aan hulp en raad. Denkt u maar aan mijn vroegere voorstel om te proberen met de aarde in contact te komen ten einde enige dingen in mijn leven recht te zetten en Edwins suggestie om later raad te vragen over de uitvoerbaarheid daarvan. Men kan dus met recht zeggen, dat de wens om te handelen en te dienen hier de hoofdtoon vormt. Ik vertel dit, opdat men een beter begrip zal krijgen van het gebouw, waarheen Edwin ons bracht, nadat we dat van de stoffen hadden verlaten.
Dit was geheel ingericht als school voor die zielen, die zo onfortuinlijk waren geweest de gelegenheid te missen een of andere aardse kennis te vergaren en die deze nu hier konden opdoen.
Kennis, geleerdheid en opvoeding betekenen geen geestelijke waarde en wanneer men niet kan lezen en schrijven houdt dit niet in, dat men die waarde niet bezit. Maar wanneer de ziel naar dit leven is overgegaan en de grote geestelijke heerweg voor zich ziet openliggen met zijn vele en verschillende mogelijkheden, begrijpt zij ook, dat kennis haar op haar geestelijk pad kan helpen. Zij zal b.v. niet kunnen lezen. Zullen dan al die prachtige boeken voor altijd voor haar gesloten moeten blijven nu zij de gelegenheid heeft om te lezen, alleen omdat zij dit niet kan? Men zal misschien zeggen, dat het in de geestelijke wereld toch zeker niet nodig is om te kunnen lezen. Men zal hoe dan ook toch op een of andere manier geestelijk de inhoud van de boeken in zich moeten kunnen opnemen zonder de stoffelijke hulp van de gedrukte woorden? Men zou hetzelfde kunnen vragen ten opzichte van de schilderijen en al het andere hier. Waarom is er iets tastbaars nodig? Wanneer we in deze gedachten gang doorgaan zal deze ons tot de staat van het vacuüm leiden, waarover ik zo juist heb gesproken.
Wie niet kan lezen zal met zijn geest begrijpen dat er iets in het boek is vervat, dat hij in de hand neemt, maar hij weet noch instinctief, noch op een andere manier, wat de inhoud is. Maar wie kan lezen, zal dadelijk bij het begin contact hebben met de gedachten van de auteur, zoals deze ze heeft neergeschreven en zo zal het boek reageren op de lezer.
Het is niet nodig te kunnen schrijven en velen, die dit niet vóór hun heengaan konden, hebben er zich niet om bekommerd dit verzuim na hun aankomst in te halen.
We zagen hier vele zielen, die met hun studies bezig waren en er zeer van genoten. Het is hier niet vervelend kennis te vergaren, omdat het geheugen perfect werkt - d.w.z. zonder falen - en de geestelijke vermogens worden niet langer geremd en begrensd door het stoffelijke brein. Onze vermogens tot begrijpen zijn verscherpt en het verstand neemt zeker en (55) gestadig toe. De school was het tehuis van de verwezenlijkte ambities van haar meeste studenten.
Ik praatte met velen van hen en zij vertelden me allen, dat zij nu bestudeerden, wat ze op aarde zo graag hadden willen doen, maar waartoe zij om begrijpelijke redenen niet de gelegenheid hadden gekregen. Sommigen hadden er geen tijd voor gehad door hun zakelijke bezigheden, of de strijd om het bestaan had al het geld daarvoor opgeslorpt.
De school was heel gerieflijk ingericht; er was natuurlijk geen spoor van discipline. Iedere student volgde zijn eigen cursus onafhankelijk van de anderen. Hij ging er gemakkelijk bij zitten, of liep naar buiten in de mooie tuinen. Hij begon en eindigde, wanneer hij verkoos en hoe meer hij zich in zijn studie verdiepte, hoe geïnteresseerder en meer gefascineerd hij werd. Wat dit laatste betreft kan ik uit ondervinding spreken, want ik heb veel bestudeerd in de grote bibliotheek na onze eerste kennismaking.
Nadat we de school hadden verlaten zei Edwin, dat we misschien graag op het gras onder een paar mooie bomen wilden zitten om wat uit te rusten. Dat was zijn eenvoudige - en zeer natuurlijke - manier om het te zeggen. We hebben geen last van lichamelijke vermoeidheid, maar we gaan ondertussen niet zonder ophouden met dezelfde bezigheid door; dat zou eentonig worden en we hebben hier geen eentonigheid te verduren zoals op aarde. Edwin kende echter bij ondervinding de verschillende emoties, waaraan de pasaangekomen zielen aan gene zijde onderhevig zijn en daarom onderbrak hij voor het ogenblik onze verdere onderzoekingstocht.

terug naar de Inhoud

VI. Beantwoording van enkele vragen
Edwin vertelde ons, dat de meesten nauwelijks in de geestelijke wereld zijn aangekomen, of een laaiend enthousiasme maakt zich van hen meester, wanneer deze wereld zich in het nieuwe leven aan hen openbaart. Ze willen zo snel mogelijk terug naar de aarde om er daar alles van te vertellen. Hij had me al enige van de moeilijkheden uitgelegd, toen ik zelf de wens had geuit om terug te gaan.
Een andere zeer natuurlijke neiging was het stellen van eindeloze vragen over dit leven in het algemeen. Hij merkte op, dat Ruth en ik daarin een zeer ongewone zelfbeheersing aan de dag hadden gelegd! Ik had mij weerhouden te veel vragen te doen, want tenslotte had Edwin zoveel verklaard als we konden begrijpen, naarmate ons begrip toenam. Nu hij dit onderwerp aanroerde, bekende ik, dat er zeer veel was, waarvan ik meer zou willen weten. Ruth zei, dat het haar evenzo ging en dat zonder twijfel vele van onze vragen (56) zouden overeenstemmen. De moeilijkheid was waar te beginnen. Door onze tochten waren vanzelf de problemen naar voren gekomen en aan Edwin ter oplossing voorgelegd, maar er waren andere overwegingen van algemene aard, die voortsproten uit het beschouwen van de geestelijke wereld als geheel. Een van de eerste, die in me opkwam terwijl we op het gras zaten met de hemelse bloemen om ons heen, was de uitgestrektheid van het gebied, waarin we nu leefden. Het reikte zover het oog kon zien - en dat was heel wat verder dan ooit op aarde op de mooiste en helderste zomerdag mogelijk was. Dit was op zichzelf al te wonderbaarlijk om er woorden voor te vinden, maar het gaf tevens een idee, hoe onmetelijk groot dit speciale gebied moest zijn. En tot nu toe hadden we er nog maar pas het aller kleinste onderdeel van aanschouwd! We gingen in onze gedachten nog van aardse afstanden uit. Had dit gebied grenzen? Strekte het zich nog verder uit dan ons oog reikte? Wanneer er ergens een eind aan was, wat lag daar dan achter? Konden we dat zelf gaan zien?
Edwin verklaarde ons, dat dit gebied zeker grenzen had. En we konden dat zelf gaan bekijken, wanneer we maar wilden. Buiten dit waren er nog vele andere. Iedere ziel betrad na haar overgang dat gebied en geen ander, waarvoor zij op aarde rijp was geworden. In het begin had Edwin dit gebied beschreven als dat van de grote oogst, die op aarde was gezaaid. We konden dus zelf uitmaken, of we het een rijke of slechte vonden. We zouden bemerken, dat er andere, oneindig rijkere - en oneindig slechtere waren, m.a.w. er bestaan andere, onvergelijkelijk schonere gebieden dan dit, waarin we nu een leven vol geluk leiden; gebieden van weergaloze schoonheid, waarin we niet kunnen doordringen tot de tijd, dat we daartoe hetzij als bezoekers, hetzij als inwoners het recht hebben verworven. Maar hoewel we er niet mogen binnengaan, kunnen de stralende zielen, die daar wonen, in de minder verheven gebieden komen en ons daar bezoeken. Edwin had er zelf enige gezien en wij hoopten dat ook te doen. Zij leggen inderdaad voortdurend bezoeken af om met de bewoners hier te overleggen en te spreken, raad te geven en te helpen, te belonen en te prijzen en zonder twijfel zou het mogelijk zijn mijn eigen aangelegenheid aan een van deze meesters voor te leggen om zijn leiding daarbij te ontvangen.
Deze verheven wezens brengen op zekere tijden ook speciale bezoeken, wanneer het hele gebied een grote gebeurtenis viert, zoals b.v. de twee voornaamste aardse feesten van Kerstmis en Pasen. Ruth en ik waren over dit laatste verbaasd, want we dachten, dat ze beiden zo specifiek bij de aarde behoorden. Maar het was de wijze van vieren, die bij uitstek aards was, niet de feesten zelf. In de geestelijke wereld (57) beschouwt men zowel Kerstmis als Pasen als geboortedagen: het eerste een geboorte in de wereld van de stof, het tweede in die van de geest. In dit gebied valt de viering van beide samen met die op aarde, omdat de twee werelden dan sterker verbonden zijn, dan wanneer de feesten onafhankelijk van de jaargetijden zouden worden gevierd. Zo is het echter niet in de hogere gebieden, waar wetten van andere aard werken. De viering van Kerstmis is op aarde vele eeuwen lang op een bepaalde datum vastgesteld. De juiste datum van de eerste Kerstmis is verloren gegaan en het is nu onmogelijk met aardse middelen enigszins nauwkeurig te bepalen, wanneer deze viel. Zelfs wanneer dit mogelijk zou zijn, is het te laat daarin verandering te brengen, omdat de tegenwoordige is vastgelegd door een oude traditie en jarenlange praktijk.
Het Paasfeest verschuift - een onzinnige gewoonte, omdat de gekozen datum dikwijls geen enkel verband heeft met de eerste, oorspronkelijke. Er is een kleine hoop dat daarin verandering komt en het feest op een vaste datum zal worden gevierd. Wij hangen in dit opzicht in het geheel niet van de aarde af, maar een dwaze koppigheid zou geen zin hebben. Daarom werken we met de aarde samen bij de herdenking van beide feestdagen.
De hogere gebieden hebben een eigen goede reden om schijnbaar af te wijken van een erkende regel. Wij hebben met deze reden niet te maken - totdat we zelf naar zulk een hogere staat overgaan.
Behalve de beide grote feesten hebben we op dit gebied niet veel met de aarde gemeen. De meeste andere feesten zijn uitsluitend kerkelijke festiviteiten, die in de ruimste zin geen geestelijke betekenis hebben. De meeste toch spruiten voort uit godsdienstige dogma's, die in de geestelijke wereld niet in gebruik zijn.
Het feest van Driekoningen is b.v. gegrond op een interessante legende en werd in vroeger tijden door het volk op een wereldlijke zowel als godsdienstige wijze gevierd. Het is nu uitsluitend godsdienstig en hier van zeer weinig belang. Het Pinksterfeest is een ander voorbeeld van de blindheid der Kerk. De Heilige Geest - om de uitdrukking van de Kerk te gebruiken - is altijd neergedaald op hen, die waardig zijn hem te ontvangen, doet dat nog en zal dit steeds doen! Niet bij een bepaalde gelegenheid, maar altijd.
Ruth en ik waren beiden zeer geïnteresseerd om te horen, hoe Kerstmis in deze gebieden werd gevierd, aangezien het feest van de Geboorte - afgezien van enkele kerkdiensten - zich heeft ontwikkeld tot een wereldse aangelegenheid met als hoofdkenmerk overvloedig eten en drinken. (58)
Edwin vertelde, dat we ons in de geestelijke wereld op zulke dagen net zo gelukkig kunnen voelen als op aarde, waar dat geluk voortspruit uit liefde. Immers onze feestvreugde is dan vermengd met het kennen van, of de herinnering aan de persoon, wiens grote dag wij vieren. Diegenen onder ons, die dat willen - en zo zijn er velen - kunnen hun huizen en woonplaatsen versieren met altijd groenblijvende planten, zoals we dat op aarde gewend waren.
We komen hier in vreugdevol gezelschap bij elkaar en wanneer we menen, dat het niet gezellig zou zijn als we er niet iets bij zouden eten, hebben we dan niet een enorme overvloed van het kostelijkste fruit, waarover ik al heb gesproken, om de meest kieskeurige in verrukking te brengen?
Maar nu heb ik u alleen verteld van de meer persoonlijke kant van dit feest. In deze tijd komen er bezoekers uit de hogere regionen tot ons, volmaakte wezens, onder wie Hij, wiens aardse geboorte we vieren. En deze schone zielen behoeven slechts voorbij te gaan om ons te vervullen met een grote geestelijke vervoering, zodat deze ons lang na de terugkeer naar hun hoge verblijfplaats bij blijft.
Met Pasen krijgen we dezelfde bezoeken, maar er heerst dan veel groter vreugde, omdat de geboorte in de geestelijke wereld op zichzelf voor ons van veel groter betekenis is. Wanneer we eenmaal het aardse plan hebben verlaten, zijn we inderdaad geneigd onze aardse geboortedag te vergeten, omdat het grotere het geringere insluit, slechts onze aardse relaties - voor zover we die hebben - zullen er ons aan herinneren.
Ik heb wat uitgeweid over dit onderwerp om te trachten u te tonen, dat we niet in alle eeuwigheid in een staat van vurige godsdienstige emoties leven. We zijn menselijk, hoewel zovelen, die nog op aarde vertoeven, ons anders willen laten zijn! Deze mensen zullen onvermijdelijk eens in dezelfde positie komen te verkeren als wij en niets kan zo goed nederigheid inboezemen als wanneer men tot het besef komt van wat men eens voor vaste, onomstotelijke waarheden hield.
Ik ben een beetje van ons eerste onderwerp afgeweken, toen we ons op het gras neerzetten, maar het een leidde in ons gesprek tot het ander, tot we wat van onze richting bleken te zijn afgedwaald.
We hebben slechts de hogere regionen genoemd. Maar hoe stond het met de lagere gebieden, waarover Edwin sprak toen ik het over de grenzen van dit speciale gebied had? Die konden we bezoeken wanneer we maar wilden. We kunnen altijd naar een lager gebied dan het onze gaan, terwijl we niet altijd hoger kunnen stijgen. Maar het was helemaal niet raadzaam de lagere sferen binnen te wandelen, tenzij (59) onder deskundige leiding, of nadat men behoorlijk op de hoogte was gebracht. Voordat hij ons uitvoeriger over dit onderwerp zou vertellen, raadde Edwin ons aan eerst meer van ons eigen heerlijk land te gaan zien.
Thans moeten wij het eens hebben over de wijze waarop de nauwkeurige grenzen van dit gebied worden gevormd. We zijn vertrouwd met het feit, dat de aarde rond is en dat we met onze ogen de verre horizon kunnen zien. Bij het beschouwen van de wereld van de geest moeten we in vele opzichten het begrip loslaten, dat afstand alleen met het oog is te meten, daar afstand teniet wordt gedaan door onze ontzaglijk snelle wijze van verplaatsen. Elke suggestie van aardse vlakheid verdwijnt snel bij het zien van heuvels en golvende glooiingen.
Bovendien is de atmosfeer kristalhelder en ons gezichtsvermogen is niet beperkt tot het instrument van het lichamelijke oog. We zijn er niet aan gebonden om met onze voeten op de grond te blijven. Edwin zei ons, dat indien we ons door onze gedachtekracht horizontaal over deze landen kunnen bewegen, we dat ook verticaal kunnen. Ik moet bekennen, dat dit tot nu toe nooit bij Ruth en mij was opgekomen. We werden in sommige opzichten nog door onze aardse begrippen en denkwijze beperkt. Wanneer we zonder gevaar - ja zelfs voor ons genoegen - onder water konden zinken, dan zouden we natuurlijk even veilig en plezierig in de 'lucht' kunnen stijgen! Ruth maakte nog geen groot verlangen kenbaar om dit te doen! Ze zei liever te willen wachten tot ze grondiger geacclimatiseerd was. Ik deelde haar gevoelens van ganser harte, hetgeen onze goede vriend in hoge mate amuseerde.
Ik bracht deze hoofdpunten naar voren, omdat men op aarde de geestelijke wereld respectievelijk boven of beneden beschouwt. Dit zijn werkelijk overwegingen van hoog wetenschappelijke aard, en ik ben niet bevoegd daar nader op in te gaan. Als inwoner van dit land heb ik bovendien mijn verstandelijk zowel als mijn geestelijk inzicht grondig moeten zuiveren en wijzigen ondanks het feit, dat ik bij mijn overgang reeds een beetje op de hoogte was. Het is werkelijk van gering belang de juiste ligging van de geestelijke wereld met zijn vele gebieden of sferen te kennen.
Waar is de grens tussen de wereld van de aarde en die van
de geest? Op het moment van mijn overgang, waarvan ik me, zoals u zich zult herinneren, volkomen bewust was, n.l. toen ik van mijn bed oprees als antwoord op een zeer dringend verzoek, op datzelfde ogenblik was ik in de geestelijke wereld. De beide werelden moeten elkaar dus doordringen. Maar toen ik wegging, ondersteund door Edwin en onder diens deskundige leiding, was ik me niet bewust me in een bepaalde richting voort te bewegen. Het kan naar boven, (60) naar beneden of voorwaarts hebben plaats gevonden. Er was stellig beweging. Edwin deelde mij later mede, dat ik door de lagere - de onaangename sferen - was heengegaan, maar dat wij beiden, krachtens zijn zending om mij te helpen in mijn gebied te komen, volkomen beschermd waren tegen elke onplezierige invloed. We waren in feite absoluut onzichtbaar voor allen behalve voor wezens van ons eigen gebied en hogere.
De overgang van het ene gebied naar het andere gaat geleidelijk voor wat de uiterlijke verschijnselen betreft, evenals in andere opzichten, zodat het moeilijk is van een speciale plaats de grens aan te wijzen. Zo is het ook met de grenzen van ons eigen gebied. Zij schijnen haast onmerkbaar ineen te smelten.
