Rudolf Steiner - De Wetenschap van de geheimen der ziel

Over menswording en wereldevolutie, en het leven na de dood
Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist, 1980

Hoofdstuk IV 
De wereldontwikkeling en de mens t/m de 'Saturnus'-toestand en de engelen
Dit behelst een bespreking van de vier 'aardrijken' (minerale-, planten- en dierenrijk en mensheid) en de drie engelenordes die de ontwikkeling daarvan begeleiden. De gehele ontwikkeling van de mens verloopt in één grote kringloop; daarbinnen vinden zeven kleinere kringlopen plaats (tijdvakken met namen van de planeten), daarbinnen zeven nog kleinere kringlopen (tijdperken met namen van bepaalde streken op aarde) en binnen iedere nog kleinere kringloop weer zeven kleinste kringlopen: de zeven beschavingen.
De namen van de planeten hebben te maken met bepaalde ontwikkelingstoestanden van de planetaire ontwikkeling, die toen een stempel drukten op dat tijdvak.

Inhoud

De opbouw van de mens
Geesteswetenschap
Het wereldgeheugen
Natuurwetenschappelijke eenzijdigheid
De akashakroniek en geestelijk onderzoek
De ontwikkeling van de Aarde
De Aarde-toestand
De 'Saturnus'-, 'Zonne'- of 'Maan'-toestanden van planetaire ontwikkeling
De Saturnus-toestand en de ontwikkeling van het fysieke lichaam
Verschillende graden van vervolmaking van de vier leden
Een oorzaak van ziekten
De omstandigheden tijdens de Saturnus-toestand
Het 'warmtelichaam'
De geestelijke begeleiding tijdens de Saturnus-toestand: de engelen
De Saturnus-'dampkring'
De Geesten der Wijsheid (Kyriotetes)
De Tronen, Geesten van de Wil, het begin van de ontwikkeling
De Geesten der Bewe
ging (Dynamis)
De Geesten van de Vorm (Exousiai)
De Geesten der Per
soonlijkheid (Archai)
De Vuurgeesten (Aartsengelen)
De Geesten der Liefde (Serafim)
De Zonen van het Leven (Engelen)
De Geesten der Harmonie (Cherubim)
Geesten van de Wil (Ofanim, Tronen)
De Saturnus-ontwikkeling: zintuiglijke
 gewaarwordingen
Het verschijnen van 'tijd'
Door voor anderen te werken, ontwikkelen engelen ook zichzelf
Tot slot herhaling en samenvatting van de ontwikkeling
De drie ordes van de engelen

De opbouw van de mens
Uit de voorafgaande beschouwingen is gebleken, dat het we
zen van de mens is opgebouwd uit de vier leden: fysiek li
chaam, levenslichaam en astraallichaam, die drager is van het 'Ik' (de geest).
Het 'Ik' werkt op de drie andere leden in en werkt ze geheel om. Door die omvorming ontstaan op een lagere trap: gewaarwordingsziel, verstandsziel en bewustzijnsziel. Op een
 hogere trap van het menselijke bestaan vormen zich: Geestzelf,
 Levensgeest en Geestmens.
Deze leden van de menselijke na
tuur nu staan op de meest uiteenlopende wijzen met de hele schepping in verband. En hun ontwikkeling hangt met die van het 
heelal samen. Door deze laatste te beschouwen verkrijgt men
 een inzicht in de diepere geheimen van het menselijke wezen.


Het is duidelijk dat het leven van de mens in zeer verschil
lende richtingen verband houdt met zijn omgeving, met de
 woonplaats, waarop hij zich ontwikkelt. Nu is reeds de natuurwetenschap door de door haar gestelde feiten genoopt tot de 
opvatting, dat de Aarde zelf, deze woonplaats van de mens in
 de ruimste zin van het woord, een ontwikkeling heeft doorge
maakt. Deze natuurwetenschap wijst op voorafgaande toestanden
 van het aardebestaan, tijdens welke de mens in zijn tegen
woordige gedaante nog niet op onze planeet heeft bestaan.
 Zij toont aan hoe de mensheid zich langzaam en geleidelijk
 uit eenvoudige beschavingstoestanden tot de huidige omstandigheden heeft ontwikkeld. Ook deze natuurwetenschap komt dus
 tot de mening, dat er verband bestaat tussen de ontwikkeling 
van de mens en die van het door hem bewoonde hemellichaam, de Aarde.


terug naar de Inhoud

Geesteswetenschap
De geesteswetenschap (geesteswetenschap wordt hier, zoals uit de samenhang kan blijken, in
 de betekenis gebruikt van 'wetenschap van het verborgene', van bovenzin
tuiglijke, geestelijke kennis) gaat dit verband na door die kennis,
 welke haar feiten put uit de waarneming, die door de geestelijke organen (chakra's) is verhelderd. Zij volgt de ontwikkelingsgang van de mens in teruggaande richting.
Daarbij blijkt haar dat het eigenlijke, innerlijke, geestelijke wezen van de mens op deze Aar
de door een reeks van levens is gegaan. Zodoende komt 
het geestelijke onderzoek echter tot een ver in het verleden liggend
 tijdstip, waarop dit innerlijke wezen van de mens voor de 
eerste maal in een uiterlijk leven, in de huidige betekenis van 
het woord, is ingetreden. In die eerste aardse belichaming nu
 heeft het 'Ik' (de geest) een begin gemaakt met zijn werkzaamheid in de
 drie 'lichamen': het astraallichaam, het levenslichaam en het
 fysieke lichaam. En het nam dan de vruchten van deze arbeid
 weer met zich mee naar het volgende leven.


Wanneer men de beschouwing op de aangeduide wijze in 
teruggaande richting tot aan dit tijdstip voortzet, bespeurt
 men, dat het 'Ik' de aarde in een toestand heeft aangetroffen, waarin de 
drie 'lichamen' - fysiek lichaam, levenslichaam en astraalli
chaam - reeds ontwikkeld zijn en onderling reeds een bepaal
de samenhang hebben. Het 'Ik' verbindt zich dan voor de eerste 
maal met de levensvorm, die uit die drie 'lichamen' bestaat. Van
 nu af aan neemt dit 'Ik' deel aan de verdere ontwikkeling der
 drie lichamen. Deze hebben zich voordien zonder zulk een
 menselijk 'Ik' ontwikkeld tot op het peil, waarop dat 'Ik' ze toen
 op Aarde heeft aangetroffen.

De geesteswetenschap moet met haar onderzoek nu nog
 verder in het verleden teruggaan als zij antwoord wil geven op 
de vragen: Hoe zijn die drie 'lichamen' tot op dat ontwikke
lingspeil gekomen, waarop zij een 'Ik' in zich hebben kunnen
 opnemen, en hoe is dat 'Ik' zelf tot bestaan gekomen en tot het
 vermogen, om in die lichamen te kunnen werken en zich er te ontwikkelen?

terug naar de Inhoud

Het wereldgeheugen
Het beantwoorden van deze vragen is slechts mogelijk,
 wanneer men de ontwikkeling van onze Aarde zelf in geesteswe
tenschappelijke zin verder nagaat. Door middel van dat on
derzoek komt men aan het begin van deze aardeplaneet. De
 natuurwetenschappelijke beschouwingswijze echter, welke alleen op de gegevens van de fysieke zintuigen steunt, kan niet tot gevolgtrekkingen komen die
 iets met dat geesteswe
tenschappelijke begin van de Aarde hebben te maken. Deze be
paalde zienswijze die zich van zulke gevolgtrekkingen be
dient, kan alleen tot de slotsom komen dat alles, wat aan de Aarde stoffe
lijk is, zich uit een oernevel heeft gevormd.
Het kan niet het doel van dit boek zijn, nader op zulke stoffelijke voorstellingen in te
gaan. Want voor de geesteswetenschap gaat het erom, niet
 alleen de materiële processen van de aardeontwikkeling in 
aanmerking te nemen, maar vooral ook de - achter het stoffelij
ke gelegen - geestelijke oorzaken ervan.
Als men iemand voor zich
 heeft die een hand opheft, kan dat aanleiding geven tot 
tweeërlei beschouwingswijzen. Men kan het mechanisme van
 de arm en het overige organisme willen onderzoeken, en het
 gebeurde beschrijven uit zuiver fysisch oogpunt. Men kan 
echter ook de geestelijke blik richten op wat er in de ziel van de
 mens gebeurt en wat de geestelijke aanleiding is tot het op
heffen van de hand. Op een dergelijke wijze ziet de door het 
geestelijke waarnemen geschoolde onderzoeker achter alle ge
beurtenissen van de zintuigelijk-fysieke wereld geestelijke ge
beurtenissen. Voor hem zijn alle veranderingen in het stoffe
lijke van de aardeplaneet openbaringen van geestelijke krach
ten, die achter het stoffelijke verborgen liggen. Wanneer echter zulk een 
geestelijke beschouwingswijze het leven van de Aarde steeds
 verder in teruggaande richting volgt, komt zij tot een punt
 van de ontwikkeling, waarop al het stoffelijke pas tot bestaan begint te 
komen en dan blijkt dat dit stoffelijke tot ontwikkeling komt vanuit het geestelijke.


