G. de Purucker - De hiërarchie van engelen in de theosofie

Bron: G. de Purucker, Occulte woordentolk, Theosophical University Press Agency
(tussen haakjes is van mij, Freek)


Dhyani-chohan
Een samengesteld woord dat 'heer van meditatie' (heer, die de schepping overdenkt) betekent: een kosmische geest of planeetgeest. Er bestaan drie klassen (of ordes) van dhyani-chohans, waarvan elke weer in zeven onderklassen is verdeeld. De dhyani-chohans vormen samen één afdeling van die verbazingwekkende menigte spirituele wezens die in vroegere wereldtijdperken of 'manvantara's' tot volledige bloei zijn gekomen.
Deze verbazingwekkende menigte wordt gevormd door mensen die zich in deze vroegere wereldtijdperken hebben vervolmaakt en die nu leiding geven aan de evolutie van deze planeet in haar huidige manvantara. Ze zijn onze eigen spirituele heren, leiders en verlossers (engelen). Ze zien nu toe op ons in onze evolutie hier en we volgen op onze huidige cyclische pelgrimstocht het pad van algemene evolutie, die door hen in grote lijnen is geschetst.
De mens is in zijn hogere natuur een dhyani-chohan in wording, een heer van meditatie in wording. Het is zijn bestemming, als hij zijn tocht met succes volbrengt, zich aan het einde van de zevende 'ronde' (ontwikkelingsronde) volledig te hebben ontwikkeld tot een heer van meditatie - tot een planeetgeest - wanneer deze planetaire manvantarische kalpa ten einde is, deze dag van Brahma, die zeven ronden omvat, die elk weer in zeven stadia zijn verdeeld.
In één heel belangrijk opzicht zijn de dhyani-chohans in feite ons eigen zelf. Wij werden uit hen geboren. Wij zijn de monaden, wij zijn de atomen, de zielen, die door de dhyani's werden geprojecteerd, uitgezonden, geëmaneerd.

  terug naar de Inhoud

Hiërarchie
Het woord hiërarchie betekent eenvoudig een stelsel of toestand waarin bestuursmacht en gezag worden overgedragen binnen een opzichzelf staand geheel dat wordt geleid en onderwezen door iemand die het hoogste gezag draagt en de hiërarch wordt genoemd. Theosofen gebruiken deze term in ruimere zin voor de ontelbare rangen en klassen van evoluerende entiteiten in de kosmos, en die term is op alle delen van het heelal van toepassing, want elk afzonderlijk deel van het heelal - en hun aantal is eenvoudig ontelbaar - staat onder de bezielde leiding van een goddelijk wezen, van een god, van een spirituele essentie. Alle stoffelijke manifestaties zijn eenvoudig de verschijningsvormen in ons gebied van de werkingen en handelingen van deze spirituele wezens die de oorsprong ervan zijn.
De reeks hiërarchieën strekt zich eindeloos in beide richtingen uit. Om hierover een idee te vormen kan de mens zich voorstellen dat hij in het midden staat vanwaar zich, omhooggaande, een oneindige reeks van klassen van hogere wezens in allerlei stadia uitstrekt - wezens die steeds minder stoffelijk en meer spiritueel en edeler worden, in alle opzichten - naar een onnoembaar punt. En daar houdt de verbeelding op, niet omdat de reeks zelf eindigt, maar omdat ons denken niet verder kan reiken, naar binnen of naar buiten.
En vergelijkbaar met deze reeks bestaat er een oneindig lange reeks wezens en stadia in neerwaartse richting - om menselijke termen te gebruiken - steeds verder en verder omlaag, totdat ook daar de verbeelding ophoudt omdat ons denken niet verder kan gaan.