Edwin stelde nu voor, dat we bij wijze van praktische illustratie een van die grenzen, welke ons zo in verwarring hadden gebracht, zouden gaan bekijken. We stelden ons opnieuw onder zijn deskundige leiding en gingen op weg.
Opeens bevonden we ons op een zeer uitgestrekt grasland, maar we bemerkten beiden, dat de zoden minder zacht onder onze voeten aanvoelden, ze werden zelfs hard naarmate we verder liepen. Het mooie smaragdgroen verdween spoedig en het gras ging er matgeel uitzien, zeer veel gelijkend op het aardse, dat door de zon is verschroeid en niet genoeg water heeft gekregen. We zagen geen bloemen, geen bomen, geen huizen en alles scheen kaal en onvruchtbaar. Er was geen teken van menselijk leven en het leven zelf scheen snel onder onze voeten te verdwijnen, daar er nu helemaal geen gras meer was, maar slechts harde grond. We merkten ook, dat de temperatuur aanmerkelijk was gedaald. Al die goede, groeizame warmte was verdwenen. Er was een koude en een vochtigheid in de lucht, die ons nauw scheen te omsluiten en die onze ziel zelf scheen te beklemmen. Arme Ruth, zij klampte zich aan Edwins arm vast en ik schaam me niet te bekennen, dat ik blij was hetzelfde te kunnen doen. Toen rilde Ruth zichtbaar en stopte bruusk, ons smekend niet verder te gaan. Edwin sloeg zijn armen om ons beider schouders en zei, dat we in het minst niet bevreesd behoefden te zijn, daar hij de macht bezat ons volkomen te beschermen. Hij kon echter de diepe neerslachtigheid, zowel als de benauwdheid, die over ons waren gekomen, zien en daarom keerde hij ons zachtjes om, legde zijn armen om onze middels en daar zaten we nogmaals onder onze eigen mooie bomen, met de prachtige bloemen, die ons omgaven met haar hemelse balsem.
Het is waarschijnlijk overbodig hieraan toe te voegen, dat Ruth en ik beiden blij waren in de stad terug te zijn. We waren slechts op de drempel van de lagere sferen geweest, maar dat was ver genoeg geweest om duidelijk te gaan (61) vermoeden, wat er verderop lag. Ik wist nu, dat het nog enige tijd zou duren voor ik daar verder in zou doordringen en ik kon nu duidelijk de wijsheid van Edwins waarschuwing inzien.
Nu we het toch over deze grenzen van onze gebieden hadden en ondanks het feit, dat we tijdelijk onze onderzoekingen hadden gestaakt, kon ik me niet weerhouden Edwin te vragen naar de grenzen van de hogere regionen. Ik wist, dat daar niets onplezierigs aan kon zijn en daarom liet ik doorschemeren, dat we, als contrast en om onze laatste verkillende ondervinding weer te neutraliseren, misschien naar de grens konden gaan, die onze hemelse bezoekers passeren. Edwin zei, dat daar in het geheel geen bezwaar tegen was en zo gingen we opnieuw op weg.
Weer bevonden we ons op grasland, maar met een treffend verschil. De zoden, waarop we liepen, waren oneindig zachter dan die binnen het gebied. Het groen van het gebladerte was zelfs helderder dan we mogelijk hadden geacht. De bloemen groeiden in nog groter overvloed en de intensiteit van kleuren, geuren en gezondheidschenkende kracht ging alles te boven van wat we hadden gezien. De lucht zelf scheen doortrokken van regenboogtinten. Er waren maar weinig huizen op de plek waar we stonden, maar achter ons zag men enige van de statigste en schoonste, die ik ooit had aanschouwd. Zoals onze vriend ons vertelde woonden in deze huizen verheven zielen, die - hoewel ze in naam tot ons eigen gebied behoorden - uit hoofde van hun geestelijke vooruitgang, speciale gaven en arbeid in nauw contact waren met de hogere regionen, waar zij volledig gezag en de vereiste macht hadden om recht te spreken bij verschillende gelegenheden. Edwin beloofde ons, dat we naar deze plaats zouden terugkeren, nadat we zoveel van de stad hadden gezien als we wilden en daar zouden we - in een van de huizen - mijn toekomstige werk - evenals dat van Ruth kunnen bespreken. Hij had Ruth onder zijn hoede genomen en zij sprak van haar kant haar dankbaarheid uit over zijn vriendelijkheid. Het was me vaak door het hoofd gegaan met welk soort geestelijk werk ik me zou kunnen bezighouden, zodra ik voldoende met dit nieuwe leven en nieuwe land bekend zou zijn geworden.
Zoals het ons bij de grenslijn van de donkere sferen zwaar te moede was geworden en we ons kil en bedrukt hadden gevoeld, zo werden we nu verwarmd en vervuld van zulk een verrukking, dat we bijna stil werden van verbazing. Toen we voortgingen, badend in glans, gevoelden we zulk een geestelijke opheffing, dat Edwins beschrijving van de bezoeken van zielen uit de hogere regionen me plotseling te binnen schoot en ik me bijna kon voorstellen, wat ik kon verwachten, wanneer ik het geluk zou hebben daarvan getuige (62) te mogen zijn. Wanneer men hier stond, kreeg men de overweldigende begeerte te streven naar de vooruitgang, die het recht zou verschaffen een van deze lieflijke huizen te bewonen en zich te bekwamen voor de eer één van de bewoners te dienen in deze hogere sferen, waarvan we aan de ingang stonden.
We wandelden een eindje door, maar we konden niet verder gaan. Er waren geen zichtbare grenspalen, maar we voelden, dat we niet zouden kunnen ademen, wanneer we voortliepen. De gehele atmosfeer werd ijler naarmate we dieper doordrongen, zodat we ten laatste op onze schreden moesten terugkeren naar ons eigen terrein.
Ik kon vele zielen zien, gekleed in de fijnste gewaden waarvan de zachte kleuren daar nauwelijks bij schenen te horen, maar de stof van hun kleding schenen te omzweven - als men het tenminste stof kon noemen. Degenen, die dicht genoeg bij kwamen, glimlachten zo vriendelijk ter begroeting, dat we wisten in het geheel niet te storen. Sommigen wuifden naar ons. Mijn vriend zei, dat ze merkten met welk doel we daar waren en dat ze ons daarom niet wilden naderen. Ze wilden ons de gelegenheid geven alleen van onze ondervinding te genieten en rustig de schoonheid en de pracht van dit wonderbaarlijke grensgebied in ons op te nemen.
Zo keerden we nogal schoorvoetend om. We waren weer vlug terug in de stad op onze vroegere plek onder de bomen. Na dit korte bezoek voelden we ons veerkrachtiger dan ooit en ook Edwin, daar ben ik zeker van, ondanks het feit dat hij al zoveel langer in de geestelijke wereld had verkeerd dan wij.
Na onze terugkeer spraken we een poosje niet, ieder in zijn eigen gedachten verdiept. Toen we eindelijk het zwijgen verbraken was het om onze goede Edwin met vragen te overstelpen. Het zou vervelend worden deze allemaal op te sommen, daarom zal ik zijn antwoorden als een geheel samenvatten.
Eerst wat de lagere sferen betreft, waarvan de drempel ons zo had gedeprimeerd. Sindsdien heb ik ze in gezelschap van Ruth en Edwin bezocht en er ontdekkingstochten gemaakt zoals nu in ons eigen gebied. Daarom wil ik nu niet vooruitlopen op wat ik later wil vertellen over onze ondervindingen daar. Ik wil alleen vermelden, dat toen we de grens bezochten, we daar zó direct en snel heen waren gegaan, dat we ons niet bewust waren van de tussenliggende streken, die we passeerden. Daarom was de plotselinge verandering van omgeving zo opvallend. Indien we langzaam waren voortgegaan, zouden we geleidelijk al de prettige en aangename dingen, die de hemel van dit gebied vormen, hebben zien verminderen. Degenen, die in dit gedeelte van verval wonen, verkeren in dezelfde relatieve verhouding tot ons wat (63) het zich verplaatsen betreft: het wordt hen belet te stijgen, evenals het ons ging bij de grens van dat hogere gebied.
Dezelfde condities golden voor onze tocht naar de grens van de hogere sfeer. We hadden de afstand zo vlug afgelegd, dat het ons niet mogelijk was geweest de verandering van omgeving waar te nemen. Anders zouden we hebben gezien, hoe het landschap een etherischer voorkomen kreeg en de kleuren intenser en stralender werden. Dit bespeurde men niet alleen in de uiterlijke kenmerken van dit gebied, maar ook in de geestelijke gewaden van hen, wier huizen dicht bij de grens lagen.
Bij een bezoek aan de lagere sferen was het - voor eigen bescherming - noodzakelijk in het bezit te zijn van bepaalde krachten en symbolen, waarover Edwin volgens zijn zeggen beschikte. Zulke plaatsen waren niet voor nieuwsgierigen bestemd en niemand zou zo dwaas zijn daar zonder gerechtvaardigd doel heen te gaan. Degenen, die alleen naaf die richting afdwalen, zonder gezag te bezitten, worden vlug teruggezonden door vriendelijke zielen, die tot taak hebben anderen te behoeden voor de gevaren, die daar verderop loeren. Vele zielen trekken steeds heen en weer over die droevige grens bij het volbrengen van hun arbeid. We zagen weliswaar niemand in onze nabijheid, toen we daar waren, maar net zoals wij op onze reis daarheen, verplaatsen zij zich snel naar hun doel.
Bij de grens van de hogere regionen zijn zulke schildwachten niet nodig om anderen te beletten deze te passeren, omdat de natuurlijke wet dit verhindert. Wanneer men van een lager naar een hoger gebied trekt, geschiedt dit altijd op grond van gezag, hetzij de reiziger daarmee is bekleed, hetzij een of andere persoon van een hogere sfeer als geleide optreedt. In het eerste geval neemt dit gezag de vorm aan van symbolen of tekens, welke de bezitter zijn gegeven, die altijd en bij elke gelegenheid - zelfs ongevraagd - alle bijstand ontvangt, die hij nodig zou kunnen hebben. Vele van deze symbolen dragen in zichzelf de macht om de reiziger te beschermen tegen de overweldigende uitwerking van de
hogere geestelijke atmosfeer. Dit laatste zou de ziel natuurlijk niet schaden, maar zulk een onvoorbereide zou zich vrijwel in dezelfde situatie bevinden, als wanneer men op aarde in het schitterende zonlicht komt na een vrij lang verblijf in volslagen duisternis. Maar terwijl men in het geval van de
aardse zonneschijn zich na verloop van de nodige tijd in het normale heldere licht weer geheel op zijn gemak kan gevoelen, daar is dit niet het geval met de hogere regionen. Daar bestaat niet zulk een aanpassingsvermogen. Het 'verblindende' effect zal blijvend zijn voor iemand uit de lagere sferen. Maar met volledige dispensatie wordt men zodanig geholpen, dat de ziel, die op bezoek komt, geen geestelijk (64) ongemak zal ondervinden, nóch zich ongelukkig zal gevoelen. Dit verwacht men dan ook, daar dergelijke bezoeken met een prettige bedoeling zijn ingesteld en niet om het geestelijke weerstands- en uithoudingsvermogen op de proef te stellen. Wanneer het nodig is een reis naar de hogere sferen te maken, wordt het in vele gevallen noodzakelijk, dat een bewoner van die gebieden zijn last a.h.w. een mantel omwerpt, op dezelfde manier - zij het op kleiner schaal - als Edwin zijn beschermende armen om ons had heen geslagen toen we naar de lagere sferen trokken.
Dit was het in hoofdzaak, wat hij ons op onze vele vragen antwoordde.
We voelden ons nu voldoende 'uitgerust'. Op Edwins gezegde, dat we misschien gaarne het onderzoek van de stad wilden hervatten, vervolgden we onze weg.

terug naar de Inhoud

VII. Muziek
Aangezien muziek in de geestelijke wereld zulk een vitaal element is, is het niet te verwonderen, dat hieraan een groots gebouw is gewijd zowel voor studie en onderricht als voor de uitoefening er van op elk terrein. Het volgende gebouw, waar onze vriend ons binnenleidde, was geheel voor dit belangrijke deel van de kunst bestemd.
Op aarde had ik mezelf nooit als musicus beschouwd, wat de praktijk betreft, maar ik waardeerde deze kunst wel, zonder er veel van te begrijpen. Ik had verschillende malen prachtige stemmen gehoord bij mijn korte bezoeken aan een van de kathedralen van onze grote steden en ik had enige zeer verheven belevenissen gehad bij het luisteren naar orkesten. Veel, wat ik in deze muziekzaal zag, was nieuw voor me en veel daarvan was zeer technisch. Sindsdien heb ik aan mijn geringe kennis van muziek veel waardevols toegevoegd, omdat ik merkte, dat hoe groter de kennis is, hoe meer dit helpt vele dingen in dit leven, waar muziek zulk een belangrijke rol speelt, te begrijpen. Ik bedoel niet, dat allen hier musici moeten worden om hun bestaan te kunnen begrijpen! Het stellen van zo'n eis zou nooit in overeenstemming zijn met de natuurlijke wetten hier. Maar de meeste personen hebben enig talent, ingeboren muzikaal gevoel en door dit hier aan te moedigen kan hun vreugde zoveel te groter zijn. Dit laatste was n.l. met mij het geval. Ruth bezat een uitgebreide muzikale training en daarom voelde zij zich zeer thuis aan deze grote universiteit. Het gebouw was op dezelfde ruime leest geschoeid als alle andere voor kunst. De bibliotheek bevatte boeken over muziek evenals de partituren van talloze muziekwerken, op aarde geschreven door componisten, die waren overgegaan, of door hen, die daar nu nog waren. (65)
Alle stukken, die men op aarde 'meesterwerken' noemt, waren onder de daar aanwezige partituren volledig vertegenwoordigd. Het interesseerde me te horen, dat er nauwelijks een werk was, dat de componist niet zelf sedert zijn aankomst in de geestelijke wereld had veranderd. De reden van zulke 'verbeteringen' zal ik later duidelijk maken. Zoals eerder gezegd, verschafte de bibliotheek de volledige geschiedenis der muziek van de allervroegste tijden af en zij, die muziek konden lezen, niet zozeer wat de instrumentatie betreft, maar begrijpend, wat de gedrukte noten betekenen, waren in staat de grote vooruitgang te aanschouwen, die de kunst gedurende de eeuwen had gemaakt. Deze vooruitgang heeft, naar het schijnt, langzaam aan plaats gehad, zoals bij de andere uitingen van kunst; soms hebben zich buitenissigheden voorgedaan. Onnodig hier te vermelden, dat deze laatste hier niet gastvrij worden ontvangen om dezelfde reden als die, welke de componisten er toe brengt hun werken na hun overgang te wijzigen.
De bibliotheek bevatte ook veel boeken en muziekwerken, die op aarde reeds lang niet meer zijn te zien, of anders zeer schaars zijn en daarom buiten veler bereik. De antiquair op muziekgebied vindt hier alles, waar hij op aarde zo naar heeft verlangd en wat hem was onthouden. Hier kan hij vrij die werken raadplegen, die hij om hun kostbaarheid op aarde nooit in handen zou hebben kunnen nemen. Vele vertrekken waren bestemd voor studenten, die alle soorten muziek kunnen leren, van theorie tot praktijk en onder leraren, wier namen over de gehele aarde bekend zijn. Sommigen zullen misschien denken, dat zulke beroemdheden hun tijd niet zouden besteden aan het onderwijzen van een eenvoudig soort muziek en even eenvoudige muziekliefhebbers, maar men moet bedenken, dat de componisten, evenals de schilders, na hun overgang hun geestesproducten anders taxeren. Evenals wij allen hier, zien zij de dingen zoals ze zijn - hun composities inbegrepen. Zij bemerken ook, dat de muziek aan gene zijde een geheel andere uitwerking heeft dan de muziek op aarde. Vandaar dat ze ontdekten, dat hun muziekkennis in vele gevallen ingrijpende veranderingen moet ondergaan, voordat zij zich in muziek kunnen gaan uiten. Men kan van muziek zeggen, dat de geestelijke wereld daar begint, waar de aardse ophoudt. Er zijn hier regels voor de muziek, die op aarde niet van toepassing zijn, omdat de aarde aan de ene kant niet ver genoeg is gevorderd en aan de andere kant, omdat onze wereld geestelijk en de aarde stoffelijk is. Het staat te bezien, of het aardse plan ooit etherisch genoeg zal worden om de vele vormen van muziek uit de hogere regionen te horen. Men heeft me verteld, dat er pogingen zijn gedaan om op het aardse plan vernieuwingen in te voeren, maar het resultaat was niet alleen barbaars, maar ook kinderachtig. (66)

Aardse oren zijn niet ingesteld op muziek, welke speciaal tot het gebied van de geest behoort. Door een vreemde toevalligheid heeft men getracht zulke muziek op aarde voort te brengen. Het zal nooit zin hebben, totdat de oren van hen, die nog in de stof leven, een grondige verandering hebben ondergaan.