Daarvóór bestaat alleen het geestelijke. Men neemt door deze 
geestelijke beschouwing het geestelijke waar en ziet, hoe dit
 zich later als het ware deels verdicht tot het stoffelijke. Men
 krijgt vanuit het wereldgeheugen een gebeuren voor zich, dat - op een hoger niveau - te
 vergelijken is met datgene, wat zich in een vat met water zou 
afspelen, waarin zich door kunstmatig geregelde afkoelingen 
langzamerhand klompen ijs zouden vormen. Evenals men
 hier het ijs zich ziet verdichten uit wat eerder alleen maar wa
ter was, kan men door middel van geestelijke waarnemingen 
nagaan, hoe de stoffelijke dingen, gebeurtenissen en levensvormen zich uit het voordien geheel en al geestelijke als het ware ver
dichten.
Zo heeft de fysieke aardeplaneet zich uit een
 geestelijk wereldwezen ontwikkeld; en alles, wat stoffelijk met
 die aardeplaneet samenhangt, heeft zich verdicht uit hetgeen 
er vroeger op geestelijke wijze mee was verbonden. Men moet
 zich echter niet voorstellen, dat ooit al het geestelijke zich tot
 stoffelijkheid zal omvormen; doch men heeft ten slotte steeds slechts verdichtte gedeelten van het oorspronkelijke 
geestelijke voor zich. Daarbij blijft het geestelijke ook tijdens 
de stoffelijke ontwikkelingsperiode het eigenlijk leidende en 
besturende beginsel.


terug naar de Inhoud

Natuurwetenschappelijke eenzijdigheid
Het behoeft geen betoog dat de zienswijze die zich alleen
 wil houden aan het zintuigelijk-fysieke gebeuren - en aan het
geen het verstand daaruit kan concluderen - tot generlei uit
spraak zal kunnen leiden met betrekking tot het hierboven be
doelde geestelijke. Stel, dat er een wezen bestond, dat alleen
 zintuigen bezat, die ijs konden waarnemen, maar niet de ijle
re toestand van het water, waaruit het ijs zich door afkoeling
 afzet. Voor zulk een wezen zou het water niet bestaan en het 
zou van dat water pas dan iets kunnen waarnemen, wanneer 
het gedeeltelijk in ijs zou zijn overgegaan.
Evenzo blijft het
 geestelijke, dat achter de aardse gebeurtenissen ligt, verbor
gen voor een mens die slechts wil laten gelden, wat voor de
 fysieke zintuigen aanwezig is. En wanneer hij uit de fysieke
 feiten, die hij heden ten dage waarneemt, juiste gevolgtrekkingen maakt omtrent vroegere toestanden van de aardepla
neet, dan komt zo iemand ook slechts tot aan dat tijdstip van 
de ontwikkeling, waarop het voordien bestaande geestelijke
 zich deels tot het stoffelijke heeft verdicht. Wie zo te werk 
gaat, ziet dit voorafgegane geestelijke evenmin als het geeste
lijke, dat ook tegenwoordig onzichtbaar achter het stoffelijke
 werkzaam is.


terug naar de Inhoud

De akashakroniek en geestelijk onderzoek
In de laatste hoofdstukken van dit boek kan pas worden gesproken over de wegen, waarlangs de mens zich het vermogen verwerft om door middel van geestelijke waarneming te
rug te zien op de vroegere aardetoestanden, waarvan hier sprake is. Voorlopig moet hier worden aangegeven dat
 voor het geestelijk onderzoek de feiten zelfs uit het verre
 oerverleden niet zijn verdwenen.
Als een wezen tot lichamelijk
 bestaan komt, vergaat later het stoffelijke bij de lichamelijke 
dood. De geestelijke krachten die dat lichamelijke uit hen zelf
 hebben voortgebracht, 'verdwijnen' niet op dezelfde wijze.
 Zij laten hun sporen, hun nauwkeurige afbeeldingen in de
 geestelijke grondslag van de wereld [de Akashakroniek, het wereldgeheugen] achter.
En wie door de
 zichtbare wereld heen de waarneming tot het onzichtbare ver
mag uit te breiden, komt ten slotte zover dat hij iets voor zich 
krijgt, wat te vergelijken is met een geweldig geestelijk panora
ma, waarin alle gebeurtenissen uit het verleden van de wereld zijn
 opgetekend. Deze onvergankelijke sporen van alles,
 wat geestelijk is, wordt de 'askashakroniek' genoemd, waarbij men
 met het 'akashawezen' aanduidt: de geestelijk overblijvende 
achtergronden van het wereldgebeuren, in tegenstelling met
 de vergankelijke vormen ervan.

Nu moet ook hier weer wor
den gezegd, dat onderzoekingen in de bovenzintuiglijke gebie
den van het bestaan alleen kunnen worden verricht met be
hulp van de geestelijke waarneming, dus in het hier bedoelde 
gebied slechts door het lezen van de bedoelde akashakroniek.
 Maar ook hier geldt, wat al voor iets dergelijks eerder in dit
 boek is gezegd: uitvorsen kan men de bovenzintuiglijke feiten al
leen door middel van de bovenzintuiglijke waarneming; zijn ze 
echter uitgevorst, en worden ze door de wetenschap van het 
bovenzintuiglijke medegedeeld, dan kan men ze met het gewo
ne denken begrijpen, mits men dat denken werkelijk onbe
vooroordeeld gebruikt.

In het volgende worden de ontwikkelingsfasen van de Aarde volgens de wetenschap van het 
bovenzintuiglijke meegedeeld. De omvormingen van onze pla
neet zullen worden nagegaan tot aan de levensfase, waarin deze tegenwoordig verkeert. Wanneer nu iemand dat
gene beschouwt, wat hij heden ten dage als inhoud van enkel
 zintuiglijke waarneming voor zich heeft, en dan in zich op
neemt wat de wetenschap van het bovenzintuiglijke daarover
 vermeldt - en wel hoe deze tegenwoordige toestand zich sedert het oerverleden heeft ontwikkeld - dan kan hij, als hij waarlijk onbevan
gen denkt, tot zichzelf zeggen, ten eerste: wat deze weten
schap meedeelt, is volkomen logisch, en in de tweede plaats: ik 
kan begrijpen dat de dingen geworden zijn zoals ze aan mij verschijnen, indien ik aanneem dat wat op grond van boven
zintuiglijke onderzoekingen wordt meegedeeld, juist is.
Met 'lo
gisch' is in dit verband natuurlijk niet bedoeld, dat een be
schrijving van bovenzintuiglijke onderzoekingen geen fouten 
tegen de logica zou kunnen bevatten. Ook hier wordt 'logisch' 
slechts gebruikt in de zin waarin men het in het gewone leven
 in de fysieke wereld gebruikt. Evenals daar wordt vereist, dat
 een uiteenzetting logisch moet zijn, al kan iemand die een of 
andere reeks feiten beschrijft, op zichzelf ook logische fouten 
begaan, zo is dat ook het geval bij het bovenzintuiglijke onder
zoek.
Het kan zelfs voorkomen dat een onderzoeker, die op 
bovenzintuiglijke gebieden kan waarnemen, in zijn logische be
schrijvingswijze fouten maakt, en dat hij verbeterd kan wor
den door iemand, die in het geheel niet bovenzintuiglijk waar
neemt, maar het vermogen bezit om gezond te denken. Maar
 in de grond van de zaak kan er tegen de bij het bovenzintuiglijke
 onderzoek toegepaste logica niets worden ingebracht. En het 
zou geheel overbodig moeten zijn om met nadruk te zeggen, 
dat er tegen de feiten zelf op louter logische gronden niets kan
 worden aangevoerd. Evenals men op het gebied van de fysie
ke wereld nimmer logisch kan bewijzen of er walvissen 
bestaan of niet, maar dit alleen door waarneming kan wor
den geconstateerd, kunnen ook bovenzintuiglijke feiten al
leen door middel van geestelijke waarneming worden vastgesteld.

Er kan echter niet genoeg de nadruk op wor
den gelegd, dat het voor de waarnemer van de bovenzintuiglij
ke gebieden noodzakelijk is om zich, voordat hij zelf tot het
 verrichten van waarnemingen in hogere werelden wil over
gaan, van te voren door middel van de bedoelde logica een 
opvatting te vormen, en niet minder door in te zien, hoe de
 zintuigelijk waarneembare wereld pas begrijpelijk wordt,
 wanneer men ervan uit gaat dat de mededelingen van de wetenschap van het verborgene juist zijn. Iedere ervaring in de bo
venzintuiglijke wereld blijft een onzeker, ja zelfs een gevaarlijk 
rondtasten, als men de geschetste weg van voorbereiding 
versmaadt. Daarom worden in dit boek dan ook eerst de bo
venzintuiglijke feiten van de aardeontwikkeling meegedeeld,
 voordat er over de weg naar ontwikkeling van het bovenzintuiglijke bewustzijn 
zelf wordt gesproken.
Ook dient ten volle in aanmerking te
 worden genomen dat hij, die zuiver denkend doordringt in 
hetgeen de wetenschap van het bovenzintuiglijke te zeggen
 heeft, in geen geval gelijk te stellen is met iemand die een
 verhaal aanhoort over een fysieke gebeurtenis, die hij niet zelf
 kan zien. Want het zuivere denken zelf is reeds een bovenzin
tuiglijke, geestelijke activiteit. Het kan, als het op het zintuiglijk ervaarba
re is gericht, niet uit eigen vermogen tot bovenzintuiglijke din
gen voeren. Als men dit denken echter op de bovenzintuiglijke 
feiten richt, die door bovenzintuiglijk schouwen zijn gevonden 
en worden meegedeeld, groeit het door eigen kracht in de boven
zintuiglijke wereld binnen.

