Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie Deel 8

Uitgeverij De Ster, 1997
Website: www.lorber.nl
(De getallen tussen haakjes zijn de bladzijdenummers)

GJE 8, 27, De Heer als Zoon

"Wanneer iemand van jullie iets nog niet helder is, laat hij dat dan hardop vragen, dan zal hij een goed en helder licht ontvangen; want aan jullie wil Ik geven, het mysterie van Gods hele rijk goed te begrijpen!"
Op de vraag: "Als de Zoon er sinds eeuwigheid was, hoe kon Hij dan verwekt worden? En wanneer de Heilige Geest er ook sinds eeuwigheid was, hoe kon Hij dan van de Vader en de Zoon uitgaan en daar Zijn oorsprong in hebben?" antwoordt de Heer:
"Wanneer de door jullie aangevochten drie goddelijke personen, waarvan de latere mensen gemakkelijk drie goden zouden kunnen maken, volgens jullie alle drie eeuwig, dat wil zeggen zonder begin zijn, dan kon de één dus niet aan de ander het begin van zijn bestaan geven!
Ik ben, zoals Ik nu bij jullie ben als een mens in het vlees, de Zoon en ben nooit door iemand anders dan alleen door Mijzelf verwekt en ben derhalve Mijn hoogst eigen Vader van eeuwigheid. Waar zou de Vader anders kunnen zijn dan in de Zoon, en Waar de Zoon anders dan in de Vader, dus slechts één God en Vader in een persoon?
Dit lichaam van Mij is daarom de verheerlijkte gestalte van de Vader ten behoeve van de mensen en engelen, opdat Ik een begrijpelijke en zichtbare God voor hen ben en jullie kunnen Mij nu zien, naar Mij luisteren en met Mij spreken en daarbij toch in leven blijven! Want voorheen was het zo, dat niemand God kon zien en in leven kon blijven. Ik ben nu in alle opzichten God. In Mij is de Vader en de kracht die overeenkomstig Mijn liefde, wijsheid en almachtige wil van Mij uitgaat en de eeuwige, eindeloze ruimte allerwegen vervult en ook overal werkzaam is, is de Heilige Geest. Zoals jullie Mij nu als Godmens bij jullie zien, ben Ik met Mijn hele oercentraalwezen beslist volkomen en ongedeeld in jullie midden, hier in deze eetzaal op de Olijfberg, en bevind Mij dus als hoogst ware God en Mens tegelijk nergens anders, niet op deze aarde en nog minder op een andere; maar door de van Mij uitgaande kracht, die de Heilige Geest is, vervul Ik toch alle hemelen en de aards materiële, en eindeloze ruimte met Mijn werkzaamheid. Ik zie daarin alles, van het grootste tot het kleinste, ken alles, weet alles, bepaal alles en schep, leid en regeer alles.
Als jullie dat nu duidelijk uit Mijn mond weten, zullen jullie ook begrijpen om welke reden jullie de mensen die in Mij geloven en ook volgens Mijn leer zullen handelen nadat die aan hen bekend is gemaakt, in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest moeten sterken door hun de handen op te leggen.
Als jullie nu de reden begrijpen, zullen jullie ook inzien dat de mensen, als ze waarachtig en juist door jullie onderricht worden, niet gemakkelijk op het idee zullen komen om drie persoonlijk op zichzelf staande goden aan te nemen, omdat jullie die drie eigenschappen hebben genoemd. Maar Ik druk jullie dan ook ten zeerste op het hart dat jullie de mensen overal een echt en waarheidsgetrouw licht geven; want waar het daaraan zal ontbreken, zullen de mensen gemakkelijk en snel verkommeren en overgaan tot allerlei dwaalleren, en dan zal het moeilijk zijn hen op de weg van de volle waarheid te brengen.
Dat er echter ondanks al jullie trouw toch valse leraren en profeten zullen opstaan die heel veel mensen zullen misleiden, zullen jullie wel niet kunnen verhinderen en dat zal jullie ook niet als schuld aangerekend worden, evenmin als het een boer, die zuivere tarwe op zijn akker zaaide, waartussen zijn vijand 's nachts onkruid strooide, tot zonde gerekend kan worden als op zijn akker tussen de tarwe het onkruid woekert en het goede graan verzwakt. Het is weliswaar de wens van Mijn liefde dat alle mensen van deze aarde de lichte Weg van de Waarheid zullen betreden en zo het eeuwige leven tegemoet zullen gaan; maar omdat Ik, om redenen die Ik jullie al genoemd heb, Mijn almacht volledig moet terugtrekken, is ieder mens volkomen vrij en kan hij uiteindelijk geloven en doen wat hij zelf wil.
Wanneer jullie Mijn leer verder verspreiden, kunnen jullie het beste het verstand en daarmee het gemoed van de mensen bewerken. Want waar eenmaal het verstand en het gemoed doordrongen zijn, daar wordt door de goede wil het geloof levend en met succes werkzaam; zonder de juiste verlichting van verstand en gemoed bestaat het geloof slechts uit een stom en blind aannemen van hetgeen de mens van een of andere autoriteit gehoord heeft. Een dergelijk geloof is echter zo goed als geen geloof; het wekt het gemoed niet op tot vrijwillige en het hart gelukkig makende werkzaamheid en is dan ook dood, omdat het zonder vrije, vreugde verwekkende werken is. Werken die de mens verricht onder van buitenaf opgelegde dwang, hebben voor de ziel geen waarde, aangezien die de ziel niet opwekken, maar terneerdrukken; ze worden niet vrijwillig met vreugde uit innerlijke overtuiging volbracht, maar alleen uit angst voor de straf waarmee gedreigd wordt, terwijl men heimelijk ergernis en woede voelt. Wanneer Ik al tegen jullie zeg dat jullie even volmaakt in inzicht en zuivere liefde moeten zijn als de Vader in de hemel, dan moeten jullie leerlingen dat ook zijn! Daarom zeg Ik jullie ook nog het volgende: onderzoek alles goed van tevoren en behoud dan het goede en ware!
Wat Ik jullie nu aanraad om voor jezelf in acht te nemen, moeten jullie ook jullie toekomstige leerlingen aanraden! Ik zou nu heel goed van jullie kunnen verlangen dat je zonder verdere verklaringen van Mij gelooft wat Ik jullie zeg en aanraad te doen, want de tekenen die Ik voor jullie ogen heb gedaan, hebben Mij toch zeker het gezag verleend dat jullie dwingt Mij te geloven; maar zo'n afgedwongen geloof is nog lang geen innerlijk licht van de ziel en wekt haar niet blijmoedig op tot daden.
Dat het inderdaad zo is, bewijzen jullie door jullie voortdurende vragen en daardoor erkennen jullie openlijk dat geloof alleen op grond van gezag de ziel veel te weinig licht biedt en het gebrek daaraan wordt in jullie pas door Mijn verklaringen opgeheven. Zoals jullie nu naast alle tekenen en leringen die lk gegeven heb, nog steeds duidelijke verklaringen verlangen die ook heilzaam voor jullie zijn, zo zullen jullie leerlingen dat ook van jullie verlangen en jullie moeten daar niet zuinig mee zijn als jullie het optreden van de valse profeten zo veel mogelijk willen tegengaan!
Jullie zullen ook tekenen doen en de valsen zullen met behulp van allerlei bedrog hetzelfde doen, en daarom zullen de door jullie verrichte tekenen steeds een mager bewijs vormen voor de echtheid van de door jullie aan het volk verkondigde leer; maar wat jullie door middel van lichtende woorden in het verstand en het gemoed van de mensen zullen inprenten, zal een eeuwig onuitwisbaar, levend bewijs van de waarheid van de leer uit Mijn hemelen blijven. Zo'n helder begrepen waarheid zal jullie en je leerlingen dan pas volkomen vrijmaken.
En nu heb Ik weer veel onthuld en jullie veel licht gegeven, en daarom vraag lk jullie nogmaals of je dat ook goed begrepen hebt."

Allen zeiden: "Ja, Heer en Meester, dat hebben wij nu heel goed begrepen, want nu hebt U weer eens heel vrij en open gesprokenl" Hierop zei Ik: "We hebben nog tijd; als iemand verder nog iets wil weten, laat hij het dan vragen!"
Vele vragen volgen en de uitleg van de Heer ontlokt bij de Romein Marcus het volgende antwoord na een uitleg over de Menswording van de Heer en de overeenkomst tussen 'de grote scheppingsmens' en de mens op aarde (GJE 8 /53:2-7):
"Met datgene wat wij nu van U gehoord hebben, hebt U ons evenwel ook een wapen in de hand gegeven, waarmee wij alle wijsgeren en oude godgeleerden snel onderuit kunnen halen. Want dat is een bewijs zoals er geen tweede is, geput uit de meest innerlijke levensbron van ieder mens, die werkelijk geheel en al overeen moet komen met de hele eindeloos Grote Mens van Uw schepping omdat de mens, als een wezen dat nu helemaal op Uzelf lijkt, de volmaakte sluitsteen van al Uw werken voorstelt en daarom in een uiterst klein gedaante datgene is wat de gehele eindeloos grote schepping is. Dat echter de weg tot het ware, vrije en zelfstandige leven heel nauw en smal is, volgt eveneens vanzelf duidelijk uit deze wonderbaarlijke grote onthulling van U; maar men ziet ook in dat het zo moet zijn en onmogelijk anders kan zijn.
Wie zichzelf en daardoor ook U werkelijk en echt wil vinden, moet door dat zeer nauwe poortje in zichzelf doordringen, anders blijft hij buiten het levenskamertje van zijn hart. Alleen de liefde tot U en de naaste maakt dat anders zo nauwe poortje wijder, de ware deemoed maakt de ziel, die zich anders zo groot waant, klein, en de echte zachtmoedigheid maakt haar buigzaam; en alleen een zodanig toebereide ziel kan dan door het nauwe poortje in het levenskamertje van haar goddelijke geest doordringen en daar één worden met de geest en daardoor ook in de geest opnieuw ofwel wedergeboren worden. Uit Uw grote openbaring heb ik nu afgeleid dat deze dingen absoluut noodzakelijk zijn voor de praktijk van ons proefleven op deze aarde en ik heb dan ook de ware en echte reden ontdekt, waarom U ons vooral de liefde tot God en de naaste, de deemoed en de zachtmoedigheid zo dringend op het hart hebt gedrukt.

Nu wij echter de reden kennen en ook weten wat wij langs die weg heel zeker kunnen bereiken, zal het voor ons ook gemakkelijk zijn om te handelen en zullen wij dat ook met de grootst mogelijke vlijt en ijver doen! Want als wij in onze grote levensarmoede weten waar de grote en rijkste schat verborgen is, en als wij ook de hulpmiddelen en het gereedschap hebben om die voor onszelf op te graven, dan zouden wij toch wel de grootste dwazen zijn wanneer wij, wetend dat wij hem zeker zullen ontdekken en opgraven, onze handen als het ware lui in onze schoot zouden leggen en ons net als de geestelijk blinde wereldse mensen zouden vergooien aan het zeer vergankelijke slijk van de wereldse materie die zich in het gericht bevindt en die vandaag nog iets lijkt te zijn en morgen door winden en stormen als waardeloos kaf wordt weggeblazen.
O, dank U, Heer en Meester, dat U de diepste oorzaak van de dingen van Uw schepping nu zo duidelijk voor ons onthuld hebt!


169 De Heer in de herberg te Jericho

[1] Langs de nieuwe weg kwam er echter ook meer volk achter ons aan; het had gezien wat Ik voor de blinde had gedaan, verwonderde zich daar buitengewoon over en prees God en volgde mij de stad in. Deze stad heette Jericho, wat de leerlingen pas vernamen toen wij in de oude stad aankwamen, die er heel kaal en schraal uitzag en meer ruïnes dan goede, bewoonbare huizen telde.
[2] Toen wij al tamelijk in de schemering de stad binnentrokken, kwamen de mensen die ons bij de genezing van de blinde achterna waren gekomen en voor het merendeel bewoners van Jericho waren, naar mij toe en vroegen mij, of Ik niet bij hen zou willen blijven.
[3] Maar Ik zei: 'Dat zal Ik wel - maar jullie zijn allemaal kleinbehuisd en wij zijn met velen; breng ons daarom liever naar een herberg, waar wij opgenomen kunnen worden!'
[4] Een man zei: 'Heer en meester, er zijn hier weliswaar twee herbergen; maar de waarden ervan zijn zeer op winst beluste Grieken, die de gasten steeds behoorlijk weten te plukken en reeds bij het binnenkomen in hun niet al te aanbevelenswaardige kamers nadrukkelijk bij hen beginnen te informeren, hoeveel geld en wat voor andere schatten zij met zich mee voeren. En als de reizigers zeggen dat ze niet veel geld en nog minder andere schatten hebben, dan worden ze helemaal niet opgenomen. Maar wij hebben gezien wie U bent, en wat voor macht U door God gegeven is, en het zou ons daarom spijten als ook U zoiets in deze stad van ons zou overkomen. Maar wij zullen er wel ons best voor doen dat U en Uw leerlingen en vrienden bij ons een zo goed mogelijk onderkomen en verzorging vinden!'
[5] Ik zei: 'Jullie goede wil geldt bij mij al als werk; maar Ik heb Gods geest in Mij en die zegt mij wat Ik moet doen, en daarom moet Ik nu in de eerste grote herberg van de op winst beluste Griek overnachten. Aanvankelijk zal hij tegenstribbelen, maar daarna zal hij toch doen wat Ik wil. Maar jullie kunnen mij daar wel heen begeleiden en ook nog een paar uur bij Mij blijven!'
[6] De man zei: 'Heer! U wilt het zo, en daarom geschiede dan ook Uw wil!' (403)
[7] Hierop trokken wij verder de stad in en kwamen dan ook al gauw bij het centrale plein, waar de grote, dure herberg zich bevond; de waard daarvan kwam ook weldra naar buiten en vroeg ons of wij bij hem wilden binnenkomen.
[8] En Ik zei: 'Vriend, dat wil Ik wel graag, maar goud of zilver vind je niet bij mij; maar andere schatten, waarjij tot nu toe nog geen vermoeden van hebt, heb Ik in overvloed bij Mij! Als je die zult leren kennen, zul je een geweldige afkeer gaan krijgen van je goud en zilver!'
[9] Toen zei de waard, die zich heel vriendelijk voordeed: 'Welnu, kom dan maar binnen, want ik kan alles heel goed gebruiken!'
[10] Nu gingen wij direct het huis binnen en namen plaats aan verscheidene tafels. Toen wij allemaal al helemaal op ons gemak bij de tafels zaten en op iedere tafel lampen aangestoken werden, vroeg de waard heel voorkomend wat wij te eten en te drinken wensten.
[11] En Ik zei: 'Brood en wijn heb je wel in voorraad, en meer hebben wij vandaag niet nodig. Maar je moet ons goed brood en de beste wijn geven; want de wijn die jij de gasten gewoonlijk voor veel geld voorzet is geen wijn, aangezien die van appels en peren is gemaakt, en die uit kruisbessen bereid is, drink Ik niet. Je mag ons alleen maar wijn voorzetten die verkregen is uit de goede, rijpe druiven die rond de Libanon groeien, en die jij ook in ruime mate in schone zakken bezit!'
[12] Enigszins verrast zei de waard: 'Vriend, naar mijn beste weten ben jij nog nooit in deze omgeving geweest en je kunt dan ook niet weten wat voor wijn ik in mijn kelders heb! Een of andere burger van hier, die beslist mijn vriend niet is en mij met dergelijke dingen heeft willen belasteren, moet jou dat verraden hebben! Zeg mij zijn naam, zodat ik hem kan straffen, dan zal ik jullie alles wat jullie hier zullen verteren schenken!'
[13] Ik zei: 'Vriend, je vergist je; geen mens heeft jou verraden! Ik weet nog veel meer van jouw huis en van jouw heel uitgebreide herberg; maar zorg er nu maar voor dat wij snel het gevraagde krijgen!'
[14] De waard zei: 'Ik heb mijn dienaren al een teken gegeven, en alles zal er geheel volgens uw wens weldra zijn!'

170 De waard vraagt naar de Heer

[l] Nu merkte de waard de hem maar al te goed bekende blinde bedelaar aan Mijn zijde op en zag, dat hij nu kon zien.
[2] Hij ging direct dichter naar de bedelaar toe, bekeek hem nauwkeuriger en zei toen (de waard): 'Jij was toch blind vanaf je geboorte en kunt nu zien, dat zie ik duidelijk. Wie heeft jou de ogen geopend en je ziende gemaakt?'
[3] De bedelaar zei: 'Deze Heer hier, die aan jou echte wijn en goed (404) brood gevraagd heeft! Wees blij, want er is jou een groot heil ten deel gevallen, omdat Hij in jouw huis Zijn intrek genomen heeft, en je zou Hem dan ook met het grootste respect moeten behandelen!'
[4] De waard, die nu stomverbaasd was, zei: 'Hoe heeft hij jou de ogen dan geopend?'
[5] De bedelaar zel: 'Ik vroeg Hem en Hij zei: 'Word ziende!', en ik werd ziende, en dat is alles wat ik je kan zeggen; en jij kunt je nu wel voorstellen wie dat moet zijn, in wiens woord en wil zo'n macht en gezag liggen!'
[6] De waard verbaasde zich steeds meer en bekeek mij met grote oplettendheid.
[7] Nu brachten de dienaren ook brood en wijn in de juiste hoeveelheid en zetten alles in goede orde op tafel.
[8] En de waard, die nu van ontzag vervuld was, vroeg mij: 'Heer, is het brood en de wijn zo naar Uw wens?'
[9] Ik zei: 'Helemaal; jouw dienaren hebben immers langer werk gehad, omdat ze dit brood en ook deze wijn uit een ander huis en een andere kelder moesten halen; want de goede dingen bewaar jij in één van je andere tien huizen in deze stad. In dit huis heb je echter alleen wat je de vreemdelingen gewoonlijk voorzet, en aangezien je een rijk man bent is dat niet zo prijzenswaardig van je. Jij bent weliswaar een Griek, samen met je hele gezin, en houdt geen rekening met de wetten van de joden, hoewel deze je niet onbekend zijn; maar ook een heiden strekt het tot eer en het dient hem ten goede, wanneer hij eerlijk handelt en volgens jullie wetten ieder het zijne geeft en aanbiedt.'
[10] De waard wist nu niet wat hij mij daarop zou moeten antwoorden; maar wij namen het brood en aten het en evenzo namen wij de wijn en dronken die, en ook de waard at en dronk met ons mee, omdat Ik hem Zelf brood en wijn aanreikte, en hij prees God en mij.
[11] De waard sprak met de andere burgers, die ons naar hem toe en vervolgens ook het huis in begeleid hadden. En juist aan de man die Mij eerst onderdak aangeboden had, vroeg de waard wat hij als ervaren jood wel van mij dacht, wie Ik was en waar Ik vandaan kwam.
[12] Maar de man zei: 'Ik heb deze wonderbaarlijke man nog niet eerder gezien, net zo mijn als jij! Maar van de genezen blinde, die in Jeruzalem al over hem gehoord had, heb ik vernomen dat hij hem met de naam 'Jezus' en 'zoon van David' heeft aangeroepen, en ik heb daaruit opgemaakt dat hij dan ook daar vandaan komt. Naar zijn kleding te oordelen schijnt hij echter een Galileeër te zijn, evenals sommigen die met hem meegekomen zijn.
[13] Alleen, hoe het ook zij, hij is nu eenmaal een buitengewoon mens, zoals de aarde er sinds Mozes en Elia nog geen gedragen heeft! De naam 'zoon van David', die de bedelaar hem gaf, heeft mij echter heimelijk op de gedachte gebracht dat hij volgens de voorspellingen van de profeten ofwel de profeet Elia is, die vóór de beloofde Messias der joden zal komen - of per slot van rekening de Messias zelf. Ik zou hem eerder voor het (405) tweede dan voor het eerste houden! Want alle profeten hebben steeds alleen uit naam van Jehova gesproken en gehandeld; maar deze spreekt en handelt helemaal uit eigen macht, en zoals gezegd bevestigt de benaming 'zoon van David' deze geheime opvatting van mij nog meer, want zo noemen de oude profeten meerdere malen de Messias die moet komen. Maar dat is nu ook wel alles wat ik je over hem kan zeggen!'
[14] De waard zei: 'Ik ben weliswaar te weinig thuis in jullie geloofsleer, maar sommige dingen weet ik toch wel, en zo weet ik ook van de beloofde Messias die ooit zal komen. Maar die wordt nu immers door alle joden als een grote oorlogsheld gezien en zij verwachten hem ook als zodanig, en denken dat hij hen van de Romeinse overheersing zal bevrijden en vervolgens een groot, onoverwinnelijk rijk zal stichten. Maar jij schijnt die Messias eerder goddelijke dan menselijke waardigheid toe te schrijven?'
[15] De man zei: 'Maar dat is ook de wijze waarop hij door de profeten en door David zelf wordt aangeduid; en als hij de joden echt van het juk van de Romeinen wil bevrijden, zal hij voor een dergelijk werk ook wel met meer dan alleen wereldse, menselijke heldenkracht toegerust moeten zijn.
[16] Maar dat is allemaal nog altijd in grote duisternis gehuld, en geen enkele jood kan met enige zekerheid verklaren in wat voor vorm en met wat voor eigenschappen de Messias zal komen. En aangezien dat niet te bepalen is, kan de Messias ook heel goed in deze wereld komen in deze vorm en met deze eigenschappen, op de manier zoals wij nu juist deze wonderman voor ons zien!
[17] Dat is zo mijn mening. Maar jij kunt nu nog meer brood en wijn laten halen; want ik zie dat de gasten wat er op tafel gezet is weldra op zullen hebben!'
[18] Daarop beval de waard direct zijn dienaren om te doen wat de man hem gezegd had en wij kregen dan ook al gauw meer brood en wijn.

171 De waard vraagt naar zijn spoorloos verdwenen zoon

[l] Daarop liep de waard naar mij toe en vroeg mij, of Ik ook iets gehoord had van de mening, die hij en de burger van Jericho over mij gevormd hadden!
[2] Ik zei: 'Jij wilt mij nu op een fijnzinnige manier ontlokken wat Ik eigenlijk ben. Maar op die manier zul je niet gemakkelijk van mij te horen krijgen wat jij wilt; want wie mij op de proef wil stellen, houdt zichzelf voor de gek! Ik weet immers alles wat jij sinds je geboorte gedaan hebt, hoe je van het eiland Patmos hierheen bent gekomen en hoe je rijk geworden bent; en zo weet Ik ook van je hele huis, je gezin, en dus zal Ik (406) ook wel weten welke mening jij en die andere burger over mij hebben!'
[3] Daarop zei de waard: 'Heer en meester, dat U dat soort alwetendheid bezit, heb ik direct aan het begin al gemerkt; maar ik heb al vaker met dergelijke orakelachtige mensen te maken gehad, die mij ook dingen onthuld hebben, die alleen ik en de goden konden weten, en daarom verbaast uw helderziende vermogen mij niet zo erg, omdat dat, zoals gezegd, al vaker voorgekomen is. Maar de genezing van de blinde is iets heel anders; dat is bij mijn weten nog nooit voorgekomen en ook nog nooit gehoord! Daaruit kan ik voor mijzelf al wel dezelfde conclusie trekken, als eerder al die burger uit Jericho en ik kan de woorden van één van onze oude wijzen hier heel goed toepassen.
[4] Die woorden nu luiden: 'Er bestaat geen groot en werkelijk wijs man zonder een goddelijke inspiratie.' En u lijkt mij het meest door een god geïnspireerd te zijn, waardoor u ook in staat bent om zulke dingen te doen, die alleen een god mogelijk zijn. En omdat dat bij u onbetwistbaar het geval is, kunt u ook heel goed de aan de joden beloofde Messias zijn, en deze mening over u heeft ook die burger, die tevens mijn buurman is, mij onomwonden toegegeven. En als u dat bent, is het voor ons heidenen ook hoog tijd om ons godenstelsel, dat op oude fabels berust, overboord te gooien en ons op de leer van de joden te richten!