Men zag in dit conservatorium de vele op aarde zo bekende muziekinstrumenten, waar de studenten deze konden leren bespelen. En weer gold hier de regel - waar vaardigheid van de handen zo speciaal nodig is om bedrevenheid te verkrijgen - dat dit nooit zwaar of vervelend is. Bovendien gaat het zoveel vlugger dan op aarde. Wanneer de studenten hun instrument beheersen, kunnen zij zich bij één van de vele orkesten, die hier zijn, voegen, of zij kunnen er zich toe beperken slechts voor hun vele vrienden te spelen. Het is geenszins te verwonderen, dat velen het eerste verkiezen, omdat zij - in samenwerking met hun mede-musici - kunnen helpen, de a.h.w. voelbare uitwerking der muziek op grote schaal te produceren, terwijl zoveel meer mensen hiervan kunnen genieten. We waren buitengewoon geïnteresseerd in de vele instrumenten, waarvan op aarde geen duplicaat bestaat. Voor het merendeel zijn zij speciaal geschikt voor die muziek, welke uitsluitend tot de geestelijke wereld behoort. Daarom zijn ze veel ingewikkelder. Om het kenmerkende van deze muziek uit te drukken bespeelt men zulke instrumenten uitsluitend tezamen met deze zelfde soort. Voor de gewone aardse muziek zijn de gebruikelijke instrumenten voldoende.
Het is begrijpelijk, dat dit gebouw een concertzaal moet bezitten. Deze was zeer groot en bood aan vele duizenden een gemakkelijke zitplaats. Zij was rond van vorm, met stoelen, die in ononderbroken rijen zich van de grond af verhieven. Het is natuurlijk niet nodig, dat zo'n zaal overdekt is, maar de praktijk is eenvoudig zoals bij andere in deze sfeer
b.v. zoals bij onze eigen huizen. We hebben ze niet werkelijk nodig, maar we vinden ze prettig, omdat we er op aarde aan gewend zijn. Ze zijn volkomen natuurlijk in het leven en daarom hebben we ze.
We hadden opgemerkt, dat het gebouw voor muziek op veel uitgestrekter terreinen was gelegen dan de andere, die we al hadden gezien. De reden er van werd ons spoedig duidelijk. Het grote centrum voor de muziekuitvoeringen was aan de achterkant van de zaal. Het bestond uit een reusachtig amfitheater als een grote kom onder het grondoppervlak gezonken, maar het was zo groot, dat zijn werkelijke diepte niet dadelijk zichtbaar was. De verst van het orkest verwijderde plaatsen waren gelijkvloers. Dadelijk achter de zitplaatsen waren massa's van de schoonste bloemen in alle mogelijke tinten en verderop een met gras bedekte ruimte, (67) terwijl het geheel van deze muziektempel in de open lucht was omgeven door een prachtige aanplant van hoge, sierlijke bomen. Ofschoon de zitplaatsen op zulk een ruime wijze waren aangebracht als nooit op aarde uitvoerbaar zou zijn, kreeg men toch niet de indruk te ver van de musici verwijderd te zijn, zelfs niet op de verst afgelegen plaatsen. U zult zich herinneren, dat ons gezichtsveld niet zo beperkt is als op aarde.
Edwin zei, dat we misschien graag een concert in de geestelijke wereld zouden horen, en toen deed hij een vreemd voorstel, n.l., dat we niet in de zaal zouden plaatsnemen, maar dat we op enige afstand zouden gaan zitten. De reden zou ons volgens hem duidelijk worden, zodra de muziek begon. Aangezien er spoedig een concert zou aanvangen, volgden we zijn voorstel op en namen we op geruime afstand van het eigenlijke amfitheater op het gras plaats. Ik vroeg me af, of we zover weg er veel van zouden kunnen horen, maar onze vriend verzekerde ons, dat dit mogelijk zou zijn. Vele anderen voegden zich op dat ogenblik bij ons, die ongetwijfeld met hetzelfde doel waren gekomen als wij.
De gehele omgeving, die leeg was, toen Edwin er ons had gebracht, bevatte nu vele mensen. Sommigen wandelden rond, anderen, zoals wij, zaten tevreden op het gras. We waren op een verrukkelijke plek met bomen, bloemen en prettige mensen allemaal om ons heen en nooit heb ik zo'n gevoel van werkelijke oprechte vreugde ondergaan als er op dat ogenblik over mij kwam. Ik gevoelde me volmaakt gezond en gelukkig terwijl ik daar zat met twee van de beste vrienden, Edwin en Ruth; onbelemmerd door tijd of weersgesteldheid of zelfs maar de geringste gedachte daaraan; ongehinderd door de minste beperking, die ons oude leven in de stof zo eigen is.
Edwin vroeg ons nog eens naar de zaal te lopen en op de zitplaatsen neer te zien. We deden dit en zagen tot onze verbazing dat de hele reusachtige zaal propvol mensen was, terwijl er nog zo kort te voren geen levende ziel te bekennen was. De orkestleden zaten op hun plaats de komst van de dirigent af te wachten. De grote menigte toehoorders was als bij toverslag aangekomen - zo scheen het tenminste. Daar het duidelijk was, dat het concert elk ogenblik kon beginnen, keerden we naar Edwin terug. Op onze vraag hoe het publiek zo plotseling en onopgemerkt was verschenen, herinnerde hij me aan de methode waarop de gemeente was samengebracht in de kerk, die we in de eerste dagen van onze tochten hadden bezocht. In het geval van dit concert hadden de organisatoren slechts hun gedachten naar de mensen in het algemeen uit te zenden, die een speciale belangstelling voor zulke uitvoeringen hadden en dan stroomden zij meteen tezamen. Zodra Ruth en ik blijk zouden geven (68) van onze interesse voor deze concerten en van de wens deze bij te wonen, zouden we een verbinding tot stand brengen en we zouden bemerken, dat deze gedachten ons bereikten, wanneer ze werden uitgezonden.
Van de plaats waar we zaten konden we niets van het orkest zien en toen er dus een stilte over allen om ons heen viel, begrepen we, dat het concert zou beginnen.
Het orkest bestond uit een tweehonderd musici, die instrumenten bespeelden, welke op aarde goed bekend zijn, zodat ik kon appreciëren, wat ik hoorde. Zodra de muziek begon kon ik een merkwaardig onderscheid horen met wat ik op aarde gewend was. De klanken van de verschillende instrumenten waren gemakkelijk zoals vroeger te herkennen, maar de hoedanigheid van toon was oneindig zuiverder en de harmonie en het samensmelten waren volmaakt. Het werk was nogal lang, zoals men mij zei, en het zou zonder onderbreking doorgaan. Het beginthema was van gedempte aard wat haar geluidsvolume betrof en we merkten, dat op het ogenblik, waarop de muziek begon er een helder licht scheen op te rijzen uit de richting van het orkest tot er een soort nevelvlak hing ter hoogte van de bovenste zitplaatsen waar het als een iriserende bedekking over het hele amfitheater bleef zweven. Toen de muziek voortging, groeide deze nevelzee aan in sterkte en dichtheid, a.h.w. een stevige ondergrond vormend voor wat er zou volgen. Ik keek zo gespannen naar deze buitengewone formatie, dat ik nauwelijks kon zeggen wat er werd gespeeld. Nu schoten er op gelijke plaatsen in de omtrek van de zaal vier lichttorens in lange, stralende pinakels in de hemel op en daalden dan langzaam neer onderwijl breder in omvang wordend, tot ze de vorm aannamen van vier ronde torens, elk bekroond met een koepel van volmaakte verhoudingen. Ondertussen was het middelste gedeelte van het licht nog meer verdicht en begon langzaam op te rijzen in de vorm van een reusachtig gewelf, dat de gehele zaal overdekte. Dit ging voort gestadig te stijgen tot het een veel groter hoogte bleek te bereiken dan de vier torens, terwijl de teerste kleuren zich door het hele etherische bouwsel verspreidden. Nu kon ik begrijpen, waarom Edwin had gezegd, dat we buiten de zaal ook behoorlijk zouden zitten en tevens waarom componisten geneigd waren hun aardse werken te wijzigen, nadat zij in de geestelijke wereld zijn gekomen. De tonen, welke het orkest uitzond, schiepen boven hun hoofden deze reusachtige muzikale gedachtevorm en de vorm en zijn volmaaktheid hing geheel af van de zuiverheid der klanken en harmonieën en het ontbreken van enige uitgesproken wanklank. De aard van de muziek moet zuiver zijn om een zuivere vorm te kunnen voortbrengen. (69)
Men moet niet veronderstellen, dat er hoegenaamd geen dissonant was. Deze te missen zou eentonigheid veroorzaken, maar de dissonanten waren logisch toegepast en goed opgelost. Nu had de grote muzikale gedachtevorm naar het scheen zijn grootste hoogte bereikt. De muziek ging nog voort en als reactie daarop wijzigde de hele kleur van het gewelf zich van de ene tint in de andere en dikwijls tot een teer ineenvloeien van een aantal tinten in overeenstemming met de verandering in thema of tempo der muziek.
Het is moeilijk om van de schoonheid van deze wonderbaarlijke muzikale structuur een juist idee te geven. Daar het amfitheater onder het grondoppervlak was gebouwd, was er van het publiek, de spelers of het gebouw zelf niets te zien en de lichtkoepel gaf volkomen de indruk op dezelfde hechte grond te rusten als wijzelf.
Het heeft maar. weinig tijd genomen om dit te vertellen, maar het formeren van de muzikale gedachtevorm duurde even lang als een volledig concert op het aardse plan. We hadden gedurende dit tijdsverloop het opbouwen van het uiterlijke en zichtbare gevolg van de muziek gadegeslagen. Hier hadden we - in tegenstelling tot de aarde, waar men muziek slechts kan horen - haar zowel gehoord als gezien.
En we waren niet alleen bezield door de klanken, die het orkest voortbracht, maar de schoonheid van de onmetelijke vorm, die zij schiep, oefende haar geestelijke invloed uit op allen, die haar aanschouwden, of haar sfeer betraden. We konden dit voelen, hoewel wij buiten de zaal zaten. Het gehoor daarbinnen koesterde zich in haar glans en onderging met vreugde het nog groter genot van de pracht van haar veredelende stralen. Bij een volgende gelegenheid zouden we in de enorme aula plaatsnemen.
De muziek besloot eindelijk met een grootse finale. We vroegen ons af hoe lang deze muzikale structuur zou blijven bestaan. Men zei ons, dat het ruw geschat in dezelfde tijd zou verbleken als een aardse regenboog - in vergelijking in enige minuten. We hadden een groot werk beluisterd, maar wanneer er een reeks kortere stukken werd gespeeld, zou het effect en de duur hetzelfde zijn, maar de vormen zouden verschillen in voorkomen en grootte. Indien de vorm langer zou standhouden, zou een nieuwe in botsing komen met de laatste en het resultaat zou voor het oog hetzelfde zijn als voor het oor: twee verschillende en onsamenhangende, tegelijkertijd gespeelde werken.
De ervaren musicus kan zijn composities ontwerpen door zijn kennis van de vormen, die de verschillende harmonische en melodische tonen zullen voortbrengen.
In feite kan hij op zijn manuscript prachtige bouwwerken scheppen, omdat hij precies weet, wat het gevolg zal zijn, wanneer de muziek wordt gespeeld of gezongen. Door een (70) zorgvuldig schikken van de thema's en harmonieën, de lengte van het werk en de muziektekens kan hij een majestueuze vorm bouwen, even groots als een Gotische kathedraal. Dit is op zichzelf een heerlijk deel van de kunst der muziek in de geestelijke wereld en wordt als muzikale architectuur beschouwd. De leerling bestudeert de muziek niet alleen op het punt van de acoustiek, maar hij leert haar tevens architectonisch op te bouwen. Dit laatste is een van de studies, die hem het meest in beslag neemt en boeit.
Wat we hadden aanschouwd was eersterangs werk; de individuele instrumentalist of zanger kan de eigen muzikale gedachtevorm tot een veel geringere ontplooien. Het zou inderdaad onmogelijk zijn opzettelijk enig muzikaal geluid voort te brengen, zonder dat zo'n vorm werd verwekt. Het behoeft niet zo'n duidelijke gestalte aan te nemen als wij hadden gezien; dit komt door meer ervaring, maar het zal een wisselwerking en ineenvloeien van talrijke kleuren veroorzaken. In de geestelijke wereld is alle muziek kleur en alle kleur muziek. De een bestaat nooit zonder de ander. Daarom verspreiden de bloemen, wanneer men ze nadert, zulke aangename tonen, zoals u zich van mij n vroegere ervaringen zult herinneren. Het water, dat fonkelt en flitst van kleuren brengt ook zuivere en schone klanken teweeg. Maar men moet zich niet verbeelden, dat er bij deze schitterende kleurenrijkdom in onze wereld aanhoudend een pandemonium van muziek aan de gang is. Het oog wordt hier niet vermoeid door de veelheid van kleur.. Waarom zouden dan onze oren moe worden van de liefelijke klanken, welke de kleuren uitzenden? Het antwoord hierop is dat ze dat niet worden, omdat de klanken in volmaakte harmonie zijn met de kleuren, zoals deze met de klanken. En de volmaakte combinatie van gezicht en geluid beide is volmaakte harmonie.
De harmonie is hier een fundamentele wet. Er kan geen conflict bestaan. Ik wil niet zeggen, dat we in een toestand van volmaaktheid leven. Als dat zo was, zouden we in een oneindig veel hoger gebied zijn, maar we leven in volmaaktheid voor wat deze sfeer betreft. Wanneer we individueel meer volmaakt worden dan het gebied, waarin we leven, worden we, ipso facto waardig om tot een hogere staat op te stijgen en dat gebeurt dan. Maar zolang we zijn, waar we zijn, in dit gebied of in een hoger, leven we in een toestand van volmaaktheid overeenkomstig de limieten daarvan.
Ik heb nogal lang over onze ondervindingen op het gebied der muziek uitgeweid, omdat zij zo'n grote plaats in ons leven en in dit gebied inneemt. De hele houding van de mensen op aarde daartegenover ondergaat, wanneer zij uiteindelijk in de geestelijke wereld komen, een grote verandering. Op het aardse plan beschouwt menigeen haar slechts als een (71) aangename ontspanning, een prettige bijkomstigheid van het aardse leven, maar stellig niet als een noodzakelijkheid. Hier is zij een deel van het leven, niet door ons toedoen, maar omdat zij een deel is van het natuurlijke bestaan, zoals de bloemen en bomen, het gras en het water, heuvels en dalen. Het is een element van de geestelijke natuur. Zonder haar zou een groot deel van de vreugde uit ons leven gaan. We behoeven geen grootmeesters in de muziek te worden om haar weelde, die ons omringt in kleur en klank, te waarderen, maar evenals zoveel hoofdzaken van dit leven aanvaarden en genieten we haar ten volle. In de vreugde over ons erfdeel kunnen we het ons veroorloven te glimlachen over hen, die hardnekkig doorgaan te geloven, dat we in een wereld van leegte leven.
Een wereld van leegte! Wat een schok krijgt menigeen, wanneer hij in de geestelijke wereld aankomt en hoe oneindig blij en opgelucht is hij te bemerken, dat het ten slotte allemaal heel aangenaam blijkt uit te vallen; dat het geen plaats -van verschrikking is; dat het niet één kolossale tempel van psalmzingen de godsdienst is; en dat hij in staat is zich thuis te voelen in het land van het nieuwe leven. Wanneer men tot dit vreugdevol besef is gekomen, worden sommigen er aan herinnerd, dat zij de verschillende beschrijvingen van dit leven, welke van tijd tot tijd van ons tot hen kwamen, als 'nogal stoffelijk' hadden beschouwd! En wat zijn zij verheugd te ontdekken dàt dit zo is. Wat zou het dan zijn, wanneer het niet 'stoffelijk' was? De musici, die we hoorden spelen, deden dit op zeer echte, solide instrumenten en van zeer echte muziek. De dirigent was een zeer echte persoon, die zijn orkest met een zeer materiële dirigeerstok leidde! Maar de schone muzikale gedachtevorm was niet zó stoffelijk als zijn omgeving of datgene, wat hem voortbracht, in dezelfde verhouding als een aardse regenboog en de zon met het vocht, die hem doen verschijnen.
Op gevaar af vervelend te worden, ben ik meer dan eens teruggekomen op het vreemde dwaalbegrip, dat de wereld waarin ik leef in de geest vaag en schimmig is. Het is vreemd, dat de gedachten gang van sommigen altijd tracht elke bloem, elke boom en de andere duizend en één heerlijkheden uit het hiernamaals te verbannen. Er is iets van verwaandheid in, dat zulke dingen uitsluitend aan de aarde toekent. Aan de andere kant is iemand, die denkt, dat zulke dingen geen bestaansrecht hebben in de wereld van de geest, vrij om zich zowel de aanblik als het genoegen er van te ontzeggen, door zijn toevlucht te nemen tot een of andere kale plek, waar zijn gevoeligheid niet gekwetst zal worden door zulke aardse dingen als bomen, bloemen en water (en zelfs menselijke wezens). Daar kan hij zich overgeven aan een toestand van zaligmakende bespiegeling, omgeven door (72) het hemelse niets, dat hij meent, dat de hemel eigenlijk behoort te zijn. Niemand wordt hier tot een ongewenste taak gedwongen, noch tot het verblijf in een omgeving, die hij niet prettig vindt. Ik waag het te beweren, dat het niet lang zal duren, voor zo iemand uit zijn afzondering te voorschijn komt en met zijn kameraden geniet van al de heerlijkheden van Gods hemel. De aarde heeft echter één fout - behalve een paar andere - zij denkt n.l. dat zij hemelhoog verheven is boven elke andere wereld, maar voornamelijk boven de geestelijke. We kunnen ons veroorloven er ons over te amuseren, ofschoon onze vreugde in droefheid verandert, wanneer we bij hun aankomst hier de ellende van de zielen zien als zij beseffen, dat zij eindelijk buiten enige twijfel tegenover de eeuwige waarheid komen te staan. Dan doet vaak de ootmoed zijn intrede! Maar we doen nooit verwijten. Die komen uit het binnenste van ieder zelf voort.