En één van de allerbeste wegen om 
tot eigen waarnemingen op bovenzintuiglijk gebied te komen,
 bestaat zelfs hierin, dat men met behulp van het denken over
 mededelingen van de wetenschap van het bovenzintuiglijke in
 de hogere wereld binnengroeit. Een dergelijk binnengaan in 
de hogere wereld gaat namelijk met de grootste helderheid ge
paard. Daarom beschouwt een bepaalde richting van geestes
wetenschappelijk onderzoek dit denken dan ook als de meest
 gedegen eerste trap van alle geesteswetenschappelijke scho
ling.
Ook moet het zeker wel begrijpelijk zijn, dat er in dit
 boek niet bij alle bijzonderheden van de in de geest waargeno
men aardeontwikkeling op wordt gewezen, hoe het bovenzin
tuiglijke in het zintuigelijk aanwezige zijn bevestiging vindt.
 Dat lag ook niet in de bedoeling toen er werd gezegd, dat de 
waarneembare uitwerkingen van het verborgene overal kun
nen worden aangetoond. Veeleer wordt bedoeld dat overal waar de mens zich heenwendt, alles wat hij tegenkomt helder 
en begrijpelijk voor hem kan worden, als hij op de uiterlijk
 waarneembare gebeurtenissen het licht laat vallen, dat hem door de wetenschap van het verborgene deelachtig kan wor
den.
Slechts op bepaalde plaatsen zal bij de vol
gende beschouwing bij wijze van proef op de bevestiging van
 het verborgene door het zintuigelijk waarneembare worden 
gewezen, om aan te tonen, hoe men dat bij de praktische be
schouwing van het leven overal, waar men wil, kan doen.

terug naar de Inhoud

De ontwikkeling van de Aarde
Als men bij het hierboven bedoelde geesteswetenschappelijke 
onderzoek van de aarde-ontwikkeling ver genoeg in de tijd te
ruggaat, komt men aan de eerdere, geestelijke ontwikkelingstoestand van onze pla
neet. Zet men deze weg van onderzoek echter nog verder naar
 het verleden voort, dan vindt men, dat dat geestelijke voor
dien reeds in een soort van 'fysieke belichaming' heeft bestaan.
 Men komt dus bij een vroegere, schijnbaar 'fysieke planetaire toestand' [ontwikkelingstoestand] 
aan, die zich later vergeestelijkt en zich daarna door een
 nieuwe verstoffelijking [verdichting] tot onze Aarde heeft omgevormd. On
ze aarde blijkt aldus de herbelichaming van een oeroude pla
neet te zijn.
Maar de geesteswetenschap kan nog verder te
ruggaan. En zij vindt dan dit gehele proces nog tweemaal her
haald. Onze Aarde heeft dus vroeger drie planetaire toestan
den doorgemaakt, waartussen telkens toestanden van ver
geestelijking liggen. Het 'fysieke' blijkt echter steeds ijler en ij
ler te worden, hoe verder wij bij de belichamingen teruggaan.


Bij de hier volgende beschrijving daarvan kan nu gemakkelijk de te
genwerping worden gemaakt: Hoe kan men er met een ge
zond oordeelsvermogen toe komen, wereldtoestanden aan te
 nemen die in zo'n onmetelijk ver verleden liggen, als die
 waarvan hier sprake is? Hierop moet worden geantwoord dat 
hij, die begrip heeft voor wat heden ten dage aan geestelijks ver
borgen is in de zintuigelijk waarneembare werkelijkheid, ook 
het inzicht in vroegere ontwikkelingstoestanden niet voor iets 
onmogelijks kan houden, hoe ver deze ook in het verleden te
rug mogen liggen. Alleen voor hem, die in het heden dit ver
borgen geestelijke niet erkent, verliest het spreken over een ontwikkeling zoals hier wordt bedoeld, elke waarde.
Voor
 hem die het wel erkent, is de vroegere toestand in de aanblik
 van de tegenwoordige evenzo gegeven, als in die van de vijf
tigjarige mens die van het éénjarige kind. Ja - kan men zeggen - 
maar men heeft, wat het laatste betreft, naast vijftigjarige
 mensen éénjarige kinderen en alle mogelijke tussenstadia voor
 zich. Dit is juist; maar het is ook juist voor de hier bedoelde
 ontwikkeling van het geestelijke. Wie op dit terrein tot een
 verantwoord oordeel komt, ziet ook in dat bij de volledige ob
servatie van het tegenwoordige die ook het geestelijke omvat,
 werkelijk naast de trappen van het bestaan, die in de ontwik
keling tot de huidige graad van volkomenheid zijn gevorderd,
 tevens de ontwikkelingstoestanden van het verleden be
waard zijn gebleven - evenals naast de vijftigjarige mensen éénjari
ge kinderen worden aangetroffen.

terug naar de Inhoud

De Aarde-toestand
Men kan in het huidige
 aardse gebeuren het oergebeuren schouwen, indien men
 slechts de zich van elkaar onderscheidende, opeenvolgende
 ontwikkelingstoestanden uit elkaar weet te houden.
 Nu treedt de mens in de gestalte waarin hij zich tegen
woordig ontwikkelt, eerst op tijdens de vierde van de ge
schetste planetaire belichamingen, op de eigenlijke Aarde.
 Het kenmerkende van deze gedaante is, dat de mens nu uit de
 vier leden: fysiek lichaam, levenslichaam, astraallichaam en '
Ik', is samengesteld. Maar deze gestalte zou niet zijn opgetre
den indien zij niet door de ontwikkelingen die eraan vooraf zijn gegaan, was voor
bereid.
Deze voorbereiding vond 
plaats, doordat er zich tijdens de vroegere planetaire belicha
ming wezens ontwikkelden, die reeds drie van de vier tegen
woordige leden van de mens bezaten, namelijk: fysiek li
chaam, levenslichaam en astraallichaam. Deze [voor-menselijke] wezens, die
 men in zeker opzicht de 'voorouders' van de mens [voorlopers] kan noemen,
 hadden nog geen 'Ik', maar zij ontwikkelden de drie andere
 leden en het verband daartussen zover, dat zij rijp werden om
 later het 'Ik' op te nemen.
De voorouder van de mens bereik
te dus tijdens de vorige planetaire belichaming een bepaalde
 graad van rijpheid van zijn drie leden. Deze toestand ging vervolgens in een fase van vergeestelijking over. En uit die vergeestelijking
 ontstond dan een nieuwe fysieke planetaire toestand, die van
 de Aarde. Daarin waren de gerijpte voorouders van de mens als
 het ware in kiemtoestand aanwezig. Doordat de gehele pla
neet door een vergeestelijking was heengegaan en in een nieu
we gedaante was verschenen, bood zij de in haar aanwezige 
kiemen met het fysieke lichaam, levenslichaam en astraalli
chaam niet alleen de gelegenheid, zich weer tot de hoogte te
 ontwikkelen, waarop zij vroeger hadden gestaan, maar ook
 nog de andere mogelijkheid, om na het bereiken van deze 
hoogte boven zichzelf uit te stijgen door het 'Ik' op te nemen.


De ontwikkeling van de Aarde splitst zich aldus in twee ge
deelten. In een eerste tijdperk verschijnt de Aarde zelf als her
belichaming van de vroegere planetaire toestand. Deze herha
lingstoestand staat echter door de intussen opgetreden ver
geestelijking op een hoger peil dan de voorafgaande belicha
ming. En de Aarde bevat in zich nu de kiemen der voorouders 
van de mens van de vroegere planeet. Deze ontwikkelen zich
 vooreerst tot de hoogte, die zij reeds hadden bereikt. Wanneer
 zij deze hebben bereikt, is het eerste tijdperk afgesloten. De 
Aarde echter kan dan, doordat zij zelf op een hogere trap van 
ontwikkeling staat, die kiemen nog verder brengen, namelijk 
door ze in staat stellen het 'Ik' op te nemen. Het tweede tijdperk 
van de aarde-ontwikkeling is de tijd van de ontplooiing van het
 'Ik' in het fysieke, levens- en astraallichaam.

Evenals de mens op deze wijze door de aarde-ontwikkeling
 een trap hoger wordt gebracht, is dat vroeger bij de andere 
planetaire belichamingen ook al het geval geweest. Want 
reeds tijdens de eerste planetaire belichaming heeft er iets van
 de mens bestaan. Daarom wordt er opheldering verschaft om
trent het tegenwoordige wezen van de mens, wanneer men
 zijn ontwikkeling tot in het oerverleden van de eerste der be
doelde planetaire belichamingen nagaat.

terug naar de Inhoud

De 'Saturnus'-, 'Zonne'- of 'Maan'-toestanden van planetaire ontwikkeling
Bij
 het bovenzintuiglijk onderzoek wordt [om bepaalde redenen] deze eerste planetaire belicha
ming 'Saturnus' genoemd; de tweede wordt als de 'Zon' aangeduid en 
de derde als 'Maan'; de vierde heet de Aarde. Daarbij moet men goed in acht nemen, dat deze benamingen niet zonder meer in 
verband mogen worden gebracht met de gelijkluidende na
men, die voor de hemellichamen van ons tegenwoordig zonnestel
sel worden gebruikt. Met 'Saturnus', 'Zon' en 'Maan' worden namen bedoeld voor de voorafgaande ontwikkelingsstadia die de Aarde
 heeft doorgemaakt, maar die voorbij zijn gegaan. Welke betrekking er
 bestaat tussen die werelden van de voortijd en de hemellicha
men, die het tegenwoordige zonnestelsel vormen, zal in de 
loop van de volgende beschouwingen nog blijken. Dan zal te
vens blijken, waarom deze namen werden gekozen.

Wanneer nu vervolgens de omstandigheden van de vier
 planetaire belichamingen worden beschreven, dan kan dit 
slechts heel schetsmatig gebeuren. Want de gebeurtenissen,
 de wezens en hun lotgevallen zijn op Saturnus, Zon en Maan 
voorwaar even talrijk en vol verscheidenheid als op de huidige Aarde
. Daarom kunnen in deze beschrijving maar enkele karak
teristieke bijzonderheden over die omstandigheden naar vo
ren worden gebracht, die geschikt zijn om aanschouwelijk te 
maken, hoe de toestanden van de Aarde zich uit de daaraan voorafgaande 
toestanden hebben ontwikkeld.

Men moet daarbij ook beden
ken, dat die ontwikkelingstoestanden steeds minder overeenkomst met de
 tegenwoordige vertonen, naarmate men verder teruggaat. En 
toch kan men, wil men het kenmerkende ervan doen uitko
men, ze slechts beschrijven door gebruik te maken van voor
stellingen, die aan de tegenwoordige omstandigheden op aar
de zijn ontleend. Wanneer er dus ten aanzien van die vroege
re toestanden bijvoorbeeld over licht, warmte, water, lucht, vuur of iets dergelijks 
wordt gesproken, dan mag men niet vergeten dat daarmee
 niet precies hetzelfde wordt bedoeld als wat thans als licht of
 warmte wordt aangegeven. Toch is deze wijze van aanduiden 
juist, want voor de waarnemer van het bovenzintuiglijke ver
toont er zich op de vroegere trappen van ontwikkeling iets,
 waaruit in de tegenwoordige tijd licht, warmte enz. zijn ont
staan.
Wie de in deze zin gedane beschrijving volgt, zal uit 
het verband, waarin de dingen zijn geplaatst zeer goed kun
nen opmaken, welke voorstellingen men zich eigen moet maken, om kenschetsende beelden en gelijkenissen te verkrijgen
 voor die feiten, die zich in het oerverleden hebben afgespeeld.


