Jozef Rulof - Het ontstaan van het heelal



Jozef Rulof
Een samenvatting van blz. 58-66 en 243
Uitg. De Eeuw van Christus, den Haag 3e druk 1952 ISBN 90.70554.07.0
(Opmerkingen tussen haakjes zijn van mij, Freek)

Wat wij (de meesters) u (Jozef Rulof) tonen is de werkelijkheid van alles, wat door God is geschapen. Wij tonen u dit om onze zusters en broeders op aarde van hun verbondenheid met en afstemming op God te overtuigen. Dit is om hen duidelijk te maken, dat zij als God kunnen zijn.
Miljoenen jaren geleden openbaarde God zich in het heelal. Ik verbind u daarmee in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Dit beeld is om u te tonen, dat wij uit God zijn.

1. In de aanvang was er een diepe duisternis (donker). Deze duisternis had een diep blauwe kleur en er was een ontzaglijke stilte (rust). Voordat God zich openbaarde in de schepping, heerste er deze diepe duisternis. Toch merkte hij, dat er leven in de duisternis was. In het heelal leefde alleen God. Dit machtige, deze duisternis, is God en uit die duisternis zijn wij en al het andere leven geboren.

2. In deze duisternis kwam een heel zwak licht op. Dit licht bleef geruime tijd en ging toen heen. Daarna keerde het terug en werd iets krachtiger. Opnieuw keerde de duisternis weer terug. God openbaarde zich in dit licht en nu reeds heeft de schepping een aanvang genomen. Maar telkens keerde de duisternis terug en dit duurde zo miljoenen jaren.
God is onzichtbare kracht, God is licht èn duisternis. In de duisternis is het goddelijke licht, leeft God? (blz. 243). Het licht is kracht, dat uit de goddelijke bron tevoorschijn is gekomen.
Het zwakke licht werd sterker en meer zichtbaar. Waar hij ook keek, óveral was dit licht aanwezig. Het overstraalde het heelal, het brak als het ware door de duisternis heen, zodat de duisternis hierdoor oploste (Oplossen is een moleculaire verdeling van de opgeloste stof in het oplosmiddel, zodat beiden een nieuwe, volstrekte eenheid vormen: de oplossing). Steeds veranderde nu het licht, werd krachtiger, om toch opnieuw weer te verzwakken. Maar de duisternis scheen op een zeker ogenblik voorgoed in het licht te zijn opgelost.
De duisternis van het heelal loste in het licht op en het licht kwam tot een eigen bestaanstoestand. De nacht maakte plaats voor de dag. Maar in de schepping zien we dit verschijnsel terug en dit is de dag en de nacht op aarde, het geboren worden en sterven op aarde.
Nu nam hij een gouden uitstraling waar. Ook dit licht, dat als een geestelijke uitstraling was, verzwakte, om daarna met kracht terug te keren. Het gehele heelal werd nu als de zon, het veranderde in een ontzaglijke vuurbol, een goudbol. Ook deze verzwakte en kwam daarna weer terug.
Weer zijn er miljoenen jaren voorbijgegaan en wat u nu gaat waarnemen, is het verdichten van het heelal. In het gouden licht kwamen andere kleuren. Hij zag het lichte blauw, het zachte groen en vele andere tinten en al die kleuren gingen in elkaar over, maar het gouden licht overheerste alles.
Thans was de verdichting ingetreden. Ook hierin zag hij verschillende overgangen. Nu eens overheerste het zachte groen, dan weer het blauw, om in elkaar over te gaan; maar daarachter lag het gouden licht en dat brak door alles heen, om het dan in zich op te nemen. Daarna overheerste weer het gouden licht en de andere kleuren waren daarin opgelost. Dit was het verdichten. Al die kleuren van licht gingen in elkaar over en hij zag weer andere tinten verschijnen. Ook die kleuren losten op in het heelal, maar alles bleef licht en wat hij waarnam, was uit de duisternis voortgekomen.

Het heelal werd een gouden bal en daarin zag hij nu leven komen. Dat strakke kleed nam vormen aan. Langzaam verdichte zich het uitspansel verder. Het hele heelal werd een lichtende vuurgloed. Dit licht dat tot de goddelijke kracht behoort en waaruit alles ontstond, is aan de schepping vooraf gegaan. Eerst toen dit gereed was, kon de eigenlijke schepping plaatsvinden. Het gouden licht blijft echter overheersen, omdat dit de goddelijke uitstraling is.
Het heelal veranderde thans in een violetachtig licht en daar doorheen lag het gouden licht. Het heelal was een onbeschrijflijke, gouden massa. Het licht werd steeds krachtiger. Een ontzaglijke spanning voelde hij opkomen. Uit het gouden licht zag hij duizenden andere tinten stralen. Wat hij zag, behoorde bij God, dit was God in duizenden lichtende gestalten en kleuren. Achter dit heelal leefde iets, wat dit alles tot stand bracht. Ook dit duurde miljoenen jaren.

Het gouden licht moet overheersen, want het is het gouden licht, dat alles tot leven brengt. In dit licht zullen wij allen eens overgaan, wij allen zullen dat, wat u nu heeft beleefd, ons eigen maken. Ook de uitstraling die het menselijke wezen bezit, zal zich verdichten, want dit is het overgaan naar de vervolmaking. In alle levensfasen zullen mens en dier dit beleven.