[5] Als u degene bent voor wie ik en mijn buurman u houden, dan is uw alwetendheid meer dan goed verklaarbaar, en dan zult u ook vast en zeker kunnen zeggen waar mijn oudste zoon zich nu bevindt, hoe het met hem gaat en wat hij doet; want ik zou dat nu des te meer en heel zeker willen weten, omdat er nu al twee jaar verlopen zijn, zonder dat ik een bericht van hemzelf of van iemand anders over hem ontvangen heb. Als u mij dat genoegen kunt en wilt doen, dan zullen u en al uw metgezellen drie volle dagen in mijn huis op de meest voortreffelijke wijze gratis verzorgd worden!'
[6] Ik zei, terwijl Ik mij in zekere zin tot de leerlingen richtte: 'Het is toch merkwaardig - Ik heb maar één teken gedaan, en de heidenen hebben al het vermoeden gekregen dat Ik de Messias ben! Maar hoeveel tekenen heb Ik thuis in Galilea en in Jeruzalem wel niet gedaan, en hoe weinigen geloven er in Mij en hoevelen zijn mij niet vijandig gezind! Daarom zal het licht dan ook van de joden afgenomen en aan de heidenen gegeven worden, zoals Ik jullie al in eerdere keren heb gezegd.'
[7] Hierna richtte Ik mij pas tot de waard en zei: 'Jij wilde van mij horen waar jouw oudste zoon Kado zich bevindt, wat hij doet en hoe het met hem gaat? En als tegenprestatie wil je ons drie dagen lang gratis verzorgen! Maar wij blijven hier geen drie dagen, dus zul je je belofte ook niet na kunnen komen. En als je mij in plaats daarvan misschien met geld zou willen belonen, zou Ik echt niets aannemen - en voor wat je vandaag voor mij doet, zul je een volledige vergoeding ontvangen! En Ik weet dus niet om welke reden Ik jou het verlangde genoegen zou moeten doen! Maar zoals Ik de naam van jouw zoon ken, zo weet Ik ook zeker al het andere (407) wat hem betreft; maar op de door jou aan mij gestelde voorwaarden zeg Ik het je niet!'
[8] De waard zei: 'Heer en meester, stelt u mij dan voorwaarden, waaronder u, als ik die vervul, mij wilt openbaren wat ik verlang!'
[9] Ik zei: 'Goed, zo mag Ik het horen! Kijk, jij hebt grote schatten en rijkdommen, die jij niet hebt verworven op een manier die in Mijn ogen de enig juiste is! De wetten van de wereldse rechters kunnen je weliswaar niet veroordelen, omdat jij je heel goed kunt rechtvaardigen volgens de letterlijke strekking ervan, die door jullie rechtsgeleerden echter ook heel verschillend geïnterpreteerd kan worden; maar voor Mijn rechterstoel zou jij met al je rechtvaardigingen niet staande blijven!
[10] Mijn wetten echter luiden: Heb de ene, ware en levende God boven alles lief en je naasten en je medemensen als jezelf. Wat jij niet wilt dat zij jou zouden doen, doe dat hun ook niet; maar wat jij zou willen dat je medemensen jou zouden doen, doe dat hun ook!
[11] Als iemand jou erg bedrogen zou hebben, maar jij kon hem volgens de letterlijke inhoud van jullie wetten niets maken, omdat hij open met jou is omgegaan, maar jouw zwakheid langs wettelijke weg wist te benutten en hij zou je met de gesloten handel, koop of verkoop voor duizend pond bedrogen hebben - wat voor jou des te vervelender was, omdat jij hem voor dat feit bij geen enkele rechter kon aanklagen, aangezien iedere rechter jou 'Volenti non fit iniuna' (Latijn voor: Aan degene die het zo wil, geschiedt geen onrecht) ten antwoord gegeven zou hebben, wat zou jij dan zeggen tegen degene die jou bedrogen had, als hij naar jou toe zou komen en zeggen: 'Vriend, ik ben in al mijn doen en laten weliswaar door de wet beschermd en jij kunt mij niets maken - maar ik ben een goed mens geworden en ben nu gekomen om jou alles te vergoeden waarin ik je ooit bedrogen heb!', en vervolgens zou hij jou de duizend pond teruggeven en bovendien nog de rente betalen, die jouw duizend pond opgebracht zouden hebben als jij die bezeten zou hebben? Zeg mij, wat zou jij van een dergelijke handelwijze vinden?'
[12] De waard zei: 'Heer en meester, dat zou ik zeker het beste ter wereld vinden, en ik zou zo'n mens ook tegenover iedereen loven en prijzen en zou zijn beste vriend zijn!'
[13] Ik zei: 'Ga jij dan hetzelfde doen, dan zul je allen die in het geheim jouw vijanden zijn, tot echte vrienden maken! En kijk, dat zijn de voorwaarden waarop Ik, als jij ze waarachtig en serieus wilt vervullen, ook jouw wens zal vervullen!'
[14] Nu zei de waard: 'Heer en Meester, zowaar ik leef en zowaar als ik u nu ook beschouw en erken als degene die u volgens de voorspellingen van jullie profeten beslist bent, wil en zal ik de voorwaarden die u mij nu stelt vervullen; maar zeg mij nu hoe het met mijn oudste zoon gaat, die altijd mijn lieveling geweest is!'
[15] Ik zei: 'Goed dan; omdat Ik nu in je hart lees dat je ook zult doen wat (408) je mij nu plechtig beloofd hebt, wil Ik jou wel zeggen dat jouw zoon Kado met zijn vrouw en drie kinderen en tevens met een groot gevolg hier over een uur zal aankomen, en hij zal je dan zelf vertellen hoe het met hem gaat en wat hij allemaal gedaan heeft. Nu kun jij met je vele dienaren voorbereidingen treffen om te zorgen dat jouw zoon, samen met al de vele mensen die hij met zich mee zal brengen, in een van jouw tien huizen goed ondergebracht kan worden! Als jij mij gelooft, doe dan wat Ik je nu aangeraden heb!'
[16] Toen de waard dat van mij gehoord had, wist hij van louter vreugde even niet wat hij moest zeggen, en eerst bedankte hij mij voor wat Ik hem meegedeeld had; daarna beval hij zijn dienaren om onmiddellijk te doen wat Ik hem aangeraden had en plotseling was iedereen in het huis en ook in het naastgelegen huis heel druk in de weer.
[17] Toen nu alles volop in bedrijf was, riep hij ook zijn vrouw en zijn drie oudere dochters, die met hun helpsters voor de keuken moesten zorgen, en zei (de waard): 'Over een uur al arriveert onze Kado met een groot gevolg; doe dus jullie uiterste best om te zorgen dat alles op de beste manier voor hem bereid is, als hij aankomt! Vannacht moet hier een groot gastmaal bereid en gegeten worden, en jullie moeten daar allemaal aan deelnemen!'
[18] Hierop ging men toen ook in de keuken direct flink aan de slag.

172 De aankomst van Kado, de zoon van de waard

[l] Terwijl iedereen nu hals over kop druk bezig was, kwam de waard weer naar mij toe, bedankte mij nogmaals voor het bericht en zei heel vriendelijk: 'Heer en meester, ik ben de tweede blinde, die u nu ook ziende hebt gemaakt; want ik begin nu de grote schatten te zien die boven alles verheven zijn, en goed te begrijpen dat in u mijn huis het grootste heil ten deel is gevallen. Ja, wanneer men deze schatten bekijkt met het hart en het verstand, dan ziet men wel hoe volkomen waardeloos alle aardse schatten zijn, en hoe leeg, hoe weerzinwekkend! Maar wat kan een mens, die reeds in de diepste nacht en in volslagen onwetendheid tegen wil en dank op deze wereld geboren is, eraan doen, dat hij het meest waardeloze als kostbaar beschouwt en zich dag en nacht afmat om grote hopen van dat aardse slijk te verzamelen?
[2] Geef de mens reeds vanaf zijn jeugd een goed licht, en leer hem de ware God en zichzelf kennen, dan zal hij met gretig verlangen naar aardse schatten, maar naar de schatten des levens! Maar waar zijn de leraren, die in staat zouden zijn de mensen te tonen wat zij het meest nodig hebben? Daarom vraag ik u, beste Heer en meester: zend leraren met uw wijze van handelen onder de mensen, zodat zij door hen echte mensen worden!' (409)
[3] Ik zei: 'Nu heb je goed gesproken, en wat jij tegenover mij als wens hebt uitgesproken, wordt nu ook ten uitvoer gebracht; maar een boom valt niet met één slag, en zoals voor alle grote en goede werken is er tijd en geduld voor nodig volgens Gods eeuwige orde. Maar ieder mens, die voor zichzelf de waarheid des levens ingezien heeft, kan en moet die ook aan zijn medemensen meedelen, dan zal het daardoor gemakkelijk en weldra licht worden in de harten van de mensen.
[4] Wie de door mij aan jou getoonde ware levensgeboden aanneemt en ook getrouw in acht zal nemen, die zal ook weldra tot het volste levenslicht komen. Meer hoef Ik je niet te zegen; doe het, dan zul je het eeuwige leven ontvangen!
[5] Maar nu kun je met jouw mensen wel gaan kijken op de plek, waar de oude en de nieuwe weg elkaar kruisen! Zodra je daar aankomt, zul je ook je zoon Kado ontmoeten. Neem echter een fakkel mee, zodat jouw zoon jou snel herkent, en jij hem ook! Maar breng hem daarna hierheen; want ook Ik moet met hem spreken!'
[6] Na deze woorden verliet de waard in allerijl de gelagkamer en ging met zijn mensen en verscheidene buren zijn aankomende zoon tegemoet. Hij was nog maar nauwelijks op de aangeduide plek aangekomen, of daar kwam ook zijn zoon Kado, zittend op een muildier; hij herkende zijn vader direct, en aan het omarmen en liefkozen kwam bijna geen einde.
[7] Pas daarna begon de zoon aan zijn vader te vragen, hoe hij eigenlijk gehoord had dat hij nu zou arriveren.
[8] Toen zei de vader: 'Liefste zoon, op een heel wonderbaarlijke manier! Maar ik kan je nu niet meer vertellen; wanneer je thuis zult zijn, zul je al het andere ook horen.'
[9] Daarop trokken ze allemaal vlug naar de stad en kwamen ook weldra onder luid gejuich bij ons aan.
[10] Toen de zoon Kado met zijn enige vrouw en zijn kinderen onze gelagkamer binnenkwam, was het eerste wat hij deed, te vragen wie van de aanwezige gasten degene was, die zo heel precies geweten had van zijn aankomst in Jericho.
[11] En de vader leidde hem direct naar mij en zei: 'Kijk, mijn geliefde zoon, deze man is de heer en de grote meester! Maar kijk ook eens naar onze oude, blinde bedelaar, die jij nog goed kent! De heer en meester heeft hem het licht in zijn ogen volledig teruggegeven en hij heeft zich daarvoor van geen ander middel bediend dan zijn woord en wil. Wat zeg je daar nu van en wat denk je van zo'n mens?'
[12] De zoon keek een poosje met grote oplettendheid nu eens naar mij en dan weer naar de bedelaar, die nu weer helemaal ziende was, en zei toen: 'Mijn geliefde vader, ik zal mij zeker niet vergissen, wanneer ik zeg dat dit de man moet zijn, over wie ik reeds in Griekenland, in Klein-Azië en zelfs langs de Aziatische oever van de grote Pontus (De Pontus was in de oudheid het N.O. deel van Klein-Azië langs de Zwarte Zee. In 63 v.Chr. door Pompeius ouder Romeins bewind gebracht.) (410) veel buitengewoons gehoord heb. Terwille van hem heb ik in Athene alles verkocht en trok ik naar Palestina, om mij hier te vestigen, hoofdzakelijk om persoonlijk met die grote wonderman kennis te maken en kijk nu eens, degene die ik bovenal wilde zoeken, bevindt zich nu reeds vrijwel zeker in ons huis!
[13] Je weet, lieve vader, dat ik de afgelopen veertien jaar flink handel heb gedreven en daardoor ook grote rijkdommen heb verworven. Dat ik nu echter al meer dan twee jaar niets van mij heb kunnen laten horen, had als reden dat ik mijn handelszaken in Klein-Azië en over de hele Pontus dreef, daar had ik zoveel over de wonderman gehoord, dat ik al gauw het besluit heb genomen om al mijn handelszaken samen met de huizen en andere goederen aan een broer van deze lieve vrouw van mij te verkopen, hierheen te verhuizen en de beroemde man te leren kennen.
[14] In de afgelopen tijd, nauwelijks een halfjaar geleden, deed ik zaken in Frygië met een zekere koning Abgarus van dat gebied, en ik vertelde hem toen ook veel van wat ik op mijn grote reizen over water en over land allemaal had meegemaakt. Onder andere kwamen wij toen ook te spreken over onze grote wonderman, en ik was niet weinig verbaasd toen die eerder genoemde koning mij over die man, over wie hij als een goddelijk wezen sprak, meer wist te vertellen dan ik hem, en hij mij zelfs op zijn erewoord verzekerde dat hij hem persoonlijk kende en zijn vriend was. Hij beschreef mij ook de gestalte en de kleding van de wonderman en dat komt precies overeen met wat ik nu aan deze ware godsman gezien heb. En dat bracht mij er zojuist dan ook toe om te zeggen dat hij heel zeker de man zal zijn, ter wille van wie ik gedaan heb wat ik je eerder vertelde.
[15] Maar nu is er nog iets belangrijks; als dat ook overeenstemt, dan heb ik wat ik hier kwam zoeken! De eerder genoemde koning, aan wie ik de volste verzekering gaf dat ik zo spoedig mogelijk alles in het werk zou stellen om de grote wonderman zelf te leren kennen, schreef een brief met het opschrift: 'Aan de goede heiland Jezus te Nazareth in Galllea'. Deze brief heb ik bij mij en ik zal hem direct laten zien. Maar eerst moet ik nog een omstandigheid vermelden, die mij toch van wezenlijk belang lijkt.' (411)

173 De wensen van koning Abgarus van Edessa

[1] (Kado:) 'Toen ik spoedig daarna alles in Athene in orde gemaakt had en dan ook zonder verder oponthoud de thuisreis aanving, nam ik vanuit Tyrus de weg langs het oude Nazareth en informeerde daar zorgvuldig naar de goede heiland Jezus. Men toonde mij toen al gauw een kleine woning heel dicht bij de stad. Deze woning heb ik direct bezocht en ik trof daar enkele vrome en rechtschapen timmerlieden aan, die mij voorstelden aan een vrouw met de naam Maria, die al weduwe was en de lichamelijke moeder van de gezochte heiland was, maar die mij toch niet wist te zeggen waar haar zoon Jezus zich in die tijd en op dat moment bevond.
[2] Ze vroeg mij evenwel zeer dringend om hem op te zoeken en, als ik hem ergens zou treffen, haar daarover te willen berichten - wat ik dan ook op mijn woord van eer beloofde te doen. Zij en ook de timmerlieden, die zich zijn broers noemden, wisten een heleboel wonderlijke dingen over hun geliefde Jezus te vertellen, en ik van mijn kant heb hen ook verteld wat ik op mijn reizen over hem gehoord had, wat hen zichtbaar groot genoegen deed.
[3] Wat die familie, die ik ook geschenken heb gegeven, mij over de geliefde heiland zei, stemde helemaal overeen met wat ik van de koning van Frygië gehoord had en, voor ik nog naar Nazareth kwam, ook al in Tyrus en in verscheidene steden langs de oevers van de zee.
[4] Nu hangt het er enkel nog van af of deze wonderman die jij, lieve vader, mij getoond hebt, de geliefde heiland Jezus uit Nazareth is, voor wie ik die brief bij mij heb, en dan heb ik mijn heil gevonden!'
[5] Hierop boog Kado voor mij en zei: 'Heer en grote meester, zeg mij toch, of u in waarheid degene bent voor wie ik deze brief bij mij heb!'
[6] Ik zei: 'Vraag het eerst aan deze genezen bedelaar en daarna ook aan al deze leerlingen van mij; want zij zijn nu allemaal mijn trouwe getuigen, en zij zullen je de waarheid zeggen en je die niet onthouden!'
[7] De bedelaar zei met grote vreugde: 'O Kado, zoek niet verder; want wie je zo ijverig zocht heb je al gevonden! Dit is de lieve en goede heiland Jezus uit Nazareth en als zodanig een zoon van David, zoals ook de oude profeten en vaderen hem al lang geleden van tevoren genoemd hebben.'
[8] Toen de zoon dat van de bedelaar hoorde, informeerde hij niet meer verder, maar haalde de brief uit zijn zak en gaf hem aan mij met de woorden (Kado): 'Heer en Meester, U bent inderdaad Degene die ik gezocht heb! Vergeef mij, dat ik U zo lang niet mijn gepraat en verhalen heb vermoeid!' [9] Ik zei: 'Ik zou vandaag ook niet hier zijn, als Ik niet geweten had dat jij nog deze avond hier zou aankomen, op zoek naar mij. Maar maak het je nu gemakkelijk, aangezien je enigszins moe bent geworden van de lange reis; kom daarna terug, dan zullen wij nog heel wat met elkaar te bespreken hebben!' (412)
[10] De zoon dankte mij voor dit antwoord en ging toen direct met zijn vader en met de zijnen naar een grote aangrenzende kamer, waar hij andere kleren aantrok en de bagage die hij bij zich had in orde bracht; want al de vele andere dingen en schatten werden door zijn dienaren en ook door die van zijn vader in het grote naastgelegen huis ondergebracht, en ook werden de vele lastdieren verzorgd.
[11] De zoon kwam dan ook al gauw weer bij mij terug met de zijnen en vroeg mij of Hij aan mijn tafel mocht plaats nemen, wat Ik hem ook allervriendelijkst toestond. Natuurlijk moesten enkelen van mijn leerlingen aan een andere tafel gaan zitten, omdat mijn tafel maar klein was; maar dat gaf niets, omdat er toch een tweede tafel niet ver van mij stond.
[12] Wij zaten nu heel opgewekt bij elkaar, en Kado vroeg mij of Ik nu niet eerst de brief van de koning zou willen openen en inzien.
[13] Ik zei: 'Vriend, dat is bij mij niet nodig; want Ik kende de inhoud al veel eerder dan de koning er aan gedacht had Mij een brief te schrijven! Maar maak jij de brief maar open en lees hem ook aan de anderen voor; want er zullen er hier niet veel zijn, die de Griekse taal niet kennen! Hier is de brief, lees jij hem voor!'
[14] Kado zei: 'O beste, goede heiland, dat zou te brutaal van mij zijn; want wat U alleen aangaat hoeven wij niet van U te horen, en omdat de brief alleen aan U gericht is, hoeven wij de inhoud ervan ook niet te weten. Maar dat die koning, die U zo buitengewoon liefheeft en de grootste achting voor U heeft, in de brief dezelfde gevoelens heeft geuit als hij tegenover mij hardop heeft uitgesproken, dat kan iedereen zich wel voorstellen, en dus geef ik deze zeer waardevolle brief met alle respect weer aan U terug.'
[15] Nu nam Ik de brief, gaf hem aan de leerling Johannes met de opmerking dat hij die moest lezen en daarna in mijn naam ook moest beantwoorden, wat Johannes ook deed, omdat hij goed in het Grieks kon schrijven.
[16] En reeds de volgende dag stuurde Kado het schriftelijke antwoord door middel van drie boden aan de koning en schreef hem ook zelf een brief, waarin hij hem meedeelde hoe hij mij gezocht en tot zijn grote geluk ook gevonden had.
[17] Nadat Ik nu de brief aan Johannes gegeven had, vroeg Ik aan Kado: 'En nu kun jij terwille van de anderen nog voor het avondmaal in het kort iets vertellen over de dingen, waar die koning ten aanzien van mij hoofdzakelijk met jou over gesproken heeft?'
[18] Kado zei: 'O beste, goede heiland! Als ik alles moest vertellen wat de koning mij aan goeds en verhevens over U gezegd heeft, dan zou ik wel dagenlang bezig zijn; maar alleen de hoofdzaak aan te roeren, waarvan ik in mijn inleidende woorden al iets naar voren gebracht heb, zal niet veel tijd vergen.

[19] Het grootste verlangen van de koning zou zijn om U, o Heer en Meester, samen met al Uw leerlingen en vrienden bij zich te hebben, en (413) wel te meer daar hij uit betrouwbare bronnen vernomen heeft hoezeer de voorname joden en hun trotse en buitengewoon heerszuchtige en hebzuchtige priesters U haten en U in hun onbegrensde blindheid en razernij zelfs naar het leven staan. Deze koning heerst over een heel vreedzaam land en volk, dat U weldra zou erkennen en U samen met de koning uit louter liefde, hoogachting en dankbaarheid op handen zou dragen. In zijn land zou U veilig zijn voor iedere vervolging en zou U de rust hebben, die U die elders misschien wel nergens zou vinden.
[20] Zo heeft de koning ook een zoon, die van tijd tot tijd in meerdere of mindere mate met ziekte te kampen heeft. Dat hij graag zou willen dat U hem volkomen zou genezen, dat weet U, beste en goede heiland, vanzelfsprekend het best. Zo heeft hij tegenover mij ook eenmaal zijn vurige verlangen geuit, dat hij graag tenminste een getrouwe afbeelding van U zou willen hebben en zo mogelijk ook van enkelen van Uw beste leerlingen. En dat is volgens mij ook wel de voornaamste wens van de koning, omdat hij daar veel over gesproken heeft. Heer en Meester, vergeef mij, als ik mij zo hier en daar wat grof en ongepast heb uitgedrukt!'
[21] Ik zei: 'Jij hebt hier, heel kort samengevat, een buitengewoon goed verslag gegeven - en kijk: datzelfde, zij het in iets andere woorden, zoals dat in een brief gebruikelijk is, staat ook in de brief, en met name in de huidige brief, hoe en waarom hij mij bij zich zou willen hebben! De wens van de koning verheugt Mij erg, en voordat er van nu af een jaar voorbij zal zijn, zal Ik die ook in de geest en in de volste waarheid realiseren; maar eerst moeten er nog heel grote dingen gebeuren, die mijn leerling hem wel zal meedelen. Daardoor zal de koning dan ook zeer gerustgesteld en getroost zijn.'

174 De maaltijd bij de waard

[1] Toen Ik uitgesproken was, kwam er vanuit de keuken bericht dat het gastmaal klaar was en ook opgediend kon worden. De waard gaf het teken om de spijzen op te dienen. En er werd een grote hoeveelheid zeer goed toebereide spijzen op tafel gezet, deels op Griekse wijze en deels op joodse wijze klaargemaakt, in zilveren schalen, en op mijn tafel in gouden schalen. De waard en de zoon en zijn vrouw en kinderen, evenals zijn moeder en thuiswonende jongere zusters vroegen mij nadrukkelijk om aan het avondmaal, dat een waar feestmaal zou zijn, deel te nemen, omdat Ik, toen de spijzen opgediend werden, aanstalten maakte om mij samen met mijn leerlingen van tafel te verwijderen. Omdat zovelen het vroegen bleef Ik toen samen met de leerlingen aan tafel, en iedereen in het hele huis werd daar buitengewoon blij en opgewekt van. Wij aten en dronken wel ongeveer een uur lang. (414)
[2] Er werd Mij een bijzonder goede vis voorgezet, die in deze streek heel zeldzaam en kostbaar was, en Ik at die ook op, waarover Kado zijn grote vreugde te kennen gaf. Maar omdat ook enkele leerlingen, die vissers waren, min of meer met het water in de mond onder elkaar opmerkingen maakten over het feit dat de vis die Ik gegeten had zo kostelijk was, en Kado die opmerkingen hoorde, speet het hem te dat hij niet ook voor de leerlingen nog een paar van zulke edele vissen in voorraad had, en hij zei dat hij daar morgen wel voor zou zorgen.
[3] Ik zei: 'Vriend, dat is toch niet nodig! De leerlingen, die voor het merendeel vissers aan het meer van Galilea zijn, hebben zo onder elkaar maar wat gesproken over de waarde van de vis die Mij voorgezet is; want dergelijke vissen zijn zeldzaam en daarom ook kostbaar.'
[4] Deze woorden stelden Kado en ook zijn vader weer gerust en de leerlingen maakten daarna ook geen opmerkingen meer in die richting, maar prezen ook de voortreffelijkheid van de andere spijzen, waarvan niet eens een derde deel opgegeten kon worden.
[5] Toen wij klaar waren met het gastmaal, kwamen er verscheidene armen van Jericho, die gehoord hadden wat hier gebeurd was en vroegen of men hen iets van het overgebleven voedsel zou willen geven, aangezien ze erg hongerig en dorstig waren.
[6] Kado vroeg mij of die zogenaamde armen ook de waarheid spraken.
[7] Ik zei: 'De meesten wel; alleen zijn er een paar bij die meer door nieuwsgierigheid en begerigheid hierheen gedreven werden dan door een of andere nood. Maar onthoudt ook dezen niets; want ook de Vader in de hemel laat Zijn zon immers over zowel onrechtvaardigen als rechtvaardigen schijnen!
[8] Wie iets goeds voor zijn vrienden doet, doet daar goed aan, want het is immers een vanzelfsprekende plicht dat men iets goeds doet voor degenen die ook ons alleen maar goed doen. Maar het is van meer waarde om ook voor zijn vijanden iets goeds te doen. Wie dat doet, zal eens een grote vergelding in de hemel kunnen verwachten en op deze aarde zal hij daardoor gloeiende kolen op de hoofden van zijn vijanden stapelen, hun daardoor eerst hun schuld aantonen zonder rechter en rechtbank en hen tot zijn vrienden maken.
[9] Zie, allen, die nu hier zijn komen vragen om wat er overgebleven is, zijn geen vrienden van dit huis, omdat zij het als zeer rijk, maar tevens als hardvochtig kennen! Voldoe nu dan ook aan hun verlangen, dan zullen ze morgen en in het vervolg anders over jullie oordelen!'
[10] Kado en zijn vader bedankten mij voor dit advies en de vader gaf opdracht om de resten in een grote mand te verzamelen en ze zo aan de smekelingen uit te delen en het iedereen ook een aarden kruikje met goede wijn geven.
[11] Toen de smekelingen zo goed voorzien waren, begonnen ze ook al gauw de goedheid en rechtvaardigheid van de waard te roemen, en verscheidenen van hen vroegen hem bovendien nog vrijwillig om vergeving, (415) als ze zich ooit misprijzend over hem uitgelaten mochten hebben. Maar de waard liet hen vriendelijk gaan, terwijl hij hen de verzekering gaf dat hij tegen niemand meer een of andere grief koesterde. Allen gingen nu rustig weg en vanaf de straat was in de kamer nog de ene loftuiting na de andere over de waard en zijn zoon Kado te horen.
[12] Toen zei de waard tegen mij: 'O, hoeveel dank ben ik nu nogmaals verschuldigd, voor het feit dat U mij nu in één keer van heel veel vijanden bevrijd hebt door Uw zeer wijze raad, die ik echter van nu af aan ook steeds strikt in acht zal nemen! Maar nu wil ik U iets anders voorleggen, en ook daarin zult U mij beslist de beste raad geven!
[13] Kijk, Heer en Meester, zoals U maar al te goed bekend is, zijn wij allemaal Grieken, en dus heidenen! Maar toch houden wij jullie oude geloofsleer steeds meer in ere, hoe meer wij Mozes en de profeten doorbladeren. Wij hadden dan ook al verscheidene malen het besluit genomen om ons vast en onverbrekelijk bij jullie geloof aan te sluiten en zodoende dan ook volgens de grondbeginselen en wetten daarvan te leven en te handelen. Maar dat ging niet zo gemakkelijk als wij het ons voorstelden.
[14] Wat de zuivere leer zelf betreft zou voor ons alles wel in orde zijn, en wij hebben daar dan ook al meerdere malen met een plaatselijke rabbi over gesproken. Maar deze zwetste tegenover ons over een heleboel lastige overgangsceremoniën, die naar mijn idee geheel overbodig zijn en iedere betere en verstandige betekenis missen, en, ingeval wij die niet aan ons lieten voltrekken, over een grote ontheffingssom volgens de wetten van de tempel. En daarom zijn wij tot op dit moment nog Grieken gebleven, en des te meer omdat wij van jullie priesters werkelijk nog nooit enig bijzonder opbouwend en aanlokkelijk getuigenis gehoord hebben.
[15] Wat vindt U daar nu van? Zijn die overgangsceremoniën of die grote ontheffingssom absoluut noodzakelijk om in het hart, in de wil en in het verstand een goede jood te worden, en kan men op geen enkele andere manier volkomen joods worden?'