Nu wordt deze moeilijkheid ongetwijfeld zeer ernstig ten op
zichte van de planetaire toestanden, die aan de 'Maan-belicha
ming' zijn voorafgegaan. Tijdens deze laatste heersten er na
melijk omstandigheden die toch nog enigermate op de aardse
 gelijken. Wie die omstandigheden tracht te schilderen, vindt 
in hun verwantschap met de huidige bepaalde aankno
pingspunten om de langs bovenzintuiglijke weg verkregen
 waarnemingen in duidelijke voorstellingen uit te drukken.

Maar bij het schetsen van de Saturnus- en Zonne-ontwikkeling
 is het anders gesteld. Want daarbij wijkt hetgeen zich aan de 
helderziende waarneming voordoet, in de hoogste mate af van 
de dingen en wezens, die tegenwoordig tot de levensomgeving 
van de mens behoren. Dit verschil is er oorzaak van dat het
 over 't geheel genomen uiterst moeilijk is, de betreffende fei
ten uit die oertijd binnen het bereik van het bovenzintuiglijke 
bewustzijn te brengen. Daar echter het huidige wezen van de mens niet kan worden begrepen, tenzij men tot de Satur
nustoestand teruggaat, moet de beschrijving daarvan toch 
worden gegeven. En zeker zal een dergelijke beschrijving niet
 verkeerd kunnen worden opgevat door wie indachtig is, dat
 zulk een moeilijkheid bestaat en dat daarom veel van hetgeen
 wordt gezegd meer een aanduiden, een zinspelen op de des
betreffende feiten moet zijn, dan een nauwkeurige beschrij
ving ervan.


In wat er hier en in het volgende wordt behandeld, zou men
 wellicht een tegenstrijdigheid kunnen zien met betrekking tot 
wat hiervoor is gezegd over het voortbestaan van het vroege
re in het tegenwoordige. Men zou kunnen menen: nergens is
 er naast de tegenwoordige toestand van de Aarde een vroege
re Saturnus-, Zonne- of Maantoestand, of zelfs maar een aan
 de mens gegeven gestalte voorhanden, zoals die in deze uit
eenzettingen wordt geschetst als bestaan hebbend in die vroe
gere tijdperken. Weliswaar lopen er naast de mensen op aarde
 geen Saturnus-, Zonne- en Maanmensen rond zoals naast vijftigjarige mensen driejarige kinderen, maar in de huidige
 mens zijn de vroegere mensheidstoestanden bovenzintuiglijk 
waarneembaar.
Om dat in te kunnen zien, moet men
 het onderscheidingsvermogen hebben verworven dat zich 
over de ganse omvang van alle levensomstandigheden uit
strekt. Zoals naast de vijftigjarige mens het driejarig kind aan
wezig is, zijn ook het dode lichaam, de slapende mens en de dro
mende mens aanwezig naast de wakende aarde
mens. En al geven deze verschillende bewustzijnstoestanden
 van het menselijke wezen, zoals zij zich zonder meer voordoen niet de verschillende ontwikkelingstrappen weer, een zinrijke 
beschouwing neemt in die vormen toch deze trappen waar.

terug naar de Inhoud

De Saturnus-toestand en de ontwikkeling van het fysieke lichaam
Van de tegenwoordige vier leden van het mensenwezen is het 
fysieke lichaam het oudst. Het is ook het lid dat daardoor in zijn soort
 de hoogste graad van volmaaktheid heeft bereikt. En uit het
 bovenzintuiglijke onderzoek blijkt, dat dit lid van de mens reeds
 tijdens de Saturnus-ontwikkeling al bestond. In de loop van deze 
beschrijving zal echter blijken dat de gestalte, die dit 'fysieke
 lichaam' op Saturnus had, in alle opzichten anders was dan
 die van het tegenwoordige fysieke lichaam van de mens.
Dit
 aardse fysieke mensenlichaam kan in zijn natuur slechts 
bestaan, doordat het op de wijze zoals het in voorafgaande 
delen van dit boek is geschetst, met het levenslichaam, astraalli
chaam en 'Ik' samenhangt. Zulk een samenhang bestond er op
 Saturnus nog niet. In die tijd doorliep het fysieke lichaam zijn
 eerste trap van ontwikkeling, zonder dat er een menselijk le
venslichaam, een astraallichaam of een 'Ik' waren ingevoegd.


Tijdens de Saturnus-ontwikkeling werd het langzamerhand
 geschikt om een levenslichaam op te nemen. Daartoe moest
 de Saturnus-toestand zich eerst vergeestelijken en zich daarna in de Zon-toestand op
nieuw belichamen. In de loop van de Zonne-belichaming ont
plooide zich hetgeen op Saturnus het fysieke lichaam was gewor
den, weer als uit een daaruit overgebleven kiem; en toen pas kon het zich in de Zon-toestand met een etherlichaam doordringen. Door deze invoe
ging van een etherlichaam veranderde het fysieke lichaam zijn
 aard; het werd tot een tweede trap van vervolmaking verhe
ven.
Iets dergelijks geschiedde tijdens de daarop volgende Maan-ontwikkeling.
 Toen werd door de 'voorouder' [voorloper] van de mens, in de toestand, die hij gedurende de ontwikkeling van Zon tot Maan had be
reikt, het astraallichaam als nieuw lid bij de reeds bestaande 
leden ingevoegd. Daardoor werd het fysieke lichaam voor de 
derde maal omgevormd, dus tot de derde trap van vervolmaking verheven. Ook het levenslichaam onderging hierbij een
 verandering; het stond nu op de tweede trap van zijn vervol
making.
Op de Aarde werd bij de voorouder van de mens,
 die uit fysiek lichaam, levens- en astraallichaam bestond, het 'Ik' ingevoegd. Daardoor bereikte het fysieke lichaam zijn vier
de graad van vervolmaking, het levenslichaam de derde, en het
 astraallichaam de tweede; en het 'Ik' bevindt zich pas op de eerste
 trap van zijn vervolmaking.


terug naar de Inhoud

Verschillende graden van vervolmaking van de vier leden
Wanneer men de mens onbevangen beschouwt, zal het niet
 moeilijk vallen zich een juist denkbeeld te vormen van deze
 verschillende graden van vervolmaking van de afzonderlijke
 leden. Men behoeft slechts het astraallichaam in dit opzicht 
met het fysieke lichaam te vergelijken. Het astraallichaam 
staat als een met de ziel samenhangend lid ongetwijfeld op 
een hogere trap van ontwikkeling dan het fysieke lichaam. En 
wanneer het astraallichaam zich in de toekomst
 zal hebben vervolmaakt, zal het voor het gehele mensenwezen zeer veel
 meer betekenis hebben dan het tegenwoordige fysieke li
chaam.
Maar dit fysieke lichaam heeft op zijn wijze een zeker
 hoogtepunt bereikt. Men denke eens aan de met de grootste 
wijsheid ingerichte bouw van het hart, de bewondering af
dwingende bouw van de hersenen, enz., ja, zelfs aan die van 
een enkel deel van het beenderstelsel, bijvoorbeeld van het 
bovenste deel van het dijbeen. Men vindt in dit botuiteinde 
een wetmatig geordend netwerk of stelsel van steunbalkjes,
 uit fijne staafjes opgebouwd. Het geheel is zodanig ingericht,
 dat met gebruikmaking van de kleinste hoeveelheid bouwstof de gunstigste werking ten opzichte van de gewrichtsvlakken,
 bijvoorbeeld de doelmatigste verdeling van de wrijving en
 daarmee een juiste mate van de bewegelijkheid wordt bereikt.

Zo vindt men voorzieningen vol van wijsheid in de delen van
 het fysieke lichaam. Wie daarbij nog let op de harmonie bij 
het samenwerken van de delen tot het geheel, zal het stellig 
juist achten als van een volmaaktheid van dit deel van het
 mensenwezen naar zijn aard wordt gesproken.

In dit verband
 doet het er niet toe, dat er zich bij bepaalde delen schijnbare
 ondoelmatigheden voordoen, of dat er stoornissen in de bouw
 en de verrichtingen kunnen optreden. Men zal zelfs kunnen
 vinden, dat dergelijke stoornissen in zeker opzicht slechts de 
noodzakelijke schaduwzijden zijn van het licht van de wijs
heid, dat over het gehele fysieke organisme is uitgegoten. En
 nu vergelijke men daarmee het astraallichaam als de drager
 van vreugde en leed, van begeerten en hartstochten. Wat een
 onzekerheid heerst daarin ten aanzien van vreugde en smart,
 die tegen de hogere menselijke bestemming ingaan, vaak zin
loze begeerten en hartstochten spelen zich erin af. Het
 astraallichaam is dan ook pas op weg om de harmonie en de 
innerlijke afgerondheid te verwerven, die men in het fysieke 
lichaam reeds aantreft.