En wat, zult u misschien vragen, heeft dit alles met onze ervaringen op muziekgebied te maken? Dit: dat ik na elke nieuwe ervaring dezelfde gedachte heb gehad en vrijwel dezelfde woorden tot Ruth en Edwin heb gesproken. Ruth was het altijd volkomen met mij eens en Edwin ging ook met mij akkoord, ofschoon hetgeen we zagen voor hem natuurlijk helemaal niets nieuws was. Maar hij verwonderde zich nog steeds over alle dingen hier, zoals inderdaad wij allen, of we maar net zijn aangekomen of hier al vele aardse jaren zijn geweest.
Toen we na het concert voortwandelden, wees Edwin ons in de verschillende onderwijscomplexen de huizen aan van vele leraren, die er de voorkeur aan gaven dicht bij hun werk te wonen. Voor het merendeel waren dit bescheiden huizen. Hij zei ons, dat het betrekkelijk gemakkelijk is het beroep van de eigenaar op te maken uit de verschillende aanduidingen van hun werk daarbinnen. Edwin zei, dat wanneer we ooit een van de leraren wilden bezoeken, we altijd welkom zouden zijn. De afzondering, welke voor zulke mensen noodzakelijk is, wanneer zij in de stof leven, verdwijnt, als zij in de geestelijke wereld komen. Alle waarden worden in zulke gevallen drastisch veranderd. De leraren houden niet op
met hun studie, omdat zij les geven. Ze onderzoeken en leren steeds en geven aan hun leerlingen door, wat zij zich zo hebben verworven. Sommigen zijn tot een hoger gebied opgeklommen, maar zij behouden hun belangstelling voor hun vroegere sfeer en bezoeken die - en hun vele vrienden - voortdurend om het onderricht voort te zetten.
Maar we hebben al enige tijd aan dit onderwerp besteed en Edwin wacht om ons naar andere belangrijke plaatsen in de stad te geleiden. (73)

terug naar de Inhoud

VIII. Plannen voor toekomstig werk
Na een korte wandeling bereikten we een groot rechthoekig gebouw, dat volgens onze vriend aan de wetenschap was gewijd. Mijn gezellin en ik begrepen niet hoe de wetenschap, zoals we dat woord altijd op aarde hadden opgevat, aan gene zijde een plaats kon hebben. We zouden evenwel spoedig vele dingen leren, waarvan het voornaamste was, dat de aarde alle grote ontdekkingen, die door de eeuwen heen zijn gedaan, aan die wereld heeft te danken.
De laboratoria aan gene zijde zijn die van het aardse plan vele tientallen jaren vooruit. Het zal jaren duren alvorens het doorgeven van veel revolutionaire ontdekkingen aan de aardse wereld zal worden toegestaan, omdat deze nog niet ver genoeg is gevorderd.
Ruth noch ik hadden een sterke neiging tot wetenschap en techniek. En daar Edwin onze smaak in dit opzicht kende, stelde hij voor, dat we slechts enkele ogenblikken aan dit gebouw zouden besteden.
In dit wetenschappelijk centrum werd alles op het gebied van wetenschappelijk of technisch onderzoek, studie of ontdekkingen behandeld. Hier zag men velen, wier namen overbekend waren geworden en die na hun overgang met hun confraters in de wetenschap hun levenswerk hadden voortgezet, terwijl de rijke, onmetelijke bronnen van de geestelijke wereld hen ter beschikking staan. Hier kunnen zij de geheimen ontsluieren, die op aarde een raadsel voor hen waren. Er bestaat hier geen persoonlijke naijver meer. Men hoeft zich hier geen reputatie meer te verwerven en de vele materiële belemmeringen behoren voor goed tot het verleden. Hieruit volgt, dat waar zo'n groep van geleerden bijeen kan komen en zij beschikken over onbegrensde hulpmiddelen, de resultaten in overeenstemming daarmee groot moeten zijn. Alle buitengewoon gewichtige ontdekkingen in vroeger eeuwen zijn van gene zijde gekomen. De sterfelijke mens kan maar heel weinig uit zichzelf. De meesten vinden, dat de aarde aan zichzelf genoeg heeft. Dit is helemaal niet het geval! De geleerde is in de grond een ziener; hij mag daarin beperkt zijn, maar niettemin is hij het. En onze geestelijke geleerden kunnen (en doen dit ook) hun aardse collega's de vruchten van hun naspeuringen inprenten. In heel veel gevallen, waar twee aan hetzelfde probleem werken, zal de ene aan gene zijde zijn confrère op aarde vooruit zijn. Een wenk van de eerste is vaak voldoende om de laatste op het juiste spoor te brengen. En het resultaat is dan een ontdekking tot heil van de mensheid. (74) In veel gevallen is de wereld daar wel bij gevaren, maar helaas heeft de mensheid dikwijls leed en beproeving gekend door het duivelse misbruik van die ontdekkingen. Zij worden alle van de wereld van de geest uitgezonden tot wet en geestelijke vooruitgang van de mens. Wanneer perverse geesten diezelfde dingen aanwenden tot vernietiging van de mensheid, heeft deze dit slechts aan zichzelf te wijten. Daarom legde ik er de nadruk op, dat de aarde niet ver genoeg is gevorderd om nog veel meer schitterende uitvindingen te ontvangen, die hier al zijn voltooid. Zij liggen kant en klaar te wachten, maar wanneer zij naar de aarde werden gezonden in haar tegenwoordige geestelijke staat, zouden geweten lozen ze misbruiken.
De mensen op aarde zijn in staat er op te letten, dat de moderne uitvindingen uitsluitend voor hun geestelijk en stoffelijk welzijn worden aangewend. Men kan op aarde verwachten, dat een stroom van nieuwe uitvindingen en ontdekkingen van de geleerden en technici aan gene zijde zal doorkomen, wanneer de tijd aanbreekt, dat er werkelijk geestelijke vorderingen zullen zijn gemaakt. Maar uw planeet heeft een lange en droevige weg af te leggen, voordat die tijd komt. Ondertussen gaat het werk van de geestelijke geleerden voort.
We hebben aan gene zijde de vele uitvindingen van de aarde niet nodig. Ik geloof voldoende te hebben aangetoond, dat onze wetten totaal verschillen van de aardse. We hebben geen uitvindingen nodig, die ons sneller kunnen doen reizen, zoals u. Onze eigen manier van verplaatsen is zo snel als de gedachte, omdat deze de bewegende kracht is. We behoeven geen methoden om het leven te redden, omdat we onvernietigbaar zijn. Noch hebben we de honderden uitvindingen van node, die het leven gemakkelijker, veiliger, geriefelijker en aangenamer maken, onze wensen zijn in dit opzicht reeds meer dan vervuld. Maar in dit wetenschappelijk centrum werkten vele toegewijden door middel van hun naspeuringen voor het verbeteren van de aarde en betreurden, dat er zoveel niet aan haar kon worden gegeven, omdat dit nog niet veilig zou zijn.
We mochten de vooruitgang zien, die er op het gebied van de voortbeweging was bereikt en we waren verbaasd over de vorderingen sedert de tijd, dat wij op aarde waren. Maar dat is nog niets vergeleken bij wat er zal komen. Wanneer de mens zijn wil in de goede richting gebruikt, zal er geen einde zijn aan de enorme beloning, die hij in de materiële vooruitgang zal ontvangen, maar de materiële moet hand in hand gaan met de geestelijke. En niet voordat het zover is, zal de aarde de vele uitvindingen, die gereed liggen en wachten om te worden doorgegeven, mogen ontvangen.
Het merendeel van de mensheid op aarde is zeer koppig. (75) Het is beledigd over elke kleine inbreuk op zijn terrein, of op wat het vol aanmatiging meent zijn terrein te mogen noemen. Toen de resultaten van de nasporingen van onze geleerden aan de aarde werden doorgegeven was het nooit de bedoeling, dat daarop door enkelen beslag zou worden gelegd met uitsluiting van alle anderen. Degenen, die dit hebben gedaan, vinden, dat ze een heel hoge prijs moeten betalen voor hun korte tijd van aardse welvaart. Evenmin was het de bedoeling, dat de beide werelden - de onze en de uwe, zoals nu - in gedachten en contact zover van elkaar verwijderd zouden zijn. De dag zal echter komen, dat de beide werelden nauw verbonden zullen zijn, wanneer communicatie tussen beide de gewoonste zaak van de wereld zal wezen. Dan zal de grote bronnenrijkdom van gene zijde openstaan voor de aarde om er uit putten tot heil van het gehele mensenras.
Het zien van zoveel bedrijvigheid bij mijn medebewoners van dit gebied had me aan het denken gebracht over mijn eigen toekomstig werk en van welke aard dat zou zijn. Ik had geen vastomlijnd idee hierover. Daarom maakte ik Edwin deelgenoot van mijn moeilijkheden. Ruth scheen over hetzelfde te piekeren. Zo waren we beiden voor het eerst sinds onze aankomst een beetje ongedurig. Onze oude vriend was niet in het minst verwonderd; hij zei, dat hij pas echt verbaasd zou zijn, indien dit niet zo was geweest. Vroeg of laat kregen allen dit gevoel - de drang om iets nuttigs te doen voor het welzijn van anderen. Niet dat we het moe werden ons eigen land te zien, maar we waren nogal met ons figuur verlegen. Edwin stelde ons gerust door te zeggen, dat we, als we dat wilden, voor onbepaalde tijd konden doorgaan met onze verkenningstochten en dat niemand ons doen en laten zou bekritiseren of er aanmerking op zou maken. Men beschouwde het als onze eigen zaak. We verlangden er echter beiden naar de aangelegenheid van ons toekomstig werk te regelen en daarom vroegen we onze goede vriend om raad.
Edwin stelde voor, dat we ons meteen naar de grens van de hogere regionen zouden begeven, waar hij vroeger had gezegd, zoals u zich zult herinneren, dat we deze zaak zouden kunnen behandelen. Zo verlieten we dus het gebouw van de wetenschap en bevonden ons nogmaals aan de zoom van ons gebied.
We werden naar een heel mooi huis gebracht, dat volgens zijn uiterlijk en ligging duidelijk bleek van hogere rang te zijn dan de meer inwaarts liggende. De atmosfeer was ijler en voor zover ik kon zien, waren we ten naaste bij op dezelfde plek als bij ons eerste bezoek aan de grens. Edwin leidde ons met de grootste vrijmoedigheid van de wereld binnen en heette ons welkom. Zodra we binnenkwamen wist ik instinctmatig, dat hij ons in zijn eigen huis verwelkomde. (76)
Vreemd genoeg hadden we nooit naar zijn tehuis, of waar dat was, gevraagd. Hij zei, dat hij dit expres uit onze gedachten had gehouden, maar dat was zijn natuurlijke bescheidenheid. Ruth was verrukt van alles, wat ze zag en beknorde hem dat hij er ons niet eerder alles van had verteld. Het huis was geheel van steen gebouwd. Al mocht het voor het oog wat kaal lijken toch straalde het aan alle kanten vriendelijkheid uit. De kamers waren niet bepaald groot, maar geschikt voor Edwins gebruik. Er was een overvloed van gemakkelijke stoelen en veel goed voorziene boekenkasten. Maar het algemene gevoel van rust en vrede van de hele woning viel ons het sterkst op.
Edwin vroeg ons te gaan zitten en te doen alsof we thuis waren. We behoefden ons niet te haasten en we konden ons probleem in extenso bespreken. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik in het begin geen speciaal idee had, wat ik kon doen. Op aarde was ik zo fortuinlijk geweest mijn eigen neigingen te kunnen volgen en ik had dientengevolge een druk leven gehad. Maar mijn werk was - ten minste in een zeker opzicht - geëindigd toen mijn aardse leven ophield. Edwin zei dat ik het misschien prettig zou vinden met hem samen te werken; zijn arbeid bestond hoofdzakelijk uit het onder zijn hoede nemen van nieuw-aangekomen en, die dezelfde godsdienstige opvattingen waren toegedaan als wij op aarde hadden gehad, maar die - in tegenstelling met ons - nog niet in staat waren zich de waarheid omtrent de verandering, die zij hadden ondergaan, te realiseren, noch het onware van veel in hun godsdienst.
Hoezeer het voorstel van mijn vriend me ook aantrok, toch voelde ik mij niet bekwaam genoeg zulk werk op me te nemen. Maar Edwin wuifde mijn bezwaren weg. Ik moest met hem samenwerken zei hij - in ieder geval. Als ik aan de taak was gewend, kon ik zelfstandig voortgaan als ik dat wilde. Edwin zei, dat twee of drie - en hier keek hij naar Ruth - heel dikwijls veel beter hulp konden geven dan iemand, die helemaal alleen werkt. Het aantal scheen meer overtuigingskracht te hebben op anderen, die zeer hardnekkig aan hun eigen aardse gedachten over de godsdienst vasthouden. Aangezien Edwin meende, dat ik hem werkelijk van dienst zou kunnen zijn, was ik heel blij zijn voorstel aan te nemen en onze krachten te verenigen. Toen wierp Ruth zich eveneens als kandidate op om onder hem te dienen, als dit tenminste zijn goedkeuring kon wegdragen. Deze kreeg zij niet alleen dadelijk, maar haar aanbod werd dankbaar aanvaard. Hij zei, dat er veel was, wat een jonge vrouw kon doen. Waar we alle drie in zo volmaakte harmonie en vriendschap konden werken, zouden we in staat zijn samen heel wat nuttige arbeid te verrichten. (77) Ik was meer dan verheugd, dat Ruth met ons zou meedoen, aangezien dat betekende, dat ons gelukkige troepje immers niet uiteen zou gaan. Ik had echter nog iets in mijn hoofd. Het betrof dat ene speciale boek, dat ik wilde niet te hebben geschreven, toen ik op aarde was. De gedachte, dat dit zo bleef, maakte me niet ongelukkig, maar ik wilde er van bevrijd worden. En hoewel mijn nieuwe werk me ten slotte ongetwijfeld volmaakte gemoedsrust zou brengen, wilde ik het liever op een meer rechtstreekse manier behandelen. Edwin wist, waarop ik doelde. Hij herinnerde me aan wat hij al had gezegd over de moeilijkheden bij het in contact komen met de aarde. Maar hij had ook gezegd, dat we hiervoor leiding van hoger hand konden inwinnen. Indien ik nog wilde proberen communicatie te krijgen, konden we die leiding en raad nu vragen en zo de hele kwestie van mijn toekomstige arbeid regelen. Toen verliet hij ons en trok zich in een andere kamer terug. Nauwelijks had ik een ogenblik met Ruth gebabbeld over onze nieuwe bezigheden, of onze oude vriend kwam terug met een zeer opvallend uitziende man, die - dit wist ik meteen - in antwoord op Edwins oproep uit een hogere sfeer was gekomen. Hij scheen niet een van onze eigen landslieden te zijn. Ik had dit goed gezien, want hij was een Egyptenaar, zoals Edwin ons later vertelde. Hij sprak onze taal perfect. Edwin stelde ons aan elkaar voor en legde uit, wat ik wenste en wat de eventuele moeilijkheden bij de vervulling daarvan waren.
Onze bezoeker was een zeer krachtige persoonlijkheid. Hij gaf ons sterk de indruk van kalmte en rust. Men kon zich voorstellen, dat hij altijd volkomen bedaard zou blijven.
We gingen allemaal gemakkelijk zitten. Edwin vertelde hem hoeveel ik afwist van communicatie met de aarde.
De Egyptenaar legde me enige overwegingen voor. Onze bezoeker zei, dat wanneer ik vast overtuigd was, dat ik door naar de aarde terug te keren om te spreken, de situatie, welke me zo dwars zat, zou herstellen, hij alles zou doen om me te helpen mijn doel te bereiken. Het zou echter niet mogelijk zijn mijn plan uit te voeren voor er enige jaren zouden zijn verlopen. Maar intussen kon ik de verzekering van hem aannemen, dat ik ten slotte in staat zou zijn contact te verkrijgen. Hij beloofde me dit. Ik moest de hele zaak overlaten aan degenen, die zulke aangelegenheden regelden en alles zou terecht komen. De tijd - om een aardse term te gebruiken - zou gauw voorbijgaan en bepaalde gebeurtenissen zouden in die tussentijd het pad vrijmaken en zouden de vereiste gelegenheid verschaffen.
Men moet bedenken, dat ik niet alleen vroeg naar de aarde te mogen terugkeren om te proberen het feit te vermelden, dat ik nog leefde! Wat ik wilde was trachten iets ongedaan te maken, dat ik wilde nooit te hebben gedaan. (78) En ik begreep, dat dit een taak was, die niet in een ogenblik kon worden volbracht. Wat ik had geschreven kon ik nimmer ongeschreven maken, maar ik kon mijn ziel rust geven door de waarheid, zoals ik die nu kende, aan hen, die nog op aarde waren, te vertellen.
Toen stond de vriendelijke Egyptenaar op. We gaven elkaar de hand. Hij wenste ons geluk met de wijze, waarop we ons aan de nieuwe levensomstandigheden hadden aangepast, en vreugde door het nieuwe werk, wanneer we daarmee zouden beginnen. Tenslotte herhaalde hij zijn belofte, dat mijn eigen speciale wens zeker vervuld zou worden. Ik trachtte mijn dankbaarheid uit te spreken voor al zijn hulp, maar daar wilde hij niets van horen. Met een groetend handgebaar was hij vertrokken. We bleven nog een poosje onze plannen bespreken - ik verlangde zeer met ons werk te beginnen.