175 Doel en betekenis van ceremoniën

[1] Ik zei: 'O zeker wel! Wie de wetten van Mozes kent en daarnaar leeft en handelt, zich in zijn hart waarachtig en ernstig onthoudt van de waardeloze heidense veelgoderijen dan alleen de éne ware God boven alles liefheeft en zijn naaste, zoals Ik je al getoond heb, als zichzelf, die is dan volkomen joods en heeft daar verder niets meer voor nodig.
[2] Wat is er nog gelegen aan de tempel in Jeruzalem, of aan al die loze ceremoniën, die alleen vóór mijn komst een voorbereidende symbolische betekenis hadden, maar nu hol, zinloos en zonder betekenis zijn! (416)
[3] Denk in plaats van het betalen van een ontheffingssom liever metterdaad aan de armen en maak ieder onrecht goed, dan zijn jullie in mijn ogen en die van God meer dan volmaakte joden en zullen als zodanig ook een groot aandeel in mijn rijk hebben!
[4] Als Ik jullie dat zeg, dan kunnen jullie mij wel geloven; want de God, die eens op de Sinaï tot Mozes sprak, spreekt nu door mij tot jullie! En als Ik nu iets in mijn ogen voor juist en geldig verklaar, wie zou jullie dan het tegendeel moeten bewijzen? - Heb je mij begrepen?'
[5] De waard en ook zijn zoon Kado zelden vol vreugde: 'Wie zou iets wat volgens het zuiverste inzicht en het scherpste verstand van een mens maar al te waar is, niet begrijpen? Wij danken U ook voor dit verhelderende antwoord!
[6] Maar omdat wij nu toch aan het praten en vragen zijn, zouden wij graag van Uw wijsheid horen waarom er eigenlijk ooit een ceremoniële zogenaamde godsdienst ingevoerd is, en waarom God die ooit heeft toegelaten. Want naar ons idee is dat steeds de reden voor allerlei bijgeloof, veelgoderij, afgodendom en tenslotte volledige goddeloosheid geweest, zoals wij zien bij de wijsgeren die de leer van Diogenes aanhangen. Wanneer de mensen direct vanaf het oerbegin een zuivere leer van plichten ten aanzien van God en de mensen gegeven zou zijn, net zo eenvoudig en begrijpelijk als U, o Heer en Meester, die ons hebt voorgehouden, dan zou er toch zeker veel onheil op deze aarde achterwege gebleven zijn.
[7] Mozes is ontegenzeglijk de zuiverste en meest waarachtige godsleraar en meest getrouwe verkondiger van Gods wil aan de mensen; maar ook zijn leer is niet zonder enige ceremonie, hoe betekenisvol die ook is; en juist de ceremonie is nu het zichtbare verval van het overigens zo verheven jodendom, en het wordt in de loop van de tijd steeds maar erger. Waarom werd er in de oertijd eigenlijk altijd samen met de openbaring van een goddelijke leer een ceremoniële cultus verkondigd, en werd er zelfs geboden die strikt te beoefenen?'
[8] Ik zei: 'Vriend, naar menselijke maatstaven heb je heel goed gesproken, en in het allereerste begin van de mensen op deze aarde is hun de goddelijke leer ook net zo zuiver gegeven als Ik die jullie nu geef, maar de mensen, die bij alles wat er gebeurt en ontstaat in de natuur der dingen en de verschijnselen op en boven deze aarde maar al te gauw een daaraan voorafgaande ceremonie ontdekten, vielen daardoor zelf bij al hun handelingen terug op een daaraan voorafgaande ceremonie en pasten die dan ook toe bij hun erediensten voor God.
[9] Zo beweerden zij dat men God alleen op bepaalde reine plaatsen moest aanbidden en vereren; wie dat niet deed, liet daarmee zien dat hij geen ware achting en ontzag voor God had. Om zulke plaatsen voor de mensen des te eerbiedwaardiger te maken, verrichtte men daar een soort offerdienst, in het begin weliswaar met werkelijk zuivere en weloverwogen goede bedoelingen, aangezien de mensen daar een deel van de opbrengst van hun arbeid en hun inspanningen voor de door God opgewekte leraren (417) moesten offeren, zodat de leraren die zich met het onderricht bezighielden daarmee in hun levensonderhoud konden voorzien.
[10] Toen de mensen zich langzamerhand steeds meer vermenigvuldigd hadden op de aarde en zich steeds verder verspreid hadden, kwamen er ook steeds meer leraren en godsdienstige, door de leraren tot rein en God waardig verklaarde plaatsen, bedehuizen en offerplaatsen. Toen nu de mensen door hun ijver rijker en welvarender waren geworden, waren ze ook niet meer tevreden met de plaatsen die alleen maar rein en voor God waardig verklaard waren, zoals bepaalde heuvels, kleine bossen, zuivere bronnen en hier en daar ook met welriekende bloemen aangelegde tuinen, maar ze bouwden aanzienlijker hutten, later huizen en tempels, waar de leraren het volk onderrichtten, de hun gebrachte offers aannamen en met het volk daar tot God baden met woorden, gebaren en ook met gezangen; en met de dingen die zij bijzonder mooi, prachtig en verheven vonden, eerden ze dan ook God als de Schepper van zulke prachtige dingen en ze wijdden die ook aan Hem.
[11] En kijk, zo hebben de mensen, en in het bijzonder hun steeds rijker maar ook steeds hebzuchtiger en heerszuchtiger geworden leraren en voorgangers, langzamerhand zelf de ceremoniële godsdienst (die werkelijk alleen maar in naam godsdienst is) uitgevonden en ingevoerd, en daaruit is vervolgens maar al te gauw een waar afgodendom voortgekomen!
[12] Mozes heeft in feite geen ceremonie ingevoerd, maar heeft die alleen maar uitgelegd en teruggebracht tot de oude, zuivere oertoestand. Hij vernietigde beelden en tempels en slechts één hut was daarvoor bestemd, waarin zich de ark bevond; daarin werden de wetten en boeken van Mozes en later ook de geschriften van de andere profeten bewaard, naast nog andere voorwerpen, die aan Gods daden herinnerden.
[13] Maar Mozes heeft volgens de aanwijzingen van God aan alles wat op een ceremonie leek, steeds een dubbel doel verbonden: het ene was, dat de ceremonie symbolisch zoals een tekenschrift alles weergaf wat nu in mijn tijd in volle werkelijkheid gebeurt en nog verder zal gebeuren; en ten tweede verbond hij er politieke doeleinden aan en ook andere, die zeer heilzaam waren voor het in stand houden van de lichamelijke gezondheid en voor deze streken der aarde. Hij schreef hun voor wat ze mochten eten en drinken, en hoe, wanneer en hoe vaak ze zich moesten wassen en reinigen, hoe hun woonhuizen gebouwd en ingericht moesten zijn en welke kleding de joden moesten dragen.
[14] Zo diende dan ook de besnijdenis een dubbel doel; want ten eerste werd daardoor aan iedere pasgeboren jood een naam gegeven en werd het jaar en de dag en zelfs het tijdstip van zijn geboorte ingeschreven in het grote besnijdenisboek - wat allemaal noodzakelijk was - en aan de pasgeboren jood werd daardoor de verplichting opgelegd om zich tot een volmaakt mens te ontwikkelen, God te erkennen, in Hem te geloven, Hem boven alles te achten en lief te hebben en Zijn geboden te houden. Kijk, dat was het geestelijk-morele doel van de besnijdenis! Het andere doel was (418) echter weer van staatkundige aard en had tevens invloed op de gezondheid en reinheid van het lichaam.
[15] Nu is het voorjou gemakkelijk om duidelijk in te zien dat de oude ceremonie van de joden in feite geen godsdienstige was, maar enkel en alleen diende tot heil van de mensen; dat ook die ceremonie mettertijd overging tot een volledig afgodendom, dat ziet nu iedere enigszins helderder ziende en denkende heiden wel in, laat staan een zuivere, door God verlichte jood.
[16] Overigens gebeurt alles in deze wereld onder een bepaalde ceremonie, zoals Ik al eerder gezegd heb. Een ceremonie is op zichzelf weliswaar waardeloos, maar gaat toch steeds vooraf aan iedere gebeurtenis van belang en begeleidt en volgt die ook als zijn waardeloze schaduw.
[17] Kijk maar eens met aandacht naar een aanbrekende dag! De eerste voorbode is een lichte schemering in het oosten en bepaalde bekende sterren, die vóór de zon boven de horizon uitstijgen. Op die eerste lichte schemering van de dag volgt weldra een helderder ochtendschemering, daarna een morgenrood en zo nog veel meer. Al deze gebeurtenissen, die aan de ochtend voorafgaan, zijn in zeker zin eigenlijk toch ook ceremoniën, die op zichzelf echt geen waarde hebben, en al helemaal niet meer wanneer de zon helemaal is opgegaan.
[18] Zo is nu in Mij voor alle joden en ook voor alle heidenen de geestelijke zon opgegaan en zodoende kunnen alle beelden, dingen en ceremonicn, die Mij van tevoren aanduidden en verkondigden, hoe rijk aan betekenis ze op zichzelf ook zijn, geen waarde meer hebben voor het ware leven van de mens; want op klaarlichte dag zal geen enkel verstandig mens het immers in zijn hoofd halen om een nachtlamp aan te steken, om aan de dag een nog sterker licht te geven.
[19] En zoals Ik je nu de ceremonie van het aanbreken van de dag getoond heb, zonder je speciaal op eenzelfde ceremonie voor de vallende nacht te wijzen, zo kun je de gebeurtenissen van de komende zomer of de herfst, de winter en ook het voorjaar als een ceremonie beschouwen, en ook de gebeurtenissen bij de ontwikkeling van bijvoorbeeld een vruchtboom en nog andere gewassen en schepselen op deze aarde; voor het voortbrengen van een rijpe en smakelijke vrucht zijn ze weliswaar absoluut noodzakelijk, maar de eigenlijke waarde is tenslotte toch alleen maar gelegen in de rijpe en goede vrucht.
[20] En dat is nu hier het geval in de sfeer van het geestelijke leven. Aan deze lichttijd gingen veel ceremonien vooraf, die nu echter waardeloos en zinloos zijn geworden, omdat de zon van het leven zelf is opgegaan en iedereen nu de volkomen rijpe vrucht van de boom des levens kan plukken en zich kan verzadigen en versterken ten behoeve van het eeuwige leven van de ziel. - En als hij dat kan, hoezo zouden dan al die voorafgaande ceremoniën nog enige levenswaarde voor hem hebben'.
[21] En zo kun jij nu dan ook een echte en in mijn ogen wettige jood zijn zonder de besnijdenis en zonder ervoor te betalen. Want wie overdag (419) wandelt, hoeft geen ochtendschemenng te begroeten als noodzakelijk voor zijn leven, en wie van een boom reeds de geheel rijpe vrucht geplukt en wel voor zich heeft liggen, hoeft zich er toch ook echt niet meer om te bekommeren hoe de boom knoppen gezet en daarna gebloeid heeft, en of hij veel of weinig bladeren had. Want de vrucht is de hoofdzaak; als die er is, dan heeft al het voorafgaande geen waarde meer.
[22] Ik geloof dat jij en alle andere aanwezigen hier nu wel begrepen zullen hebben hoe de ceremonieën onder de mensen ontstaan zijn, en welke waarde ze in hun zuiverheid hadden. En evenzo zullen jullie nu ook begrijpen, hoe de ceremoniën langzamerhand ontaard zijn en nu geen enkele andere waarde hebben en kunnen hebben dan de schaduw, die de wandelaar volgt, als hij zijn levensweg richt naar de richting en de stand van de zon. - Hebben jullie allemaal dat nu goed begrepen?'
[23] Allen zelden: 'Ja, Heer en Meester; want deze keer hebt U weer eens helder en volkomen duidelijk gesproken!'
[24] Speciaal de leerlingen benadrukten dit.
[25] Daarop zei Ik: 'Laten jullie je dus niet meer door een of andere wereldse ceremonie gevangen nemen! Blijf allemaal bij en in de waarheid; die alleen is het licht des levens en zal jullie vrij maken van iedere waan en begoocheling!'

176 Het wezen van de waarheid

[1] Hierop bedankten de waard en zijn zoon Mij nogmaals voor deze les, maar de waard zei tenslotte: 'Dat de mens alleen door de waarheid vrijgemaakt kan worden van iedere waan en begoocheling, is beslist een grote heilige waarheid op zichzelf, maar bij alle ons bekende volkeren hebben heel veel wijzen voortdurend naar de waarheid gevraagd, die ook ijverig gezocht en haar niet kunnen vinden, en nog niemand heeft als een geheel en al uitgemaakte zaak en voor de mensen begrijpelijk kunnen uitleggen, wat de waarheid is. En daarom zou ik nu zo graag van u, beste heer en meester, willen horen wat de waarheid nu uiteindelijk is; want u zult ons daar wel het best uitsluitsel over kunnen geven. Pas wanneer de mens weet wat de waarheid is, en hoe en waar hij die kan vinden, kan hij haar ook als richtsnoer voor zijn leven in zich opnemen en zich daardoor bevrijden van iedere waan en begoocheling. Wat is dus de volle waarheid, en hoe en waar vinden wij die?
[2] Ik zei, met een vriendelijk gezicht: 'Kijk Mij aan en luister heel goed naar wat Ik je nu zal zeggen: God, de Ene en enig Ware, is de waarheid. Wie God, de enig Ware, gevonden heeft, die heeft ook de waarheid gevonden, die hem vrij en volkomen levend zal maken. Maar als de mens God gevonden heeft en Zijn getrouw geopenbaarde wil heeft leren (420) kennen, en hij leeft en handelt daarnaar, dan is ook die mens in zichzelf tot waarheid geworden; als de mens dat echter is, dan is Hij ook al vrij en vanuit de dood van de wereld en haar materie doorgedrongen tot het leven uit God.
[3] Ik zie in jou weliswaar nog een vraag, die niet zo gemakkelijk te beantwoorden is als die Ik nu beantwoord heb, maar Ik zal ook voor jouw nieuwe, nog niet uitgesproken vraag wel een antwoord vinden dat iedereen zal begrijpen.
[4] Jouw nog niet uitgesproken vraag luidt: 'Het is helemaal juist dat God alleen de waarheid is, en wie God gevonden heeft, heeft de waarheid gevonden die hem vrij kan maken; maar waar is God, wie is Hij, hoe luidt als volmaakt waar Zijn wil, en tenslotte: hoe vind ik God, en hoe weet ik dat Hij het inderdaad is?'
[5] Ja zie, mijn beste vriend, het is voor Mij niet moeilijk om met mijn antwoord een volledig licht op deze vraag te laten schijnen, maar voor jou zal het toch wel moeilijk zijn om dat licht in het gegeven antwoord ook duidelijk te begrijpen! Maar laten we het proberen!
[6] Kijk, God is een absoluut zuivere en eeuwige geest! Deze eeuwige Geest is de puurste en zuiverste liefde, en derhalve het eeuwige leven zelf. De liefde is echter een vuur en in zichzelf een vlammend licht, en dat alles is de waarheid.
[7] In God, de eeuwige oergrond van alle zijn, is dan ook het meest volkomen zelfbewustzijn, de hoogste intelligentie, wijsheid en macht, en als het niet zo zou zijn, dan zou er ook nooit iets geschapen zijn; want wat in zichzelf niets is, kan zich ook nooit als iets manifesteren.
[8] ln God is dan ook de hoogste intelligentie en het meest lichtende zelfbewustzijn eeuwig aanwezig en werkzaam tegenwoordig. Als dat niet zo zou zijn - wie zou dan de engelen en mensen een leven met intelligentie en zelfbewustzijn hebben kunnen geven? Of is het soms mogelijk om iemand iets te geven, als men het zelf niet heeft? Kan een stomme en ruwe kracht een volmaakt leven geven?
[9] Jij hebt in je leven toch al verscheidene malen allerlei blinde en in zichzelf stomme krachten door elkaar zien woeden en razen; maar heb je ook al eens ergens een orkaan zien woeden, die door middel van zijn zeer grote machts- en krachtsontwikkeling ook maar een nog zo armzalige schapenstal of varkenshok bij elkaar wervelde? Of heeft er wel eens een bliksem, als die vanuit een wolk in de aarde sloeg, ooit iets anders dan een hoogst wanordelijke vernietiging teweeg bracht?
[10] Als je nu naar al die stomme krachten en machten kijkt, dan zul je als product van hun ruwe werkzaamheid nooit iets ontdekken, waarin je op zichzelf ook maar het kleinste vonkje van een of andere intelligentie en inzicht zou kunnen zien! Ja, een wijze onderzoeker zal zelfs in de ruwste werkzaamheid van die blinde en stomme krachten en machten een bepaalde ordening en een wijs plan ontdekken; maar die zijn niet het eigendom van die blinde en stomme krachten en machten, maar het (421) eigendom van God, die vanuit Zijn hoogsteigen en eindeloos wijze macht van Zijn wil dergelijke krachten voortbrengt, om voor het een of andere deel van de aarde een goed doel te bereiken.
[11] Als je nu naar de planten, dieren en in het bijzonder naar de mens kijkt, dan zul je in alles de grootste orde en een wijs opgezet plan in samenhang met de grootste doelmatigheid aantreffen; en dat hebben deze levende dingen zich allemaal niet zelf kunnen geven, omdat ze er immers tevoren als op zichzelf bestaande dingen toch niet waren en nooit geweest zijn! Maar als ze nu bestaan en hun bestaan met zekerheid verwijst naar een zeer wijze Grondlegger, dan is het toch ook duidelijk dat alleen Zijn hoogste intelligentie, Zijn macht en Zijn absoluut volmaakte zelfbewustzijn dergelijke zeer uiteenlopende wezens vanuit Zichzelf tot leven heeft kunnen roepen.
[12] De mens heeft zelfs in zijn geestelijk nog onontwikkelde sfeer van puur natuurlijk leven, reeds een lichtende, verreikende intelligentie, waaruit zijn inzicht en verstand zich ontwikkelen zoals een boom uit een zaadkorrel, en met behulp daarvan realiseert Hij al snel heel opmerkelijke en goed geordende werken.
[13] Wie, behalve God, zou aan de mens, wiens lichaam reeds een zeer kunstig organisme en zeer wijs ingerichte levensmachine is, intelligentie, zelfbewustzijn, inzicht, verstand, liefde en een geheel vrije wil met de overeenkomstige daadkracht kunnen geven en die in stand kunnen houden en vervolmaken?! Vriend, wanneer je ook maar enigszins helder nadenkt over wat Ik je nu slechts heel in het kort geschetst heb, dan zul je daarin ook gemakkelijk de natuurlijke weg ontdekken waarlangs de mens, als hij maar echt wil, God en met Hem de eeuwige waarheid kan vinden! En als hij deze weg opgaat met alle liefde voor Degene die hij zoekt, zal hij Hem ook vinden; en als Hij Hem gevonden heeft, dan zal de Gevondene hem ook al gauw Zijn wil meedelen.
[14] Als de mens vervolgens in overeenstemming hiermee handelt, wordt het ook helderder en licht in zijn ziel, die zich door de liefde tot God, die zij gevonden en herkend heeft, steeds meer verenigt met de geest uit God.
[15] En kijk: wanneer bij de mens deze staat is ingetreden, dan is hij zelf tot waarheid geworden, omdat hij de waarheid in zichzelf heeft gevonden; en daarmee zul je nu wel inzien wat de waarheid is, hoe ze gezocht moet worden en hoe en waar ze ook altijd zeker te vinden is.
[16] En als je de waarheid zo gevonden hebt en daardoor dan ook vrij en zuiver geworden bent, dan wordt daardoor ook alles wat je omringt tot waarheid, zuiverheid en vrijheid; want voor de waarachtige is alles waar, voor de reine is alles rein en voor de vrije is alles vrij. Meer heb je voorlopig nog niet nodig. Maar vraag jezelf nu af of je ook alles begrepen heb wat Ik je nu heb meegedeeld!'
[17] Kado zei: 'O mijn beste Heiland, Heer en Meester! U hebt mij en ons allemaal nu grote dingen en waarheden verkondigd en met veel licht onthuld; de oude sluier van Isis is opgelicht, de Augiasstal in mij is van (422) zijn oude vuil gereinigd en de Gordiaanse knoop is doorgehakt - en dat hebben we allemaal aan U te danken! Ik ben nu een ware Hercules geworden - echter niet degene die besluiteloos op de tweesprong stond, maar degene die vastbesloten de weg van de ware deugd opgegaan is en daarop ook tot aan het lichtende doel zal voortgaan.
[18] Ik heb U gezocht, zoals U weet, en heb U ook gevonden, zij het ook in de nacht; maar dat is des te beter en heeft des te meer betekenis, aangezien ik U bij dag waarschijnlijk nooit ergens gevonden zou hebben, omdat het in mijzelf nacht en duister was. Maar nu is er in mij een geweldige ochtendschemering aangebroken, en het morgenrood zal volgen, en de zon zal zich ook boven de horizon van mijn leven verheffen! En ik geloof dat die daar nu al dichter bij is dan mijn ziel tot nu toe nog in staat is te vermoeden. Kortom, ik heb U, o beste Heer en Meester, gezocht en heb U dan ook gevonden; en aangezien ik nu van U gehoord heb hoe men God en in Hem de waarheid moet zoeken en ook vinden, zal mij ook dat lukken.
[19] En als ik dit nu goed en helder overdenk, zegt er iets in mijn hart: 'Kado, je hebt alles al gevonden en zult verder niet veel meer hoeven te zoeken!' Ik bedoel: U, o goede en beste Heer en Meester, en Hij, die ik nog moet zoeken, staan volgens het gevoel dat nu in mij ontwaakt is nagenoeg zonder twijfel op één en hetzelfde niveau, en wie U gezocht en ook gevonden heeft, heeft tevens Hem al gevonden, die hij nog moet zoeken. Want de tekenen die U doet, en de woorden die U spreekt, kan geen mens spreken en doen. Hier wil ik mee zeggen: Heer en Meester, U Zelf bent de waarheid, de weg, het licht en het leven! Wie U gevonden heeft, heeft alles al gevonden! - Heb ik nu onjuist geoordeeld?'