Zo zou er ook kunnen worden aange
toond dat het etherlichaam in zijn soort weliswaar volmaak
ter is dan het astraallichaam, maar minder volmaakt dan het
 fysieke lichaam. En niet minder duidelijk zal bij een juiste be
schouwing blijken, dat de eigenlijke kern van het menselijke 
wezen, het 'Ik', tegenwoordig pas aan het begin van zijn ont
wikkelingen staat. Want hoeveel heeft dit 'Ik' reeds volbracht
 van zijn taak, de andere leden van het mensenwezen zodanig 
om te vormen, dat zij een openbaring van zijn eigen natuur
 zouden zijn?

terug naar de Inhoud

Een oorzaak van ziekten
Wat op deze wijze de uiterlijke observatie 
reeds oplevert, wordt voor de kenner van de geestesweten
schap nog door iets anders verduidelijkt. Men zou zich erop 
kunnen beroepen dat het fysieke lichaam door ziekten wordt
 aangetast. De geesteswetenschap nu is in staat aan te tonen,
 dat een groot deel van alle ziekten hiervan het gevolg is, dat de verkeerdheden en de dwalingen in het astraallichaam zich op
 het etherlichaam voortplanten, en langs die omweg de op
 zichzelf volmaakte harmonie van het fysieke lichaam versto
ren. Het diepere verband waarop hier slechts kan worden ge
wezen en de ware oorzaak van vele ziektes, onttrek
ken zich namelijk aan die wetenschappelijke beschouwings
wijze, die zich slechts tot de fysiek-zintuiglijke feiten wil be
perken.
Dit verband blijkt in de meeste gevallen zo te zijn, dat
 een beschadiging van het astraallichaam geen ziekteverschijn
selen van het fysieke lichaam met zich meebrengt in hetzelfde 
leven, waarin deze beschadiging heeft plaats gehad, maar 
eerst in een volgend bestaan. Daardoor hebben de wetten die hierbij 
betrokken zijn, slechts betekenis voor diegene, die het feit van 
het wederbelichaamd worden van de mens kan erkennen.


Maar zelfs al zou men van zo'n dieper gaande kennis niets
 willen weten, dan blijkt uit de gewone beschouwing van het 
leven toch ook, dat de mens zich aan maar al te veel genietin
gen en begeerten overgeeft, die de harmonie van het fysieke li
chaam ondermijnen. En genot, begeerte, hartstocht enz. heb
ben hun zetel niet het fysieke lichaam, maar in het astraalli
chaam. Dit laatste is in menig opzicht nog zo onvolmaakt, dat
 het de volmaaktheid van het fysieke lichaam kan verstoren.

Ook hier zij erop gewezen, dat het niet de bedoeling is met
 dergelijke uiteenzettingen de mededelingen der geestesweten
schap over de ontwikkeling van de vier leden van het mensen
wezen te bewijzen. De bewijzen worden ontleend aan het
 geestelijke onderzoek, waaruit blijkt dat het fysieke lichaam
 reeds viermaal een verandering heeft ondergaan, die het tel
kens tot een hogere trap van vervolmaking brachten, en de
 andere leden van de mens op de geschetste wijze een geringer 
aantal malen. Hier moest slechts worden aangestipt, dat wat 
het geestelijke onderzoek meedeelt, betrekking heeft op feiten die zich in hun gevolgen aan de ook uiterlijk waarneembare 
graden van vervolmaking van fysiek lichaam, levenslichaam,
 astraallichaam en 'Ik', vertonen.

terug naar de Inhoud

De omstandigheden tijdens de Saturnus-toestand
Wil men zich een begrijpelijke, de werkelijkheid benade
rende voorstelling vormen van de toestanden tijdens de Satur
nus-ontwikkeling, dan moet men in aanmerking nemen dat 
gedurende die ontwikkeling - in wezen - van de dingen en
 schepsels, die tegenwoordig tot de Aarde behoren en die men
 tot het minerale-, planten- en dierenrijk rekent, nog niets aan
wezig was. De wezens van deze drie rijken hebben zich pas in
 latere ontwikkelingstijdperken gevormd. Van de thans fysiek
 waarneembare wezens van de Aarde bestond alleen de mens en van hem alleen het fysieke lichaam op de etherische wijze, zoals het
 hier wordt geschetst.
Nu behoren echter ook tegenwoordig tot
 de Aarde niet slechts de wezens van het minerale-, planten-, 
dieren- en mensenrijk, maar ook nog andere wezens, die
 niet door middel van een fysieke lichamelijkheid hun aanwezigheid laten merken.
 Zulke wezens waren ook bij de Saturnus-ontwikkeling tegen
woordig. En hun werkzaamheid op het Saturnus-toneel had 
de latere ontwikkeling van de mens tot gevolg.

Richt men de geestelijke waarnemingsvermogens voorshands 
niet op begin en einde, maar op het middentijdperk van de
 ontwikkeling van deze Saturnus-belichaming, dan blijkt deze 
in een toestand te verkeren die in hoofdzaak alleen uit
 'warmte' bestaat. Geen gasvormige, vloeibare of vaste
 bestanddelen zijn er te vinden. Al deze verdichtingstoestanden treden pas 
in latere planetaire belichamingen op.
Veronderstel dat een mens met
 zijn tegenwoordige zintuigen deze Saturnus-toestand van na
bij zou waarnemen. Dan zou hij van alle zintuigelijke indruk
ken die hij kan ontvangen, niets bespeuren dan alleen de ge
waarwording van warmte. Aangenomen dat zo iemand Sa
turnus zou naderen. Hij zou, wanneer hij in de door Saturnus 
ingenomen ruimte zou komen, alleen bespeuren, dat deze in
 een andere warmtetoestand verkeert dan de overige ruimte er
 omheen. Maar hij zou het eerstgenoemde deel van de ruimte niet gelijkmatig warm vinden, maar gewaarworden dat koudere en warmere plaatsen elkaar op de meest uiteenlopende wijze afwisselen.
Langs bepaalde lijnen zou een stralende warmte worden waargenomen. En dergelijke lijnen zouden niet alleen maar rechtuit verlopen, maar door de warmteverschillen wor
den onregelmatige 'warmte-vormen' tot stand gebracht. Men zou iets 
voor zich hebben als een wereldwezen, dat in zichzelf een ge
leed geheel vormt, dat in wisselende toestanden verschijnt, en
 dat enkel in warmte zijn bestaansvorm heeft.


terug naar de Inhoud

Het 'warmtelichaam'
Het moet de mens van de huidige tijd moeilijk vallen zich 
iets voor te stellen dat uit louter warmte bestaat, daar hij ge
woon is warmte niet te beschouwen als iets, dat op zichzelf
 staat, maar haar slechts waar te nemen aan warme of koude 
gasvormige, vloeibare of vaste lichamen. In het bijzonder zal 
het spreken over 'warmte' op bovenstaande wijze iemand on
zinnig toeschijnen, die zich de natuurkundige denkbeelden 
van onze tijd heeft eigengemaakt. Zo iemand zal wellicht zeg
gen: er bestaan vaste, vloeibare en gasvormige lichamen;
 warmte noemt men slechts een toestand, waarin een van deze
 drie vormen van lichamen verkeert. Wanneer de kleinste
 deeltjes van een gas in beweging verkeren, neemt men deze 
beweging als warmte waar. Waar geen gas is, kan niet zo'n 
beweging en dus ook geen warmte zijn.
Voor de geesteswe
tenschappelijke onderzoeker ziet de zaak er echter anders uit. Voor
 hem is warmte iets, waarover hij in dezelfde zin spreekt als
 over gas, vloeistof of een vast lichaam. Zij is voor hem slechts
 een 'nog fijnere substantie' dan een gas. En een gas is voor
 hem niets anders dan verdichte warmte in dezelfde zin, als
 vloeistof verdichte damp, of een vast lichaam verdichte
 vloeistof is. Daarom spreekt hij van 'warmtelichamen', evenals 
van gas- en dampvormige lichamen. Men moet alleen aanvaarden dat er geestelijke waarnemingen bestaan, om de geesteswetenschappelijke onderzoeker op dit gebied te kunnen volgen.


In de wereld die door de fysieke zintuigen waarneembaar is,
 doet de warmte zich alleszins voor als toestand van het vaste,
 vloeibare of gasvormige; doch deze toestand is alleen maar de
 uiterlijke kant van de warmte of de uitwerking ervan. Na
tuurkundigen spreken alleen over deze werking van de warm
te, niet over de innerlijke aard ervan. Men trachte eens ge
heel en al af te zien van alle invloed van de warmte die men door uiterlijke lichamen ontvangt en enkel en alleen de inner
lijke beleving in zich wakker te roepen, die men heeft als men
 zegt: 'ik heb het warm', 'ik heb het koud'. Alleen met behulp
 van deze innerlijke beleving kan men zich een voorstelling
 vormen van hetgeen Saturnus in het hierboven geschetste 
tijdperk van zijn ontwikkeling was.
Men zou de gehele ruim
te die Saturnus innam, hebben kunnen doorlopen zonder een
 gas te vinden, dat enige druk uitoefende, noch vaste of vloei
bare lichamen, waarvan men enige lichtindruk zou hebben
 kunnen ontvangen. Maar op ieder punt van die ruimte zou
 men, zonder indruk van buitenaf, innerlijk gevoeld hebben:
 hier heerst deze of gene warmtegraad.

In een hemellichaam van een dergelijke geaardheid zijn er
 geen bestaansvoorwaarden voor de dierlijke, plantaardige en 
minerale wezens van onze tegenwoordige tijd. (Het zal daar
om wel nauwelijks nodig zijn om op te merken, dat, wat hier
boven gezegd is, in werkelijkheid nooit zou kunnen plaats vin
den. Een mens van onze tijd kan als zodanig de oude Satur
nus-toestand niet als waarnemingsobject vóór zich hebben. De bo
venstaande verklaring moge slechts ter verduidelijking die
nen.)