De top, het toppunt, de bloem, het hoogste punt (of de hyparxis) van een bepaalde reeks van bezielde en 'onbezielde' wezens is de goddelijke eenheid voor die reeks of hiërarchie, ongeacht of we aan de reeks zeven of tien of twaalf stadia of graden toekennen (afhankelijk van het stelsel dat we volgen), en deze hyparxis of dit hoogste wezen is op zijn beurt het laagste wezen van de hiërarchie erboven; en zo strekken deze hiërarchieën zich steeds verder uit - waarbij elke hiërarchie één facet van het goddelijke, kosmische leven manifesteert en elke hiërarchie als het ware één gedachte van de goddelijke denkers laat zien.
Aan deze hiërarchieën, beschouwd als reeksen van wezens, werden verschillende namen gegeven. De algemene vorm van de Griekse hiërarchie, zoals men die aantreft bij schrijvers uit de periode vóór de opkomst van het christendom, kan als volgt worden samengevat en opgesomd: (1) het goddelijke; (2) goden, of het goddelijk-spirituele; (3) halfgoden, soms goddelijke helden genoemd waarmee een heel mystieke leer samenhangt; (4) de eigenlijke helden; (5) mensen; (6) dieren; (7) het plantenrijk; (8) het mineralenrijk; (9) het elementalenrijk, of wat het rijk van Hades werd genoemd.
De godheid zelf (of het geheel van goddelijke levens) is de hyparxis van deze reeks hiërarchieën, omdat elk van deze negen stadia zelf een ondergeschikte hiërarchie is. Deze (of elke andere) negenvoudige hiërarchie hangt als een juweel aan de laagste hiërarchie erboven die, naar boven geteld, de tiende vormt en die we het supergoddelijke, het hyperhemelse, kunnen noemen, en deze tiende vormt het laagste (of, naar beneden geteld, het negende) stadium van weer een andere hiërarchie die zich naar boven uitstrekt; enzovoort, tot in het oneindige.

Een van de edelste theosofische leringen en in betekenis een van de meest verstrekkende, is die van de hiërarchische samenstelling van de universele natuur. Deze hiërarchische structuur van de natuur is zo fundamenteel dat ze terecht de basisstructuur van het zijn kan worden genoemd.

  terug naar de Inhoud

Gebied
Dit woord wordt in de theosofie gebruikt voor de verschillende graden of treden van de hiërarchische levensladder die geleidelijk in elkaar overgaan. De continuïteit in de ruimte vertoont geen hiaten, noch in de innerlijke en onzichtbare ruimte, noch in de uiterlijke en zichtbare. De fysieke wereld gaat geleidelijk over in de astrale, die weer geleidelijk overgaat in een hogere, een wereld die boven de astrale wereld staat; en dat gaat zo door langs de hele reeks van hiërarchische stadia die een heelal zoals het onze vormen. Bedenk ook dat het grenzeloze Al vol heelallen is, waarvan sommige zoveel groter zijn dan het onze, dat onze krachtigste verbeelding zich geen voorstelling ervan kan maken.
H.P. Blavatsky zegt in haar Theosophical Glossary (blz. 255) over deze term: Zoals het in het occultisme wordt gebruikt, geeft het woord het bereik aan van een bewustzijnstoestand, of van het waarnemingsvermogen van een bepaald stel zintuigen, of van de werking van een bepaalde kracht, of de toestand van de stof die met een van de bovengenoemde overeenkomt.

  terug naar de Inhoud

Levensgolf
Deze term duidt een gezamenlijke menigte monaden aan; er zijn zeven of tien van deze menigten, afhankelijk van de classificatie die men volgt. De monade is een spiritueel ego, een bewustzijnscentrum en is in de spirituele gebieden van het universele leven wat de levensatomen zijn in de lagere gebieden van de vorm. Deze monaden en levensatomen vormen gezamenlijk de zeven (of tien) levensgolven - deze monaden met de levensatomen waarin en door middel waarvan ze werken; deze levensatomen zijn - toen de vorige planeetketen in 'pralaya' (wereldtijdperk van rust, verwerking) ging - in de ruimte achtergebleven als kosmisch stof op het fysieke gebied, en als daarmee corresponderende levensatomen of levensdeeltjes van gedifferentieerde stof op de tussengebieden boven het fysieke.
Door de werking van de monaden wanneer ze afdalen in de stof - of beter gezegd door middel van de monadische stralen die de lagere gebieden van de stof doordringen - worden de bollen (waarop wezens leven en zich ontwikkelen) opgebouwd. Elk van de zeven (of tien) levensgolven of menigten van monaden bestaat uit monaden in zeven (of tien) graden van ontwikkeling.
Wanneer de menigten wezens die een levensgolf vormen - een levensgolf die uit de entiteiten bestaat die afkomstig zijn van een vroegere, nu dode planeet, in ons geval de maan - zich bewust worden dat de tijd voor hen is aangebroken om aan hun eigen specifieke evolutie te beginnen, cirkelen ze als een levensgolf omlaag langs de planeetketen die voor hen in gereedheid is gebracht door de drie menigten elementalen uit de drie oorspronkelijke elementalenwerelden, de voorlopers van de levensgolf, die echter onlosmakelijk deel daarvan uitmaken.