Men moet niet denken, dat we deel uitmaakten van een campagne om mensen te bekeren in de godsdienstige zin, waarin dit woord op aarde wordt gebruikt. Verre van dat. We bemoeien ons niet met het geloof van de mensen, noch met hun gezichtspunten; we verlenen slechts onze diensten, wanneer in bepaalde aangelegenheden daarom wordt gevraagd, of wanneer we zien, dat we door deze te geven iets nuttigs tot stand kunnen brengen. Evenmin besteden we onze tijd met rondwandelen om het evangelie te verkondigen, maar wanneer de roep om hulp tot ons komt, beantwoorden wij die onmiddellijk. Er komt echter een tijd, dat geestelijke onrust zich doet gevoelen. Dat is het keerpunt in het leven van menigeen, die beperkt en begrensd is door verkeerde begrippen, hetzij godsdienstige of andere.
De godsdienst is niet aansprakelijk voor alle foutieve denkbeelden!
Er is een verbazingwekkend aantal mensen dat niet beseft, dat het door de dood van het stoffelijk lichaam van de aarde is heengegaan. Deze mensen willen beslist niet geloven, dat ze, wat de aarde noemt 'dood' zijn. Zij zijn zich vaag bewust, dat er een of andere verandering heeft plaats gehad.
Wat er gebeurd is, kunnen zij niet zeggen. Sommigen kunnen, na een kleine uiteenzetting - en zelfs een demonstratie - begrijpen wat er is voorgevallen; anderen zijn hardnekkig en zullen pas overtuigd worden na lang redeneren. In het laatste geval zijn we dikwijls genoodzaakt zo'n dwaas voor een tijdje te verlaten om hem de gelegenheid te geven de feiten eens rustig in overweging te nemen. We weten, dat zo iemand ons zal opzoeken, zodra hij de kracht van ons betoog voelt. Het is in veel opzichten een vermoeiend werk, hoewel ik het woord 'vermoeiend' in zijn strikt begrensde betekenis van de geestelijke wereld gebruik.
Ruth en ik waren beiden Edwin meer dan dankbaar voor zijn edelmoedige hulp in onze aangelegenheden. (79) Ik was dit in het bijzonder, zowel hem als de Egyptenaar voor het heerlijke vooruitzicht van de communicatie met de aarde. Met het oog op ons besluit om met Edwin samen te werken, stelde hij voor, dat waar we iets - maar nog maar heel weinig - van ons eigen gebied hadden gezien, het goed zou zijn de duistere sferen eens te bezoeken. Ruth en ik waren het er beiden mee eens. We verklaarden, dat we nu genoeg zelfvertrouwen hadden om allerlei onplezierigs, wat ons zou kunnen wachten, te weerstaan. We zouden natuurlijk onder directe bescherming en leiding van onze oude vriend staan. Onnodig te zeggen, dat we anders niet zouden hebben gewaagd om te gaan, zelfs niet indien het ons was toegestaan. We verlieten Edwins mooie huis, trokken snel door ons eigen gebied en waren weer aan de grens van de lagere sferen. Edwin waarschuwde ons, dat we dat gevoel van verkilling zouden ondergaan, dat we vroeger hadden gehad, maar dat we het door inspanning van onze wil van ons konden afwerpen. Hij plaatste zich tussen ons in, terwijl Ruth en ik hem een arm gaven. Hij keerde om, zag ons aan en was klaarblijkelijk voldaan over hetgeen hij zag. Ik keek naar Ruth en merkte op, dat haar gewaad evenals dat van Edwin een sombere kleur had aangenomen - bijna op grijs gelijkend. Toen ik naar mezelf keek zag ik, dat mijn eigen kleed evenzo was veranderd. Dit was werkelijk verbijsterend, maar onze vriend verklaarde, dat dit temperen van de kleuren, die bij ons pasten, slechts de werking van een natuurlijke wet was en niet betekende, dat we hadden verloren wat we reeds hadden verworven. De praktische toepassing van zo'n wet betekende, dat we niet behoorden op te vallen in een omgeving waar we niet thuis hoorden en niet het licht van ons gebied moesten meedragen in de duistere plaatsen, om de bewoners niet te verblinden.
We liepen door een uitgestrekt kaal land. De grond was hard onder de voeten; het groen van bomen en gras was verdwenen. De hemel was somber en loodkleurig en de temperatuur sterk gedaald, maar we konden een inwendige warmte voelen, die deze kou neutraliseerde. We konden niets voor ons uit zien dan een grote mistbank, die zich verdichtte onder het voortgaan, tot we er eindelijk helemaal in waren. Ze warrelde rond in zware, vochtige wolken en drukte ons met een bijna dodelijk gewicht. Plotseling doemde er een figuur uit op en kwam naar ons toe. Het was de eerste persoon, die we tot nu toe hadden ontmoet. Toen hij Edwin herkende, groette hij hem vriendelijk. Edwin stelde ons voor en vertelde hem van onze bedoeling. Hij zei, dat hij graag met ons wilde meegaan, omdat hij ons misschien van dienst zou kunnen zijn. We namen zijn vriendelijk aanbod gaarne aan. (80) We vervolgden onze reis en na een verdere tocht door de mist merkten we, dat ze een beetje begon op te klaren, tot ze geheel verdween. We konden nu de omgeving duidelijk zien. Het landschap was uiterst somber; hier en daar een woning van de minste soort. We kwamen dicht bij een van de laatste en konden het huis goed bekijken.
Het was klein en gedrongen, in het vierkant gebouwd, verstoken van elke versiering en zag er helemaal niet aanlokkelijk uit. Het had zelfs een onheilspellend voorkomen ondanks zijn alledaagsheid. Het scheen ons af te stoten hoe dichter we het naderden. Er was geen teken van leven te zien achter een van de ramen noch er omheen. Er was geen tuin bij; het stond daar maar alleen, eenzaam en verloren. Edwin en onze nieuwe vriend kenden blijkbaar het huis en de bewoner beide heel goed, want naar de voordeur gaande klopte Edwin er op, deed haar open en stapte binnen zonder een antwoord af te wachten, ons wenkend hem te volgen. We deden dit en bevonden ons in een miserabele ruimte, die men nauwelijks een huis kon noemen. Er waren weinig meubelen en van de armste soort. Op het eerste gezicht zou men volgens aards waarnemingsvermogen zeggen dat hier armoede heerste. Men zou sympathie voelen en de drang om alle hulp te bieden, die men kon geven. Maar voor onze geestelijke ogen was het ziele-armoede, laagheid van geest. Hoewel het onze sympathie opwekte, was het sympathie van een andere soort, waarvoor materiële hulp niet baat. De koude scheen daarbinnen haast nog heviger dan buiten. Men zei ons, dat deze van de bewoner zelf kwam. We gingen een achterkamer in en ontmoetten de enige bewoner, die in een stoel zat. Hij deed geen poging om op te staan of enig teken van welkom te geven. Ruth en ik bleven op de achtergrond, terwijl de twee anderen vooruittraden om met onze 'onwillige' gastheer te spreken. Hij was een man van even boven de middelbare leeftijd. Er was nog aan hem te zien, dat hij vroeger een welvarend man was geweest maar nu vervallen. Zijn kleren waren blijkbaar verwaarloosd. Of dit door onverschilligheid of andere oorzaken kwam kon ik - volgens mijn aardse herinneringen! - niet zeggen. Toen Edwin ons als nieuwe bezoekers naar voren bracht, schold hij een beetje tegen ons. Het duurde enkele ogenblikken voor hij sprak. Toen beschimpte hij ons nogal onsamenhangend, maar we konden er uit opmaken, dat hij meende dat hem onrecht was aangedaan. Edwin zei hem vierkant, dat hij onzin praatte, omdat er aan gene zijde geen onrecht bestaat. Er volgde een heftig gesprek, d.w.z. van de kant van onze gastheer, want Edwin was kalm en geheel meester van zichzelf. Zelfs verbazend vriendelijk. De eerste wierp telkens een vluchtige blik op Ruth, wier zacht gezicht de hele bedompte ruimte scheen op te vrolijken. (81) Ik keek ook naar Ruth, die me een arm had gegeven, om te zien welke indruk deze vreemde man op haar maakte, maar zij bleek onverstoorbaar te zijn. Tenslotte bedaarde hij en scheen veel handelbaarder. Daarna hadden hij en Edwin een persoonlijk gesprek. Aan het slot daarvan zei hij tegen Edwin, dat hij er over zou nadenken en dat Edwin nog eens kon komen als hij wilde en zijn vrienden meebrengen. Daarna stond hij op uit zijn stoel, begeleidde ons naar de deur en liet ons uit. Ik merkte, dat hij bijna vriendelijk werd - hoewel nog niet helemaal. Het was alsof hij er zich tegen verzette er aan toe te geven om aardig te zijn. Hij stond ons bij de voordeur na te kijken, terwijl we weggingen, tot we bijna uit het gezicht moeten zijn geweest.
Edwin scheen zeer in zijn schik met ons bezoek en vertelde ons enige bijzonderheden over de vreemde man.
Hij zei, dat deze nu enige jaren aan gene zijde was, maar tijdens zijn leven een voorspoedig zakenman was geweest - d.w.z. zoals men dit op aarde zou beoordelen. Hij had aan niet veel anders dan aan zijn zaken gedacht en hij achtte altijd ieder middel geoorloofd om zijn doel te bereiken, mits het niet met de wet in strijd was. Hij was meedogenloos tegenover anderen en hij maakte 'efficiency' tot een soort god. Thuis was alles en iedereen aan hem dienstbaar. Hij deed gul aan liefdadigheid waar er het meeste voordeel en eer van was te verwachten. Hij ondersteunde zijn eigen godsdienst en kerk krachtig, regelmatig en vurig. Hij vond, dat hij een sieraad voor de kerk was en werd zeer gewaardeerd door allen, die daarmee waren verbonden. Hij liet op eigen kosten enige nieuwe gedeelten aan het gebouw toevoegen. Een kerk was naar hem als de gever genoemd. Maar naar wat Edwin uit zijn geschiedenis had kunnen afleiden, had hij nauwelijks één behoorlijke, onzelfzuchtige daad in zijn hele leven gedaan. Zijn drijfveer was altijd zelfverheerlijking. Hij had zijn doel op aarde bereikt volkomen ten koste van zijn leven aan gene zijde.
En nu was zijn grief, dat hij, na zo'n voorbeeldig leven - volgens zijn eigen mening - te hebben geleid, was veroordeeld om in zo'n vernederende toestand te moeten leven. Hij weigerde in te zien, dat hij zichzelf daartoe had veroordeeld en dat hij dat niemand anders kon verwijten dan zichzelf. Hij klaagde er over, dat de kerk hem aldoor had misleid, aangezien zijn vrijgevigheid op zo'n manier was aangenomen, dat hij had geloofd, dat zijn giften aan de kerk zeer in zijn voordeel zouden pleiten in het 'hiernamaals'. Hij kon daarentegen niet inzien, dat het om de beweegreden gaat en dat een gelukkige staat in de geestelijke wereld niet voor baar geld te koop is. Een kleine dienst vrijwillig en edelmoedig aan een sterfelijk medemens bewezen bouwt in de geest een groter tempel tot glorie van God dan grote geldsommen, besteed aan kerkelijke stenen en kalk tot verheerlijking van de mens met volle nadruk op de gever. (82) De stemming van deze man was gramstorig en des te meer, omdat hem op aarde niets was ontzegd. Hij was nooit aan zulke vernederende omstandigheden als zijn tegenwoordige gewend geweest. Zijn moeilijkheden waren verergerd door het feit, dat hij niet precies wist, wie hij de schuld moest geven. Terwijl hij een grote beloning had verwacht, was hij in grote ellende gekomen. Hij had geen echte vrienden gemaakt. Er scheen - volgens hem - niemand van zijn eigen sociale positie te zijn, die hem hierin raad kon geven. Edwin had getracht met hem te redeneren, maar hij was in een onredelijke bui; al sedert lang. Hij had maar weinig bezoekers gehad, omdat hij hen afstootte. Hoewel Edwin hem dikwijls had bezocht, was het resultaat altijd hetzelfde geweest: een stompzinnig vasthouden aan zijn gevoel van geleden onrecht.
Bij Edwins laatste bezoek in gezelschap van Ruth, mij en de vriend, die we onderweg hadden ontmoet, waren er duidelijk symptomen van een aanstaande verandering. Ze waren in het eerst niet merkbaar, maar tegen het einde van het bezoek bleek hij zijn koppige houding te laten varen. Edwin was er zeker van dat dit zowel door Ruths vriendelijke tegenwoordigheid als door zijn eigen invloed op hun gesprek kwam. Hij was er ook zeker van, dat als wij op onze terugweg weer naar hem toe zouden gaan, we hem in een heel andere stemming zouden aantreffen. Hij zou misschien niet zo gauw willen toegeven, dat de fout helemaal bij hem lag, maar volharding kan wonderen doen in zulke gevallen.
Ruth was natuurlijk blij, dat ze al zo gauw had kunnen helpen, hoewel zij er absoluut niet van wilde horen iets anders te hebben gedaan dan er slechts als toeschouwster bij te staan! Edwin wees er haar echter op, dat hoewel zij ontkende iets zichtbaars te hebben gedaan, zij werkelijke sympathie en medelijden voor deze ongelukkige man had getoond. Dat bewezen zijn herhaalde steelse blikken naar haar. Hij had dat medelijden gevoeld en het had hem goedgedaan, hoewel hij zich de oorzaak er van niet bewust was. Hier vraagt Ruth mij er aan toe te voegen, dat haar zeer klein aandeel weinig voor zijn herstel zou hebben kunnen doen als Edwin zich niet zo lang en zonder ophouden voor hem had ingespannen.
Dit was onze eerste ontmoeting met de ongelukkigen van de lagere sferen. Ik ben wel wat lang in bijzonderheden daarover getreden. Deze man was in vele opzichten oprecht in vergelijking met wat wij later beleefden. Ik heb het verteld, omdat het een inleiding was tot ons toekomstige werk. Voor het ogenblik was het echter niet de bedoeling, dat we iets anders zouden doen dan deze duistere gebieden observeren.
We hervatten met ons vieren de reis. Er waren geen paden en de grond werd rotsachtig van formatie. (83) Het licht verminderde snel aan de zware en donkere hemel. Er was geen levende ziel, geen huis, noch enig teken van leven te zien. De hele streek scheen kleurloos en het was alsof we door een andere wereld zwierven.
We konden na verloop van enige tijd vaag iets voor ons uit zien, dat op woningen geleek. Daar gingen we dan ook heen. Het terrein bestond uit niets anders dan rotsen. Hier en daar zagen we mensen zitten met het hoofd naar beneden, schijnbaar bijna levenloos, maar in werkelijkheid in diepe droefgeestigheid en wanhoop. Toen we hen voorbijgingen, namen zij hoegenaamd geen notitie van ons. Al gauw bereikten we de huizen, die we op een afstand hadden gezien.

terug naar de Inhoud

IX. De duistere sferen
Van dichtbij bleken de woningen slechts krotten te zijn. Zij waren ellendig om aan te zien, maar het was oneindig bedroevender te bedenken, dat dit de vrucht was van het leven van mensen op aarde. We gingen geen van de hutten binnen - ze waren van buiten weerzinwekkend genoeg en we konden er op dat ogenblik niemand een dienst mee bewijzen door naar binnen te gaan. Daarom gaf Edwin er ons enige bijzonderheden voor in de plaats.
Enige van de bewoners hadden hier of hier in de buurt, naar hij zei, jaar op jaar - volgens aardse tijdrekening - gewoond. Zijzelf hadden geen begrip van tijd en hun bestaan was één oneindig voortduren van duisternis geweest door niemands schuld dan hun eigen toedoen. Vele goede zielen waren in deze Stygische gebieden doorgedrongen om te trachten een redding uit deze duisternis te bewerkstelligen. Sommigen waren daarin geslaagd; anderen niet. Het succes hangt niet zozeer van de redder af dan wel van de te redden persoon. Wanneer de laatste geen sprankje licht in zijn geest vertoont, geen stap voorwaarts wenst te gaan op de geestelijke weg, dan valt er niets, letterlijk niets aan te doen. De drang moet uit de gevallen ziel zelf voortkomen. Hoe diep waren sommigen van hen gezonken! Men moet nooit denken, dat zij, die volgens het aardse oordeel geestelijk hebben gefaald, diep zijn gevallen. Velen van hen hebben in het geheel niet gefaald, maar zijn in feite waardige zielen, wier schone beloning haar hier wacht. Maar aan de andere kant zijn er degenen, wier aardse leven geestelijk afschuwelijk is geweest, hoewel uiterlijk subliem. Hun godsdienstig beroep, aangeduid door het Rooms-Katholieke boord (Deze dracht slaat op de Engelse geestelijken in de Anglikaanse kerk) heeft men vanzelfsprekend beschouwd als synoniem te zijn met zielegrootheid. (84) Zulke mensen hebben God hun hele schijnheilige aardse leven lang, waar zij leefden met een hol vertoon van heiligheid en goedheid, bespot. Hier ontpoppen zij zich zoals ze zijn. Maar de God, Die ze zolang hebben bespot, straft niet. Zij straffen zichzelf.
De mensen, die in deze krotten woonden, behoefden dus noodzakelijkerwijs niet dezelfden te zijn, die op aarde - in de ogen van hun medemensen - een of andere misdaad hadden begaan. Er waren er velen, die zonder ooit iets kwaads te hebben bedreven, nooit, nooit iets goeds aan enig mens op aarde hadden gedaan. Mensen, die uitsluitend voor zichzelf en zonder enige gedachten aan een ander hadden geleefd. Zulke mensen hadden het er steeds over, dat zij nooit iemand hadden geschaad, maar dit hadden zij wel zichzelf gedaan.
Evenals de hogere sferen al het schoons van die gebieden hadden geschapen, zo hadden de bewoners van de lagere de verschrikkelijke condities van hun leven aan gene zijde opgebouwd. In de laagste sferen was er geen licht, geen warmte, geen plantengroei, geen schoonheid. Maar er is hoop - hoop, dat iedere ziel daar zal vooruitgaan. Iedereen heeft daartoe het vermogen en niets, behalve hijzelf, staat dit in de weg. Het kan hem ontelbaar duizenden jaren kosten om zich geestelijk een centimeter te verheffen, maar het is een centimeter in de goede richting.
