M.A. Geru - Egyptisch dodenboek

Inleiding door B. van der Meer. Ankh-Hermes, 1974

De geestelijke anatomie van de mens volgens de oude Egyptenaren.
Begrippen

1. kath (aufu): het fysieke lichaam;
- sokhim (levensgeest): de schakel tussen aufu en ka;
- sa: levensadem of levenskracht;
2. ka (de ka-ziel): het (etherische) dubbel (de bewuste psyche);
- de ba-ziel.
3. haidit (khaibit): de schaduw (het persoonlijke onbewuste);
4. khu: het magische lichaam;
5. sahu: het meest ijle of subtiele, geestelijke of spirituele lichaam;
- sekhem: de kracht of macht van de sahu, de vermogens.


Khat
Bij de geboorte werd de mens geacht een fysiek lichaam te bezitten: de 'khat' (of aufu).

Ka (het etherische dubbel, het etherlichaam)
Tegelijkertijd kwam een abstracte individualiteit tot aanzijn, een spiritueel wezen, volkomen onafhankelijk en onderscheiden van het lichaam, dat het verondersteld werd te besturen, te begeleiden en waarover het waakte. Geen gezond kind werd zonder dit spirituele wezen geboren. Het werd altijd afgebeeld als gelijkend op het lichaam waar het bij hoorde en als niet-stoffelijk duplicaat beschouwd. Het werd ka genoemd en voorgesteld door het teken: twee uitgestrekte armen klaar om te omhelzen (in later tijden betekende ka ook 'persoon').
Na de dood van het lichaam stierf de ka niet. Ofschoon het lichaam geconserveerd werd opdat de ka het kon bezoeken, was het graf niet de woonplaats van de ka, maar het beeld dat bij het graf geplaatst was en alle karakteristieke kenmerken van de gestorvene vertoonde, opdat de ka het zou herkennen en er in wonen. Niet alleen was het nodig een onderkomen voor de ka te verzorgen, maar ook offers in de vorm van voedsel, drank en kleding, die dan niet in natura maar in essentie werden genoten. Al de onzichtbare duplicaten voor brood, vlees, linnen, enz. of als afbeelding op de wanden van de tombe, werden door gebeden in voedende essentie omgezet.
Het leven van de ka was volkomen afhankelijk van deze offers. Omtrent dit geloof kan geen twijfel bestaan, want alle begrafenisgebeden bevatten het verzoek dat duizenden maaltijden met allerlei soorten aangenaam voedsel de ka van die-en-die ten goede mochten komen. Het spoor van dit gebruik met het doel het leven van de ka te bestendigen, kan in de Egyptische Soedan worden gevolgd van predynastieke tijden tot de dag van vandaag. De figuren die de huidige Afrikaanse volken (in de Soedan en West-Afrika) in herinnering aan hun doden oprichten, zijn in werkelijkheid ka-figuren, waarvan het oorspronkelijke doel in vergetelheid is geraakt.

Ba (ziel)
Nauw verbonden met de ka was de ba, die in het hart woonde. Het woord wordt meestal vertaald met 'ziel' en wordt verondersteld te betekenen: nobel of subliem. De ba werd als de lichamelijke of hartziel van de ka beschouwd, was niet onstoffelijk maar wel enigszins etherisch.
Misschien deelde de ba in de onstoffelijke bestanddelen van de offeranden; zij kon de mummie en de ka bezoeken, vrij door de hemelen reizen en zich met de zielen daar onderhouden, elke gewenste vorm aannemen en ook in een vreemd lichaam wonen. Wanneer de ka voedsel nodig had, bezat zij het vermogen dat door de ba te laten brengen. In een van de papyri is een vignet aangetroffen, waarop de 'ba' in de vorm van een vogel met een mensenhoofd in de schacht van de tombe afdaalt, lucht en water dragend.

Hart
Hoe belangrijk het hart van de overledene was, is af te leiden uit het feit dat niet minder dan vijf hoofdstukken van het dodenboek aan de conservering van het hart zijn gewijd. In hoofdstuk XXVI bidt de gestorvene om een hart, want zegt hij: "Als ik een hart heb, ben ik meester over mijn armen en benen en zal mijn ziel niet gekluisterd worden aan de poorten van de andere wereld." Het is duidelijk dat het hart als de zetel van het leven werd beschouwd.