177 Het merkwaardige verschijnsel op het eiland Patmos

[1] Ik zei: 'Mijn vriend, jouw vlees heeft je dit niet geopenbaard!" Maar laten we het hier voorlopig niet meer over hebben; later zullen we er wel weer op terugkomen! Maar vertel ons nu, Kado, over een gebeurtenis die jou twee jaar geleden op Patmos overkomen is!'
[2] Toen Ik dat tegen Kado gezegd had, zei hij: 'Beste Heiland, Heer en Meester, wat mij drie keer achter elkaar op Patnios overkomen is, en wel met name op ons grote landgoed, is op zichzelf wel heel gedenkwaardig en opmerkelijk; maar elk woord uit Uw mond is toch nog onuitsprekelijk veel gedenkwaardiger en opmerkelijker dan duizend zulke belevenissen als die van mij, hoe goed en waarheidsgetrouw ze ook verteld worden. Als ik die gebeurtenis enigszins uitgebreid vertel, ontneem ik U de tijd waarin U ons in Uw genade heel veel levenwekkelide dingen had kunnen schenken!' (423)
[3] Ik zei: 'Het voornaamste heb Ik jullie al gezegd en voor veel andere dingen zal er ook nog tijd gevonden worden; want wij hebben vijf uur de tijd, voordat het nodig is dat wij onze ledematen wat rust geven. Jij kunt ons jouw belevenis dus heel openhartig en uitgebreid vertellen, want Ik weet, dat jij een goede spreker bent.'
[4] Kado zei: 'Omdat U, o Heer en Meester, het wilt, zij het zo in Uw naam! Om deze kwestie voor alle aanwezigen aanschouwelijker en duidelijker weer te geven, zal het nodig zijn om ook iets meer te vertellen over het gebied, waar dat wonderbaarlijke mij overkomen is, aangezien sommigen van de aanwezigen zich waarschijnlijk geen voorstelling kunnen maken van dit eiland, dat voor het grootste deel nog ons bezit is. En nu dus ter zake!
[5] Het eiland waar hier sprake van is behoort weliswaar tot de kleine, maar is groot genoeg om een paar honderd actieve mensen heel goed te voeden. Weliswaar is dit eiland net als veel andere Griekse eilanden bergachtig, maar het is vruchtbaar, wanneer het goed bewerkt wordt. De wijn is goed, en ook de vijgen, dadels en nog een groot aantal andere boomvruchten. Met de akkerbouw en de veeteelt ziet het er niet zo goed uit; maar in plaats daarvan is de visvangst rond het hele eiland heel rijk te noemen. Dat was nu even een algemeen overzicht van het eiland Patmos.
[6] Ons voornaamste grondbezit op dit eiland bevindt zich in het zuidoosten. Het is een klein dorp, dat helemaal langs de zee gebouwd is, die daar een kleine inham heeft. Landinwaarts achter het dorp verheft zich een gebergte dat niet hoog of steil is, en dat voor het merendeel met wijnstokken en olijfbomen beplant is; aan de oostkant wordt het wat hoger, en waar het helemaal tot aan de zee reikt is het het hoogst en loopt dan tamelijk steil af naar de zee.
[7] Op deze hoogte bevindt zich een oude en nog buitengewoon stevig gebouwde toren, die ook ons eigendom is; die hebben wij voor een deel veranderd in een heel aangename woning, en de onderaardse, zeer ruime kelders ervan tot een wijnkelder verbouwd.
[8] De toren is waarschijnlijk nog door de Feniciërs gebouwd. Waarvoor zij hem wellicht gebruikt hebben is wel wat moeilijk te raden, aangezien hij naar zijn vorm te oordelen ofwel een vuurtoren of een tempel, of misschien een soort gevangenis voor misdadigers en evengoed ook een depot of bewaarplaats van allerlei soort geroofde goederen kon zijn. Kortom, dat behoort nu al tot een grijs verleden en het zou nauwelijks de moeite waard zijn om de reden te achterhalen, waarom de Feniciërs wellicht ooit onze toren gebouwd hebben.
[9] Maar, zoals gezegd, biedt hij nu door zijn nieuwe inrichting ten eerste een prachtig uitzicht tot ver over land en zee en dient hij daarom tot een zeer aangename woning, en ten tweede dient liij voor het bewaren van wijnen en ook andere vruchten. Op het hoogste punt is een grote lichtschaal van brons geplaatst, die in donkere en stormachtige nachten met pek en nafta gevuld en aangestoken wordt, zodat schippers in nood reeds (424) van verre kunnen zien in welke richting ze moeten koersen om een veilige en vrijwel nooit door stormen geteisterde inham te kunnen bereiken. Dat was een noodzakelijke beschrijving van het gebied en nu kan ik dan ook wel beginnen met het vertellen van de zeldzame gebeurtenis die ik meegemaakt heb.
[10] Tweejaar geleden, zo ongeveer in dit jaargetijde, bevond ik mij met mijn gezin en enkele dienaren op de beschreven plaats en had juist het grootste en beste deel van de goede oogst onder dak gebracht. En aangezien het na gedane arbeid goed rusten is, rustten wij dan ook op een mooie avond op het ruime bordes van ons torenhuis en keken vandaar naar de zee met haar golvenspel, de vissersboten die op de zee ronddobberden, waarvan er ook enkele met hun vangst stevig naar de oever roeiden, en zo was er bij de ondergaande zon nog veel bijzonders te bekijken, wat onze zee steeds in rijke mate oplevert.
[11] Zo zaten wij heel vrolijk zo lang bijelkaar, tot de nacht zich met haar sterrengewaad helemaal over de zee en het land had uitgestrekt. De zee werd toen ook zo volkomen rustig, dat wij ver weg in haar rustige spiegel de sterren bijna net zo zuiver zagen stralen als ze aan het hoge en wijde firmament te zien waren. Omdat het nu wat koel begon te worden, ging mijn gezin het huis binnen; ikzelf bleef echter nog met een paar dienaren op het bordes en sprak met hen over allerlei zaken en bezigheden, die de volgende dag ons zou bieden.
[12] Toen ik nog zo in gesprek was, maar intussen mijn blik toch over de wijde rustige vlakte van de zee het dwalen, om te zien of er niet hier of daar iets te ontdekken viel waar men meer aandacht aan zou kunnen wijden, zag ik vanuit het oosten een sneeuwwit wolkje snel op ons eiland afkomen. En hoe dichterbij het kwam, des te helderder en groter werd het. Heel dicht bij het eiland werd het zo helder, dat de zee door het licht ervan in de wijde omtrek zo sterk verlicht was, dat men alles veel nauwkeuriger kon onderscheiden dan bij het licht van de volle maan.
[13] Toen het genoemde wolkje het eiland helemaal bereikt had, verhief het zich plotseling tot op dezelfde hoogte als ons torenhuis. Op het moment dat het zich verhief was het echter hemelsbreed nog zo ver van ons torenhuis verwijderd, dat men een uur nodig gehad zou hebben om de plaats te bereiken waarboven het lichtende wolkje, dat nu rustig zwevend stilstond, zich bevond.
[14] Het wolkje stond echter maar een korte tijd stil; daarna begon het nogmaals te bewegen, het kwam recht op ons torenhuis af, wat mij en mijn beide dienaren geen aangenaam gevoel gaf, en wij achtten het raadzaam om zo snel mogelijk het huis in te vluchten en af te wachten wat er tenslotte allemaal nog uit dit verschijnsel zou voortkomen.
[15] Wij hadden nog maar nauwelijks de grote kamer bereikt, of het wolkje was al bij het torenhuis en verspreidde door zijn sterke straling een bijna daghelder licht in het hele huis, dat helemaal door het wolkje omhuld was. Wij waren met velen in huis, allemaal moedige en heel koelbloedige lieden, (425) en toch durfde niemand naar buiten te gaan om te onderzoeken wat er toch aan de hand was niet dat wonderlijke wolkje. Ja, nieuwsgierigheid en vooral mijn weetgierigheid spoorden ons aan om naar buiten te gaan en te onderzoeken hoe ver het wolkje zich over het huis uitgespreid had, maar toch konden wij onze vrees niet zover meester worden, dat wij onze nieuwsgierigheid en weetgierigheid hadden kunnen bevredigen. [16] Het wonderlijke wolkje bleef nu onveranderlijk om ons huis hangen en week noch naar links noch naar rechts, en wij werden erg bang, zodat wij het gereedstaande avondmaal niet durfden te gebruiken.
[17] Een oude, trouwe dienaar van mijn huis, die heel vertrouwd was met de zee en de uiteenlopende verschijnselen daarvan, zei na lang nadenken: 'Daar schiet me iets te binnen! Een schipper uit Palestina, die hier aanlegde en wijn en zoet water in zijn schip laadde, heeft mij een jaar geleden verteld dat het nu in het rijk der joden leek alsof de oude god Zeus met alle andere goden de Olympus wilde verlaten en daar ergens zijn residentie wilde oprichten.
[18] Hij, de schipper, had in een plaats in dit rijk zelf mensen gezien en hen ook geobserveerd en hij vertelde: wat deze mensen maar willen en uitspreken, gebeurt dan ook onmijddellijk. Enkel door het woord genezen ze de meest kwaadaardige ziekten, blinden worden ziende, doven horen, lammen en kreupelen en jichtlijders, jonge en oude, krijgen rechte ledematen en springen rond als herten en gazellen, en zelfs overledenen krijgen een nieuw leven. Behalve dat worden er nog duizenden andere nooit gehoorde wonderdaden verricht, enkel door de wil en het woord van deze godmensen.
[19] Wie kunnen deze mensen anders zijn dan alleen de hoge goden?! De aardse mensen hebben in onze tijd ieder geloof in de goden verloren, en de aanzienlijken hebben zich al sinds lange tijd in de armen geworpen van verschillende filosofen en wijsgeren en ieder bestaan van de goden tot een inhoudsloze fabel gemaakt, die zelfs voor het gewone volk nauwelijks meer deugt; maar de hoge goden hebben zich nu waarschijnlijk weer eens opnieuw ontfermd over de blinde en ongelovige mensen en zijn nu in het nog meest gelovige rijk van de joden in mensengedaante naar de aarde afgedaald, om hen te tonen dat zij, de eeuwigen, blijven bestaan, ondanks het feit dat ze nu al door ontelbaar vele wijsgenge atheïsten volkomen geloochend worden. Heel veel Grieken en Romeinen reizen er nu heen en overtuigen zich nu zelf van deze wonderbaarlijke waarheid.
[20] Welnu - sprak mijn oude, trouwe dienaar verder -, kan het niet zo zijn dat de goden, die nu in het rijk der joden zetelen, ons in dit lichtwolkje een of andere beschermgeest gezonden hebben, omdat wij toch nog iets van het oude geloof bezitten en het ook voorzover mogelijk nog beoefenen, om zodoende ook ons een teken te geven van hun bestaan op aarde? Dat is nu zo mijn mening en het kan ook meteen als een volle waarheid beschouwd worden, omdat het verhaal van die schipper mij nu voor het eerst sinds een jaar te binnen is geschoten, terwijl ik het me anders (426) waarschijnlijk nauwelijks ooit weer herinnerd zou hebben. Dit wolkje heeft kennelijk mijn herinnering wakker gemaakt.'
[21] Toen mijn dienaar uitgesproken was, kregen wij moed en gingen naar buiten om ons wolkje te bekijken. Maar wij waren nog maar nauwelijks buiten, of het wolkje verhief zich en trok zich heel snel weer terug naar waar het vandaan gekomen was. Wij keken het wolkje net zo lang na, tot het in de verte helemaal uit onze ogen verdween. Daarop gingen wij nadenkend gestemd weer het huis binnen, aten welgemoed ons maal en begaven ons daarna spoedig te ruste.'

178 Het wolkje verschijnt een tweede keer

[l] (Kado:)'Toen wij de volgende dag weer beneden in het dorp kwamen om onze zaken en werkzaamheden te leiden en te ordenen, kwamen er ook al drie grote schepen aan in onze haven, om hier zoals gewoonlijk wijn en zoet water in te nemen. Ze kwamen van Sicilië en informeerden nadrukkelijk met wat voor lichtstof wij onze toren een tijdlang verlicht hadden. Zij hadden nog nooit zo'n wit licht gezien; ze waren op dat moment nog enkele uren varen van de haven verwijderd geweest en hun schepen waren toch zo goed verlicht geweest, dat zij aan boord alles bijna zo goed als bij daglicht hadden kunnen onderscheiden.
[2] Ook de bewoners van het dorp vroegen ons nu hier, dan daar, wat dat voor een licht geweest was. En mijn oude, trouwe dienaar, die zich nu hier in het huis van mijn vader bevindt omdat ik hem op al mijn reizen meegenomen heb, deed weer zijn mond open en vertelde de vragers de toedracht geheel volgens de waarheid en voegde er tenslotte ook weer zijn mening aan toe; en allen die naar hem luisterden prezen zijn opvatting.
[3] De schippers zeiden dat ze in het rijk der joden, waar ze toch eerst heen moesten varen, ijverig naar deze kwestie zouden informeren, en als ze over ongeveer een halfjaar weer hier zouden komen, zouden ze ons getrouw meedelen wat ze te weten waren gekomen. Daarop voeren de schippers weldra weer af en wij hielden ons weer bezig met onze zaken en werkzaamheden, en die dag liep alles zo op rolletjes, dat het een regelrecht wonder leek te zijn.
[4] Dat er deze dag nog veel over het nachtelijke verschijnsel gepraat is, spreekt natuurlijk vanzelf.
[5] Op die dag begaf ik mij met mijn personeel iets eerder naar boven naar ons torenhuis, in de eerste plaats omdat onze zaken en werkzaamheden voorspoedig verliepen en wij eerder klaar waren dan anders, en ten tweede, eerlijk gezegd, om ook deze avond te kijken of er zich wellicht weer zo'n wolkje uit het Oosten zou laten zien. Mijn vrouw en ook mijn kinderen verheugden zich er erg op. (427)
[6] Die avond was de zee iets onrustiger dan de voorgaande avond en de vissers voeren dan ook eerder met hun vangst naar huis. Ook een paar andere schepen, die uit het zuiden kwamen en de tamelijk onrustige zee niet schenen te vertrouwen, koersten op onze veilige haven af en de schippers hingen de trossen van hun vaartuigen weldra aan onze stevige havenbolders, wat een zeker teken was dat zij een storm vreesden en tenminste die nacht in ons dorp zouden blijven.
[7] De zee werd tegen de avond ook steeds onrustiger, en als men zijn blik in de verte richtte, kon men ook heel goed zien dat de zee heel hoge golven maakte, en daardoor kon men ook geen enkel schip meer op het water ontdekken; want de schippers hadden waarschijnlijk overdag wel tekens opgemerkt die erop wezen dat de zee gedurende de nacht heel hoog zou gaan en daarom hadden ze ook al vroegtijdig geprobeerd een of andere rustige inham te bereiken.
[8] Er waren aan de hele wijde hemel weliswaar geen wolken te ontdekken en uit het zuiden woei slechts een zacht windje; maar waarschijnlijk waren onder de zee de zogenaamde Tartaruswinden opgestoken, die de zee in zo'n onrustige beweging brachten. Wij noemen dergelijke onderaardse winden 'Tartaruswinden', omdat wij er geen andere naam voor hebben. Het was echter opmerkelijk dat er ondanks het steeds heviger stormen van de zee geen stormvogels te zien waren en ook de zeehonden hun dansen en hun vrolijk gespring niet hebben laten zien, dat altijd aan dergelijke stormen voorafgaat. Want aan dergelijk zeegedierte heeft onze zee bepaald geen gebrek.
[9] De zon begon nu ook in de zee onder te gaan, en ik beval de dienaren de schaal te vullen en aan te steken, omdat er zich toch nog een of ander groot schip op zee zou kunnen bevinden, dat 's nachts dan niet had kunnen zien waar het een goed heenkomen zou kunnen vinden. De grote schaal werd dan ook gauw gevuld en aangestoken en brandde al volop met laaiende vlammen toen de zon helemaal ondergegaan was; en dat was goed, want het duurde daarna nauwelijks een uur, of er koerste nog een groot schip, voortgedreven door de iets heviger geworden zuidenwind, duidelijk waarneembaar op onze haven af en bereikte die ook veilig!
[10] Deze schippers, die uit Egypte kwamen om hier onze wijn te kopen, vertelden de volgende dag dat ze veel te stellen hadden gehad met de hoge golven, en dat ze erg blij waren toen ze het hun reeds welbekende licht van Patmos zagen.
[11] Ondanks het luide razen en bruisen van de zee zaten wij echter heel welgemoed op ons bordes bijelkaar en richtten onze blikken naar het oosten, om te kijken of het wolkje van gisteren zich niet weer ergens wilde laten zien. En het duurde inderdaad niet lang, of daar was het wolkje ver in het oosten alweer zichtbaar geworden en maakte dezelfde beweging als gisteren, zoals ik al verteld heb.
[12] Maar zodra het wonderbaarlijke wolkje ook maar zichtbaar was geworden, ging ook de storm op wonderbaarlijke wijze direct liggen, en (428) binnen enkele ogenblikken zag men vanuit de kalme zeespiegel de sterren alweer naar ons schitteren.
[13] Het duurde nu ook niet lang meer, of het wolkje had zich om ons torenhuis heen gelegd, en het licht kwam mij deze tweede keer nog sterker voor dan de eerste keer; want de zee was tot in de wijde verte verlicht alsof het dag was, wat wij goed konden zien, omdat het wolkje deze keer boven ons torenhuis bleef zweven en het niet zoals de eerste keer helemaal omhuld had. Deze tweede keer was het echter ook merkwaardig, dat de vlam in onze lichtschaal volledig uitdoofde op het moment dat het wolkje het huis tot halverwege omhuld had.
[14] Deze keer bleef het wolkje zeker ruim een uur langer om ons huis heen hangen dan de eerste keer, en wij kregen daarbij het gevoel als een god in zijn gevoel van macht en eeuwige onsterfelijkheid; want ook wij voelden ons volkomen machtig en onsterfelijk.
[15] Mijn oude, getrouwe dienaar zei na een poosje zo voor zich heen, helemaal overweldigd door ontzag: 'O, oud, heilig goddelijk licht, dat de oermensen helder en levend verlicht en zo in ware halfgoden veranderd heeft! Verlicht nu de sterfelijke mensen weer, en doe hun wereldse licht uitdoven, zoals u het zwakke licht van onze zeelichtschaal hebt doen uitdoven! Dan zullen de schippers op de aardse levenszee, die alleen in onze duisternis wild tekeer gaat, rust vinden en weer tot het inzicht komen waarom ze door de hoge goden in deze wereld zijn geplaatst.'
[16] Toen mijn dienaar die woorden in volle ernst had uitgesproken, hoorden wij allemaal heel helder en duidelijk vanuit het wolkje de woorden: 'Zoek, dan zullen jullie het ook vinden! Het oude levenslicht van de hemelen moet weer opnieuw in overvloed gegeven worden aan de mensen, die goed van hart en van goede wil zijn. Waar ik vandaan kom, daar zal ook weldra het grote licht vandaan komen.'
[17] Daarop verhief het wolkje zich weer en trok snel weer weg naar waar het vandaan gekomen was.
[18] Zodra het wonderbaarlijke wolkje weer volkomen voor onze ogen verdwenen was, laaide de vlam in de lichtschaal vanzelf weer helder op en brandde verder de hele nacht door. Maar wij waren allemaal overweldigd, in het bijzonder door de duidelijk gehoorde woorden, die in zekere zin door het wolkje tegen ons gesproken waren.
[19] En mijn oude dienaar zei: 'O, wat zouden onze wijsgeren, die aan niets anders dan alleen hun eigen verstand geloven, er van zeggen, als ze dit samen met ons beleefd en gezien hadden! Ja, ja, de mensen die met een goed hart en een vaste wil de goden en hun ware levenslicht zoeken, en zich niet zo gemakkelijk laten meeslepen door alle wereldse twijfelaars, zullen uiteindelijk ook vinden wat ze zochten - wat evenwel geen enkele wijsgeer vindt. De goden staan zeker niet welwillend tegenover degene die hun bestaan ontkent, maar wij zullen van nu af aan van ganser harte de goden steeds meer toegedaan zijn en zullen hen ook zelf gaan opzoeken in dat rijk, waar ze nu als zichtbare mensen rechtspreken en heersen, naar (429) men zegt, en wij zullen hen onze hoogste verering en een ware offerdank brengen voor de genade, dat zij ons door middel van dat lichtwolkje op dit verlaten eiland hebben bezocht!
[20] Wij stemden allemaal in met de goede woorden van onze oude dienaar, en ik beloofde dat ik het zelf zou doen, zodra ik in Athene alle noodzakelijke maatregelen getroffen zou hebben; allen gaven daarover hun grote vreugde te kennen, en ik nam toen zelf het vaste besluit om mijn handelszaken in Athene en ook op andere plaatsen te verkopen en daarna de goden te gaan opzoeken.
[21] Daarop gingen wij weer het huis binnen en namen het reeds bereide avondmaal tot ons, wat ons deze keer buitengewoon smakelijk voorkwam.'