De gedachte aan de leer van de eeuwige verdoemenis, zo geliefd bij de rechtzinnige godsdienst en van het eeuwigdurende vuur van de z.g. hel, viel me vanzelfsprekend in. Wanneer de plaats, waar we nu waren, een hel kon worden genoemd - en zonder twijfel zouden de theologen haar zo noemen - dan was er stellig geen spoor van enig soort vuur of hitte. Integendeel, er was niets dan een koude, vochtige atmosfeer. Geestelijke gesteldheid betekent in onze wereld warmte; het ontbreken er van koude. De hele fantastische leer van het hellevuur - een vuur dat brandt maar niet verteert - is een van de alleronzinnigste en domste leerstellingen, die ooit door even onzinnige en onkundige geestelijken zijn uitgevonden. Wie haar waarlijk heeft uitgevonden weet niemand, maar zij wordt nog steeds met grote gestrengheid als een dogma door sommige kerken hooggehouden. Zelfs de geringste bekendheid met het geestelijke leven onthult onmiddellijk de volslagen onmogelijkheid er van, omdat het indruist tegen de ware wetten van het geestelijke bestaan. Dit betreft de letterlijke zijde. Maar wat denkt men van de ontstellende Godslastering die zij insluit?
Toen Edwin, Ruth en ik op aarde waren, vroeg men ons te geloven dat God, de Vader van het heelal, de mens straft, werkelijk straft door hem te veroordelen voor alle eeuwigheid tot het branden in de vlammen van de hel. (85) Zou er ooit een grovere bespotting van de God kunnen bestaan, Die de orthodoxie beweert te aanbidden? De kerken - van welke gezindheid ook - hebben een monsterachtige conceptie van de Eeuwige, Hemelse Vader opgebouwd. Aan de ene kant hebben zij door oppervlakkige lippendienst een berg van verdorvenheid van Hem gemaakt, evenals door het besteden van grote sommen gelds voor het oprichten van kerken en Godshuizen tot Zijn 'eer', door het voorwenden van een kruiperig berouw over het 'beledigen' van wat zij Hem hebben gedaan, door te beweren dat zij Hem vrezen - Hem vrezen, Die louter liefde is! Aan de andere kant hebben we een beeld van een God, Die zonder de minste wroeging arme menselijke stervelingen in een eeuwigheid van het allerergste lijden werpt - branden door vuur, dat niet is te blussen. (Dit is geschreven over het Engeland van vóór de eerste wereldoorlog. (vert.))
Men leerde ons met grote welbespraaktheid om Gods genade smeken. De God van de Kerk is een wezen van buitengewone stemmingen. Hij moet voortdurend gunstig gestemd worden. Het is helemaal niet zeker, dat we genade zullen verkrijgen als we er om hebben gesmeekt. Men moet Hem vrezen, omdat Hij ieder ogenblik Zijn wraak over ons kan doen komen; we weten niet wanneer Hij zal toeslaan. Hij is wraakzuchtig en onverzoenlijk. Hij heeft de onbeduidende dingen die er in de kerkelijke leer en dogma's zijn belichaamd, bevolen, die duidelijk niet van een grote geest, maar van een kleine getuigen. Hij heeft het pad tot de redding zo smal gemaakt, dat weinig, zeer weinig stervelingen ooit in staat zullen zijn, er over te gaan. Hij heeft op aarde een grote organisatie gesticht, die als 'de Kerk' bekend staat en die de enige bewaarder van de geestelijke waarheid is een organisatie, die feitelijk niets van de toestand van het leven aan gene zijde weet en die desondanks aan stervelingen de wet durft te stellen en durft te zeggen, wat er in het brein van de Grote Vader van het Heelal omgaat en Zijn naam te schande durft te maken door Hem eigenschappen toe te schrijven, welke Hij onmogelijk zou kunnen bezitten. Wat weten zulke onnozele, nietige, kleinzielige mensen van de Grote, Almachtige Vader der Liefde af? Let op! - van Liefde. Denkt dan weer aan al de gruwelen, die ik heb opgesomd en denkt nog eens na. Overpeinst dit: een hemel van alles wat schoon is, van groter schoonheid dan het brein van de sterfelijke mens kan begrijpen; een hemel, waarvan ik een klein stukje aan u heb trachten te beschrijven, waar alles vrede, goede wil en liefde is onder de stervelingen. (86) Al deze dingen zijn opgebouwd door de inwoners van deze gebieden en worden hooggehouden door de Hemelse Vader in Zijn liefde voor het mensdom.
Hoe staat het met de lagere sferen - de duistere plaatsen, die we nu bezoeken? Juist het feit, dàt we haar bezoeken, heeft me er toe gebracht op deze manier te spreken, omdat ik, terwijl ik in deze duisternis sta, me ten volle bewust ben van één grote werkelijkheid van het eeuwige leven, n.l. dat de hogere sferen van de hemel binnen het bereik zijn van iedere sterveling op aarde, of die daar nog zal worden geboren. De mogelijkheden van vooruitgang zijn grenzeloos, en zij zijn een ieders recht. God veroordeelt niemand. De mens veroordeelt zichzelf, maar niet voor eeuwig; het hangt van hemzelf af, wanneer hij geestelijk vooruit zal gaan. Elke geest verafschuwt de lagere gebieden, omdat het daar zo verdrietig is; om geen enkele andere reden. Daarom bestaan er grote organisaties om ieder afzonderlijk, die daar woont te helpen daaruit op te stijgen naar het licht. En dat werk zal talloze eeuwen voortgaan tot iedereen uit deze afschuwelijke plaatsen zal zijn weggevoerd en alles tenslotte zal zijn, zoals de Vader van het Heelal het heeft bedoeld.
Dit is, naar ik vrees, een lange uitweiding geweest, dus laten we terugkeren tot onze reizen. U zult zich herinneren wat ik heb verteld over de hemelse geuren, die van de bloemen komen en in de lucht zweven. Hier in deze donkere plaatsen was juist het tegenovergestelde het geval. In het begin werd onze neus gekweld door de meest bedorven lucht; een stank, die ons herinnerde aan het ontbinden van vlees op aarde. Het was walgelijk. Ik vreesde, dat het meer zou zijn dan Ruth - en inderdaad ook ikzelf - kon verdragen. Maar Edwin zei ons haar op dezelfde manier te behandelen als waarop we de koude hadden overwonnen - door er eenvoudig ons bewustzijn voor af te sluiten. Dan zouden we het bestaan er van niet beseffen. We haastten ons dit te doen. Het gelukte ons volkomen. Niet alleen 'heiligheid' heeft haar geuren!
Op onze reizen door ons eigen gebied kunnen we van de ontelbare heerlijkheden en het schone genieten, evenals van de prettige omgang met zijn inwoners. Hier in deze duistere landen is alles woest en troosteloos. Het weinige licht werpt op zichzelf een vloek over het hele gebied. Terwijl wij voortgingen konden we af en toe een glimp opvangen van de gezichten van enige ongelukkigen. Het leed geen twijfel dat sommige onmiskenbaar slecht waren en getuigden van het verdorven leven, dat deze mensen op aarde hadden geleid; sommige verrieden de vrek, de hebzuchtige, het 'redeloze dier'. Er waren hier lieden van bijna elke aardse levenswandel, van de tegenwoordige aardse tijd tot in het ver verleden. En hier was er een verbindende schakel met de namen, die men kon lezen in de ware geschiedenis van de naties in de bibliotheek, die we in ons eigen gebied hadden bezocht. (87) Edwin en zijn vriend vertelden ons, dat we ontzet zouden zijn over de lijst van namen van mensen, welbekend uit de geschiedenis, die diep in deze verderfelijke regionen woonden - mensen, die lage, gemene daden hadden begaan in de naam van de heilige godsdienst, of ten behoeve van hun eigen verachtelijke, materiële oogmerken. Velen van deze stakkerds waren ontoegankelijk en zij zouden dit - misschien nog talloze eeuwen - blijven, tot zij door hun eigen wens en streven, zij het nog zo zwakjes, in de richting van het licht van de geestelijke vooruitgang zouden gaan.
Terwijl wij verder gingen, zagen we hele horden schijnbaar krankzinnigen op weg naar een of ander boosaardig doel - als zij dit tenminste konden bereiken. Hun lichamen droegen de kenmerken van de afzichtelijkste en weerzinwekkendste misvormingen, de absolute weerspiegeling van hun slechte wezen. Velen van hen leken oud, maar men zei mij, dat hoewel zulke mensen daar misschien reeds vele eeuwen waren geweest, niet het voorbijgaan van de tijd hun gezichten zo had beïnvloed, maar hun verdorvenheid.
In de hogere sferen verjongt de schoonheid van het wezen de trekken, vaagt de sporen van aardse zorgen, moeilijkheden en leed weg en laat die lichamelijke ontwikkeling zien, welke we 'de bloei van het leven' noemen.
De talrijke geluiden, die we hoorden, waren in overeenstemming met de schrikwekkende omgeving, van krankzinnig rauw lachen tot de kreet van een of andere gefolterde ziel, een foltering, opgelegd door anderen, die even slecht waren als zijzelf. Een paar maal werden we aangesproken door enige dapperen, die daar beneden hun taak vervulden, welke bestond uit het helpen van deze geteisterde stervelingen. Zij waren blij ons te zien en met ons te praten. We konden hen in het donker zien en zij ons, maar wij allen waren onzichtbaar voor de rest, aangezien we van dezelfde bescherming voor de duistere landen waren voorzien. In ons geval paste Edwin op ons gezamenlijk als nieuwaangekomenen, maar zij, wier arbeid bestaat uit het reddingswerk, hadden elk hun eigen manier om zich te beschermen.
Indien enige geestelijke - of theoloog - maar één glimp kon zien van de dingen, die Edwin, Ruth en ik hier aanschouwden, zou hij nooit van zijn leven meer zeggen, dat God, de Vader der Liefde, ooit een sterveling tot zulke gruwelen zou kunnen veroordelen. Wanneer diezelfde geestelijke deze plaatsen zag, zou hijzelf niemand daartoe veroordelen. Is hij liefdevoller en barmhartiger dan de Vader der Liefde Zelf? Neen. Het is alleen de mens, die de staat bepaalt waarin hij na zijn overgang zal verkeren. (88)
Hoe meer we van de duistere landen zagen, des te beter besefte ik, hoe fantastisch de leer van de orthodoxe Kerk, waartoe ik op aarde had behoord, is, n.l. dat de plaats, die men de eeuwige hel noemt, wordt geregeerd door de Vorst der Duisternis, wiens enig doel het is iedereen in zijn klauwen te krijgen en die men niet kan ontkomen, nadat men zijn koninkrijk is binnengegaan. Bestaat er zo'n wezen als de Vorst der Duisternis? Men zal misschien zeggen, dat de ene ziel oneindig veel slechter kan zijn dan alle anderen. Zulk een ziel zou als de werkelijke Koning van het Kwaad kunnen worden beschouwd. Edwin zei ons echter, dat er geen enkel bewijs was van het bestaan van zo'n personage. Degenen van de hogere sferen, die elke centimeter van de lagere gebieden hadden doorkruist, hadden zo'n wezen niet ontdekt. Ook zij, die over een wonderbaarlijke kennis beschikken, verzekerden met nadruk, dat er in feite geen grond was voor het bestaan van zo iemand. Ongetwijfeld zijn er velen, die collectief vrij wat slechter zijn dan hun kameraden in het duister. De gedachte, dat er een Koning van het Kwaad leeft, wiens speciale werk bestaat uit het weerstreven van de Koning der Hemelen, is onzinnig; dit is primitief en zelfs barbaars. De Duivel bestaat niet als een op zichzelf staand individu. Men kan echter een slecht wezen een duivel noemen en in dat geval zijn er heel veel. Volgens de leer van één orthodoxe Kerk is het deze broederschap, die alleen het beginsel van het terugkeren van geesten uitmaakt. We kunnen ons veroorloven te lachen om de ongerijmdheid van zulke leerstellingen. Het is niets nieuws voor een of andere wonderbaarlijke en doorluchtige geest om duivel te worden genoemd! We behouden nog altijd ons gevoel van humor en het amuseert ons soms zeer de een of andere domme en geestelijke blinde priester te horen beweren, dat hij bekend is met geestelijke zaken, waarvan hij in werkelijkheid totaal niets afweet. De geesten hebben een brede rug en ze kunnen de last van dergelijke misleidende nonsens verdragen zonder iets anders te voelen dan medelij den met zulke arme blinde zielen.
Het ligt niet in mijn bedoeling op nadere bijzonderheden over deze duistere sferen in te gaan. De methode van de Kerk om de mensen bang te maken is niet de methode van gene zijde. We zouden liever willen uitweiden over het schone van de geestelijke wereld en iets willen tonen van de heerlijkheid, die iedereen wacht, wanneer zijn aardse leven ten einde is. Het hangt van ieder persoonlijk af, of het hem vroeger of later beschoren zal zijn in dit mooie land te mogen leven.
We overlegden een ogenblik samen en waren het er over eens, dat we nu graag naar ons eigen gebied wilden terugkeren. (89) En dus aanvaardden we de terugtocht naar het land van de mist, gingen daar snel doorheen en waren opnieuw in ons eigen hemelse domein met de warme geurende lucht om ons heen. Onze nieuwe vriend uit de donkere sferen verliet ons toen, nadat we hem hadden bedankt voor zijn vriendelijke hulp. Ik bedacht me daarna, dat het hoog tijd was, dat ik eens een kijkje in mijn huis ging nemen. Daarom vroeg ik Ruth en Edwin met me mee te gaan, omdat ik er geen behoefte aan had alleen, althans zonder hun aangename gezelschap te zijn. Ruth had mijn huis nog niet gezien, maar zij zei, dat ze dikwijls benieuwd was geweest hoe het er uit zou zien. Het leek me dat wat fruit uit de tuin heel welkom zou zijn na ons bezoek aan de lagere gebieden, al was dit maar kort geweest.
In huis was alles keurig in orde - net zoals bij mijn vertrek voor de reis - alsof er iemand was, die er voortdurend voor zorgde. Ruth betuigde haar grote bijval over alles, wat ze zag. Ze wenste me geluk met mijn keuze.
In antwoord op mijn vraag over de onzichtbare macht, die tijdens mijn afwezigheid aansprakelijk was voor de goede orde van het huis, stelde Edwin mij zelf een vraag: wat zou de orde daarvan kunnen verstoren? Er kan geen stof zijn, omdat er absoluut niets vergaat. Er kan geen vuil zijn, omdat er aan gene zijde geen enkele oorzaak voor is. De huishoudelijke plichten, waaraan men op aarde zo is gewend en
die zo heel vervelend zijn, bestaan hier niet. De noodzaak om het lichaam van voedsel te voorzien is vervallen, nadat we ons fysieke lichaam hebben prijsgegeven. De versieringen van het huis, zoals gordijnen en bekleding behoeft men nooit te vernieuwen, omdat ze niet verslijten. Ze blijven in stand tot we ze wensen te vervangen door iets anders. En wat blijft er dan over om voor te zorgen? We kunnen maar uit onze huizen lopen en alle deuren en ramen openlaten. Onze huizen hebben geen sloten. We kunnen terugkomen wanneer we willen en zullen alles net zo vinden, als we het hebben achtergelaten. We zouden wèl een of andere verandering of verbetering kunnen aantreffen. We zouden b.v. kunnen merken, dat er in onze afwezigheid een vriend was gekomen en een of ander geschenk voor ons had achtergelaten, misschien wat bloemen, of een andere vriendelijkheid. Bovendien zullen we merken, dat ons huis zelf ons welkom heet en ons gevoel van 'thuis te zijn' vernieuwt.
Ruth was op haar eentje het hele huis rondgegaan - we hebben hier geen overbodige vormelijkheden en ik vroeg haar het als het hare te beschouwen, wanneer ze maar wilde en te doen waar ze zin in had. De antieke stijl trok haar artistieke natuur aan en zij genoot van de oude houten betimmeringen en het beeldhouwwerk - dit laatste was mijn eigen verfraaiing - van vroeger eeuwen. (90) Tenslotte kwam ze in mijn kleine bibliotheek en het interesseerde haar mijn eigen boeken tussen de andere op de planken te zien. Eén boek trok haar in het bijzonder aan. Zij was het werkelijk aan het lezen, toen ik binnenkwam. De titel alleen al verklaarde haar veel, zei ze. Ik kon haar warme sympathie naar me voelen uitgaan, omdat ze mijn grote aspiratie kende. Ze bood me de hulp aan, die ze me in de toekomst zou kunnen geven om die wens te verwezenlijken.
Zodra ze het onderzoek van het huis had beëindigd, kwamen we in de zitkamer samen. Ruth deed Edwin een vraag, die ik hem zelf al enige tijd had willen stellen: was er ergens een zee? Wanneer er meren en stromen waren, was er dan misschien een oceaan? Edwins antwoord vervulde haar met vreugde: natuurlijk was er een zeekust - en een heel mooie ook! Ruth stond er op daar meteen naar toe gebracht te worden. Zo gingen we er onder Edwins geleide weer op uit. We liepen al spoedig langs een wijd, open land, bedekt met gras, dat als een fluwelen tapijt onder onze voeten lag. Er waren geen bomen, maar wel veel groepen frisse struiken Er groeide overal een overvloed van bloemen.