Deze levensgolf doorloopt in totaal zeven keer de zeven bollen van onze planeetketen; eerst cirkelt ze langs de schaduwboog omlaag door alle zeven elementen van de kosmos en doet in elk daarvan ervaring op, waarbij iedere afzonderlijke entiteit van de levensgolf, van welke graad of soort ze ook is - spiritueel, psychisch, astraal, mentaal, goddelijk - verdergaat tot ze op het laagste punt van de boog, wanneer het midden van de vierde ronde is bereikt, het einde van de neerwaartse impuls voelt. Dan begint de opwaartse impuls, de gang omhoog langs de lichtende boog, naar de bron waaruit de levensgolf oorspronkelijk voortkwam.

  terug naar de Inhoud

Levensladder
Een term die men in theosofische literatuur vaak aantreft en die kort en bondig de opklimmende graden of stadia van het gemanifesteerde bestaan in het heelal weergeeft. In één opzicht is de term levensladder verwisselbaar met andere uitdrukkingen, zoals de keten van Hermes of de gouden keten.
Het heelal bestaat uit belichaamde bewustzijnen en deze belichaamde bewustzijnen komen voor in een praktisch oneindige verscheidenheid van graden van volmaaktheid - een ware levensladder of levenstrap, die zich in beide richtingen eindeloos uitstrekt, want onze verbeeldingskracht kan zich geen andere dan een hiërarchische begrenzing voorstellen; zo'n hiërarchische begrenzing is slechts van ruimtelijke en niet van werkelijke, kwalitatieve en formele aard. Deze levensladder vertoont bij wijze van spreken op bepaalde afstanden platformen, die door theosofen de verschillende bestaansgebieden worden genoemd - de verschillende sferen van bewustzijn, om de gedachte op een andere manier uit te drukken.

  terug naar de Inhoud

Involutie
Involutie is als proces het tegenovergestelde van evolutie. Zoals evolutie het ontvouwen, ontwikkelen of ontrollen betekent van wat al bestaat en latent aanwezig is, zo betekent involutie het invouwen, inwikkelen of naar binnen gaan van wat eerder al bestond of zich had ontvouwd, enz.
Men kan zich van involutie en evolutie geen goed beeld vormen als men denkt dat de één los van de andere werkt: elk evolutiegebeuren is een involutiegebeuren en omgekeerd. Zoals geest en stof in essentie één zijn en toch eeuwig samenwerken en op elkaar inwerken, zo zijn involutie en evolutie twee namen voor twee fasen van hetzelfde groeiproces, die eeuwig samenwerken en op elkaar inwerken.
De zogenaamde afdaling van de monaden in de stof, bijvoorbeeld, betekent een involutie of inwikkeling van spirituele krachten in stoffelijke voertuigen die gelijktijdig, door de onweerstaanbare drang van de involuerende energieën, hun eigen latente vermogens ontvouwen, ontwikkelen en ontrollen; en dat is de evolutie van de stof. De involutie van de geest verloopt tegelijk met evolutie van de stof en houdt daarmee gelijke tred. Wanneer daarentegen op de opgaande of lichtende boog de geïnvolueerde monadische essenties zich weer beginnen te verheffen naar hun oorspronkelijke spirituele bron, beginnen ze zich te ontvouwen of te ontrollen, zoals ze zich tevoren op de neergaande boog hadden ingevouwen of ingewikkeld. Maar dit proces van ontvouwing of evolutie van de monadische essenties verloopt tegelijk met de inwikkeling, het invouwen, de involutie van de stoffelijke energieën en vermogens.