Men moet
 zich er ook voor hoeden aan de tegenwoordige fysieke lichame
lijkheid van de mens te denken, wanneer er hier over 'fysiek
 lichaam' gesproken wordt. Men moet veeleer zorgvuldig on
derscheiden tussen fysiek lichaam en 'mineraal' lichaam. Een
 fysiek lichaam is een lichaam, dat wordt beheerst door de fysi
sche wetten, die men tegenwoordig in het minerale rijk obser
veert. Het tegenwoordige fysieke lichaam van de mens
 wordt nu niet alleen door dergelijke fysische wetten beheerst,
 maar is bovendien nog doordrongen met minerale stof uit de huidige Aarde.
Van
 zulk een fysiek-mineraal lichaam is er in de Saturnus-toestand nog geen sprake. Daar bestaat slechts een fysieke lichamelijkheid,
 die weliswaar door fysische wetten wordt beheerst, maar deze fysische
 wetten uiten zich slechts door warmtewerkingen. Dus het 'fy
sieke lichaam' is daar een fijn, dun, etherisch warmtelichaam; en 
uit zulke warmtelichamen bestaat inwendig de gehele etherische planetaire 'Saturnus'-toestand. Die
 toenmalige warmtelichamen zijn de eerste aanleg van het tegen
woordige fysiek-minerale lichaam van de mens. Dat lichaam
 heeft zich daaruit ontwikkeld, doordat de pas later gevormde 
gassen, vloeistoffen en vaste stoffen er geleidelijk aan in zijn gevoegd.

terug naar de Inhoud


De geestelijke begeleiding tijdens de Saturnus-toestand: de engelen
De wezens van welke de mens zich door het bovenzintuiglijke kenvermogen
 bij de beschouwing van Saturnus bewust wordt, stonden
 op een geheel ander ontwikkelingspeil dan de tegenwoordige, 
zintuiglijk waarneembare aardewezens. In de eerste plaats
 worden door dit waarnemingsvermogen wezens zichtbaar, die nooit een fysiek 
lichaam hebben gehad zoals de tegenwoordige mens.
Onder
 de wezens die zich aan het bovenzintuiglijke bewustzijn voor
doen op het ogenblik, waarop dit de Saturnus-toestand voor
 zich heeft, en die men evenals de toenmalige mens Saturnus-bewoners 
 kan noemen, zijn er bijvoorbeeld die een fysiek lichaam in
 het geheel niet nodig hadden. Het onderste lid van hun wezen
 was een etherlichaam. Daarentegen hadden zij wel een lid
 van hogere aard dan het hoogste van de mens. De mens heeft
 als hoogste lid de Geestmens. Deze wezens hebben nog een
 hoger wezensdeel. En tussen etherlichaam en Geestmens heb
ben zij alle in dit boek geschetste leden, die de mens ook bezit, 
namelijk astraallichaam, Ik, Geestzelf en Levensgeest.

terug naar de Inhoud

De Saturnus-'dampkring'
Zoals
 onze Aarde door een dampkring is omgeven, was dat ook bij
 Saturnus het geval; alleen was daar deze 'dampkring' van 
geestelijke aard. Een zeer nauwkeurige beschrijving zou, om exact uit te drukken wat
 men innerlijk beleeft bij het geestelijke onderzoek, in plaats van: 'Saturnus
 was door een dampkring omgeven', moeten luiden: 'Terwijl de mens zich met het bovenzin
tuiglijke kenvermogen van Saturnus bewust wordt, verschijnt voor dit be
wustzijn ook een dampkring van Saturnus', of 'verschijnen er andere we
zens van een bepaalde geaardheid'.
Dit te veranderen in de zegswijze: 'dit of
 dat is er' moet geoorloofd zijn, want eigenlijk vindt dezelfde omzetting ook 
plaats bij de vorming van het spraakgebruik voor de werkelijke zielebeleving 
bij de zintuigelijke waarneming; maar men zal zich dit bij de volgende be
schrijving steeds voor de geest moeten houden. Het zal bij de beschrijving 
zelf overigens ook uit het verband blijken.

De Saturnus-'dampkring' bestond uit de zoëven genoem
de en uit nog andere wezens. Nu was er een aanhoudende
 wisselwerking tussen de warmtelichamen binnen Saturnus en de
 beschreven wezens. Deze lieten de uitstraling van hun 
wezen in de fysieke warmtelichamen van Saturnus neerdalen. En terwijl er in deze warmtelichamen zelf geen leven was,
 drukte het leven van de omringende wezens zich in hen uit.
Men zou
 de fysieke warmtelichamen met spiegels kunnen vergelijken; alleen spiegelden zich van
 daaruit niet de beelden van de genoemde wezens, maar hun 
levenstoestanden. In Saturnus zelf zou men dus niets levends
 hebben kunnen ontdekken; maar de weerspiegeling van Saturnus werkte bevorde
rend op de wezens in zijn omgeving in de hemelruimte, omdat hij daarin 
als een echo het hem toegezonden leven terugstraalde. De ge
hele planetaire Saturnus trad op als een spiegel voor het hemelleven.

terug naar de Inhoud

De Geesten der Wijsheid (Kyriotetes)
De zeer
 hoge wezens van wie de uitstraling door Saturnus wordt terug
gestraald, worden de 'Geesten der Wijsheid' genoemd.
 (In de Christelijke geesteswetenschap dragen zij de naam
 'Kyriotetes', dat wil zeggen 'Heerschappij
en' of 'Wereldleiders'.) Hun werkzaamheid op Saturnus begint niet pas in het 
hier beschreven middelste tijdperk van zijn ontwikkeling. Die 
is in die tijd in zekere zin zelfs al ten einde. Voordat zij er
toe konden komen zich van de weerspiegeling van hun eigen le
ven in de warmtelichamen van Saturnus bewust te worden,
 moesten zij die warmtelichamen er eerst toe brengen die spie
geling te kunnen vertonen. Daarom nam hun werkzaamheid 
kort na het begin van de Saturnus-ontwikkeling een aanvang.


terug naar de Inhoud

De Tronen, Geesten van de Wil, het begin van de ontwikkeling
Kort na het begin van de Saturnus-ontwikkeling bestond Saturnus nog uit ongeordende
 stoffelijkheid, die niets zou hebben kunnen weerspiegelen. 
Men beschouwt deze ongeordende stoffelijkheid,
 wanneer men zich met de geestelijke waarneming naar het begin
 van de Saturnus-ontwikkeling verplaatst. Hetgeen daar is 
waar te nemen, draagt nog in geen enkel opzicht het latere
 warmtekarakter. Men kan, als men het wil karakteriseren,
 slechts van een eigenschap spreken die zich laat vergelijken 
met de menselijke wil; het is door en door niets anders dan 
wil. Men heeft hier dus met een geheel en al geestelijke 
wilstoestand te maken.

Gaat men de oorsprong van deze 'wil' na dan ziet men die ontstaan, uitvloeiende van verheven wezens,
 die hun ontwikkeling - door slechts te vermoeden stadia heen -
 tot op die hoogte hebben gebracht, dat zij bij de aanvang der
 Saturnus-ontwikkeling de 'wil' van hun eigen wezen konden laten uitstromen.
Nadat dit uitstromen een tijdlang had ge
duurd, verbindt zich met de wil de werkzaamheid van de hier
boven gekarakteriseerde 'Geesten der Wijsheid'. Daardoor
 verkrijgt de voordien geheel ongevormde wil gaandeweg 
de eigenschap, het leven in de hemelruimte terug te stralen.
Men kan de wezens, wier gelukzaligheid hierin bestaat dat
 zij bij de aanvang der Saturnus-ontwikkeling de wil van hun eigen wezen konden laten uitstromen, de 'Geesten van de Wil' noemen. (In de Christelijke 
esoterische wetenschap worden zij 'Tronen' genoemd.)

terug naar de Inhoud

De Geesten der Bewe
ging (Dynamis)
Na
dat door de samenwerking van de wil en het leven in de omgeving een bepaal
de trap van de Saturnus-ontwikkeling is bereikt, begint de 
werking van andere wezens, die zich eveneens in de omgeving
 van Saturnus bevinden. Zij worden de 'Geesten der Bewe
ging' genoemd. (Christelijk: 'Dynamis', 'Wereldkrachten' of
 'Machten'.) Zij hebben geen fysiek en geen levenslichaam.
 Hun laagste wezensdeel is het astraallichaam. Als de Satur
nus-lichamen in de bol de eigenschap hebben verkregen het leven te
 spiegelen, dan vermag dit teruggestraalde leven zich te door
dringen met de eigenschappen die haar zetel hebben in de 
astraallichamen van deze 'Geesten der Beweging'.
Het gevolg
 hiervan is dat het lijkt, alsof gewaarwordingsuitingen, gevoelens en dergelijke zielekrachten door Saturnus in de hemelruimte worden teruggekaatst. Geheel Saturnus doet zich voor als een bezield wezen, dat sympathieën en antipathieën laat zien. Dit zijn echter geenzins zijn eigen ziele-uitingen, maar 
slechts 'de teruggekaatste zielewerkingen van de 'Geesten 
der Beweging'.

terug naar de Inhoud

De Geesten van de Vorm (Exousiai)
Heeft ook dit een bepaald tijdperk geduurd, 
dan begint de werkzaamheid van weer andere wezens, die
 de 'Geesten van de Vorm' worden genoemd. Ook hun laagste
 wezensdeel is een astraallichaam. Maar dit staat op een ande
re trap van ontwikkeling dan dat van de 'Geesten der Bewe
ging'. Terwijl deze aan het teruggestraalde leven slechts alge
mene uitingen van gewaarwording mededelen, werkt het
 astraallichaam van de 'Geesten van de Vorm' (Christelijk:
 'Exousiai', 'Openbaarders' of 'Overheden') zo, dat die uitin
gen als door afzonderlijke wezens in de wereldruimte worden teruggekaatst.
Men zou kunnen zeggen, dat de 'Geesten der Be
weging' Saturnus in zijn geheel zich als een bezield wezen la
ten voordoen, terwijl de 'Geesten van de Vorm' dit leven
 verdelen over de afzonderlijke wezens; daardoor doet Saturnus zich thans
 voor als samengesteld uit zulke bezielde wezens.
Om
 zich hiervan een beeld te vormen, stelle men zich een moerbei 
of een braam voor en hoe die uit afzonderlijke kleine besjes is
 samengesteld. Zo is Saturnus voor hem die dit met bovenzintuig
lijk kenvermogen onderzoekt, in het geschetste tijdperk van
 zijn ontwikkeling samengesteld uit afzonderlijke Saturnus-we
zens, die echter geen eigen leven en geen eigen ziel hebben,
 maar het leven en de ziel van hun bewoners terugstralen.