Tenslotte kwamen we aan een oplopend gedeelte en we voelden, dat de zee daarachter moest liggen. Een korte wandeling bracht ons aan de rand van het grasland en toen vertoonde het schitterende zeepanorama zich voor onze ogen. Het uitzicht was eenvoudig prachtig. Ik had nooit verwacht zo'n zee te aanschouwen. Ze weerspiegelde in volmaakte tinten de blauwe hemel er boven, maar bovendien weerkaatste ze in elk golfje myriaden kleuren van de regenboog. Haar oppervlak was kalm maar dit wilde niet zeggen, dat het water dood was. Er bestaat hier niet zoiets als dood of stilstaand water. Vanwaar we ons bevonden kon ik in de verte vrij grote eilanden zien, die er zeer aantrekkelijk uitzagen en die we zeker moesten bezoeken! Onder ons was er een mooie strook strand, waar we mensen aan het water konden zien zitten - maar er was geen spoor van te grote volte! En op deze grootse zee dreven de mooiste boten, sommige dichtbij, andere weer wat verder af. Ik doe deze echter te kort door ze slechts boten te noemen; schepen zou beter zijn. Ik vroeg me af, wie deze schone vaartuigen wel zou bezitten. Edwin zei, dat we er zelf een konden hebben, als we dat wilden. Vele van de eigenaars woonden er op, hadden geen ander huis dan hun boot. Maar dat hindert niet. Ze kunnen er altijd wonen, omdat het hier voortdurend zomer is.
Een korte wandeling langs een aardig slingerpad bracht ons aan het strand. Edwin deelde ons mee, dat er geen getij in deze oceaan was en dat zij nergens diep was in vergelijking met aardse zeeën. Omdat hier geen stormen voorkomen, is het water altijd effen en evenals alle water in deze gebieden, is het steeds van een aangenaam warme temperatuur. (91) Het doet de baders nooit koud of verkillend aan. Het was heerlijk opwekkend, bezat geen enkel element of eigenschap van schadelijke aard, maar was integendeel versterkend. Wanneer men er in baadde onderging men een volmaakte manifestatie van geestelijke kracht. Het zand, waarop we liepen, had niets van de onprettige eigenschappen, die ons aan aardse stranden herinneren. Het was nooit vermoeiend er op te lopen. Hoewel het er zo uitzag als het zand, dat we altijd hadden gekend, was het vast onder het gaan, ofschoon het aan de handen zacht aanvoelde. Inderdaad gaf deze eigenaardige eigenschap meer de indruk op een goed onderhouden grasveld te lopen, zo vast opeen waren de korrels. We namen een handjevol, lieten het tussen onze vingers doorlopen en merkten tot onze grote verbazing, dat het helemaal niet korrelig was, maar aanvoelde als een soort glad, zacht poeder. Toch was het, wanneer men het goed bekeek, ontegenzeglijk stevig. Het was een van de vreemdste verschijnselen, die we tot nu toe waren tegengekomen. Edwin zei, dat dat kwam, omdat we in dit speciale geval grondiger hadden onderzocht wat we zagen dan we tot nu toe met andere dingen hadden gedaan. Hij voegde er aan toe, dat wanneer we alles zo nauwkeurig bekeken, of het nu de grond was waarop we liepen, of de substantie waarvan onze huizen waren gemaakt, of de duizend en één voorwerpen, die tezamen de geestelijke wereld vormen, we in één voortdurende verbazing zouden zijn. We zouden dan een klein begrip krijgen - maar nog slechts heel gering - van de grootsheid van de Grote Geest - de Grootste van het Heelal - Die deze en alle andere werelden in stand houdt. Inderdaad bemerken de grote geleerden wanneer ze aan gene zijde komen te leven, dat er een volkomen nieuwe wereld voor hen openligt, waar ze kunnen aanvangen nieuwe onderzoekingen te doen. Ze beginnen a.h.w. opnieuw, maar met al hun uitgebreide aardse ondervinding achter zich. En wat een vreugde is het voor hen om samen met hun collega's in de geheimen van de geestelijke wereld door te dringen, data te verzamelen, hun nieuwe kennis te vergelijken met de oude, het resultaat van hun onderzoek en hun ontdekkingen vast te leggen tot heil van anderen. Steeds staan de onbegrensde bronnen van gene zijde hen ten dienste om daaruit te putten. En blijdschap vervult hun hart.
Ons kleine experiment met het zand bracht er ons toe onze handen in het zeewater te dompelen. Ruth verwachtte stellig, dat het zout zou smaken, maar dat deed het niet tot haar grote verbazing. Voor zover ik kon nagaan had het helemaal geen smaak. Het was meer zee door zijn grote uitgestrektheid en de eigenaardigheden van het aangrenzende land dan door iets anders. In alle andere opzichten leek het op het water van de beken en meren. (92) Over het geheel genomen zag het er heel anders uit dan een aardse oceaan o.a. als gevolg van het feit, dat er geen zon was, die zijn licht slechts van één hoek uit werpt en die alles er anders doet uitzien, wanneer de richting van het zonlicht zich wijzigt. De grote centrale zon aan gene zijde, die zijn licht voortdurend, maar zonder te bewegen over alles uitgiet, geeft ons de eeuwigdurende dag, maar men moet niet denken, dat dit bestendige en onbeweeglijke licht betekent dat het landschap of zeegezicht eentonig en zonder verandering is. Er hebben voortdurend veranderingen van kleur plaats, waarvan de mens nooit heeft gedroomd tot hij aan gene zijde komt. De ogen van de mens aan gene zijde kunnen zoveel schone dingen zien, die de aardse niet kunnen aanschouwen, tenzij de mens is begiftigd met psychische gaven.
We wilden heel graag een van de eilanden, die we in de verte zagen, bezoeken, maar Ruth dacht, dat het aardig zou zijn in een van de mooie vaartuigen over zee te gaan, die dicht bij de kust waren. Maar de boot was de moeilijkheid d.w.z. het zag er naar uit, dat dat de moeilijkheid zou zijn! Indien de schepen, zoals ik begreep 'particulier' bezit waren, dan zouden we eerst met een van de eigenaren moeten kennismaken. Edwin zag echter hoezeer Ruth er naar verlangde op zee te gaan, zodat hij - tot haar grote vreugde - gauw de ware toestand uitlegde.
Het bleek, dat een van deze sierlijke boten aan Edwins vriend toebehoorde, maar was dit niet het geval geweest, dan zouden we hebben gemerkt, dat we op alle schepen welkom zouden zijn en dat we ons hadden kunnen voorstellen - wanneer we die formaliteit in acht wilden nemen, hoewel het niet nodig was - aan wie we daar ook zouden aantreffen. Hadden we niet reeds overal zo'n vriendelijke ontvangst gehad en had men ons niet verzekerd, dat we welkom waren? Waarom zouden de boten op zee dan een uitzondering maken op de regel van de gastvrijheid, die aan gene zijde wordt betracht? Edwin vestigde onze aandacht op een bijzonder mooi jacht, dat dicht bij de kust voor anker lag. Het leek ons, dat er bijzondere zorg aan was besteed. Dit werd later bevestigd. Het was buitengewoon sierlijk gebouwd en de prachtig opgaande lijnen van zijn boeg verrieden kracht en snelheid. Het leek veel op een aards jacht, d.w.z. van buiten.
Edwin zond een boodschap over aan de eigenaar en ontving onmiddellijk als antwoord een uitnodiging voor ons allemaal. Daarom verspilden we geen tijd en bevonden ons aan dek van dit bijzonder mooie schip. We werden allerhartelijkst begroet door onze gastheer, die ons dadelijk meenam om ons aan zijn vrouw voor te stellen. Ze was allerbekoorlijkst en het was duidelijk zichtbaar, dat deze twee een volmaakt paar vormden. (93) Onze gastheer zag, dat Ruth en ik er zeer naar verlangden de boot te bezichtigen en daar hij van Edwin wist, dat we nog niet lang aan gene zijde waren, vond hij het des te prettiger haar aan ons te laten zien.
Toen we alles zo van dichtbij bekeken, merkten we, dat vele onderdelen, die onontbeerlijk zijn op aardse schepen, hier ontbraken. Bijvoorbeeld het onmisbare attribuut, het anker. Daar er geen wind, geen getij of stromingen in het water aan gene zijde zijn, wordt een anker overbodig, ofschoon men ons vertelde, dat sommige eigenaren van boten er een hebben, uitsluitend als ornament en omdat zij vonden, dat hun schip anders niet compleet zou zijn. Er was ongelimiteerde ruimte aan dek en een overvloed van zeer gemakkelijke stoelen. Ik zag, dat Ruth teleurgesteld was, omdat zij geen spoor van beweegkracht zag om het schip te doen varen. Ze maakte vanzelfsprekend de gevolgtrekking, dat het dat niet op eigen kracht kon. Ik deelde haar teleurstelling, maar Edwins ogen tintelden vrolijk en dit had mij moeten waarschuwen dat de dingen aan gene zijde dikwijls anders zijn dan het lijkt. Onze gastheer had onze gedachten opgevangen en nam ons dadelijk mee naar de stuurhut. Hoe verbaasd waren we te zien, dat we ons langzaam en zachtjes van de kust af bewogen! De anderen lachten vrolijk over onze verwarring. We renden naar de zijkant om het voortgaan door het water gade te slaan. Het leed geen twijfel, we waren werkelijk in beweging en de snelheid nam zelfs toe. We gingen dadelijk terug naar de stuurhut en vroegen ogenblikkelijk verklaring van deze voor ons onbegrijpelijke situatie.

terug naar de Inhoud

X. Een bezoek
Onze gastheer vertelde ons, dat de kracht der gedachte bijna onbegrensd is in de geestelijke wereld en dat hoe groter de kracht van een of andere speciale inspanning of concentratie van gedachten is, hoe groter het resultaat. Onze persoonlijke voortbeweging geschiedt hier door de gedachte. We kunnen datzelfde middel toepassen op wat de aarde 'levenloze voorwerpen' noemt. Aan gene zijde is natuurlijk niets levenloos en daarom kunnen onze gedachten een directe invloed hebben op de talloze dingen, waaruit de geestelijke wereld is samengesteld. Schepen zijn bedoeld om op het water te drijven en zich voort te bewegen. Ze worden bezield door de levende kracht, die alles hier bezielt. Wanneer wij ze door het water willen voortbewegen hebben we onze gedachten slechts daarop en met die bedoeling te concentreren en dan leveren die gedachten het gewenste resultaat op. Wanneer we wilden, konden we onze geleerde vrienden vragen ons van een prachtige machinerie te voorzien om de beweegkracht te verschaffen, en zij zouden maar al te blij zijn ons deze dienst te bewijzen. (94) Maar we zouden onze gedachten op de machinerie moeten concentreren om haar de nodige voortbewegende kracht te laten produceren. Waarom dan die lange omweg om hetzelfde resultaat te bereiken, wanneer we het direct kunnen doen en net zo doeltreffend? Men moet hieruit niet de gevolgtrekking maken, dat iedereen een boot kan laten varen uitsluitend door te denken, dat dit moet gebeuren. Dit vereist, evenals zoveel andere dingen, de nodige kennis, de toepassing van goed-geordende regels en oefening in de kunst. Een natuurlijke aanleg is een grote hulp in deze dingen en onze gastheer vertelde, dat hij het in zeer korte tijd onder de knie had gekregen. Hij zei, dat wanneer men eenmaal de bekwaamheid heeft verworven, het een bijzondere voldoening geeft van juist aangewende macht en niet alleen van macht, maar van gedachtekracht op zo'n manier als misschien niet op enige andere wijze mogelijk is. Hoe volmaakt onze eigen voortbeweging door deze regionen ook kan plaats hebben, toch vergroot het eenvoudige en gemakkelijke voortbewegen van zo'n groot voorwerp als een boot het wonder van het hele geestelijke leven. Onze gastheer verklaarde, dat dit zijn eigen visie was en niet als een axioma moest worden beschouwd. Zijn geanimeerdheid werd verhoogd door zijn enthousiasme voor het varen en zijn liefde voor schepen.
We merkten op, dat hij de boot op de gewone manier bestuurde door een roer, dat werd bewogen door het stuurwiel in de stuurhut. Hij zei, dat dit zo gebeurde, omdat hij het genoeg werk vond zelf de boot aan het varen te brengen. Als hij dat wilde, kon hij mettertijd de beide handelingen tot één combineren. Maar hij vond het veel prettiger, om de oude methode van sturen te gebruiken, omdat het hem lichamelijke arbeid gaf, wat op zichzelf zo plezierig was. Wanneer hij eenmaal het schip in beweging had gebracht, hoefde hij daar niet meer aan te denken, tot hij wilde stilhouden. En de wens alleen al, hoe plotseling of geleidelijk ook, deed het schip stilliggen. Men hoefde niet bang te zijn voor ongelukken! Zij bestaan niet - kunnen zelfs niet bestaan - in deze gebieden. Terwijl onze gastheer alles aan Ruth en mij uitlegde - Edwin praatte druk met onze gastvrouw - was onze snelheid toegenomen tot zij de gewenste graad had bereikt en voeren we in de richting van een van de eilanden. Het jacht gleed met de meest volmaakte en regelmatige bewegingen door het water. Men voelde vanzelfsprekend geen trillen van de machines, maar men kon het bewegen door het water duidelijk gewaarworden, terwijl het geluid van de kalme golven onder het varen de liefelijkste tonen en harmonieën voortbracht en de vele kleuren van het woelende water hun tinten wisselden en vermengden. (95) We merkten, dat het zogwater spoedig weer kalm werd en er geen spoor te zien was waar we hadden gevaren. Onze gastheer bestuurde zijn vaartuig met grote behendigheid. Door de vaart te versnellen of te minderen kon hij door het verschil van beweging in het water de treffendste veranderingen in kleur en klank teweeg brengen. De schitterende fonkeling van de zee liet zien hoe levend zij was. Ze reageerde op elke beweging van de boot, alsof zij in volmaakte harmonie waren - wat inderdaad zo was.
Ruth was verrukt. Zij snelde naar onze gastvrouw, geheel in vuur over de nieuwe belevenis. Deze kon zich de gevoelens van haar jeugdige vriendin zeer goed voorstellen en was even enthousiast. Hoewel het voor haar niets nieuws was, zoals bij de eerste belevenis, zei ze, dat ze nooit ophield zich te verbazen - hoe vertrouwd ze ook met haar boot als tehuis was geraakt - over de heerlijke Godsbeschikking, die in zulke schoonheid en zulke genoegens voor de bewoners van de geestelijke gebieden voorzag.
We waren het eiland nu dicht genoeg genaderd om het goed te kunnen zien. De boot veranderde van koers en volgde de kustlijn. Nadat we zo een tijdje waren voortgegaan, voeren we een kleine baai binnen, die een schilderachtige natuurlijke haven vormde.
Het eiland beantwoordde, wat het natuurschoon betrof, geheel aan onze verwachtingen. Het bevatte niet veel huizen; het waren meer zomerhuisjes. Maar het voornaamste was het groot aantal bomen, geen van alle bijzonder hoog, maar allemaal bijzonder krachtig van groei. In de takken zagen we een overvloed van wonderschone vogels met een gevederte van bonte kleurenpracht. Sommige vlogen rond, andere - de meeste variëteiten - liepen statig over de grond. Maar ze waren geen van alle bang voor ons. Ze liepen met ons mee, terwijl we rondwandelden en wanneer we onze hand ophielden, konden we er zeker van zijn, dat een of ander vogeltje op onze vinger ging zitten. Zij schenen ons te kennen en te weten, dat hen onmogelijk iets kwaads kon overkomen. Ze hoefden niet voortdurend voedsel te zoeken, noch steeds te waken voor wat op aarde hun natuurlijke vijanden waren. Ze waren net als wij een deel van de eeuwige, geestelijke wereld, op hun manier, evenals wij, genietend van het eeuwige leven. Hun aanwezigheid zelf was één van de duizenden dingen, die ons voor ons genoegen zijn geschonken.
De vogel, die de prachtigste veren hadden, waren blijkbaar van het soort, dat in de tropische delen van de aarde leeft en die het menselijk oog nooit aanschouwt, alvorens men aan gene zijde komt. Door de volmaakte regeling van de temperatuur konden zij gemakkelijk samenleven met de andere, die er minder opvallend uitzagen. Ze zongen en tjilpten aldoor in een symfonie van klanken. (96) Ondanks het vele geluid was dit nooit vermoeiend, omdat de tonen op een of andere manier samensmolten. Ze waren evenmin doordringend ondanks het feit, dat verscheidene liedjes van de kleinere vogels op zichzelf heel hoog waren Hun goed vertrouwende vriendelijkheid was zo heerlijk in vergelijking met de houding van de aardse vogels. Hun leven daar doet hen bijna in een andere wereld verkeren dan de mensen. Hier maakten we deel uit van dezelfde vrije wereld. We begrepen elkaar wederkerig. Wanneer we tegen hen spraken voelden we, dat ze precies wisten, wat we zeiden. Op een of andere subtiele manier schenen wij hun gedachten te kennen. Wanneer we een speciale vogel riepen, begreep hij dat en kwam naar ons toe.
Onze vrienden hadden dit natuurlijk al eerder meegemaakt, maar voor Ruth en mij was het een nieuwe en wonderbaarlijke belevenis. Het kwam in me op, dat, wanneer ik hier werkelijk over had nagedacht en misschien mijn hoofd wat beter had gebruikt, ik had kunnen weten, dat we tenslotte iets dergelijks zouden zien. Want ik vroeg me af, waarom de Grote Hemelse Vader al die mooie vogels uitsluitend voor de aarde zou scheppen en hen op plaatsen zou laten leven, die dikwijls volslagen onbereikbaar zijn voor de mens, waar hij ze nooit te zien krijgt noch er van kan genieten.