3. Het gouden licht werd nu zo krachtig, dat het heelal in een vuurbol veranderde. Plotseling scheurde het heelal uiteen. Het heelal verdeelde zich in miljoenen lichtbollen en hij zag grote en kleine van deze lichtende bollen voortzweven. Een geweldig gebeuren had zich voltrokken. In ontelbare delen had het heelal zich verdeeld. (De beschrijving van wat nu natuurwetenschappelijk bekend staat als de 'oerknal')
God had zich geopenbaard. In biljoenen deeltjes, en daaronder zag hij nietige vonkjes, was dit ontzaglijke uiteengespat. Dit is de schepping, het ontstaan van sterren, planeten en zonnestelsels. Maar die lichtende vuurbollen zijn in werkelijkheid Gods eigen licht en leven, Gods heilige uitstraling.
Het openbaringswonder is geschied. In biljoenen delen heeft God zich verdeeld en deze vertegenwoordigen Gods heilige leven. Al dit leven is bezieling, want het kwam uit de goddelijke bron voort. God openbaarde zich in het heelal. Een lichtende bol is een deeltje van de goddelijke kracht en werd daaruit geboren. Wie naar het heelal kijkt, aanschouwt het leven van God. Daarin leeft God, dat is God en God is in alles, wat straks nog geboren gaat worden. Uit dat alles komen ook wij voort.

Van al die miljoenen vuurbollen zullen er velen veranderen en zich verdichten. Zo openbaart zich het ene door het andere, totdat alles ook weer tot Gods heilige leven terugkeert. Al die vonken en lichtende bollen waren zonnen, lichtende vuurbollen. God had zich in ontelbare delen en deeltjes verdeeld.
Uit dit alles ontstonden sterren en planeten. Ieder lichaam is kracht. Daardoor verdicht zich dit lichaam en dit gebeurt van binnen uit. Doordat het zich verdicht trekt het ene lichaam het andere aan en stoot het ook weer af. De zonnen verdichtten zich. Velen bleven in een cirkel voortzweven. Ze werden door andere aangetrokken èn er was de kracht, die dit aantrekken belette. Het was een ontzaglijke, onnoembare kracht.
Alle lichamen hebben hun eigen loop. In de uitgestrektheid van het heelal heerst orde en die orde ligt in ieder lichaam besloten. Al deze lichamen hebben hun eigen taak te volbrengen. God overzag dit alles.

Het voortbewegen wekte damp en die damp werd steeds dichter. Nu was de damp zo verdicht, dat hij als een dicht waas om de vuurbol gesloten lag. Een dampkring heeft zich gevormd. Allen hebben een eigen dampkring en die kracht kwam (als een uitstraling) uit het lichaam voort en is tevens een bescherming. In de dampkring leeft een lichtende bol en die blijft daarin voortzweven. Hieruit treedt straks een planeet tevoorschijn. De tweede openbaring is geschied. Nu gaan er weer miljoenen jaren voorbij. Zo werd het heelal geschapen.

4. Weer zijn er miljoenen jaren voorbij gegaan. De planeten zijn verdicht en door dit verdichten is er leven gekomen. Ieder lichaam is leven, is kracht en doordat er kracht is, ontwaakt het leven dat zich binnenin deze lichamen (planeten) bevindt. Dit jonge leven zal en moet zich openbaren en dit is de zoveelste openbaring. In de planeet werd iets geboren wat tot leven kwam. Het waren heel kleine celletjes die zich met andere gingen verbinden. Ook dit jonge leven volgde eenzelfde weg als die de ontzaglijke lichamen hadden moeten volgen.
In de celletjes was leven. Dit is de eerste ontwikkelingstrap van de mens en hierna volgen miljoenen ontwikkelingstrappen. Wij zijn uit dat celletje voortgekomen en dit is een deeltje van het grote geheel. Dit zijn kleine levens, maar zij maken deel uit van het heelal, het is Gods heilige leven. Naarmate de planeet zich verdicht, groeit het jonge leven.
Ook dit jonge leven verandert en deze (levens)vormen komen in een bepaalde toestand. Ook deze toestanden gaan voorbij en het leven gaat in andere en hogere levenstoestanden over, wat de vervolmaking van het menselijke lichaam is. Orgaan na orgaan komt tot ontwikkeling. Dit jonge leven volgt maar één weg en die weg voert het leven naar het volmaakte. Uit het binnenste van deze planeet treedt de mens als een nog dierlijk wezen tevoorschijn, dat toch de goddelijke afstemming bezit. Maar dit nog dierlijke wezen is zich nog van niets bewust.

Op deze wijze is het heelal geschapen. Al dit leven is door God bezield, want het is Gods heilige en eigen leven. Door deze bezieling kwam alles tot stand en wordt het voortgestuwd tot vervolmaking. De oerkracht die dit alles beheerst, is God.
Hoe alles nauwkeurig is geschied kan geen geest, hoe hoog ook, omvatten en u duidelijk maken, of hij moet het al zijn binnengetreden. Er zijn reeds wezens, die tot God zijn teruggekeerd en ook wij zullen het al bereiken en tot God terugkeren. In ons ligt Gods heilige leven. Ik zeg u dit in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest.


terug naar de verdichting

terug naar het literatuuroverzicht







^