179 De droom van de dorpspriester

[1] (Kado:) 'Wij wilden ons, net als anders, direct na de maaltijd te ruste begeven, maar het liep deze keer niet helemaal zoals wij gedacht hadden; want er kwamen enkele mensen uit het dorp naar ons toe, die vroegen of ze mij konden spreken. Onder hen bevond zich ook onze dorpspriester, die in een kleine tempel van Apollo en Zeus diende en bovendien de uren van de dag, de planeten, de sterrenbeelden en ook de winden moest observeren, om aan de hand daarvan bepaalde noodzakelijke voorspellingen te doen.
[2] Deze priester was een al vergrijsde man en had nooit een vrouw en kinderen gehad, omdat hij levenslange kuisheid gezworen had aan zijn goden, opdat ze hem in ruil daarvoor diepe wijsheid zouden schenken in alle dingen die hij voortdurend met grote ijver leidde. Hij was de eerste die direct allerlei vragen aan mij stelde, natuurlijk met betrekking tot de tweede keer dat het lichtwolkje verschenen was; de eerste keer was hem namelijk niet bijzonder opgevallen, omdat hij in de mening verkeerde dat ik dat witte licht wellicht met behulp van het bekende Indische lichtmateriaal tot stand gebracht had. Maar omdat hij gedurende de dag meermaals op onmiskenbare wijze had gehoord hoe het wolkje boven ons torenhuis op de berg gekomen was, liet het verschijnsel van vandaag hem niet met rust en voelde hij zich gedreven naar mij toe de berg op te gaan, samen met nog enkelen van de voornaamste vissers en havenopzichters.
[3] Toen hij dus bij mij was gekomen, zei hij (de dorpspriester): 'Vriend Kado, hoe zit het toch met dat wolkje, dat nu al voor de tweede keer op dezelfde tijd verschenen is? Ik heb vandaag hier en daar verschillende dingen horen zeggen, maar heb er geen groot belang aan gehecht, omdat ik al zoveel gehoord heb over allerlei manieren om licht te maken, waar onze voorouders al heel goed toe in staat waren. Maar omdat het verschijnsel (430) van gisteren zich vandaag op dezelfde tijd op nog veel opvallender wijze herhaald heeft, liet het mij nu niet meer met rust, daarom ben ik naar je toegekomen om daar van jouzelf iets meer over te horen. Wees in naam van onze Zeus en Apollo dus zo goed om mij de waarheid te zeggen, die jij vrijwel zeker beter zult kennen dan ik, omdat het verschijnsel hoofdzakelijk jouw berghuis uitverkoren schijnt te hebben om zich te manifesteren!'
[4] Daarop zei ik tegen de priester: 'Kijk, daar is mijn oude, trouwe dienaar, en hij is in deze dingen veel ervarener dan ik; vraag het hem, dan zal hij jou het best uitsluitsel kunnen geven!'
[5] Hierop richtte de priester zich met zijn vraag tot de dienaar, en deze vertelde de priester heel openhartig een vol uur lang alles wat hij wist, en vergat ook de uiterst belangrijke woorden niet, die wij allemaal uit deze lichtwolk hadden gehoord.
[6] Toen onze oude priester dat allemaal met werkelijk groot respect aangehoord had, zei hij: 'Dat is werkelijk iets buitengewoon uitzonderlijks en daarom ook heel gedenkwaardig! Ongetwijfeld hebben de goden vroeger een inniger verbinding en omgang met de mensen gehad dan in deze tijd, waarin de mensen zich vrijwel helemaal van hen afgekeerd hebben, en zelfs bij de weinigen die nog enig geloof hebben, is dat toch geen werkelijk levend geloof, maar slechts een geloof uit gewoonte - en zo is het nu in onze geheel en al verdorven wereld en tijd ook zonder enige twijfel waar, dat de altijd goede en wijze goden zich weer een keer over de mensen ontfermd hebben om hen weer op de juiste en ware levensweg te brengen, omdat alle wijzen op de hele aarde daar niet meer toe in staat zouden zijn geweest.
[7] Maar nu moet ik bij deze gelegenheid toch verslag doen van een opmerkelijke droom, die ik vorige week op dezelfde wijze drie dagen achter elkaar kreeg, en wel om zo te zeggen steeds op klaarlichte dag. Na mijn ochtendwaarnemingen van de sterren en de winden, de bewegingen van de wolken en van de zee, de vissen en ook de vogels in de lucht, die altijd enkele uren vóór zonsopgang moeten gebeuren, ben ik gewoon om na zonsopgang ook een paar uur op mijn goede rustbed te gaan liggen en, omdat ik al een oude man ben en sneller vermoeid, een poosje uit te rusten van mijn werk en inspanning. En toen ik mij, zoals gezegd, op de genoemde drie dagen 's ochtends te ruste begaf, sliep ik dan ook direct in en had ik de volgende droom, die driemaal achtereen hetzelfde was:
[8] Ik bevond mij op een onafzienbaar wijde vlakte; deze was opgesierd met een heleboel tempels voor allerlei goden, op verschillende afstanden van elkaar. Daaronder zag ik al onze bekende godentempels, maar ook een heleboel andere, die bij volkeren en naties behoorden die mij geheel onbekend waren. Ik keek er met genoegen naar, hoewel de hele omgeving slechts verlicht was zoals bij ons ongeveer op een heel grauwe winterdag, wanneer er een dichte regen uit de donkergnjze wolken op aarde valt. Behalve mijzelf zag ik geen mensen, wat na een poosje een wat sombere (431) indruk gaf en ik begon Zeus en Apollo te vragen of zij mij niet een mens wilden laten ontmoeten.
[9] Daarop kwam er dan ook een man naar mij toe die op een jood leek en die zei ernstig: 'O jij oude dwaas, waarom bid je zo zinloos tot goden, die nooit geweest zijn en nooit zullen zijn! Bid liever in geest en in waarheid tot de ene, ware God van de joden, dan zal je gegeven worden waar je om vraagt!
[10] Kijk, al deze tempels met hun dode, door mensenhanden gemaakte goden zullen weldra van de aarde weggevaagd worden, en er zal maar één levende tempel blijven voor de enige en alleen ware, levende God, en deze tempel wordt nu door God Zelf opgericht onder de joden en de heidenen en onder alle volkeren op aarde. Deze tempel zal als een zon over de hele aarde zijn licht doen schijnen, en degenen die van haar licht doordrongen worden zullen het eeuwige leven ontvangen en kinderen van de Allerhoogste genoemd worden. Maar ik zal jou nu een vonkje van dat licht van die tempel laten zien, en al deze tempels zullen door de macht van dit lichtvonkje in stof en as veranderd worden.'
[11] Hierop trok hijeen klein boekje uit een zakje dat hij op zijn borst droeg, opende het, en ik zag daarin de woorden: 'Wie in zijn hart in mij gelooft, zal het eeuwige leven hebben; want Ik, de enig eeuwige en ware God, ben het licht, de waarheid, de weg en het leven.'
[12] Daarop begonnen de woorden die ik nu uitgesproken heb geweldig te schitteren, en het licht stroomde als een machtige stroom over de gehele wijde vlakte - en kijk, wat vreselijk, al die talloos vele tempels stortten met goden en al werkelijk tot stof en as in elkaar. Daarna zag ik mensen, die als ware broeders en zusters met elkaar in het wit gekleed rondwandelden, en aan de hemel zag ik een mens, vol licht in een zon staan, en allen die met elkaar op de wijde vlakte wandelden riepen deze Ene mens toe: 'Lieve, heilige Vader!'
[13] Onmiddellijk daarna werd ik wakker en was ik volkomen gesterkt en vol gezonde en goede moed, en ik had het gevoel dat ik geen sterfelijk mens meer was.
[14] Deze droom heb ik, zoals reeds opgemerkt, drie opeenvolgende dagen onveranderlijk hetzelfde gehad, en gisteren en vandaag het verschijnsel van het wonderbaarlijke lichtwolkje en bovendien de woorden die jullie vanuit het wolkje gehoord hebben, en er zal zich in de toekomst iets heel anders ontwikkelen dan wat wij in onze oude vroomheid nu geloven. Maar de nabije toekomst zal leren of ik nu juist of onjuist geoordeeld heb!'
[15] Daarop nam de priester afscheid, evenals allen die samen met hem naar ons toe gekomen waren, en wij hadden nu rust; en mijn oude dienaar zei: 'Het is eigenaardig dat die zeer vrome en actieve priester, die men wel op zijn woord kan geloven, zoiets drie keer achtereen gedroomd heeft! Zou het dan door een nieuw woord-licht echt afgelopen zijn met onze oude goden? Hm -hm -hm! -ja, ja - alles is mogelijk! Het is merkwaardig dat er nu juist in het rijk der joden dergelijke aan goden gelijke mensen (432) opstaan; waarom niet ook bij ons, aangezien wij volgens de droom van de priester deze ene, ware God helemaal niet kennen en wij toch veel meer geneigd zijn te geloven dan de joden, waarvan men zegt dat hun geloof in hun ene God al uiterst zwak is geworden, terwijl wij nog min of meer in veel goden geloven en raad en troost en hulp bij hen zoeken!'
[16] Ik zei: 'Vriend, voor vandaag zullen wij nu eindelijk eens gaan slapen, want dat hebben wij allemaal nodig; maar morgen zullen zich wel velerlei gelegenheden voordoen, waarbij wij nog veel over deze kwestie zullen kunnen spreken en oordelen.'
[17] Daarop begaven wij ons dan ook allemaal direct te ruste; de volgende dag waren wij reeds vóór zonsopgang op de been en gingen ook snel aan het werk.'

180 Het lichtwolkje verschijnt voor de derde keer

[l] (Kado:) 'Toen wij 's morgens in ons dorp kwamen, hoorden wij over niets anders praten dan over het lichtwolkje. En zoals dat bij dergelijke wonderbaarlijke gebeurtenissen gewoonlijk gaat bijeenvoudige natuurlijke mensen, bij wie het gezonde verstand klein is maar hun fantasie des te groter, was er dan ook geen gebrek aan allerlei interpretaties van het verschijnsel, maar het zou waarschijnlijk niet de moeite waard zijn om die hier nu kort en bondig weer te geven.
[2] Ook deze dag hadden wij onze zaken en werkzaamheden beëindigd en ons nog iets eerder naar ons torenhuis op de berg begeven om uit te rusten en ons te versterken, net zoals wij gisteren hadden gedaan, en maakten het ons op ons balkon breeduit gemakkelijk, terwijl wij verlangend afwachtten of ons ook deze avond een of ander geheimzinnig verschijnsel ten deel zou vallen.
[3] Wij zaten nog geen half uur zo bij elkaar op ons bordes naar de levendige taferelen op zee te kijken, of daar kwam ook onze oude priester met nog drie metgezellen achter ons aan en hij vroeg mij, of hij ook de avond in ons gezelschap mocht doorbrengen, wat hem ook vriendelijk en met genoegen werd toegestaan.
[4] Hij ging naast mij zitten en vertelde ons wat hij in de vroege ochtend gezien en waargenomen had, en trok daaruit de conclusie dat wij ook deze avond hetzelfde verschijnsel nog eens zouden zien, en hij was dan ook voornamelijk naar ons toegekomen om ons daar ten eerste op te wijzen, maar om er ten tweede ook zelf getuige van te zijn hoe het lichtwolkje zou ontstaan en van welke kant en langs welke weg het naar dit torenhuis zou komen. Hij had namelijk het plan opgevat, om afstand te doen van de veelgoderijen het geloof in één God in te voeren; in de eerste plaats werd hij daartoe genoodzaakt door zijn droom, die drie keer hetzelfde was, en (433) ten tweede door het merkwaardige verschijnen van het lichtwolkje; en als het zich ook deze avond - voor de derde keer - zou vertonen, zou hij het voornemen waarover hij nu sprak des te vastbeslotener volledig ten uitvoer brengen.
[5] Ik en alle aanwezigen prezen hem daarom en ook mijn oude, trouwe dienaar stemde in met het voornemen van de priester.
[6] Er werd nu nog veel gesproken over de uitvoering van het door de priester opgevatte voornemen, en terwijl we zo praatten en besluiten namen werd het bijna ongemerkt volop avond en de sterren begonnen aan de hemel te stralen. Omdat de zee deze avond rustig was, liet ik de lichtschaal niet aansteken, wat ook mijn huisbedienden wel goed vonden, omdat zij steeds een zekere vrees hadden om het lichtmateriaal in de schaal aan te steken.
[7] Terwijl wij onder elkaar nog over het een en ander spraken, maar ondertussen onze ogen steeds gericht hielden op de omgeving waaruit het liclitwolkje al twee keer gekomen was, ontdekten wij het ook vandaag voor de derde keer, en allemaal barstten wij uit in een groot gejuich, toen hetzelfde lichtwolkje zich boven de verre horizon verhief en zich nogmaals snel naar ons toe begon te bewegen. Binnen enkele ogenblikken had het ook weer mijn torenhuis bereikt en net als gisteren tot op halve hoogte omhuld. Deze derde keer voelden wij een nog grotere blijdschap en voelden ons nog meer gesterkt en het gevoel sterfelijk te zijn had ons geheel en al verlaten. Het wolkje gaf deze avond zo'n sterk licht, dat wij daardoor geen enkele ster meer konden zien aan het firmament.
[8] Maar toen het wolkje sterker begon te stralen, raakten wij allemaal ten zeerste ontroerd en onze priester hief zijn handen als in gebed omhoog naar het wolkje en zei: 'O goed en heilig wolkje, richt ook vandaag een troostend woord tot ons!'
[9] En onmiddellijk hoorden wij allemaal de volgende duidelijk gesproken woorden: 'Wie het licht zoekt, vindt het ook, en het komt tot hem als leven in de nacht van zijn dood en maakt hem levend. Zoek het licht in het vervolg met de juiste ernst, dan zullen jullie het daar vinden, vanwaar jullie het nu voor de derde keer naar jullie toe hebben zien komen! Dit eiland is nu weliswaar nog onaanzienlijk; maar toch zal er van hier een groot licht aan de volkeren der aarde gegeven worden, en dan zal het een voorname plaats van Gods geheimen en Zijn plannen met de mensen worden, en het zal een grote naam hebben. Maar voer jij, oude priester, je voornemen maar uit, en bereid Mij een woonplaats in het hart van de mensen!'
[10] Na deze woorden zweeg het wolkje weer, verliet spoedig daarna ook mijn torenhuis en trok zich weer terug naar het oosten, op dezelfde manier als het zich de eerste twee keer teruggetrokken had. Wij staarden nog een vol uur naar de plek waar het wolkje voor onze ogen verdwenen was, en wilden het eigenlijk nog eens te zien krijgen; maar het was tevergeefs. Het was echter eigenaardig dat er spoedig na het verdwijnen van het geheimzinnige (434) wolkje een sterke zuidoosten wind opstak en de zee in een sterk golvende beweging bracht, wat mij noodzaakte om de lichtschaal te laten aansteken. Wij zouden nog langer op het bordes bij elkaar zijn gebleven, als de wind niet steeds harder was gaan waaien, maar omdat hij na een uur te hevig was geworden, bleef ons niets anders over dan het huis weer binnen te gaan.
[11] Ik nodigde de priester samen met zijn metgezellen uit om met mij het avondmaal te gebruiken.
[12] Maar hij verontschuldigde zich en zei: 'Ik moet vandaag nog veel nadenken over de uitvoering van mijn plan, evenals over de betekenis van de woorden die ik uit het wolkje gehoord heb, en daarvoor mag ik mijn maag niet belasten. Maar morgen zal ik hier verschijnen voor het ochtendmaal!'
[13] Hiermee nam hij afscheid en ging met zijn metgezellen naar beneden naar het dorp. Wij gingen echter aan onze eettafel zitten en namen het avondmaal tot ons.
[14] Het spreekt vanzelf dat wij veel niet elkaar gesproken hebben over het verscliijnsel dat driemaal hetzelfde was en zich naderhand niet meer herhaald heeft, evenals over de uitvoering van het plan van onze oude priester, en dat deden wij tot bijna middernacht.
[11] Pas daarna gingen wij slapen, waarbij wij verscheidene keren door de hevige wind gestoord werden, maar 's ochtends kwamen wij toch helemaal gesterkt naar buiten.
[16] De priester kwam voor het ochtendmaal, zoals hij had beloofd, en deelde ons ook de resultaten van zijn nachtelijke overdenkingen mee. En hij liet het niet bij zijn voornemen, maar diezelfde dag begon hij al te werken aan de uitvoering ervan, waarbij het wonderbaarlijke verschijnsel hem heel goede diensten bewees. En tegenwoordig zien jullie in mijn dorp geen Zeus en Apollo meer, en de priester heeft nu net als Plato reeds veel leerlingen, die hij de God van de joden leert kennen.
[17] Dat is een getrouw en waarachtig verslag van de gedenkwaardige gebeurtenis, die op Patmos door velen gezien is. Maar hoe het eigenlijk ontstaan is en wat het te betekenen had, dat zult U, beste Heer en Meester, wel het allerbeste weten. Als U ons daarover enige opheldering zou willen geven, zou dat ons erg gelukkig maken! - Heer, vergeef mij de langdradigheid van mijn verhaal!'
[18] Ik zei: 'Je hebt alles heel goed verteld; maar laat nu je oude dienaar hier komen, dan zal Ik jullie het verschijnsel op Patmos toelichten!'
[19] Hierop werd de oude dienaar gehaald en deze kwam bij ons aan tafel. (435)

18] Natuurfilosofische opvattingen

[1] Toen de oude dienaar bij mijn tafel stond, vroeg hij direct aan Kado wat er aan de hand was en of hij iets zou moeten doen.
[2] Kado zei: 'Oude vriend! Je weet waarom ik in het eigenlijke Griekenland alles verkocht heb, met uitzondering van mijn bezittingen op Patmos, en je weet ook dat ik daar voornamelijk toe gebracht werd door die verschijnselen en de droom van onze oude priester. Wij hebben die bepaalde godsmensen dan ook met alle ijver gezocht, waarvan jij ook een trouwe getuige bent; we hebben ook wijd en zijd over hen horen praten, en speciaal over één - de goede heiland uit Nazareth in Galllea, wiens moeder en broers wij gezien en gesproken hebben. Kortom, wij hebben duizend en nog eens duizend getuigen gevonden - alleen hemzelf niet!'
[3] Hier viel de oude dienaar Kado in de rede en zei: 'Ja, alleen hemzelf hebben wij nog niet gevonden, en dat is eigenlijk het treurige van de hele zaak! Het lichtwolkje dat wij op Patmos drie avonden hebben gezien en waarmee wij zelfs tweemaal op wonderlijke wijze hebben gesproken, is ook in dit land van waaruit het naar ons toe kwam, nergens te vinden of te zien!
[4] Ja, beste vrienden, de hele aarde is vol wonderen en heerlijkheden en getuigt daarmee op talloze manieren dat er maar één uiterst goede, wijze en almachtige God als Schepper en Regeerder moet zijn! Met zijn ijver, zijn liefde en met zijn verstand vindt de mens alles, alleen de Schepper, die toch overal thuis schijnt te zijn, vindt hij niet; en als hij Hem roept, geeft Hij geen antwoord, hoewel alles wat men ziet Zijn voortdurende aanwezigheid schijnt te verkondigen. En zo, vriend Kado, zullen ook wij die godsmens wel zoeken maar niet vinden, zoals het ons tot nu toe vergaan is. Maar daarom moeten wij het zoeken toch niet opgeven; want uit het lichtwolkje hebben wij gehoord dat we moeten zoeken om ons heil te vinden!
[5] Toch moet ik heel openlijk iets vertellen wat ik hier duidelijk gevoeld heb. Je weet dat het lichtwolkje op Patinos in ons een eigenaardig gevoel van onsterfelijkheid opwekte, dat helaas langzamerhand weer verdween en nu, toen ik deze kamer binnenkwam, maakte datzelfde gevoel zich van mij meester. Het wolkje kan daarom niet ver van ons vandaan zijn! Wat voel jij, vriend Kado, en wat denk je?'
[6] Kado zei: 'Ja, dat heb je heel juist beoordeeld. Wij voelen allemaal hetzelfde en zullen het van nu af aan ook voortdurend voelen; want wat wij gezocht hebben, hebben wij hier ook gevonden! Kijk eens naar de man die hier rechts van mij zit - Hij heeft klaarblijkelijk het wolkje naar ons toe gestuurd!'
[7] Toen de oude dienaar dat hoorde, keek hij mij vol ontzag aan en zei: 'O grote genade en ontferming over ons arm, zwak en zondig menselijk geslacht! Als Kado, de getrouwe en altijd waarachtige, dit niet tegen mij (436) gezegd had, zou ik het maar nauwelijks geloofd hebben; maar nu geloof ik het en ik begrijp nu het gevoel van onsterfelijkheid, dat opnieuw in mij ontwaakt is.
[8] U bent het dus, die ons met Uw geest, liefde en wil op dat afgelegen eiland drie keer in de gedaante van een lichtwolkje bezocht hebt? Wie anders dan alleen U kunnen wij ervoor danken dat U Zich eindelijk door ons hebt laten vinden?! En omdat wij Uzelf nu gevonden hebben, hebben wij ook het belangrijkste, grootste, gelukkigste en meest verlangde gevonden wat een mens maar vinden kan. Ik kan nu niets meer zeggen, want mijn hart is te gelukkig en zalig geworden.'
[9] Deze woorden van de oude dienaar baarden groot opzien en alle aanwezige Grieken en joden begonnen mij met heel andere ogen te zien, en zeiden onder elkaar: 'Daar is meer dan een machtige nakomeling van David!'
[10] Daarop richtte Kado zich weer tot Mij en zei: 'O, beste Heiland, Heer en Meester, hoe zit het nu met dat lichtwolkje?
[11] Ik zei: 'Daar hoef Ik jullie nu geen uitgebreide verklaringen meer voor te geven, want jouw oude dienaar heeft het je al verklaard. Ook al ben Ik hier nu lichamelijk onder jullie, toch ben Ik door mijn liefde en mijn wil overal in de geest tegenwoordig.
[12] De oude priester heeft er goed aan gedaan om de afgodendienst met veel ijver af te schaffen en de mensen getrouw en waarachtig te leren in slechts één ware God te geloven; daarvoor zal hij het grote loon in de hemel ontvangen. Maar zoals jullie mij nu lichamelijk zien en spreken, zo ziet en spreekt de oude priester mij nu ook in de geest, en hij schrijft de woorden op in een boek. Als jullie weer op Patmos komen, zullen jullie het uit zijn mond horen, en dan kunnen jullie hem bekend maken dat Ik dit hier tegen jullie gezegd heb. Wie in mij gelooft en volgens mijn leer handelt, zal het eeuwige leven oogsten.
[13] Er is nu weliswaar veel ellende en allerlei nood onder de mensen op deze aarde. Er zijn allerlei lichamelijke ziekten, die de mensen vooral zelf veroorzaakt hebben doordat ze de levensweg hebben verlaten die God hun getrouw geopenbaard heeft. Door hun almaar toenemende liefde voor de wereld en haar gericht en dood begonnen zij ook op de wegen van de wereld en haar gericht en dood te wandelen, en zodoende riepen zij dan ook noodzakelijkerwijs al die vele ellende en alle nood over zich.
[14] Er waren en er zijn van die wijsgeren - en ze zullen er in de toekomst ook zijn - die zeggen: 'Er is geen God! God is niets anders dan een oude fabel, die bepaalde verstandiger mensen lang geleden eens verzonnen hebben, om de andere mensen dienstbaar en onderdanig aan hen te maken. De wereld en alles wat daar in is, is weliswaar verstandig en wijs en goed ingericht; maar als een of andere God door mensen bedacht alsof hij in werkelijkheid zou bestaan, dat allemaal geschapen zou hebben en Hij de mens, die zonder meer Zijn edelste schepsel is, alleen in het leven zou hebben geroepen om hem vanaf zijn geboorte alleen maar te laten lijden (437) en alles te laten verdragen, dan zou dat Gods wijsheid, Zijn daarmee zeer nauw verbonden goedheid en zodoende ook Hemzelf ontkrachten; want zonder wijsheid is er geen macht en zonder liefde en goedheid geen wil om ooit iets tot een gelukkig leven te brengen.'
[15] Alles zou derhalve door de kracht van de aarde, de zon, de elementen en de planeten en alle andere hemellichamen ontstaan zijn. Deze zijn volgens hen in zichzelf nog heel grof en ruw en nemen pas in hun voortbrengselen een soort verzachting en ontwikkeling aan; maar zelfs de meest voegzame voortbrengselen zonden uiteindelijk nog veel te zwak zijn om zich tegenover de grote grofheid en ruwheid van de eerder genoemde oerkrachten te handhaven, en ze zouden zich tenslotte moeten laten welgevallen om door die krachten vernietigd te worden. Alleen die mens zou gelukkig en wijs genoemd kunnen worden, die de tijd dat hij leeft voor zichzelf zo aangenaam mogelijk weet te maken en als een wereldwijs mens zijn grootste geluk in het eeuwige niet-bestaan te zoeken. En dat is dan ook de achtergrond van waaruit één van jullie filosofen zei: 'Ga heen, eet, drink en doe maar raak; want na de dood bestaat er geen genoegen meer!'
[16] Zien jullie, mijn geliefde vrienden, dat Ik ook de wereldse wijsheid van jullie filosofen heel goed ken en al heel lang maar al te goed gekend heb! En Ik zeg jullie dat er onder alle ellende en alle nood van de mensen niets ergers bestaat dan hun geestelijke blindheid. Want daaruit ontspringen onvermijdelijk alle andere kwaden onder de mensen en deze zullen net zo lang bestaan als er Epicurussen zullen zijn in alle mensengemeenschappen; want de wereldse geest van zulke wijzen bederft door zijn verleidelijke voorbeeld maar al te gauw vele duizenden.
[17] Want een deel van de mensen begint alle middelen aan te wenden om zelf een leven te kunnen leiden op Epicurus' manier; een ander en nog groter deel moet daarbij echter ontegenzeglijk in de grootste lichamelijke en nog grotere geestelijke nood ten onder gaan, en dan is op de aarde de ellende en de nood onder de mensen compleet.
[18] Maar wanneer dat zo is, kan God er dan iets aan doen als de mensen, die in het bezit zijn van hun volkomen vrije wil, zich van God afkeren en een leven leiden volgens hun wereldse liefde? Of zou God ten gevolge van Zijn liefde, goedheid, wijsheid en macht soms voortdurend al die ellende en nood onder de mensen niet moeten laten bestaan~ Luister, als God die niet zou toelaten, dan zou het er onder de mensen al heel gauw nog afgrijselijker uitzien dan nu! Wat zou er in de loop van de tijd van de mensen worden? Niets anders dan een uiterst grof en volkomen geestloos en levenloos onbehouwen werkstuk, net als de heidense afgoden van steen, metaal en hout!' (438)

182 Overkomende dingen

[l] (De Heer:) 'Jullie weten dat iemand die rijk aan aardse goederen geworden is, meestal ook in zijn hart tot een steen van gevoelloosheid en liefdeloosheid is geworden. Wat interesseren hem de vele duizenden andere mensen, die door honger, dorst en nog andere kwaden gekweld worden; want hij is nu eenmaal uitstekend verzorgd, heeft nog nooit honger en dorst gevoeld en heeft een overvloed aan schatten om zichzelf ieder ander genoegen te verschaffen, zodat hij nooit enige verveling of een ander ongenoegen te proeven krijgt.
[2] Waar staat zo'n mens dan in de innerlijke geestelijke levenssfeer? Ik zeg jullie: op het punt van het eeuwige gericht en de dood daarvan, en zijn hele omgeving is daar niet ver vanaf.
[3] Onthoud wat Ik jullie bovendien nog verkondig! Als er op aarde eenmaal heel veel Epicurussen zullen zijn, zal er door God ook weldra een algemeen gericht over alle mensen op deze aarde toegelaten worden, en dan zullen we wel zien of er weer ergens mensen zullen opstaan, die niet de meetlat in de hand tegen hun medemensen durven zeggen: 'Kijk, dit grote stuk land heb ik afgemeten, ik heb er de grenzen van aangegeven en verklaar het tot mijn volkomen onaantastbaar eigendom, en wie de brutaliteit heeft om mij dat te betwisten of alleen maar te zeggen: 'Vriend, ieder van ons heeft, als hij maar de macht en de middelen ervoor heeft, het recht om jou dit ingebeelde recht uit handen te rukken!', die bestraf ik met de dood!'
[4] Ik zeg jullie: dan zullen dergelijke mensen er nooit meer zijn! Want als Ik de volgende keer op deze aarde zal komen, om gericht te houden over zulke dode epicuristen, maar ook om het loon des levens te geven aan degene die uit liefde voor God en zijn naaste veel ellende en nood geduld en verdragen heeft, dan zal de aarde met geen enkele meetlat meer opgemeten worden tot het voordeel van iemand alleen, maar waar men staan zal, zal men ook kunnen oogsten en in zijn behoeften kunnen voorzien; en de mensen zullen elkaar goed ondersteunen, maar niemand zal zeggen: 'Kijk, dat is mijn eigendom en ik ben er heer over!' Want dan zullen de mensen inzien dat Ik alleen de Heer ben, en dat zij allemaal broeders en zusters zijn.
[5] Weliswaar zou het ook nu zo moeten zijn onder de mensen; maar in deze middelste ontwikkelingspenode van de mensen die nog niet gezuiverd zijn door het grote levensvuur, zal het toegelaten blijven, maar vanaf nu geen volle 2000 jaar meer. Daarna zal de geest bij de mensen echter sterk de overhand krijgen en zal men op aarde geen afgemeten mijn en dijn meer zien, noch erover praten.
[6] Jullie, die nu mijn vrienden zijn, bezitten een groot aan jullie toegemeten stuk land van de aarde. Vraag jezelf eens af wie jullie dat tot jullie wettelijke eigendom toegemeten heeft, en het antwoord zal zijn: de door (439) de mensen gemaakte wetten en jullie geld en andere schatten, waaraan echter alleen maar weer de mensen een ijdele waarde toegekend hebben!
[7] Van God uit behoort de hele aarde in gelijke mate aan alle mensen toe, zoals dat in het begin het geval was; de wijzen moeten haar verdelen al naargelang de behoefte van de mensen en moeten hen leren haar te bebouwen, en vervolgens moeten de vruchten door de wijzen gedeeltelijk verdeeld worden en het overschot in daarvoor ingerichte opslagplaatsen en voorraadschuren bewaard worden, zodat niemand in de gemeenschap nood behoeft te lijden!
[8] Maar als de rijken en machtigen alles naar zich toe trekken, moeten daardoor immers toch heel veel mensen ten zeerste verarmen en in grote ellende en nood hun leven leiden, omdat de weinige rijken en machtigen alles, maar de armen niets toebehoort - behalve wat de rijken en machtigen hen mondjesmaat willen geven voor de zware arbeid die ze voor hen verricht hebben.
[9] Op dit moment kunnen deze dingen echter niet veranderen, daarom moeten jullie, rijken en machtigen, ware vrienden zijn ten aanzien van jullie arme broeders en zusters en hun liefde betonen; voedt de hongengen, laaf de dorstigen, kleed de naakten, troost de bedroefden en verlos de gevangenen, die door jullie hebzucht, door jullie macht en jullie wetten onnodig wegkwijnen in de kerkers van hun lichaam, maar nog meer in de kerkers van hun zielenacht! Ga hen bevrijden, dan zal Ik jullie verlossen uit de macht van de dood en het gencht!
[10] Wees met jullie aardse goederen in het vervolg alleen maar mijn zaakwaarnemers, dan zal Ik jullie in ruil daarvoor het eeuwige leven geven; want Ik heb de macht daartoe en kan het geven aan wie Ik wil! Met dezelfde maat waarmee jullie zullen meten, zal jullie door mij ook weer gemeten worden.
[11] Kijk, dat is eveneens een goede en volkomen waarachtige verklaring van het lichtwolkje, dat jullie opgeroepen heeft om de waarheid en het leven te zoeken!
[12] Jullie hebben nu de waarheid in mij gevonden; maakje die nu echter ook eigen door de daad, dan zullenj'ullle leven, en de dood van de materie zaljullie inje ziel niet meer doen denken datjullie sterfelijke mensen zijn, maar voortaan zal de onsterfelijkheid jullie deel blijven!'