Moeten zelfs de vogels voor altijd vergaan? Zouden de schone dingen aan de aarde zijn gegeven en aan de zoveel grotere, geestelijke wereld zijn ontzegd? Het antwoord daarop was voor ons en om ons heen. De verwaandheid en de eigen belangrijkheid van de mens doen hem denken, dat de schoonheid speciaal voor zijn genoegen is geschapen, zolang hij op aarde is. De sterfelijke mens denkt, dat hij het monopolie van de schoonheid heeft. Wanneer hij de stof heeft verlaten, ontwaakt hij om eventueel te begrijpen, dat hij nooit werkelijk heeft gezien hoe groot de schoonheid kan zijn. Hij wordt stil en nederig - misschien voor het eerst van zijn leven! Geloof me, goede vriend, het ontwaken in de geest is een heilzame les en men leert haar niet zonder schokken of stoten.
De volmaakte kleurengloed van al deze vogels om ons heen was bijna te veel om bij één bezoek in ons op te nemen. Het was niet te beschrijven. Ik zal het ook niet eens proberen. We dwaalden door heerlijke bosjes, langs vele welluidend murmelende beken, over open ruimten met fluwelig gras alsof we in een volmaakt sprookjesland van de natuur waren. We ontmoetten onderweg mensen, die ons een groet toeriepen of naar ons wuifden. Zij voelden zich allen gelukkig te midden van de vogels. Men zei ons, dat dit gedeelte van het eiland uitsluitend voor vogels was bestemd en dat geen andere vorm van dierlijk leven hen stoorde. (97) Niet dat er enige angst of gevaar bestond, dat hen iets zou gebeuren, omdat dat onmogelijk zou zijn, maar omdat de vogels gelukkiger waren onder hun eigen soort.
Tenslotte keerden we naar de boot terug en voeren weer uit. We waren benieuwd te ontdekken, waar onze gastheer zijn drijvend huis vandaan had gekregen. Voor het ontwerpen van zulk een ingewikkeld bouwsel waren stellig deskundigen nodig en anderen om het te bouwen. Hij vertelde ons, dat een boot onder dezelfde condities geleidelijk aan ontstaat als onze geestelijke huizen en andere gebouwen. Het is een eerste vereiste, dat we het recht verdienen om er een te bezitten. Dat begrepen we. Hoe stond het dan met al de mensen aan gene zijde, die op aarde allerlei boten hadden getekend en gebouwd, hetzij om in hun onderhoud te voorzien, of voor ontspanning? Zouden zij zo'n genoegen juist prijsgeven, wanneer ze hun handwerk konden voortzetten? Hier hebben zij de middelen en het motief om met hun taak door te gaan, hetzij als werk of voor hun plezier. Het is zo, dat hoewel velen hun boten bouwen om de vreugde van het bouwen zelf, zij er ook vele anderen, die verzot zijn op de zee en schepen, een groot plezier mee doen. Hun liefhebberij wordt hun werk en hun werk liefhebberij. Het construeren van een boot is een zeer technisch werk. Men moet zich de methoden van gene zijde, die zo volkomen verschillen van de aardse, eigen maken. Hoewel we het recht moeten verdienen om er aan gene zijde een te bezitten, hebben we de hulp van onze vrienden bij het werkelijke bouwen. Als we op aarde zijn kunnen we in onze gedachten het model vormen van iets wat we graag willen hebben - een tuin, een tehuis, of wat dan ook. Het is dan een gedachtevorm, die wordt omgezet in werkelijke geestelijke substantie door de hulp van deskundigen.
Onze terugtocht was even heerlijk als de heenreis. Toen we het land weer hadden bereikt, nodigde onze gastheer ons uit hen aan boord te bezoeken wanneer we maar wilden en met hen te genieten van al de genoegens van het varen op zee.
Terwijl we langs het strand liepen, bracht Edwin ons het grote gebouw in herinnering in het midden van de stad, door ons te vertellen, dat er zeer binnenkort bezoek werd verwacht van een wezen uit de hogere regionen, waarvoor velen in de tempel met de koepel tezamen zouden komen. Zouden we het prettig vinden hem te vergezellen? We moesten helemaal niet denken, dat dit personage ons gebied zou bezoeken om een speciale eredienst te houden. Aanbidding en zulke zaken vragen geen bewust pogen (zij komen spontaan uit het hart). Onze bezoeker zou niet alleen zijn eigen uitstraling meebrengen, maar ook de uitstraling van de hemelse sfeer, die hij met zijn tegenwoordigheid opluisterde. (98) We zeiden onmiddellijk, dat we heel graag met hem mee wilden gaan, omdat wij beiden het niet zouden wagen ons daar alleen heen te begeven nu we aldoor onder Edwins leiding waren geweest.
Terwijl we de brede laan met bomen en tuinen afliepen, bevonden we ons tussen een grote mensenmenigte. Allen gingen in dezelfde richting en klaarblijkelijk met hetzelfde doel. Hoe vreemd het ook mag klinken hadden we - hoewel we met zo velen waren - toch geen ogenblik het gevoel als op aarde, onder een grote schare te zijn.
Ruth deelde dit buitengewone gevoel met mij. We hadden verwacht weer door onze oude aardse gevoelens te zullen worden bevangen; de angst dat er in zo'n reusachtige samenscholing iets van de verwarring zou zijn, die men op aarde gewend is; het dringen en het lawaai en bovenal het gevoel - wanneer onze vreugde voorbij zou zijn - van het verlopen van de tijd. Het was bespottelijk om zulke dingen te denken. Ruth en ik lachten onszelf uit, evenals Edwin deed, omdat we zulke gedachten uitspraken, of ze maar een ogenblik koesterden. We voelden - omdat we het wisten dat alles volkomen in orde was; dat iedereen wist wat hij moest doen, of waarheen hij had te gaan; dat er geen sprake van was dat iemand zich onze meerdere zou voelen of denken, dat hij voorrechten had. Was dit niet voldoende om alle onbehagen en bezorgdheid te verjagen?
Er heerste bovendien een eenheid van geest, zoals op aarde niet mogelijk is, zelfs niet onder degenen, die eenzelfde godsdienst aanhangen. Bij welke aardse godsdienst zijn alle aanhangers helemaal één van geest? Zo bestaat er niet één. Men meent op aarde, dat het noodzakelijk is voor het danken en aanbidden van het Opperwezen een ingewikkelde hoeveelheid rituelen, formules en ceremoniën te hebben, met geloofsbelijdenissen en vreemde opvattingen, waarover even groot verschil van inzicht bestaat als er verschillende godsdiensten zijn.
Men zou kunnen aanvoeren, dat ik reeds heb gesproken over de instelling van gemeenten, die dezelfde godsdienst hier aan gene zijde hebben, zodat de geestelijke wereld er niet beter aan toe is dan de aardse. Wanneer de aarde waarlijk verlicht zal worden, zullen deze gemeenschappen verdwijnen. Het is te wijten aan de verblindheid en de domheid van de aarde, dàt ze hier zijn. Men is verdraagzaam tegenover haar en ze moeten zelf verdraagzaam zijn, anders zouden zij worden opgeruimd. Ze moeten nooit trachten iemand te beïnvloeden of te dwingen om één van hun onjuiste dogma's te geloven. Zij hebben zich uitsluitend tot zichzelf te bepalen, maar zij zijn volkomen vrij hun eigen onjuiste geloof onder elkaar te belijden. De waarheid wacht hen op de drempel van hun kerken, wanneer ze deze plaatsen van erediensten verlaten, niet wanneer zij zijn binnengegaan. (99) Als iemand op den duur het nutteloze van zijn speciale en uitverkoren godsdienstige opvattingen inziet, maakt hij er zich snel van los en offert in volle vrijheid en volkomen waarheid - die geen geloofsbelijdenis noch kerkelijke geboden heeft - zijn gedachten aan zijn Hemelse Vader, juist zoals ze in hem opkomen, vrij en ongedwongen, van alle frasen ontdaan, eenvoudig en uit het hart.
Maar we hebben onze tempels, waar we de grote boodschappers van de hoogste regionen op passende plaatsen als de vertegenwoordigers van de Vader kunnen ontvangen en waar zulke boodschappers onze dank en smeekbeden kunnen opzenden naar de Bron van allen. We aanbidden niet in den blinde zoals op aarde.
Toen we dicht bij de tempel kwamen, voelden we ons reeds a.h.w. geladen met geestelijke kracht. Edwin vertelde ons, dat dit altijd gebeurde door de onmetelijke kracht die de hogere bezoekers meebrachten en die onverminderd bleef in een wijde cirkel om de tempel. Daarom stond deze geheel afgezonderd, zonder andere gebouwen in de nabijheid. Alleen tuinen omgaven hem, een zee van bloemen strekte zich uit, zo ver het oog reikte. Deze boden zo'n overvloed van schitterende kleuren als de aarde zich nooit zou kunnen voorstellen. En uit dit alles stegen de meest hemelse klanken en fijnste geuren op, die ons in pure geestverrukking brachten. Wij voelden, dat we boven onszelf werden uit geheven en regelrecht een andere sfeer binnengingen.
Het gebouw zelf was prachtig. Het was statig, het was groots, het was een inspiratie op zichzelf. Het leek van het fijnste kristal te zijn gemaakt, maar het was niet doorzichtig. De massieve pilaren waren gepolijst tot zij glansden als de zon, terwijl al het beeldhouwwerk zijn schitterende kleuren uitstraalde tot het gehele gebouw een tempel van licht was. Nooit had ik zulke flonkeringen voor mogelijk gehouden, want niet alleen weerkaatsten de verschillende oppervlakten het licht op de gewone manier, zij straalden een eigen licht uit, dat geestelijk voelbaar was.
Edwin bracht ons naar een paar plaatsen, waarvan we wisten, dat ze ons toebehoorden - we voelden er ons zo vertrouwd mee, als met een lievelingsstoel thuis.
Boven ons was de grote koepel van prachtig bewerkt goud, dat de honderden kleuren weerspiegelde, die van de rest van het gebouw uitstraalden. Maar het brandpunt van aller aandacht was het marmeren heiligdom - ik gebruik dit woord bij gebrek aan beter - aan het einde van de tempel. Het had een lage balustrade met een opening in het midden boven aan de trap, die naar beneden leidde. We hoorden muziek, maar waar deze vandaan kwam wist ik niet. omdat er geen spoor van de musici was te zien. De muziek kwam blijkbaar van een groot orkest, uitsluitend van strijkinstrumenten, want men hoorde geen andere. (100)
Het heiligdom, dat groot van afmeting was, was gevuld met vele wezens uit hogere regionen. met uitzondering van de plaats in het midden, die, naar ik giste, was opengehouden voor onze bezoeker. We zaten allemaal en praatten rustig onder elkaar. Weldra bemerkten we de aanwezigheid van een statige man met gitzwart haar - tot mijn grote verbazing - op de voet gevolgd door de vriendelijke Egyptenaar, die we in Edwins huis bij de grens van ons gebied hadden ontmoet. Voor hen, die dergelijke bezoeken al meer hadden meegemaakt, was dit meteen het teken, dat het hoge personage in aantocht was. Dus rezen wij van onze zitplaats op. Toen verscheen er eerst een licht voor onze ogen, dat men bijna verblindend zou kunnen noemen, maar toen wij er onze blik op concentreerden, pasten we ons er dadelijk bij aan en hadden we geen gevoel van geestelijk onbehagen. In feite paste dit licht - zoals ik later ontdekte - zich bij ons aan, d.w.z. het temperde zich dermate, dat het met ons en ons gebied harmonieerde. Aan de buitenkant kreeg het een gouden tint en naar het midden toe werd het helder. In het midden daarvan nam onze bezoeker langzaam vorm aan. Toen de figuur zich verdichtte, zagen we, dat het een man was met het voorkomen van de jeugd - geestelijke jeugd -, maar we wisten, dat hij een ongelooflijke mate van Wijsheid, Kennis en Reinheid met zich voerde. Zijn aangezicht glansde van een schoonheid, die alles te boven ging; zijn haar was als van goud, terwijl hij een schitterende diadeem op het hoofd droeg. Zijn kleding was van het allerfijnste weefsel en bestond uit een zuiver wit gewaad met een brede band van goud, terwijl aan zijn schouders een mantel neerhing van het rijkste azuurblauw, op zijn borst met een grote roze parel vastgemaakt. Zijn bewegingen waren majestueus. Hij hief zijn armen op en zond een zegening over ons allen uit. We bleven zwijgend staan, terwijl onze gedachten opstegen tot Hem, Die ons zulk een luisterrijk wezen had gezonden. We zonden onze dank en onze smeekbeden op. Voor mijzelf had ik één gunst te vragen en dat deed ik. Het is me onmogelijk ook maar een fractie van de geestverrukking op u over te dragen, die ik onderging in de tegenwoordigheid, zij het op een afstand, van deze hemelse gast. Maar ik besef, dat ik niet lang in die tempel had kunnen blijven, terwijl hij daar was, zonder me op bijna verpletterende wijze bewust te zijn, dat ik nog maar laag, zeer laag op de trap van geestelijke ontwikkeling en vooruitgang stond. (101) En toch wist ik, dat hij naar mij en naar ons allen, gedachten van bemoediging, hoop en vriendelijkheid in de allerhoogste graad uitzond, die me deden gevoelen, dat ik er nooit en te nimmer aan moest wanhopen het hoogste geestelijke gebied te bereiken, dat er goed en nuttig werk voor me klaar lag om in dienst van de mensheid te volbrengen en dat ik daarbij alle geestelijke regionen achter mij had, zoals zij achter iedereen staan, die in dienst van de mensheid arbeidt.
Met een laatste zegen over ons allen was dit schitterende en waarlijk koninklijke wezen uit ons gezicht verdwenen. We bleven een ogenblik zitten. Geleidelijk aan begon de tempel leeg te stromen. Ik had geen neiging om op te staan. Edwin zei ons, dat we zo lang konden blijven als we wilden. Daarom was het gebouw praktisch leeg, toen ik de gestalte van de Egyptenaar ons zag naderen. Hij groette ons hartelijk en vroeg of ik zo vriendelijk wilde zijn met hem mee te gaan, omdat hij mij wilde voorstellen aan zijn 'meester'. Ik bedankte hem voor zijn voortdurende belangstelling in mijn persoon. Hoe verbaasd was ik, toen hij me in tegenwoordigheid van de man bracht, met wie hij het heiligdom was binnengegaan. Ik had hem alleen van mijn zitplaats af kunnen zien. Van dichtbij zag ik een paar donkere schitterende ogen, die goed bij het ravenzwarte haar pasten, dat des te opvallender was door de lichte bleekheid van zijn gelaat. De kleuren van zijn kleding waren blauw, wit en goud, en hoewel van een bijzondere schoonheid waren zij niet van zulk een intensiteit als die van de voornaamste bezoeker. Ik had de indruk, dat ik me in tegenwoordigheid van een wijs man bevond, wat hij inderdaad was iemand met zeer veel gevoel voor een grapje en humor. Men moet goed onthouden, dat grapjes en humor nooit en te nimmer het enige privilege zijn van de aardbewoners, hoezeer zij op het monopolie daarvan aanspraak maken en hoezeer zij ons onze luchthartige vrolijkheid zouden willen ontzeggen. Wij zullen blijven lachen, hun mogelijke afkeuring ten spijt!
De vriendelijke Egyptenaar stelde me aan zijn meester voor. Deze nam mijn hand en glimlachte tegen me op een manier als om al mijn schroom volkomen weg te nemen.
Hij boezem de me zelfvertrouwen in en bracht me volkomen op mijn gemak. Zonder oneerbiedig te willen zijn zou men hem de volmaakte gastheer willen noemen. Toen hij tot me sprak, was zijn stem van een schone modulatie, zacht van klank en bijzonder vriendelijk.
Zijn woorden vervulden mij met vreugde, hoewel ze mij verwonderden. "Mijn geliefde meester", zei hij, "die u juist hebt gezien, verzoekt me u te zeggen, dat uw gebed is verhoord en dat uw wens vervuld zal worden. Wees niet bang, want beloften, die men hier geeft, worden altijd vervuld." Toen vertelde hij me, dat me gevraagd werd een tijd geduld te hebben, omdat er een reeks gebeurtenissen moest plaats vinden, voordat de juiste omstandigheden zouden zijn geschapen, waardoor mijn wens in vervulling kon gaan. (102) Hij zei, dat de tijd snel voort zou gaan en dat ik intussen het voor genomen werk met mijn vrienden kon voortzetten. Wanneer ik raad zou willen hebben, zou mijn goede Edwin zich altijd tot onze Egyptische vriend kunnen wenden, wiens leiding me altijd ten dienste zou staan. Daarop gaf hij me zijn zegen en was ik alleen. Alleen met mijn gedachten en met de blijvende herinnering aan de hemelse geuren van onze verheven bezoekers.
Ik voegde mij weer bij Edwin en Ruth en vertelde hen mijn geluk. Zij waren beiden verrukt over het goede nieuws, dat uit zo'n verheven bron was gekomen. Nu wilde ik gaarne naar mijn huis terugkeren. Ik vroeg Edwin en Ruth of zij wilden meegaan. We gingen er heen en liepen regelrecht mijn bibliotheek in. Op een van de planken stond een speciaal boek, dat ik zelf had geschreven, toen ik op aarde was en waarvan ik wenste dat nooit te hebben gedaan. Ik nam het boek er naast weg, de ruimte openlatend. Volgens mijn verhoorde gebed zou ik die plaats met een ander vullen, dat na mijn komst aan gene zijde zou worden geschreven, mijn geestesproduct nadat ik de waarheid had leren kennen. Wij gaven elkaar alle drie een arm en gingen naar buiten in de tuin in de hemelse zonneschijn van de eeuwigheid.
(103)


terug naar het literatuuroverzicht






^