De geboorte en de dood van de mens zijn voortreffelijke voorbeelden van hetzelfde proces. Een kind wordt geboren en terwijl het opgroeit en volwassen wordt, ontwikkelt of ontrolt het bepaalde inherente kenmerken of energieën of vermogens, die alle voortkomen uit de svabhava of het ego van de mens. Wanneer daarentegen het verval in het menselijk leven begint, vindt er een langzame inwikkeling van deze zelfde vermogens plaats, die op die manier geleidelijk schijnen af te nemen. Deze vermogens en krachten die zich in het aardse leven hebben ontwikkeld, zijn het werk van de ingeboren spirituele, verstandelijke en psychische eigenschappen die de voertuiglijke of lichamelijke aspecten van de samengestelde mens aanzetten en dwingen zich tot uitdrukking te brengen als organen die steeds volmaakter worden naarmate het kind volwassen wordt.
Na de dood voltrekt zich precies het omgekeerde proces. Het stoffelijke of voertuiglijke aspect van het wezen wordt steeds minder krachtig, involueert steeds meer en wordt meer latent naarmate het proces vordert. Maar tegelijk daarmee worden de werkelijk spirituele en verstandelijke krachten en vermogens bevrijd van de voertuigen en beginnen zich steeds meer te ontplooien, om hun hoogtepunt te bereiken in devachan (hiernamaals). Alleen door de gebruikelijke onzorgvuldige manier van denken ontstaat het denkbeeld dat evolutie een afzonderlijk opzichzelfstaand proces is, en dat involutie - waarover men weinig hoort - een ander opzichzelfstaand proces is. De twee zijn, zoals hierboven opgemerkt, de twee fasen van activiteit van evoluerende monaden, en deze fasen bestaan altijd tegelijkertijd, en tussen beide is een voortdurende samenwerking en wisselwerking aan de gang. Ze zijn niet van elkaar te scheiden.
Dat geldt ook voor geest en stof. Geest is niet iets wat wezenlijk verschilt van stof en volkomen ervan gescheiden is. De twee zijn in essentie één, en werken eeuwig samen en op elkaar in. Er zijn in het Sanskriet verschillende termen die overeenkomen met wat theosofen onder evolutie verstaan, maar de beste algemene term is misschien pravritti, die een 'omwentelen' of 'voortrollen' betekent, een ontrollen of ontvouwen. Het omgekeerde proces of involutie kan op zijn beurt waarschijnlijk het best in het Sanskriet worden weergegeven door de term nivritti, die een 'terugrollen', 'inwikkelen' of een 'naar binnen vouwen' betekent. Een term die vaak in plaats van evolutie kan worden gebruikt is emanatie.