183 De verlossing van de materie

[l] (De Heer:) 'Weliswaar is geen enkele mensenziel met al haar gevoelens van sterfelijkheid als volkomen dood te beschouwen, maar toch is het een echte dood van de ziel, als ze in de voortdurend toenemende angst leeft het haar zo aangenaam geworden leven spoedig te verliezen of het heel (440) smartelijk eeuwig in een duistere kerker te moeten doorbrengen zonder enige hoop daar ooit uit verlost te worden.
[2] Maar weten jullie wat het is, wat een dergelijk gevoel oproept in de zielen van meestal materiële, zelfzuchtige en trotse heidenen, en waarom ze dan ook alle mogelijke genoegens en verstrooiing najagen, enkel om dit gevoel van sterfelijkheid, dat hen boven alles tegenstaat, zoveel mogelijk kwijt te raken?
[3] Kijk, de liefde voor de wereld en de materie brengt dat teweeg! Zolang een ziel aan de bezittingen en rijkdommen van deze wereld hangt en die van rechtswege als haar volledig eigendom beschouwt en daarom ook ieder mens straft, die zich er in geval van nood vanwege zijn armoede aan zou kunnen vergrijpen of er zich al eens aan vergrepen heeft, zolang zal zij dit gevoel noch in deze noch in de andere wereld ooit helemaal kwijtraken; want alle materie is gericht en dus dood ten opzichte van de vrije geest. Maar als een ziel aan de dode materie gehecht is, kan ze ook geen ander gevoel hebben dan alleen dat van de dood.
[4] Als een ziel zich echter door het ware en levende geloof in de Ene God en door de liefde tot Hem en de naaste van de materie afkeert, dan zal ze een dergelijk gevoel, zoals dat nu bij jullie het geval is, ook weldra volledig kwijtraken, en dat is dan ook voor ieder mens een zeker en onmiskenbaar teken dat het gericht en de dood van de ziel geweken zijn.
[5] Maar dat is echt geen gemakkelijk werk voor een ziel, als die eenmaal vervuld is van liefde voor de wereld, en er zijn veel rijken en machtigen op de wereld voor wie het moeilijker is om afstand te doen van de materie en haar ingebeelde waarde, dan het voor een kameel is om door het oog van een naald te gaan. Maar toch is ook dat met hulp van God mogelijk, zoals dat nu bij jullie Grieken het geval is en nog steeds meer het geval zal zijn, als jullie uit vrije wil in daden zullen omzetten wat Ik jullie nu aangeraden heb!
[6] Als jullie alleen maar geloven, maar het geloof niet in daden omzetten, dan is het geloof zelf nog dood en kan het de ziel geen echt leven geven; maar door de daad wordt het geloof levend en derhalve ook de ziel door haar levende geloof. Daarom zeg Ik jullie nog eens: geloof dus niet enkel wat jullie van mij horen, maar handel er gewillig en ijverig naar, dan zullen jullie in jezelf het ware, eeuwige leven ontvangen!
[7] Ik zie nu wel dat jullie mij allemaal als Heer en Meester erkennen, maar dat zou in jullie zielen nog niet het gevoel van volledige onsterfelijkheid opwekken; maar wat het gevoel van onsterfelijkheid in jullie zielen opwekt, is het feit dat jullie in volle ernst in je hart besloten hebben om altijd te doen wat Ik jullie aangeraden heb.
[8] Blijf nu, in overeenstemming met dit besluit, voortaan ook in mijn naam handelen, dan zal het eeuwige leven uit mij in jullle blijven, en jullie zullen in eeuwigheid geen dood meer zien of smaken!
[9] Wat heeft een mens eraan, als hij alle schatten van de aarde zou bezitten en zich daarmee alle denkbare soorten van vermaak zou kunnen verschaffen, (441) maar daardoor schade aan zijn ziel zou lijden! Zullen al deze schatten hem wel uit de harde ketenen van de dood kunnen verlossen?
[10] Werkelijk! De dood kan aan de dood geen leven geven; dat kan alleen de levende daad volgens mijn leer, omdat Ik Zelf voortdurend liefde, daad en leven ben! Want alles wat er in de oneindigheid is, is immers een werk van mijn liefde en mijn leven. - Geloven jullie dat?'
[11] Allen zelden: 'Ja, grootste Heer en Meester uit Uzelf van eeuwigheid, wij geloven nu alles, en wij zullen ons geloof ook door werken volgens Uw zeer zuivere en ware leer tot leven brengen, zo waarlijk U ons altijd moge helpen, als wij ooit zwak zouden worden!
[12] Maar nu nog een kleine vraag: heeft de oude priester op Patmos deze leer, die U uitvoerig tot ons hebt gericht, ook zo in zijn geheel en volledig in de geest gehoord, als wij die hier gehoord hebben?'
[13] Ik zei: 'Zeer zeker, zoals Ik jullie al gezegd heb! Wat Ik hier tegen jullie heb gezegd en nog verder zal zeggen, leg Ik hem in zijn hart, en hij zal het daar uithalen en het voor zichzelf en voor jullie en voor vele anderen opschrijven. En als jullie op Patmos komen, zullen jullie je daar zelf van overtuigen.
[14] En nu geef Ik ieder van jullie de vrijheid om mij het een of ander te vragen. Wie tot zijn heil nog iets van mij wil weten, kom dat vragen; want wie zoekt, die vindt!'
[15] Toen allen dat van mij gehoord hadden, werden ze heel vrolijk en opgewekt; want ze hadden nog heel veel, waarover ze van plan waren mij vragen te stellen. Maar toen ze het mij wilden vragen, wist eigenlijk niemand van hen wat hij Mij eigenlijk vooral moest vragen; en daarom wisten ze dan ook niet goed wie van hen het eerst een vraag aan mij moest stellen.
[16] Maar Ik hielp hen gauw uit deze verlegenheid door te zeggen: 'Welnu, Kado, vraag jij maar, als niemand anders durft te vragen!'

184 Het verschil tussen epicuristen en cynici in geestelijk opzicht

[l] Nu zei Kado: 'Ja, Heer en Meester, met betrekking tot de woorden en lessen die U ons gegeven hebt, heb ik een vraag die mij althans heel belangrijk lijkt; als het mij toegestaan is U met een vraag lastig te vallen, wil ik wel met alle genoegen mijn mond opendoen.
[2] Kijk, o goede heiland, Heer en Meester, in wat U zei hebt U ons zo uiterst duidelijk uiteengezet hoe schadelijk het epicurisme voor het leven van de ziel is, dat wij dan ook allemaal het vaste besluit genomen hebben om ons daar voor altijd van te onthouden! Maar behalve Epicurus hebben (442) wij ook nog een andere wijze van een heel andere richting; dat is Diogenes van Sinope, die de hele wereld en haar bekoringen, schoonheden en schatten en zelfs dit aardse leven diep verachtte.
[3] Hij is het complete tegendeel van Epicurus, en noch hij noch één van zijn leerlingen geloven in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel; het gevoel van sterfelijk te zijn bezorgt hun absoluut geen angst en vrees, maar allemaal kunnen ze het ogenblik dat ze niet meer zijn nauwelijks afwachten. En toch zijn het heel eerlijke, goede en dienstvaardige mensen en ze houden zich heel nauwkeurig aan eenmaal gedane beloften. Hun voedsel is zo mager en eenvoudig als maar mogelijk is. Ze verachten ieder gemak, iedere pracht en leven heel gedisciplineerd en ingetogen. Ja, ze vereren zelfs de goden en erkennen hun goedheid, wijsheid en macht; maar ze bedanken hen nergens voor en versmaden ten diepste iedere vorm van beloning die ze van een of andere godheid te verwachten zouden hebben. Het eeuwige niet-zijn is hun verlangen; elke manier van zijn en leven beschouwen zij als een ondraaglijke last en kwelling.
[4] Welnu, deze mensen zijn wat hun handelen aangaat bijna zoals een mens volgens Uw leer moet zijn. Wat missen zij eigenlijk om te kunnen worden wat wij nu door Uw genade geworden zijn? En als zij sterven, zullen hun zielen na de dood van hun lichaam dan voortleven, en hoe dan, gelukkig of ongelukkig? Ik heb steeds met aandacht naar deze zonderlinge mensen gekeken, hoewel ik mij nooit zodanig in hun leer heb kunnen vinden, dat die voor mij maatgevend zou kunnen zijn. Heer en Meester, geef ons ook daar opheldering over, en ook over de manier waarop zij tot Uw leer bekeerd zouden kunnen worden!'
[5] Ik zei: 'Ja, mijn goede vrienden, dit soort mensen is nog moeilijker op de juiste levensweg te brengen dan de epicuristen, omdat ze geen liefde voor het leven hebben! De epicuristen hebben zeker heel veel liefde voor het leven, alleen is dat eigenliefde en daarom ook een materiële liefde die de dood voortbrengt. Maar als die, zoals nu bij jullie, door het juiste geloof in een enig ware God verandert in liefde tot Hem en tot de naaste, dan zijn de epicuristen er ontegenzeglijk veel beter aan toe dan de ten opzichte van het leven afgestompte cynici.
[6] Als dezen echter bekeerd kunnen worden tot het ware geloof in de enig ware God, dan komt daardoor ook de liefde voor Hem en voor de naaste en zodoende ook voor zichzelf tot leven, omdat God, die de zuiverste en eeuwige liefde is, door het levende geloof Zijn intrek neemt in het hart van de mens en daardoor alles in de mens tot liefde en leven omvormt.
[7] Maar, zoals gezegd, dergelijke mensen zijn zowel hier op aarde als in de geestenwereld moeilijk te bekeren, omdat hun de liefde voor het leven ontbreekt. Maar als ze eenmaal bekeerd zijn, dan zijn ze ware helden in het geloof, in de liefde en in het handelen; want ze hebben op andere mensen voor, dat ze zelfverloochening, geduld en een grote mate van deemoed bezitten, waardoor ze alle materiële liefde die in hun vlees woont, (443) gemakkelijk kunnen beheersen en vastberaden op de weg van het licht kunnen voortgaan, wat bij andere mensen veel moeilijker gaat.
[8] Als cynici echter onbekeerd sterven, leven hun zielen aan gene zijde toch eeuwig verder, ondanks hun verlangen om niet te zijn, wat ze natuurlijk niet aangenaam vinden; voor het overige ondervinden ze geen kwelling of pijn, maar ze leven precies zoals ze op deze wereld geleefd hebben. Ze worden in de geestenwereld echter ook dikwijls door engelen bezocht en voor zover mogelijk verlicht, zonder hun vrije wil aan te tasten. Maar daar is veel liefde, wijsheid, inspanning, geduld en volharding voor nodig.
[9] Overigens bestaan er van dit soort mensen steeds maar weinig, en daarom zullen ze de andere mensen ook moeilijk op grotere schaal kunnen bederven zoals de buitengewoon talrijke grote en kleine epicuristen dat kunnen, die overal thuis zijn en hun zelfzuchtige leven leiden en vanwege hun streven naar een goed leventje nauwelijks aan God denken en een arme naaste helemaal niet zien staan, behalve wanneer die voor een laag loon in het voordeel van de epicurist kan werken.
[10] Een epicurist bederft door zijn voorbeeld van een luxueus leven veel mensen: het ene, gegoede deel van de mensen streeft er alleen maar naar om ook zo'n goed leventje te hebben, en de niet welgestelde mens raakt vervuld van afgunst en ergernis, omdat hij niet zo kan leven als de welgestelden; een epicunst is daarom veel slechter dan een cynicus. Daarmee heb Ik jouw vraag nu beantwoord, en nu kan iemand anders iets vragen.'

185 De eerste twee soorten louteringsvuur
[1] Daarop stond de waard, de vader van Kado, op en zei: 'O Heer en Meester, hoe zal het er dan uitzien in de tijd, waarvan U gezegd hebt dat dan de mensen vóór Uw wederkomst door vuur gelouterd zullen worden, en wat zal dat dan voor vuur zijn?'
[2] Ik zei: 'Ja, vriend, dat vuur zal grote en algemene nood, ellende en droefenis zijn, van een grotere omvang dan de aarde ooit heeft gezien. Het geloof zal uitdoven en de liefde verkillen, en alle arme geslachten zullen klagen en verkwijnen, maar toch zullen de groten en machtigen en de koningen van deze wereld de smekenden niet helpen, vanwege hun te grote hoogmoed en daardoor ook vanwege een te grote hardheid van hun hart!
[3] Zo zal ook het ene volk tegen het andere opstaan en het met vuurwapens te lijf gaan. Daardoor zullen de heersers in grote, niet af te lossen schulden raken en hun onderdanen kwellen met onmogelijk hoge belastingen. Daardoor zullen er buitensporige duurte, hongersnood, vele (444) kwaadaardige en besmettelijke ziekten en epidemieën onder de mensen, de dieren, en zelfs de planten ontstaan!
[4] Ook zullen er hevige stormen op het vasteland en op zee zijn, en aardbevingen, en de zee zal op vele plaatsen buiten haar oevers treden, en dan zullen de mensen in grote vrees en angst geraken vanwege de dingen die dan over de aarde zullen komen!
[5] Dat zal allemaal toegelaten worden om de mensen af te keren van hun hoogmoed en hun zelfzucht en hun grote traagheid. De groten en degenen die zich machtig wanen zullen met verveling getuchtigd worden en zullen daardoor genoodzaakt zijn in actie te komen, om van die kwelling bevrijd te raken.
[6] En kijk, dat is het éérste soort vuur, waardoor de mensen voor Mijn wederkomst gelouterd zullen worden.
[7] In diezelfde tijd zal echter ook het natuurlijke vuur (stoom) een rol van geweldig belang gaan spelen. Het vuur zal op alle zeeën de schepen met een snelheid groter dan die van de wind voortdrijven; ook zullen de mensen met hun scherpe verstand ijzeren voertuigen en wegen maken, en in plaats van trekdieren zullen zij vuur voor de wagens spannen en met de grote kracht daarvan sneller dan een afgeschoten pijl ver over de aarde wegsnellen.
[8] Zo zullen ze ook de bliksem weten te bedwingen en die maken tot de snelste overbrenger van hun wensen en hun wil van het ene uiteinde van de aarde naar het andere (elektriciteit). En als zij, die trotse en hebzuchtige koningen, oorlog met elkaar zullen voeren, zal het vuur daarbij ook een zeer beslissende rol te spelen krijgen; want door de grote kracht daarvan zullen er ijzeren massa's in de vorm van een kogel met een groot gewicht met de snelheid van de bliksem naar de vijand, de steden en vestingen geslingerd worden en grote verwoestingen aanrichten.
[9] En de vindingrijke mensen zullen het met deze wapens zover drijven, dat er dan weldra geen enkel volk meer een oorlog tegen het andere zal kunnen beginnen. Want als twee volkeren elkaar met zulke wapens aanvallen, dan zullen ze elkaar ook gemakkelijk en snel tot de laatste man uitroeien, wat beslist voor geen van beiden een echte overwinning en winst zal opleveren. Dat zullen die koningen en hun legeraanvoerders spoedig inzien en daarom zullen ze elkaar liever in vrede en goede vriendschap verdragen; en als er ergens een zeer trotse en eerzuchtige rustverstoorder zal opstaan en zijn buunnan zal aanvallen, dan zullen de vredelievenden zich verenigen en hem tuchtigen. En op die manier zal dan ook langzamerhand de aloude vrede onder de volkeren der aarde aanbreken en zich duurzaam vestigen.
[10] Als men vanaf mijn huidige aanwezigheid bijna achttienhonderdnegentig jaren zal tellen, zal er op aarde vrijwel geen oorlog meer zijn - en ongeveer in die tijd zal ook mijn persoonlijke komst op deze aarde (445) plaatsvinden en de grootste loutering van de mensen een aanvang nemen.
[11] Weliswaar zullen er onder de minder beschaafde volkeren van de aarde dan nog oorlogen voorkomen, maar die zullen ook bij hen weldra tot de onmogelijkheden behoren. Ik zal hen met behulp van mijn rechtvaardige en machtige koningen en legeraanvoerders in het nauw drijven en mijn licht onder hen laten uitstorten, en ook zij zullen dan in vreedzame volkeren veranderd worden, die het licht zijn toegedaan.
[12] Kijk, dat is het tweede soort vuur, waardoor de mensen gelouterd zullen worden!'

186 Het derde en vierde loutenngsvuur

[1] (De Heer:) 'Een derde soort vuur zal erin bestaan, dat Ik al enkele honderden jaren daarvóór steeds helderder verlichte zieners, profeten en knechten zal opwekken, die in mijn naam de volkeren over de hele wereld even helder en duidelijk over alles zullen onderrichten en zodoende bevrijden van allerlei leugen en bedrog. Deze leugens en bedrog zullen door toedoen van valse profeten en priesters, zelfs in mijn naam, de weg banen voor hun eigen ondergang - en daarmee zullen ze over niet al te lange tijd het boze begin maken en hier en daar zijn ze er in mijn huidige tijd al mee begonnen.
[2] Zij zullen net als de heidense priesters valse tekenen en wonderen doen en zullen vele mensen verleiden, waarbij ze zichzelf grote aardse schatten, rijkdommen, macht en groot aanzien zullen bezorgen; maar door het derde vuur en het zeer heldere licht daarvan zullen zij alles kwijtraken en volledig te gronde gericht worden. En de koningen en vorsten die hen willen helpen zullen daarbij al hun macht, hun vermogen en hun tronen kwijtraken; want Ik zal mijn koningen en legeraanvoerders tegen hen opwekken en hun de overwinning schenken, en zo zal de aloude nacht van de hel en van haar boodschappers onder de mensen op aarde ten einde lopen.
[3] Evenals deze nacht nu bestaat in de heidense, blinde en zinloze ceremonie, die men godsdienst noemt, zal die ook in die tijden bestaan, maar door het derde soort vuur uit de hemelen geheel en al verwoest en vernietigd worden! Want de leugen zal net zo min in staat zijn om de strijd met het licht van de waarheid uit de hemelen zegevierend te doorstaan als de natuurlijke nacht het hoofd kan bieden aan de opgegane zon! Zij moet in haar duistere holen en diepten vluchten, en zij die eenmaal in het licht staan zullen de nacht niet meer gaan opzoeken.
[4] Ik heb je nu het derde soort vuur getoond, dat een uitermate vernietigend effect heeft op de duisternis van de mensen, en zo zal Ik je ook nog een vierde soort vuur tonen, waardoor de aarde, de mensen en alle schepselen bij mijn tweede komst gezuiverd moeten worden; dit soort (446) vuur zal bestaan uit allerlei soorten grote natuurlijke omwentelingen van de aarde, en wel met name op die plaatsen op de aarde waar de mensen te grote en prachtige steden gebouwd zullen hebben, waarin de grootste hoogmoed, liefdeloosheid, slechte zeden, valse rechtspraak, macht, aanzien, traagheid en tevens de grootste armoede en allerlei nood en ellende zullen heersen, veroorzaakt door het te sterk uitgegroeide epicurisme van de groten en machtigen.
[5] In zulke steden zullen uit buitensporig winstbejag ook op zeer grote schaal allerlei fabrieken gebouwd worden, en daar zullen in plaats van mensenhanden vuur en water het werk doen, samen niet duizenden soorten kunstige, van metaal vervaardigde machines. Het verhitten zal gebeuren door middel van de oeroude kolen uit de aarde, die de mensen in die tijd in buitengewoon grote hoeveelheden uit de diepten van de aarde zullen delven.
[6] Wanneer een dergelijke bedrijvigheid door het geweld van het vuur eenmaal zijn hoogste punt bereikt zal hebben, zal de aardse lucht op zulke plaatsen op aarde ook te sterk verzadigd raken met brandbare ethersoorten, en die zullen weldra hier en daar ontbranden en zulke steden en gebieden samen met hun vele bewoners in puin en as veranderen; en dat zal dan ook een grote en effectieve loutering zijn. Maar wat het op deze manier voortgebrachte vuur niet zal bereiken, dat zullen allerlei soorten grote stormen op aarde bereiken, vanzelfsprekend daar waar het nodig zal zijn; want zonder noodzaak zal er niets verbrand en vernietigd worden.
[7] Daardoor zal de lucht op aarde dan ook bevrijd worden van haar kwade dampen en natuurgeesten, wat een zegenrijke invloed zal hebben op alle andere schepselen op aarde en wat ook de natuurlijke gezondheid van de mensen ten goede zal komen, doordat al die vele kwaadaardige lichamelijke ziekten zullen ophouden te bestaan en de mensen een gezonde, krachtige en hoge leeftijd zullen kunnen bereiken.
[8] Omdat de aldus gelouterde mensen in mijn licht zullen staan en voor altijd de geboden van de liefde van binnenuit en waarachtig in acht zullen nemen, zal het aardse grondbezit ook zo verdeeld zijn onder de mensen, dat iedereen zoveel zal hebben dat hij met de juiste vlijt nooit nood zal hoeven te lijden. De voorgangers van de gemeenten en ook de koningen zullen geheel en al Mijn wil en licht volgen en ervoor zorgen dat er in een land nooit enig gebrek bij een volk zal ontstaan. En Ikzelf zal nu eens hier en dan weer daar de mensen bezoeken en hen sterken en oprichten, daar waar de mensen een zeer sterk verlangen naar Mij en de meeste liefde voor mij zullen hebben.
[9] Daarmee hebje nu een voor jullie Grieken goed te begrijpen antwoord op je vraag. Het is weliswaar een voorspelling voor een nog tamelijk veraf liggende toekomst, maar hij zal niet onvervuld blijven; want alles kan eerder vergaan, zelfs deze aarde en de hele zichtbare hemel, dan dat één van mijn woorden en beloften onvervuld zou blijven. - Heb je dat nu goed begrepen?' (447)