terug naar de Inhoud

De Geesten der Per
soonlijkheid (Archai)
In die 
Saturnus-toestand grijpen nu wezens in, die eveneens als on
derste deel van hun wezen het astraallichaam hebben, maar
 die dit tot zulk een trap van ontwikkeling hebben gebracht,
 dat het als een tegenwoordig menselijk 'Ik' werkt. Vanuit deze
 wezens ziet het 'Ik' uit de omgeving van Saturnus daarop
 neer. En het deelt zijn natuur aan de afzonderlijke wezens van
 Saturnus mee. Zo wordt daarna van Saturnus uit iets de wereld
ruimte ingezonden, wat zich voordoet als de werking van de
 menselijke persoonlijkheid in de huidige levenssituatie. De
 wezens die dit tot stand brengen, kunnen daarom 'Geesten der Per
soonlijkheid' worden genoemd. (Christelijk: 'Archai', 'Oer
krachten' of 'Vorstendommen')
Zij geven aan de deeltjes van 
het Saturnuslichaam de eigenschap van een persoonlijkheid. Op Saturnus zelf is de persoonlijkheid echter niet 
aanwezig, maar als het ware alleen het spiegelbeeld ervan,
 het hulsel van de persoonlijkheid. Hun werkelijke persoonlijk
heid hebben de 'Geesten der Persoonlijkheid' in de omgeving 
van Saturnus.
Juist doordat deze 'Geesten der Persoonlijkheid' op de geschetste wijze hun wezen door de Saturnuslicha
men laten terugstralen, wordt aan die lichamen de fijne graad
 van stoffelijkheid verleend, die hiervóór als 'warmte' is be
schreven. Er is in de gehele Saturnus geen innerlijkheid;
 maar de 'Geesten der Persoonlijkheid' herkennen het beeld 
van hun eigen innerlijk, doordat het hun van Saturnus uit als warmte toestroomt.

Als dit alles tot stand komt, staan de 'Geesten der Persoon
lijkheid' op het peil, waarop de mens tegenwoordig staat. 
Zij maken daar hun mensheidstijdperk door. Wil men dit feit on
bevangen beschouwen, dan moet men zich voorstellen dat 
een wezen ook in een andere gestalte dan die, welke de mens
 tegenwoordig heeft, 'mens' kan zijn. De 'Geesten der Per
soonlijkheid' zijn op Saturnus 'mensen'. Als laagste deel van 
hun wezen hebben zij niet het fysieke lichaam, maar het 
astraallichaam met het 'Ik'. Daardoor kunnen zij de ervaringen
 van dit astraallichaam niet in zulk een fysiek lichaam en
 etherlichaam uitdrukken als de huidige mens; maar zij hebben 
niet slechts een 'Ik', maar hebben daar ook weet van, doordat de 
warmte van Saturnus hun dit 'Ik' door het terug te stralen tot bewust
zijn brengt. Zij zijn inderdaad 'mensen', maar onder andere om
standigheden dan de aardse.


terug naar de Inhoud

De Vuurgeesten (Aartsengelen)
In het verdere verloop van de Saturnus-ontwikkeling volgen er 
feiten van andere aard dan hetgeen tot nu toe is beschreven.
 Terwijl alles tot dusverre de weerspiegeling was van leven en
 gewaarwordingen van buiten af, begint er thans een soort in
nerlijk leven. In de Saturnus-toestand begint er hier en daar een 
leven van opflakkerend en weer verduisterend licht. Op som
mige plaatsen een trillend flikkeren, elders weer iets als flit
sende bliksemstralen, treden er op. De warmtelichamen van
 Saturnus beginnen te flikkeren, te glanzen, ja zelfs te stralen.

Doordat deze trap van ontwikkeling is bereikt, is opnieuw 
voor een bepaald soort van wezens de mogelijkheid geopend hun werkzaamheid te ontplooien. Het zijn de wezens die 
'Vuurgeesten' worden genoemd. (Christelijk: 'Arch
angeloi', 'Aartsengelen'.) Deze wezens hebben weliswaar 
een astraallichaam, maar zij kunnen op de geschetste ontwik
kelingstrap hun eigen astraallichaam niet beïnvloeden; zij zouden geen gevoel, geen gewaarwording kunnen op
wekken, indien ze niet zouden kunnen inwerken op de warm
telichamen, die zich tot aan de geschetste ontwikkelingstrap op Saturnus heb
ben ontwikkeld.
Dit opent voor hen de mogelijkheid, hun eigen bestaan te ervaren door de werking, die zij uitoefenen. Zij 
kunnen niet tot zichzelf zeggen: 'Ik besta', maar wel iets als: "Mijn omgeving toont mij dat ik er ben". Zij nemen waar en hun
 waarnemingen bestaan uit de genoemde lichtverschijnse
len op Saturnus. Die zijn in zekere zin hun 'Ik'. Dit verleent 
hun een bijzonder soort bewustzijn.
Men kan dit als een beeldbe
wustzijn kenmerken. Het kan naar de aard van het menselijk
e droombewustzijn worden voorgesteld; alleen moet men zich 
de graad van levendigheid zeer veel sterker denken dan bij het 
menselijke dromen en heeft men niet met wezenloos af en 
aan golvende droombeelden te maken, maar met beelden die
 in een werkelijke verhouding tot het lichtspel van Saturnus 
staan.
In deze wisselwerking tussen de Vuurgeesten en de warm
telichamen van Saturnus worden de kiemen van de menselij
ke zintuigen bij de ontwikkeling ingevoegd. De orga
nen waarmee de mens tegenwoordig de fysieke wereld waar
neemt, lichten in hun eerste fijne etherische aanleg op. 
Mensenfantomen die op zich zelf nog niets anders verto
nen dan de lichtoerbeelden van de zintuigen, zijn voor
 het bovenzintuiglijke kenvermogen binnen in Saturnus te onder
kennen.

terug naar de Inhoud

De Geesten der Liefde (Serafim)
Deze zintuigen zijn dus de vrucht van de 
werkzaamheid der Vuurgeesten; maar niet alleen deze 
geesten hebben deel aan hun ontstaan. Tegelijk met de Vuur
geesten betreden nog andere wezens het Saturnus-toneel, we
zens, van wie de ontwikkeling zover is gevorderd, dat zij zich 
van die zintuigkiemen kunnen bedienen om het wereldgebeu
ren in het Saturnusleven te kunnen aanschouwen. Het zijn
 wezens die de 'Geesten der Liefde' (Christelijk: 'Seraphim',
 Serafijnen') worden genoemd.
Als zij er niet zouden zijn, zou
den de Vuurgeesten het hierboven beschreven bewustzijn niet 
kunnen hebben. Zij aanschouwen het Saturnus-gebeuren met
 een bewustzijn, dat hen in staat stelt het in de vorm van beel
den op de Vuurgeesten over te brengen. Zelf doen zij afstand 
van alle voordelen, die zij door het aanschouwen van het Sa
turnus-gebeuren zouden kunnen hebben, van alle genot, alle 
vreugde; zij schenken dat alles weg, opdat de Vuurgeesten het kunnen hebben.


terug naar de Inhoud

De Zonen van het Leven (Engelen)
Hierop volgt een nieuw tijdperk van het Saturnus-bestaan.
 Bij het lichtspel voegt zich iets anders. Het zou velen
 kunnen bevreemden wanneer wordt besproken, wat zich daar aan 
het bovenzintuiglijke bewustzijn voordoet. Binnen in Saturnus
 gelijkt het op door elkander golvende smaakgewaarwordin
gen. Zoet, bitter, zuur, enz. worden op de verschillendste
 plaatsen binnen Saturnus opgemerkt; en naar buiten in de 
hemelruimte wordt dat alles als tonen, als een soort muziek,
 waargenomen.
In het geheel van dit gebeuren ontstaat weer
 voor bepaalde wezens de mogelijkheid op Saturnus een werk
zaamheid te ontplooien; wezens, die de 'Zonen der Scheme
ring' of 'Zonen des Levens' worden genoemd (Christelijk:
 'Angeloi', 'Engelen'). Zij treden in wisselwerking met de
 smaakkrachten, die binnen de sfeer van Saturnus af en
 aan golven. Daardoor komt hun ether- of levenslichaam tot
 een zodanige werkzaamheid, dat men deze als een soort stof
wisseling kan aanduiden. Zij brengen leven in het binnenste 
van Saturnus. Hierdoor vinden voedings- en verteringsprocessen in Saturnus plaats. Zij bewerken deze proces
sen niet rechtstreeks, maar door wat zij bewerken, ontstaan indi
rekt zulke processen.

terug naar de Inhoud

De Geesten der Harmonie (Cherubim)
Dit innerlijke leven maakt het mogelijk,
 dat nog andere wezens dit 'hemellichaam' betreden, die
 'Geesten der Harmonie' (Christelijk: 'Cherubim', 'Cherubij
nen') kunnen worden genoemd. Zij bewerkstelliggen bij de
 'Zonen des Levens' een dof soort bewustzijn. Het is nog dof
fer en schemerachtiger dan het droombewustzijn van de te
genwoordige mens. Het is een bewustzijn, zoals de mens het
 in de droomloze slaap heeft. Dit is van zo'n lage graad, dat
 het de mens als 't ware 'in het geheel niet tot bewustzijn
 komt'.
Toch bestaat het en het onderscheidt zich van het dag
bewustzijn naar de graad en ook naar zijn aard. Dit 'droomlo
ze slaapbewustzijn' hebben tegenwoordig de planten. Al 
brengt het ook geen waarnemingen van een buitenwereld in 
de menselijke zin over, toch regelt het de levensverrichtingen en brengt deze in harmonie met het uiterlijk wereldgebeuren.
Op de hier bedoelde trap van de Saturnus-ontwikkeling kun
nen de 'Zonen des Levens' deze regeling niet waarnemen;
 maar de 'Geesten der Harmonie' kunnen dit wel en daarom 
zijn zij het eigenlijk, die de regeling tot stand brengen.