  terug naar de Inhoud

Evolutie
Zoals het woord in de theosofie wordt gebruikt betekent het het 'loswikkelen', 'ontvouwen' of 'zich ontrollen' van latente krachten en vermogens die de entiteit van nature bezit en die onlosmakelijk met haar zijn verbonden, haar eigen wezenskenmerken of, meer algemeen gesproken, de krachten en vermogens van haar eigen karakter: het Sanskrietwoord voor dit laatste begrip is svabhava. Evolutie betekent dus niet alleen dat de ene steen op de andere wordt gelegd, dat de ene ervaring zich stapelt op de andere, of dat een variant wordt toegevoegd aan andere varianten - beslist niet; want dat zou de mens en andere entiteiten tot niets anders maken dan verzamelingen van onsamenhangende, losse delen, zonder essentiële eenheid of zonder enig samenbindend beginsel.
In de theosofie betekent evolutie dat de mens (evenals alle andere zich ontwikkelende entiteiten) alles in zich heeft wat de kosmos heeft, omdat hij een onafscheidelijk deel ervan is. Hij is het kind ervan; men kan de mens niet van het heelal scheiden. Alles wat in het heelal is, is in hem, latent of actief, en evolutie is het tevoorschijn brengen van wat innerlijk aanwezig is. Verder is dat, wat we het omringende milieu noemen, de omstandigheden - de natuur, om het alledaagse woord te gebruiken - niets anders dan het werkterrein waarop en waarin deze inherente eigenschappen functioneren, waarop ze inwerken en waarvan ze de corresponderende reactie ontvangen; en deze acties en reacties vormen voor de evoluerende entiteit steeds weer een prikkel of aansporing tot verdere manifestaties van energie.
In geen enkele richting bestaan er grenzen waar men zou kunnen zeggen dat de evolutie begint of waar men zich het einde ervan kan voorstellen, want volgens de theosofische opvatting is evolutie niets anders dan het proces dat de bewustzijnscentra of monaden volgen wanneer ze van eeuwigheid tot eeuwigheid de weg van onophoudelijke groei gaan, die geen begin en geen einde kent.
Groei is de sleutel tot de werkelijke betekenis van de theosofische evolutieleer, want groei is niets anders dan het in detail tot uitdrukking brengen van het algemene ontvouwingsproces van vermogens en organen, dat in het gangbare woord evolutie besloten ligt. Het enige verschil tussen evolutie en groei is dat het eerste woord een algemene term is, terwijl met het laatste een specifiek stadium van dit natuurproces wordt aangeduid.
Evolutie is een van de oudste begrippen en leringen van de archaïsche wijsheid, hoewel het begrip in de oudheid gewoonlijk met het woord emanatie werd aangeduid. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen deze twee woorden, een belangrijk onderscheid, maar dat is eerder het gevolg van de beschouwingswijze dan van een werkelijk essentieel verschil. De term emanatie is voor theosofen beslist nauwkeuriger en beter dan evolutie, maar helaas wordt emanatie in het Westen zo slecht begrepen dat men noodgedwongen de algemeen aanvaarde term gebruikt om het proces van innerlijke groei te beschrijven, dat zich uitstrekt over en manifesteert in de verschillende stadia van de zich ontwikkelende entiteit.
Daarom zijn theosofen, strikt genomen, eerder emanationisten dan evolutionisten; en uit deze opmerking wordt meteen duidelijk dat een theosoof geen darwinist is, al erkent hij dat er in bepaalde secundaire en tertiaire opzichten en details enige waarheid schuilt in de theorie die Charles Darwin van de Fransman Lamarck overnam en aanpaste.
In de theosofie is de sleutel tot de betekenis van het begrip evolutie dan ook de volgende: de kern van iedere organische entiteit is een goddelijke monade of geest, die zijn vermogens en krachten door de eeuwen heen tot uitdrukking brengt door middel van verschillende voertuigen die veranderen doordat ze steeds verbetering ondergaan. Deze voertuigen zijn niet alleen fysieke lichamen, maar ook innerlijke omhulsels van bewustzijn die samen het hele gestel van de mens vormen, dat zich uitstrekt van de goddelijke monade via de tussenliggende bewustzijnsgebieden tot het fysieke lichaam. De evoluerende entiteit kan alleen datgene worden of tot uitdrukking brengen wat ze in diepste wezen al is - daarom is evolutie het 'naar buiten brengen' (emaneren) of ontvouwen van wat innerlijk, actief of latent, al bestaat.

  terug naar de Inhoud

Planeetgeest
Elk hemellichaam in de ruimte, van welke aard ook, staat onder invloed van een toeziende en leidinggevende hiërarchie van spirituele, quasi-spirituele en astrale wezens, waaraan de algemene naam hemelse geesten (engelen) wordt gegeven. Deze hemelse geesten bestaan daarom in verschillende stadia of graden van evolutie, maar de term planeetgeesten wordt gewoonlijk beperkt tot de hoogste klasse van deze wezens. In alle gevallen, en om welk hemellichaam het ook gaat, was zo'n hiërarchie van etherische wezens, wanneer men de verst gevorderden onder hen beschouwt, in lang vervlogen perioden van kosmische evolutie door een stadium van ontwikkeling heen gegaan dat met dat van de mensheid op aarde overeenkomt. Iedere planeetgeest, waar deze ook bestaat, was daarom in die ver achter ons liggende kosmische tijdperken een mens of een wezen dat gelijkwaardig was aan wat wij op aarde een mens noemen.
De planeetgeesten van de aarde, bijvoorbeeld, zijn nauw verbonden met de oorsprong en bestemming van onze tegenwoordige mensheid, want ze zijn niet alleen onze voorgangers op het evolutiepad, maar bepaalde klassen ervan zijn in feite de spirituele leiders en leermeesters van de mensheid (engelen). Wij mensen zullen in de eonen van de verre toekomst de planeetgeesten zijn van een toekomstige planeetketen die het kind of het kleinkind van de huidige aardketen zal zijn.
Het is duidelijk dat zoals H.P. Blavatsky zegt: "Onze aarde die nog maar in haar vierde ronde is, veel te jong is om verheven planeetgeesten te hebben voortgebracht"; maar wanneer de zevende ronde van de planeetketen van deze aarde is voltooid, zullen de tegenwoordige mensen dhyani-chohans van verschillende graden zijn geworden, planeetgeesten van één groep of klasse, met de nodige onderlinge evolutionaire verschillen. Gedurende de verschillende ronden van een planeetketen waken de planeetgeesten over de menigten evoluerende entiteiten die lager staan dan zijzelf en begeleiden deze.
Ten slotte heeft elke hemelbol, hetzij een zon, een planeet of een ander hemellichaam, aan de top van zijn spirituele hiërarchie een verheven hemelse geest die de hiërarch van zijn eigen hiërarchie is. Men moet bedenken dat de mensheid van nu een onderdeel of een stadium of een graad is van de hiërarchie van onze planeetketen.