187 De voorwaarden voor de wederkomst van de Heer

[l] De oude waard ze,: 'Ja, Heer en Meester, dat hebben wij allemaal beslist heel goed begrepen! Wat die vier soorten vuur voor de loutering van de mensen en de hele aarde betreft is het weliswaar niet verheugend en aangenaam, en men zou terecht kunnen vragen waarom zoiets door een zeer wijze en goede God toegelaten wordt. Maar juist omdat God uiterst wijs en goed is, zal Hij ook wel het beste weten waarom Hij al zulke dingen toelaat. Maar toch danken wij U voor deze onthulling van de toekomst en zijn nu erg blij dat wij nu reeds op deze aarde leven tijdens Uw eerste komst; want voorzover ik het nu goed begrijp, is onder de mensen op aarde in deze tijd alles toch nog aanzienlijk beter dan het bij Uw tweede komst zal zijn.
[2] Ik kan mij er nu natuurlijk geen voorstelling van maken waar en wat voor soort grote steden de mensen mettertijd nog zullen bouwen en hoe zij de kracht van de elementen en zelfs die van de bliksem zullen regelen en beteugelen om die te gebruiken - maar ik en ongetwijfeld wij allemaal zijn blij dat wij dat niet begrijpen en dat wij die kracht nog door Uw wijsheid en macht geleid zien; want als wij dat nu al zouden begrijpen, dan zou die vreselijke tijd van loutering door die vier soorten vuur beslist nog eerder aanbreken dan U, o Heer en Meester, ons die nu aangekondigd hebt.
[3] Maar aangezien U nu al zo genadig was om ons van tevoren als een vaststaand feit mee te delen dat U nog een tweede keer persoonlijk en voorgoed naar de mensen op deze aarde zult komen, zou U ons toch ook nog kunnen zeggen, waar op aarde U bij de mensen zult wederkomen! Hoe zal dat land, die plaats en dat gelukkige volk heten?
[4] Ik zei: 'Vriend, op deze vraag van jou kan Ik je nu geen antwoord geven dat jullie zouden begrijpen, want in die tijd zullen er veel nieuwe plaatsen, landen en volkeren ontstaan, die nu nog geen naam hebben; maar dat Ik alleen in een zodanig land en op een zodanige plaats weer naar de aarde zal komen, waar onder de mensen nog het meeste en meest levende geloof en de meeste en meest waarachtige liefde tot God en de naasten zal bestaan, dat kun je als heel zeker en volledig waar aannemen en geloven.
[5] Maar als Ik kom, zal Ik niet alleen komen, maar al de Mijnen, die reeds lang in mijn hemelrijk bij mij zullen zijn, zullen in grote scharen samen met mij hun broeders, die op aarde nog in het vlees leven, komen sterken; en zo zal er een ware gemeenschap bestaan tussen de reeds zalige geesten van de hemelen en de mensen van deze aarde, wat de mensen, die in die tijd leven, werkelijk tot zeer grote troost zal zijn.
[6] En nu weten jullie alles wat jullie moesten weten. Handel ernaar, dan zullen jullie het eeuwige leven oogsten; want Ik zal jullie opwekken op de jongste dag!'
[7] Toen zei Kado: 'O Heer en Meester, zou dat dan morgen misschien (448) al kunnen gebeuren? Want iedere nieuwe dag is voor ons een jongste dag!'
[8] Ik zei: 'Ik bedoel daar geen aardse dag mee, maar een geestelijke dag aan gene zijde. Wanneer jij je lichaam verlaten zult hebben en het rijk van de geesten binnengaat, dan zal dat jouw jongste dag zijn en Ik zal jou dan verlossen uit het gericht van de materie. En dat is het opwekken op de jongste dag.
[9] Maar aangezien het nu al middernacht is geworden en wij morgen een verre reis voor de boeg hebben, zullen wij nu gaan slapen!'
[10] Toen Ik deze wens geuit had stonden allen op, bedankten mij nog eens voor alles, en de waard bracht ons zelf naar een groot en uitstekend verzorgd slaapvertrek, waar wij allemaal een verkwikkende rust genoten tot de morgen. - Het spreekt natuurlijk vanzelf dat de Grieken nog lang met elkaar spraken over alles wat zij gehoord hadden.

188 De Heer met de Zijnen op de heuvel Araloth

[1] Zoals gewoonlijk waren wij ook deze keer reeds voor zonsopgang op de been en gingen direct naar buiten. De waard en zijn zoon Kado, die ook al op waren, merkten dat Ik en mijn leerlingen naar buiten gingen, en daarom kwam Kado mij ook snel achterna en vroeg mij om niet te vertrekken voordat Ik met mijn leerlingen een goed bereid ochtendmaal genuttigd had.
[2] Ik zei tegen hem: 'Dat zou Ik ook gedaan hebben, als jij mij niet achterna gekomen zou zijn; maar omdat jij dit uit liefde voor mij doet, is dat een ware vreugde voor mijn hart en daarom nodig Ik ook jou nu uit om met ons de heuvel op te gaan. Op deze heuvel stond eens Jozua, de profeet die het volk der Israëheten het beloofde land binnenleidde, met de ark des verbonds, en door mddel van een machtig bazuingeschal vernietigde hij deze stad, die in die tijd groot was en omringd door een nagenoeg onverwoestbare muur en haar machtige inwoners en soldaten, die heidenen waren en boze afgoderij bedreven, overwon en vernietigde hij tot op de laatste man.
[3] Die heuvel gaan wij op - en die ligt niet zo ver hier vandaan, omdat het huidige Jericho zich dichter bij de heuvel bevindt dan het oude, dat meer dan honderd keer zo groot was als het huidige; dat draagt weliswaar de oude naam, maar bezit van het oude Jericho niets anders dan enkele ruïnes. Vanaf die heuvel zal Ik je de ware plaats en de omvang van het oude Jericho laten zien!'
[4] Kado zei: 'O Heer en Meester! Dat is werkelijk teveel van Uw goddelijke genade voor mij, zondige heiden! Maar aangezien U nu eenmaal zo genadig wilt zijn, wil dan ook genadig toestaan dat mijn vader met ons meegaat; want hij is een grote vriend van zulke dingen, die (449) verloren zijn gegaan in de grijze oudheid door de alles vernietigende tijd. Daarom ga ik hem nu direct halen.'
[5] Ik zei: 'Dat is niet nodig, want kijk, hij komt ons al achterna, en degene die Ik gisteren ziende heb gemaakt, loopt bij hem!'
[6] Kado merkte dat ook direct op en werd heel blij; wij liepen op ons gemak verder en beiden hadden ons dan ook weldra zonder moeite ingehaald.
[7] Een half uur later bevonden wij ons al op de genoemde heuvel, waarvan de voet, begroeid met olijfbomen, eigendom van onze waard was, en waar men vanaf het hoogste punt aan alle kanten een wijd uitzicht had.
[8] Toen wij ons met z'n allen bovenop de heuvel bevonden, waar veel plaats was, ging Ik op een klein rotsblok staan dat midden op de heuvel lag en precies een halve manslengte hoog was, en op dit punt, waar alle aanwezigen mij goed konden zien en horen, zei Ik: 'Luister! Op deze steen, waar Ik nu op sta, stond eens mijn knecht Jozua! Het is weliswaar voor de mens niet van levensbelang, maar toch doet het geen enkele ziel kwaad als zij thuis is in de geschiedenis van de oudheid, want een ziel die goed thuis is in de geschiedenis van de tijden en volkeren zal niet zo gemakkelijk tot bijgeloof vervallen als een ziel, die geen juiste kennis heeft van de oudheid en daarom alles ofwel naar het rijk der fabelen verwijst, die voor haar geen waarheid zijn, ofwel naar het terrein van het bijgeloof, waarvan een mens dan weldra gemakkelijk alles letterlijk aanneemt, wat hij ergens aan bijzonders gehoord heeft.
[9] En kijk, zo vergaat het nu de meeste joden, waarvan sommigen Jozua als een mythische figuur beschouwen en onder elkaar zeggen dat hij in werkelijkheid helemaal nooit bestaan heeft en waarvan weer andere blind-, licht- en kleingelovigen de geschiedenis van deze profeet helemaal letterlijk aannemen zoals die in het boek geschreven staat. Maar ook dat is een even grote dwaasheid, waaruit al hele grote twistpunten en allerlei ongeloof, bijgeloof en een groot aantal dwalingen zijn voortgekomen!
[10] Zoals velen van jullie zullen weten heeft Jozua, toen hij de Israëlieten onder voortdurend geleide van de Heer vanuit de woestijn het beloofde land binnenleidde, een groot aantal tekenen en wonderen gedaan; ten eerste is dat feitelijk waar, maar ten tweede hebben zijn leiding en daden tevens een geestelijke zin, die nu helaas door geen enkele jood meer begrepen wordt. Daarom wordt er dan ook overal door de Farizeeën over het handelen en de daden van Jozua zoveel onzinnigs verkondigd en geleerd; het is dan ook niet zo verwonderlijk dat joden die enigszins helderder denken zich herhaaldelijk erg gestoten hebben aan de leer van Mozes en de profeten. Daarom heb Ik jullie nu dan ook naar deze heuvel en juist naar deze plaats gebracht, waarop Jozua bij de verovering van de oude stad Jericho zijn eerste grote wonderdaden verricht heeft, zoals de geest van de Heer hem geboden had.
[11] Kijk! Daar ligt de heuvel Araloth, en de plaats waar we nu staan heet Gilgal, en is dezelfde plaats waar Jozua na het gebod van de Heer de (450) kinderen van Israël voor de tweede maal met stenen messen heeft besneden!
[12] Deze rots, waarop Ik nu sta en voor jullle die oude geschiedenis weer in herinnering roep, bestaat uit de twaalf stenen, die evenzovele priesters, toen het volk met droge voeten de Jordaan overtrok, uit het midden van de Jordaan hierheen gebracht hebben en deze ten teken van de wonderbaarlijke leiding door Gods macht hier geplaatst en samengevoegd hebben op de manier zoals ze er nu nog steeds zijn. Daardoor gaf Jozua het volk symbolisch te kennen dat de twaalf stammen van Israël, voorgesteld door de hier bijelkaar gelegde en samengevoegde twaalf stenen, ook één vast lichaam vormen en zo als een verenigd en machtig volk onder de wetten, de beschenning en de leiding van God als een gericht tegenover alle heidenen moeten staan en ook als een harde rots zijn, waaraan allen zich kunnen stoten die in strijd met Gods wil handelen.
[13] Zie! Precies op dit punt heeft Jozua de ark opgesteld. Door hem zeven maal rond de oude stad Jericho te dragen stortten tijdens de zevende keer ronddragen, op de zevende dag, bij het geweldige geschal van de bazuinen de muren in. Vervolgens drongen de Israëlieten de stad binnen en sloegen op Gods bevel alles met het zwaard neer wat daar leefde, behalve de hoer Rachab, die op Gods bevel samen met haar huis en verwanten ontzien moest worden; want zij redde de spionnen die Jozua naar de stad had gestuurd van de vervolging door de heidense koning, doordat zij hen goed in haar huis verborg!
[14] Op deze heuvel werd ook al het goud en zilver en alle edelstenen, die de Israëlieten uit de verwoeste stad haalden, ter ere van God voor de ark des verbonds neergelegd, en ook deelde Jozua op deze heuvel alle Israëlieten het gebod mee volgens de wil van God, dat de verwoeste stad nooit meer opgebouwd moest worden, en dat degene die dat toch zou doen en het werk zou beginnen aan te pakken, door God daarvoor gestraft zou worden. - En zo weten jullie nu wat deze heuvel te betekenen heeft.
[15] En dezelfde plaats waar eens de ark stond staat nu in levende lijve Degene die als een machtige vorst met een zwaard in de hand naar Jozua toekwam en tegen hem zei: 'Jozua, trek je schoenen uit, want de plaats waar je staat is heilig!' Toen pas realiseerde Jozua zich wie die machtige vorst was en hij aanbad Hem daarom ook.
[16] Jullie weten nu ook allemaal wie Ik ben, en niemand van jullie aanbidt Mij. Jullie zouden dat wel willen doen, maar Ik wil het Zelf niet, omdat Ik jullie op een hoger levensplan stel dan waar Jozua in al zijn macht ooit gestaan heeft en omdat Ik ieder gebed met de lippen verafschuw; want van nu af aan is de liefde tot God en tot de naaste het enige gebed dat Mij aangenaam is, waar Ik op let en naar luister!
[17] En zo weten jullie nu in het kort wat dit voor een heuvel is, en nu kunnen wij onze blik naar het westen richten en daar de grote woeste vlakte zien, waar eens de oude heidense stad stond.' (451)

189 Over de plaats van de oude stad Jericho

[l] Nu vroeg Petrus mij: 'Heer, het oude Jericho lag toch aan de oostzijde van de rivier de Jordaan, en ik weet niet of en waar wij gisteren op onze reis hierheen de rivier overgestoken zijn; want dit nieuwe Jericho ligt toch beslist oostelijker van de rivier dan het oude lag, aangezien U ons nu de plaats van het oude Jericho getoond hebt, die van hieruit in het westen ligt. Wij zijn gisteren weliswaar een heel brede stenen brug overgegaan, maar beneden in de rivierbedding bevond zich naar mijn mening toch niet zo veel water, dat men het voor het water van de Jordaan kon houden.'
[2] Hierop nam Kado het woord en zei tegen Petrus: 'En toch was dat de Jordaan! In deze tijd bevat die steeds heel weinig water en op de plaats waar er een brug gebouwd is, is hij ook vanwege de engte van het dal op zijn smalst; maar een half uur verder naar het zuiden wordt de rivier alweer veel breder en in de omgeving van de Dode Zee, niet ver van hier, wordt hij zelfs heel erg breed.'
[3] Door deze woorden van Kado waren Petrus en ook de andere leerlingen, die gisteren ook niet gemerkt hadden waar en wanneer wij de Jordaan overgestoken waren, helemaal gerustgesteld.
[4] Daarop bekeek Petrus zoals ook de andere leerlingen de stenen waarop Ik stond, iets nauwkeuriger en zei, nadat hij een poosje had staan nadenken: 'Maar hoe hebben enkel die twaalf priesters deze grote en zeer zware stenen uit de rivier kunnen tillen en ze vervolgens over die grote afstand hierheen kunnen brengen? Waren die twaalf priesters dan soms reuzen, zoals Simson?'
[5] Nu zei Ik: 'Hoe kun jij zoiets nu nog vragen, terwijl je aan Mijn zijde toch al zoveel tekenen van de kracht van Gods geest hebt gezien?! Ben je soms vergeten wat je allemaal bij de oude Marcus in de buurt van Caesarea Filippi hebt gezien, en weet je niet meer hoe Rafaël nog maar een paar dagen geleden in de het huis van Lazarus die oude, ijzeren zuil opgetild heeft, en nog duizend andere tekenen? Hoe kunje dan nog vragen terwijl je al die dingen hebt gezien, hoe de twaalf priesters van Jozua deze stenen uit de Jordaan hierheen hebben kunnen brengen,' Was Gods kracht ten tijde van Jozua soms kleiner dan nu. Denk daar eens over na en vraag mij verder geen dingen meer die een gewillig kind in de wieg al kan begrijpen!'
[6] Na deze opmerking van mij begrepen allen nu hoe de twaalf priesters deze stenen heel gemakkelijk uit de rivier hierheen hadden kunnen brengen.
[7] Daarop kwam Kado naar mij toe en zei: 'O goede Heer en Meester, als U niet boos op mij zou worden, zou mijn weetgierigheid met betrekking tot het oude en dit nieuwe Jericho nog een vraag hebben, die U vrijwel zeker al wel kent.'
[8] Ik zei: 'Hoewel Ik al weet wat je wilt vragen, kun je je vraag echter vanwege de anderen toch hardop uitspreken!' (452)
[9] Hierop vroeg Kado: 'Uit het boek Jozua is bekend, en ook Uzelf hebt het nu heel in het kort aangeroerd, dat Jozua op Gods bevel iedereen met een onontkoombare harde straf bedreigd heeft, die het zou wagen de verwoeste oude stad weer opnieuw op te bouwen - en kijk, toch wonen wij in het nieuwe Jericho! Hoe komt het dan dat er in deze tijd toch een stad Jericho staat, op bijna dezelfde plaats waar eens het oude Jericho gestaan heeft? Heeft God soms achteraf Zijn dreigement ingetrokken en toch een nieuw Jericho laten ontstaan?'
[10] Ik zei: 'Je vergist je! God heeft Zijn woord niet teruggenomen en derhalve staat er op die ruime, woeste plaats, waar eens het oude Jericho heeft gestaan, tot op heden nog geen enkel huis of ook maar een heel armzalige hut. En waarom hebben jullie, bewoners van het nieuwe Jericho, dan nog nooit geprobeerd om ergens op de plek van het oude Jericho een huis van het puin te bouwen of ten minste toch een hut voor jullie schapen, geiten en varkens?'
[11] Kado zei: 'Ja, zeer goede Heer en Meester, dat heeft zo zijn eigen redenen! Die volledig woeste plek, die een omtrek heeft van bijna twee uur gaans,vertoont een sterke overeenkomst met de Dode Zee. Er groeit daar niet eens een mosplantje, laat staan iets anders. Bovendien heeft die beslist heel grote woeste plek af en toe een zo slechte en akelige uitwaseming, dat die mensen en ieder soort dieren zou doden, vooral als zij zich daar 's nachts zouden bevinden, en het zou dus erg onverstandig zijn om op die plaats een woonhuls of ook maar een hut te bouwen.
[12] Maar het is toch een opmerkelijke en wonderlijke omstandigheid, dat die vreselijke uitwaseming zich nooit uitbreidt tot buiten het gebied van die woeste plaats, en dus kan men hier in het nieuwe Jericho heel gezond leven, terwijl iemand, die zich ook maar enkele uren op die woeste plek zou ophouden, dat met zijn leven zou moeten bekopen. Voorzover ik weet heeft men deze plek vroeger ook wel gebruikt om misdadigers, die volgens de wetten de dood verdiend hadden, tijdens zo'n vreselijke uitwaseming naar die plaats te brengen, waar ze dan meer dan een uur lang moesten blijven. Men zegt dat de meesten om het leven gekomen zijn. Van degenen die echter levend terugkwamen zei men, dat de goden hun genadig waren; maar toch bleven ze daarna ziekelijk en leefden niet lang. En dat is een gemakkelijk te begrijpen reden, waarom tot op heden nog geen mens een woning op die woeste plaats gebouwd heeft en dat waarschijnlijk ook nooit zal doen - zoals het ook voor geen enkel mens goed is in de buurt van de Dode Zee, aan de zeer woeste oevers ervan lang te blijven, vooral wanneer een wind vanaf de watervlakte je tegemoet waait. Maar toch is het goede van deze woeste plaats dat de wind haar vreselijke tiltwaseming nooit buiten haar stenen grenzen kan verspreiden.
[13] Of die kwade uitwaseming nu een gevolg is van die oude dreiging van God met straf, of van iets anders, dat zou ik eigenlijk niet weten te verklaren; maar toch blijft het opmerkelijk dat tegenwoordig niet eens slangen, adders en ander giftig gedierte hun armzalig beetje leven kunnen (453) behouden op de plaats, waar in de oude tijd een zo grote en machtige koningsstad stond - wat men uit de vele ruïnes heel goed kan afleiden waar mensen woonden, handel dreven en hun beroep uitoefenden. En het is dus ook merkwaardig dat er ondanks het oude goddelijke verbod toch ook al enkele honderden jaren geleden een tweede, nieuw Jericho gebouwd is.
[14] O Heer en Meester! Kijk, dat zijn van die wonderlijke dingen die menige denker, die goed thuis is in de joodse Schrift, met betrekking tot de tijd van Jozua ontegenzeglijk enigszins bedenkelijk moeten voorkomen, en het is ook niet zo verwonderlijk dat menige jood daardoor zijn geloof en ook zijn begrip van de zaak verloren heeft. Hoe komt het eigenlijk dat er nu toch nog een Jericho staat?
[ 15] Ik zei: 'Dat komt, vriend, omdat er aan de naam niets gelegen is, maar alleen aan de plaats. Waarom het echter zo is, zal Ik jullie nu meteen enigszins toelichten.
[16] Kijk, op de aarde zijn er bepaalde plekken en dikwijls meer uitgestrekte vlakten, waar het voor mensen en ook voor dieren niet goed is om te wonen, omdat daar vanuit het inwendige van de aarde - om voor jullie Grieken begrijpelijk te spreken - zich op bepaalde tijden kwalijke dampen omhoog werken naar de oppervlakte; deze dampen zijn afkomstig van de onderaardse zwavel-, steenkool- en giftig metaal bevattende lagen. En deze oude plaats, die ongeveer een half uur hier vandaan ligt, is ook zo'n plek, en tegenwoordig erger dan ten tijde van Abraham en Lot, toen tegelijk met Sodom en Gomorra, Jericho en ook nog andere steden gebouwd werden - maar natuurlijk door de voorouders van Lot, die destijds over deze streek heersten, tot aan de zee toe!
[17] Reeds de voorouders van Lot waren ervoor gewaarschuwd dat ze zich niet in deze streek moesten vestigen en er geen steden moesten bouwen. Aangezien ze het ondanks de waarschuwing toch deden, werd hen aangeraden om een zo kuis en rein mogelijk leven te leiden; want alleen een kuis en daardoor ook levenskrachtig mens met een sterke, van Gods geest vervulde ziel kan weerstand bieden aan alle kwade en grove natuurgeesten, en zij kunnen zijn lichaam niet schaden. Maar de eerder genoemde mensen volgden ook deze raad niet op en gingen binnen zeer korte tijd over tot allerlei geilheid, werden afgodendienaren en leidden een uiterst losbandig en onnatuurlijk brassend leven.
[18] Toch werden er van tijd tot tijd zuivere en van Gods geest vervulde boodschappers naar hen toe gezonden, die hen onderrichtten en hun de onontkoombare gevolgen toonden, die uit hun gebrek aan boetvaardigheld zouden voortkomen; maar men luisterde niet naar de boodschappers, bedreigde hen, vervolgde hen en stootte hen van zich af.
[19] Ten tijde van Lot echter was de plek onder de plaatsen waar de steden stonden, rijp geworden om door te breken; enerzijds omdat dat in het inwendige van de aarde al zo geordend en vastgelegd was, maar anderzijds - en wel hoofdzakelijk - omdat die genoemde mensen al hun geestelijke (454) kracht kwijt geraakt waren en de kwade geesten van de grove en gerichte natuur dus een onbeperkte speelruimte kregen en zo steeds erger konden huishouden; en dat zouden ze niet zo gemakkelijk hebben kunnen doen als er in één van die steden nog slechts tien tot twintig geestelijk sterke en zuivere mensen geweest waren.

[20] Want waarlijk, Ik zeg jullie: een rein en geestelijk sterk mens is heer over de natuurgeesten, evenzo heer over de elementen en ook over alle dieren en alle planten en mineralen, van welke aard of soort die ook mogen zijn. Want als zijn ziel vervuld is van Gods geest, waarin alle macht en kracht uit God woont, kan hij ook de hele natuur gebieden en zelfs bergen moeten zich dan buigen voor de macht van zijn wil en zijn onwankelbaar geloof en vertrouwen in de ene, ware, almachtige God.