Khaibit (schaduw)
Met de 'ka' en 'ba' wordt ook de schaduw genoemd (khaibit). De schaduw werd als een van de belangrijkste attributen van het lichaam beschouwd. Welke functie er tijdens het leven aan werd toegekend, weten we niet, maar zeker is dat de Egyptenaren geloofden dat de wederopstanding van het geestelijke lichaam niet compleet kon zijn, als deze schijnvorm niet in het bezit was van een schaduw. Want ofschoon het geestelijke lichaam als onstoffelijk werd beschouwd, meenden de Egyptenaren dat het een schaduw had.
In de Thebaanse versie van het dodenboek bidt de gestorvene: "O houd mijn ziel niet gevangen, bewaak mijn schaduw niet, maar laat er een weg geopend worden voor mijn ziel en mijn schaduw."
Het voortbestaan van 'ka', 'ba' en schaduw was van de offergaven afhankelijk. Omdat daar vroeg of laat een einde aan kwam, was de vernietiging van deze faculteiten onvermijdelijk.

Khu
In tegenstelling hiermee leefde in het lichaam ook de 'khu' of 'geestelijke ziel', van een onveranderlijke en onbederfelijke natuur. Over de exacte betekenis van het woord bestaan onder de geleerden zeer afwijkende meningen. Meestal wordt het omschreven als 'de stralende'.
Dat het een zeer belangrijk deel van de mens betrof, blijkt uit de teksten van alle perioden en er is geen twijfel aan dat de khu verondersteld werd eeuwig te zijn.
De piramide-teksten vermelden dat de khu's van de goden in de hemel leefden en daarheen begaf zich de khu van de mens, zodra de gebeden, die over het dode lichaam werden gezegd, hem daartoe in staat stelden. Van koning Unas wordt gezegd dat de god van de hemel hem als een broeder ontving en hem onder de onvergankelijke khu's plaatste.
In deze passage is belangrijk dat de bepalende hiëroglyfen hier suggereren dat de khu's 'lichtwezens' waren, vergelijkbaar met sterren.

Sekhem (sokhim)
Tot de khu behoorde de sekhem, wat macht of vitale kracht betekent. Van de functie is weinig bekend. Misschien is het een personificatie van het hoogste aanzicht van menselijke energie. Ra wordt genoemd: 'De grote Sekhem, de Sekhem onder de Sekhemu'.

Sahu (het geestelijke lichaam) De Egyptenaren waren praktische mensen. Zij zouden er nooit de kosten en moeite voor over hebben gehad de lichamen van hun doden te balsemen, als dit niet op een of andere wijze noodzakelijk was geweest voor de bestendiging van het eeuwig welzijn van zijn wezenlijke bestanddelen. Er is geen bewijs dat zij verwachtten dat het fysieke lichaam verrijzen zou. Integendeel, de teksten stellen duidelijk vast: "de ziel is in de hemel en het lichaam in de aarde" en "uw essentie is in de hemel, uw lichaam in de aarde." Niettemin vermelden de teksten eveneens: "ik ontkiem als de planten, mijn vlees ontkiemt." En in het boek van de ademing wordt de gestorvene gezegd: "uw ziel leeft, uw lichaam ontkiemt door het bevel van Ra, onverminderd en zonder onvolkomenheid, gelijk dat van Ra, in eeuwigheid."
Dit zou er op duiden dat de Egyptenaren geloofden, dat een of andere vorm van onstoffelijke lichamelijkheid uit de dood verrees en haar bestaan in de andere wereld voortzette. Dit werd het geestelijke lichaam of 'sahu' genoemd.
Het woord betekent ongeveer: vrij, nobel, en schijnt te zijn gebruikt voor een lichaam dat zich door de religieuze ceremoniën van de lichamelijkheid heeft kunnen bevrijden en eeuwigdurend en onbederfelijk is.

Dit alles maakt duidelijk waarom de begrafenisrituelen zo belangrijk waren. Hierdoor ontsteeg het geestelijke lichaam 'sahu' aan het aardse, kon de 'ka' zich bestendigen na de dood en verschafte de 'sahu' een woonplaats aan de ziel 'ba'. Want er wordt duidelijk gezegd: 'zielen treden in hun 'sahu' binnen'.
De 'sahu', volkomen onafhankelijk van offers, betrok haar levensonderhoud van de khu of geestelijke ziel die, uit zichzelf bestaande en onvergankelijk, drager was van het onsterfelijke, vitale principe. Het was de 'sahu' die de hemel binnenging en daar tezamen met Osiris en de gezegenden leefde tot in eeuwigheid.
Op zijn minst twee passages in de Thebaanse versie van het dodenboek tonen aan dat de Egyptenaren geloofden in de mogelijkheid van een tweede geboorte. O.a. in hoofdstuk LXIV en in hoofdstuk CLXXXII wordt Osiris aangesproken als 'hij die man en vrouw een tweede maal geboren doet worden'. Hier geeft de context te verstaan dat die geboorte niet plaatsvond in deze wereld, maar in de wereld van Osiris. Waarbij de wedergeboorte niet beschouwd kan worden in de zin van reïncarnatie (het opnieuw in een vleselijk lichaam op aarde komen).


terug naar het literatuuroverzicht






^