  terug naar de Inhoud

Planeetketen
Elk kosmisch lichaam of elke kosmische bol, of het een zon of planeet, nevelvlek of komeet, atoom of elektron betreft, is een samengesteld wezen, gevormd of bestaande uit
- innerlijke en onzichtbare energieën (geest) en substanties en
- een - voor ons - uiterlijk en vaak zichtbaar fysiek voertuig of lichaam.

Deze elementen, samen zeven (of twaalf) in getal, worden in de theosofie de zeven beginselen of elementen van iedere opzichzelfstaande entiteit - d.w.z. van ieder individueel levenscentrum – genoemd.
Elk van de fysieke bollen die we verspreid over de gebieden van de ruimte waarnemen, wordt vergezeld door zes onzichtbare en hogere bollen, die samen een 'keten' vormen, zoals deze in de theosofie wordt genoemd. Dat geldt voor elke zon of ster, voor elke planeet en voor elke maan van elke planeet. Het geldt eveneens voor de nevelvlekken en de kometen, zoals hierboven is gezegd: alle zijn zevenvoudige entiteiten, alle hebben een zevenvoudige samenstelling, evenals de mens, die een kopie in het klein is van wat het heelal in het groot is, omdat er voor ons in dat heelal slechts
één leven, en
één natuurlijk stelsel van 'wetten' bestaat.

Iedere entiteit in het heelal is daarvan een onlosmakelijk deel; wat daarom in het geheel aanwezig is, is er ook in elk deel, want het deel kan niet iets bevatten dat het geheel niet heeft – het deel kan niet groter zijn (over meer eigenschappen beschikken) dan het geheel.

Onze eigen aardketen bestaat uit zeven (of twaalf) bollen, waarvan er slechts één, onze huidige aarde, voor ons fysieke zintuig zichtbaar is op ons aardse gebied, want dit zintuig is opgebouwd, of beter gezegd ontwikkeld, om dit aardse gebied te leren kennen, en geen ander. Maar de bewoners van alle zeven (of twaalf) bollen van deze aardketen gaan achtereenvolgens, de één na de ander, van bol naar bol, en doen op die manier op alle verschillende gebieden en sferen waaruit deze keten bestaat, ervaring op op het gebied van energie, stof en bewustzijn.
De andere zes (of elf) bollen van onze aardketen zijn voor ons fysieke zintuig natuurlijk onzichtbaar.
We beperken ons in onze uiteenzetting alleen tot de zeven gemanifesteerde bollen van de volledige keten van twaalf bollen; de zes hogere en van de aarde verschillende bollen bestaan twee aan twee op drie gebieden van het zonnestelsel die hoger zijn dan het fysieke gebied waarop onze aardbol, onze aarde, zich bevindt. Deze drie hogere gebieden of werelden zijn elk hoger dan de wereld of het gebied dat daar onmiddellijk onder ligt.
Onze aardbol is de vierde en laagste van alle gemanifesteerde zeven bollen van onze aardketen. Drie bollen gaan aan haar vooraf op de neergaande of schaduwboog, en drie bollen volgen op haar op de opgaande of lichtende boog van de evolutie. De geheime leer van H.P. Blavatsky en het latere werk 'Beginselen van de esoterische filosofie' bevatten voor de student die belangstelling heeft voor dit aspect van de esoterische filosofie veel stof tot nadenken.


terug naar het literatuuroverzicht






^