[21] In de tijd van Lot bestond er behalve hijzelf echter niet één zo'n mens meer, en daarom kreeg hij de waarschuwing om te vluchten als Hij niet met alle anderen te gronde wilde gaan. En Lot vluchtte en werd gered; want op diezelfde dag vond de alles vernietigende uitbarsting plaats en het grote Sodom en Gomorra ging ten onder op de plaats waar de Dode Zee nu nog dikwijls boosaardig tekeer gaat en dat nog heel lang zal doen.
[22] En zie nu, met het oude Jericho stond het er in de tijd van Jozua niet veel beter voor, waar - let wel! - een hoer nog de zuiverste ziel had; zij werd dan ook behouden, omdat zij naar de boodschappers, die door Jozua naar de stad gezonden waren, geluisterd had, hun woorden ter harte had genomen en hen in bescherming genomen had!
[23] Jozua, die evenals zijn priesters een zuiver en van Gods geest vervuld mens was, had de inwendige, vernietigende uitbarsting van die plaats wel kunnen voorkomen; hij heeft de slechte natuurgeesten voor altijd steeds verder van deze plaats verbannen en hen voor hun activiteit een plaats onder de bodem van het water van de Dode Zee toegewezen. Maar desondanks moest hij de mensen heel nadrukkelijk verbieden om op die gevaarlijke plaats ooit weer een stad te bouwen, wat tot op de dag van vandaag ook in acht genomen is en ook in de toekomst in acht genomen zal worden.
[24] En zo heb Ik jullie nu de reden getoond, waarom Jozua zo heel nadrukkelijk geboden heeft om op die plaats nooit meer een stad te bouwen - niet welke naam dan ook. Maar deze plaats, waar nu dit Jericho staat, is niet slecht, hoewel hij zich in de buurt van de oude, slechte plaats bevindt, en daarom kon er ook een kleine stad gebouwd worden; maar de naam heeft helemaal niets te betekenen.' (455)

190 Het doel van de natuurlijke orde

[1] Hierop bedankte Kado mij voor deze verklaring en vroeg mij of ook Ik nu de kwade natuurgeesten door middel van mijn macht zou willen gebieden, om buiten die slechte plaats noch voor de mensen noch voor de dieren schadelijk te zijn.
[2] Ik zei: 'Dat is allang gebeurd, voordat jij eraan dacht Mij daar om te vragen; wat Mijn geest door de mond van Jozua heeft verbannen, dat blijft zo! Zover er gras groeit, en zover er schapen, geiten, ossen en ezels grazen, is het land goed; maar daarbuiten is het kwaadaardig.'
[3] Nu zei de waard: 'Maar het is toch werkelijk jammer dat zo'n groot stuk land niet vruchtbaar gemaakt kan worden; want daar zou voor veel mensen brood in overvloed geoogst kunnen worden. Het zou voor U, o Heer en Meester, toch heel gemakkelijk zijn om dit stuk land te ontdoen van al zijn boze natuurgeesten. U zou maar één woord hoeven zeggen en het land zou goed zijn.'
[4] Ik zei: 'Vriend, je hebt helemaal gelijk en Ik prijs jouw geloof - maar Ik kan niet overeenkomstig jouw wens handelen; want als Ik dat zou doen, zou Ik in strijd met mijn eenmaal ingestelde orde handelen en dat kan en zal helemaal nooit gebeuren!
[5] Want waar de aarde bergen heeft, daar moeten die ook zijn. Waar er bronnen, meren, beken, rivieren en zeeën zijn, daar moeten die ook zijn, net zoals de verschillende zintuigen in het menselijke lichaam. En waar zich dergelijke kwaadaardige plaatsen bevinden aan het oppervlak van de aarde, daar moeten die zijn; want de aarde, de lucht en het water moeten een vrijwel eindeloos groot aantal van de meest uiteenlopende natuurgeesten in zich verenigen, zodat daaruit allerlei mineralen, metalen en stenen kunnen ontstaan en planten en dieren, ieder naar zijn aard, hun voedsel en hun bestaan kunnen vinden en kunnen leven.
[6] Waar de mensen dus zulke plaatsen op aarde aantreffen waar geen enkele plant groeit en ook geen dieren van welke soort ook voorkomen, daar moeten zij zich ook niet vestigen; want daar bestaat beslist een dergelijke ondergrondse bron, door welke de zeer onzuivere natuurgeesten naar het oppervlak van de aarde gebracht worden, om zich met de lucht en het water te verenigen.
[7] Er zijn meer dan genoeg gezonde plaatsen in de dalen en op de bergen waar de mensen, wanneer ze bescheiden zijn, ruimschoots in hun levensonderhoud kunnen voorzien, en het is voor hen niet nodig dat ze ook de slechte woeste vlakten bewonen en ontginnen.
[8] Kijk, de zee bedekt heel grote stukken van de aarde, evenals de meren en rivieren, en een groot gedeelte van het aardoppervlak wordt gevormd door die hoge bergen, die er niet alleen maar kaal bij staan, maar waarvan bovendien nog hun vaak uitgestrekte hooggelegen dalen en vlakten met eeuwige sneeuw en ijs bedekt zijn! Zou jij dan ook niet tegen mij willen (456) zeggen: 'Heer en Meester, aangezien niets voor U onmogelijk is en de mensen op aarde voortdurend geweldig in aantal toenemen en uiteindelijk misschien te weinig goed land zouden hebben om het voor hun voeding noodzakelijke brood te winnen, maak nu de wijde watervlakten en de onvruchtbare hoge bergen tot vast, goed en vruchtbaar land, dan zullen de mensen ruimschoots voldoende vruchtbare grond bezitten, al zouden het er ook duizendmaal duizend meer zijn!'? En daarop zou Ik jou moeten antwoorden: 'Als Ik dat zou doen, zou er weliswaar heel veel vast land ontstaan; maar op zo'n droog vasteland zou niets meer groeien.
[9] Alles moet dus wel zijn zoals het is, zodat er op aarde vruchtbare landen kunnen zijn. Wanneer de mensen volgens de aan hen geopenbaarde wil van God zouden leven en handelen, zouden ze meer, ja veel meer dan genoeg vruchten hebben om hun lichaam te voeden. Want het af en toe onder de mensen optredende gebrek aan voedsel en hongersnood worden alleen maar door de mensen zelf veroorzaakt door hun eigenliefde, hebzucht, heerszucht, traagheid en bovendien door hun daaruit voortvloeiende hang naar een buitengewoon luxe leven en aardse rijkdom.
[10] Kijk maar eens naar de vele rijke, pronkenge leeglopers in de steden! Zij hebben veel goederen en schatten - maar wat geven ze de arme mensen terug voor het feit dat die bijna dag en nacht in het zweet huns aanschijns voor hen werken? Niets, absoluut niets geven zij hen; want het karige dagloon en het slechte en magere voedsel staan in geen enkele verhouding tot wat de armen voor de grote, en rijke, pronkerige leeglopers doen; en het heeft voor mij dan ook geen enkele waarde.
[11] Wat voor goeds doet bijvoorbeeld een Herodes voor de mensen die de hen opgelegde hoge belastingen moeten betalen en het harde, zware werk voor hem doen? Kijk, van dergelijke Herodessen zijn er nu heel veel op de wereld; en zij zorgen voor de nood en alle ellende onder de mensen en veroorzaken door hun nooit te bevredigen hebzucht, duurte en hongersnood onder de mensen; maar daarvoor zullen zij aan gene zijde hun loon krijgen, waarover zij zich werkelijk niet zullen verheugen. Want waarlijk, waarlijk, eerder zal een kameel door het oog van een naald gaan, dan dat een dergelijke Herodes het hemelrijk binnengaat!
[12] Daarom moeten jullie, rijken, voor altijd ook de armen rijkelijk gedenken, dan zullen jullie ontdekken dat er op aarde meer, ja veel meer dan genoeg goede vruchtbare grond is! - Heb jij, waard en bezitter van grote goederen en rijkdommen, dat nu goed begrepen?'
[13] De waard zei: 'Ja, Heer en Meester, niet alleen heb ik dat nu allemaal heel goed begrepen, maar ik heb ook het vaste onwrikbare besluit genomen om ernaar te handelen, en ik zal er ook mijn best voor doen om vele mensen zoals ik tot mijn huidige opvatting over te halen en ze ertoe te brengen ernaar te handelen.'
[14] Ik zei: 'Daar zul je goed aan doen en het loon uit de hemelen zal voor jou niet achterwege blijven; want wie iemand, vooral uit de klasse der rijken, bekeert tot het licht des levens en het vreugdevol en vriendelijk (457) handelen daarnaar, zal een heel groot loon van eeuwig leven voor zijn ziel kunnen verwachten.
[15] Maar nu zal de zon direct helemaal opgaan; laten wij naar de zonsopgang kijken, dan zullen onze zielen zich daarover verheugen en blij worden!'

191 De vliegproef van de Griek

[1] Toen Ik dat gezegd had, werden alle aanwezigen stil en richtten hun blik naar de zonsopgang; alleen de oude dienaar van Kado hield zijn ogen onafgewend op mij gericht en keek alleen naar Mij en bekommerde zich niet om de opgang van de wereldse zon.
[2] Dat zag Kado en hij vroeg stilletjes aan de oude dienaar: 'Waarom keer jij eigenlijk je gezicht niet naar de zonsopgang, zoals de Heer en Meester van eeuwigheid ons heeft aangeraden?'
[3] De oude dienaar zei: 'Omdat de Heer en Meester van eeuwigheid voor Mij een eindeloos veel grotere en heiliger levenszon is dan die daar in het verre oosten, die ik immers al heel vaak op en onder heb zien gaan en wat ik hopelijk nog meerdere malen zal zien. De wereldse zon zal voor mij spoedig voor altijd helemaal ondergaan; maar deze heiligste zon, die voor ons nu eenmaal zo heerlijk is opgegaan, zal onze zielen voor eeuwig verlichten als op het lichtste moment van de dag en zal nooit meer ondergaan. Wee echter degenen voor wie deze zon zal ondergaan! Die zullen lang moeten wachten eer zij opnieuw weer opgaat! Kijk, daarom zie ik nu liever deze levende en heiligste zon dan die wereldse zon in het verre oosten, die Zijn werk is evenals deze aarde en alles wat daar in, op en boven is!'
[4] Toen Kado dat van zijn oude dienaar gehoord had, prees hij hem en keerde zijn gezicht ook naar Mij en lette niet meer op de zon die juist opging.
[5] Deze keer was de zonsopgang echter buitengewoon prachtig, omdat de horizon heel zuiver was; alleen in het westen dreven er lichte schapewolkjes hoog in de lucht, wat het blauw van het finnament levendig maakte. Ook kwamen er verschillende trekvogels uit het noorden, hoog in de lucht over ons heen vliegend, die hun koers naar het zuidwesten richtten en de omgeving van de Dode Zee meden. Zodoende was de ochtend heel helder en levendig en alle aanwezigen werden daardoor vrolijk en opgewekt en prezen Mij, omdat Ik hun zo'n mooie ochtend gegeven had.
[6] Toen de zon zich al enkele handbreedten boven de horizon bevond, vroeg de waard aan mij: 'O Heer en Meester, U kent alle dingen in en op en boven de aarde heel goed; U zult daarom ook wel weten waar de (458) zon zich 's nachts verbergt en waar ze 's ochtends vandaan komt. Volgens onze fabelachtige leer zou ze in de zee zinken en 's morgens aan de andere kant weer opstijgen uit de grote zee, waar de hele aarde op drijft. Voor het oog lijkt dat ook wel zo, maar in werkelijkheid zal het vast heel anders zijn.'
[7] Ik zei: 'Beslist heel anders - maar het is nu niet het moment om jullie dat goed begrijpelijk uit te leggen! Maar weldra zullen er enkele Essenen naar jullie toe komen; vraag hun daar maar naar, dan zullen zij het jullie uitleggen, want zij hebben daar al van oudsher de juiste kennis van. Na hen zullen ook mijn leerlingen naar jullie toe komen en jullie sterken in mijn naam. Dan zal Mijn Geest jullie zielen vervullen en jullie in velerlei wijsheid binnenleiden. Tot die tijd laten wij dat daarom nog rusten!'
[8] Daarmee was de waard ook weer tevreden en vroeg mij niet verder over deze kwestie.
[9] Een andere Griek, die ons achterna gekomen was, keek vooral naar het vliegen van de vogels en zei daarover: 'O, wat hebben deze dieren het toch goed! Snel en licht vliegen ze door de lucht naar verre verten, waar ze het voedsel van hun gading overvloedig vinden. Maar de mens is er, wat het bewegen betreft, het allerslechtst aan toe en moet gebruik maken van de poten van verschillende dieren, om op een grotere reis toch sneller vooruit te komen; want met zijn eigen benen komt hij steeds maar langzaam vooruit. Had God ook aan de mens maar zo'n paar vleugels gegeven, zodat hij net als die mooie vogels door de lucht kon vliegen, wat zou dat voor de mensen een zaligheid zijn!'
[10] Ik zei: 'Dank God, dat Hij de mensen geen vleugels heeft gegeven om te vliegen; want als de mens ook nog zou kunnen vliegen, zou er niets meer veilig voor hem zijn! Met een dergelijk vermogen zou hij de aarde binnen korte tijd nog erger mishandelen dan een leger Egyptische sprinkhanen dat doet met een weide en een veld, waar het op neerstrijkt. Benijd de vogels dus niet om hun vermogen tot vliegen en wens het de mensen niet toe! Voor hen is de bewegingsmogelijkheid die ze hebben voldoende; want ze komen nog snel genoeg vooruit om oorlog met elkaar te voeren. Alleen om zijn naaste te hulp te komen zou het goed zijn als hij zich sneller zou bewegen; maar bij zulke gelegenheden nemen de mensen ruim de tijd en verlangen ze niet naar het vermogen om te vliegen zoals de vogels. De mens kan echter vliegen met zijn verstand en vrije wil, en dit geestelijke vliegen is meer waard dan het materiële vliegen van de vogels. - Ben je dat niet met Mij eens?'
[11] De Griek zei: 'Zeer zeker, Heer en Meester, maar de profeet Elia zal het toch heel zalig gevonden hebben, toen hij zich in de vurige wagen vrij in de lucht verhief en naar de hoge hemelen zweefde - vooropgesteld dat het echt zo is gegaan als het in de boeken van de joden te lezen is.'
[12] Ik zei: 'Ja, ja, voor de ogen van zijn leerlingen heeft het zich weliswaar zo toegedragen, maar de betekenis van die zeldzame gebeurtenis is diep geestelijk, en die kun jij niet vatten. Maar als jij zoveel zin hebt om te (459) vliegen, geloof nu dan en wil, dan zal Ik toelaten dat jij je in de vrije lucht zult kunnen verheffen! Maar als je in de lucht zweeft, zorg er dan voor dat je je evenwicht bewaart en dat dit ochtendwindje je niet de baas wordt!'
[13] Toen de Griek dat uit mijn mond hoorde, geloofde en wilde hij, en snel verhief hij zich enkele manslengten hoog in de vrije lucht. Maar omdat hij geen steun had, was de lichte ochtendwind hem direct de baas en draaide hem nu eens naar rechts en links en dan weer met zijn hoofd naar beneden en weer naar boven, en de wind droeg hem zo een behoorlijk eind weg van de heuvel; en hij, de Griek, schreeuwde om hulp omdat hij anders ten onder zou gaan. Toen wilde Ik dat de wind zich weer naar de heuvel zou keren; en zo kwam de vlieglustige Griek weer boven ons zweven.
[14] Ik zei tegen hem daar boven: 'Geloof en wil nu dat je weer op de vaste aarde komt te staan, dan zal gebeuren wat jij gelooft en wilt!'
[15] En de Griek geloofde en wilde en daalde kalmpjes weer naar de aarde. [16] Toen hij weer vaste grond onder de voeten had, vroegen de anderen hem hoe hij zich gevoeld had in de lucht.
[17] Toen zei de Griek: 'In onze oude boeken staat geschreven dat de zwakke mensen de goden niet moeten verzoeken! Maar toch heb ik nu de enig ware God verzocht en het was dan ook volkomen terecht dat ik mijn dwaasheid in de lucht duur bekocht heb. Voor de mens, die niet zo gebouwd is als de vogels en de lucht niet kan beheersen, is het iets verschrikkelijks als hij van iedere vaste steun verstoken is en de wind geen verschil meer maakt tussen hem en een donsveertje, zoals jullie bij mij gemerkt hebben. O Heer en Meester, ik dank U dat U mij weer op de lieve, vaste aarde hebt geholpen! Laat die lieve vogels in de lucht genieten wat ze kunnen en willen; in mij zal nooit meer de begeerte ontwaken om mij ooit weer in de vrije lucht te bevinden en het genoegen van het vliegen met de vogels te delen. Laten we dus maar op de vaste aardbodem blijven, die ons draagt en voedt!'
[18] Terwijl de Griek nog zo zijn ervaringen aan zijn metgezellen vertelde, vroegen Mij enkele leerlingen, die Ik in mijn eerste jaar als leraar ook eens door de lucht naar Mij op de berg Kis had laten komen, hoe het eigenlijk bij hen was gegaan, omdat zij in de lucht rechtop gehouden werden.
[19] Ik zei: 'Toen was enkel mijn wil werkzaam; maar tegen de vliegzuchtige Griek zei Ik: 'Geloof en wil zelf, dan zal je gebeuren wat je gelooft en wilt!' En kijk, de Griek geloofde zonder enige twijfel en wilde het ook echt, en zo hebben zijn geloof en zijn wil hem de lucht in getild en niet mijn wil! Maar toen hij zich zonder enige steun vrij in de lucht bevond, werd hij weldra bang en dacht hij er niet aan dat hij door middel van zijn geloof en zijn wil weer terug naar de aarde had kunnen komen; toen pas wilde Ik dat de wind hem weer hierheen zou dragen, waar Ik hem vervolgens zei wat hij moest doen om weer op de aarde terug te komen. Hij zou zichzelf door zijn geloof ook in de lucht rechtop hebben kunnen houden en de wind kunnen gebieden, zoals bepaalde mensen ver in het hoogland van India ook heel goed kunnen op momenten van buitengewone (460) geestvervoering; maar dergelijke dingen hebben geen waarde voor de ziel van de mens.
[20] Maar dat een mens door middel van een sterk en onwankelbaar geloof en een zeer vaste wil alles tot stand kan brengen, zelfs bergen verzetten, dat heb Ik jullie al verscheidene keren gezegd en getoond, en daarom zal dit verschijnsel voor jullie dus wel niet nieuw of vreemd geweest zijn. Maar het beste wat hier tijdens de zonsopgang door de Grieken gezegd is, waren de woorden van de oude dienaar van Kado; Ik zal hem daarom opwekken en hij zal spoedig een bekwame arbeider in mijn wijngaard worden.'
[21] Toen mijn leerlingen dat van mij gehoord hadden, waren ze tevreden gesteld en vroegen op de heuvel verder niets meer.
[22] Daarna kwam een dienaar van de herberg ons uitnodigen voor het ochtendmaal, dat al klaar stond; wij verlieten dan ook snel de heuvel, gingen de herberg binnen en gebruikten het ochtendmaal.
[23] Daarbij werd nog veel besproken. Ik sprak echter niet veel, alleen met de oude dienaar van Kado; na het eten legde Ik hem de handen op en sterkte hem, en Ik wekte hem op tot leerling en verbreider van het evangelie. Zijn naam was Apollon. Deze werd toen al gauw de stichter van een gemeente, die zijn naam aannam.
[24] Daarop vervolgden wij onze reis, nadat Ik eerst nog op verzoek van Kado het hele huis zegende en ook beloofde, dat Ik de derde dag weer hierlangs zou reizen om met hen te spreken.

§ 214 Het grootste wonder van de Heer: Zijn Woord

[1] Toen wij het maal beëindigd hadden en van tafel waren opgestaan, vroeg de waard van de herberg aan een leerling of Ik [Jezus (Freek)] al eens vaker zo'n wonder gedaan had.
[2] De leerling [Nathanaël] zei: "Op eenzelfde manier zijn er al dikwijls enkele duizenden mensen onder de blote hemel gespijzigd! Ook heeft de Heer verscheidene keren, als men geen wijn, maar alleen water had en niet van het zuiverste soort, dat door Zijn wil voor ons en vele anderen in de beste wijn veranderd; zo heeft Hij ook door Zijn woord en door Zijn leer ons oude, bedorven en troebel geworden geloofswater levend gemaakt, gelijk de beste wijn. Werkelijk, de Heer heeft in minder dan tweeënhalf jaar buitengewoon veel grote wonderwerken gedaan en wel zoveel, dat die nauwelijks meer te tellen zijn of in boeken beschreven zouden kunnen worden! Maar het grootste en eeuwig blijvende wonder is Zijn Woord; wie zich daarnaar richt, zal het eeuwige leven in zich hebben.
[3] De tekenen, die de Heer nu doet, getuigen voor ons echter alleen maar van het feit dat Hij de Heer is. In de toekomst zullen evenwel niet meer de tekenen die door Hem gedaan zijn getuigen van Zijn goddelijke heerlijkheid, maar Zijn leer in het hart van de mensen die ernaar zullen leven en handelen, want die zal in ons het meest zaligmakende teken van het ware en helder van zichzelf bewuste leven teweegbrengen - en dat is meer dan wanneer de Heer nu in ons bijzijn nog zoveel grote wondertekenen zou doen, waar wij en onze opvolgers het latere nageslacht wel over kunnen vertellen, maar die zij toch maar voor de helft of waarschijnlijk vaak ook helemaal niet van ons zouden willen geloven. En zo zullen de tekenen die nu zijn gedaan, maar weinig invloed hebben om het geloof van de latere generaties te vergroten, maar de aan hen overgeleverde leer, die op zichzelf de helderste en meest onbetwijfelbare waarheid is, zal dat wel doen!
[4] Vriend, dat wij hier nu zijn is wel zeker, waar en gewis, en dat de Heer nu voor onze ogen grote tekenen heeft gedaan, betwijfelt niemand van ons; maar over ongeveer honderd jaar zal dat allemaal tot het rijk der wereldgeschiedenis behoren en - zoals alles, wat tot dit rijk behoort - grotendeels door velen betwijfeld en niet geloofd worden.
[5] Maar de lichte waarheid, dat twee en twee samen vier zijn, zal tot aan het eind van alle tijden onwankelbaar blijven staan en zo ook de leer uit de goddelijke mond van de Heer, volgens welke iedere mens God moet kennen, in Hem alleen moet geloven en Hem boven alles en zijn naaste als zichzelf moet liefhebben. Dat is een levenswaarheid die nooit bestreden kan worden, omdat zonder die waarheid ten eerste geen gemeenschappelijk samenleven van mensen zou kunnen bestaan, dat alleen hier op aarde tijdelijk en materieel van aard is, en ten tweede omdat zonder die waarheid en het in de praktijk brengen ervan, geen enkele ziel het eeuwige leven uit God zou kunnen ontvangen. Want de liefde is de eeuwige geest van het leven en derhalve het leven zelf. (519)
[6] Wanneer de mensen onder elkaar en ten opzichte van God geen enkele liefde meer hebben, volgt daaruit ook strikt logisch de waarheid, dat zij ook het innerlijke en eigenlijk enig ware leven van de ziel niet meer hebben. Bekommer je dus in het vervolg alleen maar om de leer, die de Heer ons geopenbaard heeft, en de zeer lichtende geest van waarheid ervan, en handel ernaar, om het eeuwige leven te krijgen; want tekenen kunnen noch jou noch iemand anders het eeuwige leven schenken.
[7] Dat de Heer in Zichzelf eeuwig almachtig is en de hoogste wijsheid bezit, laten ons niet alleen de nu gedane wondertekenen zien, maar daarvan getuigt in alle tijden en voor de ogen van alle mensen de grote schepping, die alle denkende mensen voortdurend luid toeroept: "Achter deze talloos vele en wijze, grote werken moet een uiterst wijze en almachtige, eeuwige Werkmeester verborgen zijn!" Maar hoewel de mens Zijn roep hoort en de Werkmeester op de een of andere manier begint te zoeken - en daar doet hij goed aan - voelt hij daarbij toch zijn eigen machteloosheid en zwakheid, die hij niet in een goddelijke kracht kan veranderen.
[8] Maar als jij nu volgens de aan ons geopenbaarde leer van de Heer zult leven en handelen, zal jouw machteloosheid en zwakheid door de kracht van de goddelijke liefde in jou veranderd worden in eigen macht en sterkte; en dat zal beslist heilzamer voor je zijn dan wanneer je verder nog getuige zou zijn van nog vele duizenden tekenen, maar voor jezelf toch in je oude machteloosheid en zwakheid zou blijven! Kijk, dat is mijn goed gefundeerde mening!"
[9] Ik [Jezus] zei tegen de leerling, die nu zo gesproken had: "Nathanaël, tegen jou hoef Ik niet meer te zeggen: "Hoe lang zal Ik jou nog moeten verdragen, voordat jij inzicht krijgt in Mijn rijk!" want jij hebt het juiste inzicht al verkregen en daarom zeg Ik op jouw woorden nu 'amen' en bevestig alles wat jij gezegd hebt als een volle, zuivere waarheid; want zo is het en zo zal het ook voor altijd blijven.

[10] Wie Mij zal zoeken in Mijn werken en tekenen, zal een zwaar en moeizaam karwei hebben, en hij zal gemakkelijk bezwijken onder de zware last ervan;
maar wie Mij zal zoeken in en door de liefde (voelen), zal Mij als de kracht van al het leven (willen) weldra zonder veel moeite in zichzelf vinden. En als hij Mij gevonden heeft, heeft hij ook alles gevonden,
namelijk het eeuwige leven en de macht, kracht en wijsheid ervan (willen en denken). Dat moeten jullie allemaal goed onthouden en ook aan de andere mensen verkondigen!

[11] Maar laten we nu naar buiten gaan en een beetje om ons heen kijken, wat zich zo hier en daar voordoet!" (520)

Samenvatting van waar het om gaat:

Jakob Lorber - Grote Johannes Evangelie, boek 8, §214, 5-10

De liefde is de eeuwige geest van het leven en derhalve het leven zelf.
Door de liefde (voelen) vind je de levenskracht in jezelf:
de macht, kracht (willen) en wijsheid (denken) van het eeuwige leven.


terug naar het literatuuroverzicht






^