terug naar de Inhoud

Geesten van de Wil (Ofanim, Tronen)
Al 
dit leven speelt zich in de beschreven mensenfantomen 
af. Deze doen zich aan de geestelijke blik daarom voor als met 
leven begiftigd; maar dit leven is toch slechts een schijnleven.
 Het is het leven van de 'Zonen des Levens', die zich, om zo te 
zeggen, van de mensenfantomen bedienen om zich uit te le
ven.
Men vestige nu zijn aandacht op de mensenfantomen met 
het schijnleven. Gedurende het geschetste Saturnustijdperk 
zijn ze van zeer wisselende vorm. Zij gelijken nu eens op de
ze, dan weer op die gestalte. In de verdere loop van de ont
wikkeling worden die gestalten meer omlijnd en blijven tijde
lijk voortbestaan. De oorzaak hiervan is dat zij thans worden door
drongen met de werking van de geesten, die ook al bij
 het begin der Saturnusontwikkeling betrokken waren, namelijk
 van de 'Geesten van de Wil' (Tronen).
Het gevolg hiervan is dat het mensenfantoom de eenvoudigste, dofste vorm
 van bewustzijn vertoont, een vorm van bewustzijn die men
 zich nog doffer moet voorstellen dan die van de droomloze
 slaap. Onder de tegenwoordige omstandigheden hebben 
mineralen dit bewustzijn. Het brengt het innerlijke wezen in
 overeenstemming met de fysieke buitenwereld.
Op Saturnus
 regelen de 'Geesten van de Wil' deze overeenstemming.
 Daardoor verschijnt de mens als een afdruk van het Satur
nusleven zelf. Wat het Saturnusleven in het groot is, is de
 mens op deze trap in de ontwikkeling in het klein. En daarmee is de eerste kiem
 gelegd van hetgeen ook bij de tegenwoordige mens nog slechts 
in kiemtoestand verkeert, namelijk van de 'Geestmens' (At
ma). Naar binnen (in Saturnus) uit deze doffe menselijke wil
 zich voor het bovenzintuiglijke waarnemingsvermogen door
 werkingen, die met 'geuren' zijn te vergelijken. Naar buiten 
in de hemelruimte is een uiting voorhanden, zoals die van een
 persoonlijkheid, die echter niet door een innerlijk 'Ik' wordt bestuurd, maar als een machine van buitenaf wordt geregeld door de 'Geesten van de Wil'.


terug naar de Inhoud


De Saturnus-ontwikkeling: zintuiglijke
 gewaarwordingen
Overziet men het voorgaande dan blijkt daaruit, dat de zeven 
trappen van de Saturnus-ontwikkeling, vanaf de eerst ge
schetste middelste trap gerekend, konden 
worden gekarakteriseerd door hun werkingen te vergelijken met zintuiglijke
 gewaarwordingen van het heden. Er kon worden vastgesteld: in de
 Saturnus-ontwikkeling openbaart zich iets dat overeenkomt met warmte, dan komt 
er een lichtspel bij, dan een smaak- en tonenspel; uiteindelijk
 treedt er iets op, wat zich naar binnen toe als reukgewaarwor
dingen, naar buiten als een menselijk 'Ik' laat zien, maar dat nog werkt zoals een machine dat doet.

Hoe is het met de openbaringen
 van de Saturnus-ontwikkeling gesteld van wat nog weer aan de warmte
toestand voorafgaat? Dit nu is in 't geheel niet te vergelijken
 met iets, wat voor gewaarwording door middel van de huidige uiterlij
ke zintuigen toegankelijk is. Aan de warmtetoestand gaat een
 toestand vooraf, die de mens tegenwoordig alleen in zijn eigen in
nerlijk beleeft. Wanneer hij zich wijdt aan voorstellin
gen die hij zelf in zijn ziel vormt, zonder dat de aanleiding 
daartoe hem door een van buitenaf komende indruk wordt
 opgedrongen [m.a.w. het zelfscheppende denken], dan heeft hij iets in zich wat geen fysieke zin
tuigen kunnen waarnemen, maar wat veeleer slechts als waarne
ming voor het hogere [geestelijke] schouwen toegankelijk is.
Aan de
 warmtetoestand van Saturnus gaan openbaringen vooraf,
 die alleen voor de waarnemer van het bovenzintuiglijke aanwe
zig kunnen zijn. Drie zulke toestanden kunnen worden ge
noemd: zuivere psychische warmte, die uiterlijk niet waarneembaar is; zuiver geestelijk licht, dat uiterlijk duisternis is;
 en tenslotte geestelijke wezenlijkheid, die in zichzelf volein
digd is, en niet een uiterlijk wezen behoeft om zich van zich
zelf bewust te worden:
- zuiver innerlijke warmte vergezelt het 
verschijnen van de 'Geesten der Beweging';
- zuiver geestelijk
 licht dat van de 'Geesten der Wijsheid',
- zuiver innerlijk Zijn 
is verbonden met de eerste uitstroming van de 'Geesten van 
de Wil'.


terug naar de Inhoud

Het verschijnen van 'tijd'
Bij het verschijnen van de Saturnus-warmte gaat dus onze ontwikkeling uit het innerlijke leven, uit de zuivere geestelijk
heid, voor het eerst tot een zich naar buiten toe openbarend
 bestaan over. Het zal voor het hedendaagse bewustzijn wel bij
zonder moeilijk worden om tot zich toe te laten, wat
 hier ook nog moet worden gezegd, n.l. dat met de warmte
toestand van Saturnus ook voor het eerst datgene optreedt,
 wat men de 'tijd' noemt.
De voorafgaande toestanden zijn na
melijk in 't geheel niet tijdelijk. Zij behoren tot de regionen,
 die men in de geesteswetenschap die van de 'duur' kan noe
men. Daarom moet men ook alles, wat in dit boek over zulke 
toestanden in de 'regionen van de duur' is gezegd, in die zin 
opvatten dat bewoordingen, die op tijdelijke verhoudingen 
betrekking hebben, slechts bij wijze van vergelijking en tot be
ter begrip worden gebruikt.
In de menselijke taal kan, wat om
 zo te zeggen aan de 'tijd' voorafgaat, ook alleen maar met be
woordingen worden gekarakteriseerd, die het tijdsbegrip be
vatten. Men moet immers ook bedenken, dat hoewel de eerste
 drie Saturnustoestanden in 't geheel niet in de huidige zin van
 't woord 'op elkander zijn gevolgd', men ze toch niet anders
 dan na elkander kan beschrijven. Ook zijn zij immers in weer
wil van hun 'duur' of gelijktijdigheid zo van elkander afhan
kelijk, dat deze afhankelijkheid met een opeenvolging in de 
tijd is te vergelijken.


Door deze verwijzing naar de eerste ontwikkelingstoestan
den van Saturnus wordt ook een licht geworpen op al het ver
dere vragen naar het 'vanwaar' van deze toestanden. In zui
ver verstandelijke zin is het natuurlijk alleszins mogelijk ten
 aanzien van elke oorsprong weer naar een 'oorsprong van de
ze oorsprong' te vragen. Maar wat de feiten betreft, gaat dat
 niet op.
Men kan dit door een vergelijking toelichten. Wan
neer men ergens op een weg sporen aantreft, kan men vragen:
 waardoor zijn die ontstaan? Het antwoord kan luiden: door
 een wagen. Men kan nu verder vragen: waar kwam die wa
gen vandaan, waar ging hij heen? Wederom is een op feiten
 gegrond antwoord mogelijk. Men kan dan nog vragen: wie
 zat er in die wagen? Wat had degene, die ervan gebruik maakte, voor plannen, wat deed hij? Eindelijk zal men echter aan 
een punt komen, waarop er aan de hand van de feiten een na
tuurlijk einde komt aan het vragen. Wie dan nog verder
 vraagt, wijkt van de bedoeling van de oorspronkelijke
 vraagstelling af. Hij zet het vragen om zo te zeggen slechts au
tomatisch voort. Men ziet bij dergelijke dingen, zoals er hier
 een vergelijkenderwijs is aangehaald, gemakkelijk in, waar de 
feiten bepalen, dat er aan het vragen een einde komt.

Bij de
 grote wereldvragen is dat niet zo gemakkelijk in te zien. Let
 men echter werkelijk nauwkeurig op, dan zal men toch mer
ken dat al het vragen naar het 'vanwaar' een einde moet ne
men bij de hierboven beschreven Saturnustoestanden. Want 
dan is men op een gebied gekomen, waar de wezens en de ge
beurtenissen zich niet meer verklaren door datgene,
 waaruit zij ontstaan zijn, maar door zichzelf.


Als resultaat van de Saturnus-ontwikkeling blijkt, dat de 
kiem van de mens zich tot op een bepaalde hoogte heeft ont
wikkeld. Zij heeft het lage, doffe bewustzijn verkregen, waar
van hierboven sprake was. Men mene niet, dat de ontwikke
ling daarvan pas in het laatste Saturnusstadium een aanvang
 neemt. De 'Geesten van de Wil' werken door alle toestanden
 heen. Maar in het laatste tijdperk is het resultaat voor het bo
venzinnelijke waarnemen het meest opvallend.

terug naar de Inhoud

Door voor anderen te werken, ontwikkelen engelen ook zichzelf
Er bestaat
 overigens in het algemeen geen vaste grens tussen de werk
zaamheden van de afzonderlijke groepen van wezens. Wan
neer er wordt gezegd, dat eerst de 'Geesten van de Wil' wer
ken, daarna de 'Geesten der Wijsheid', enz., wordt niet be
doeld, dat zij alleen dan werken. Zij werken gedurende de ge
hele Saturnus-ontwikkeling; in de aangegeven tijdperken is
 hun werkzaamheid alleen het best waar te nemen; een be
paalde groep wezens heeft dan als het ware de leiding.
 Zo doet zich de gehele Saturnusontwikkeling voor als een 
bewerking van hetgeen van de 'Geesten van de Wil' is uit
gestroomd, door de 'Geesten der Wijsheid', der 'Beweging',
 van de 'Vorm', enz.

Door voor anderen te werken, maken deze geestelijke wezens ook
 zelf een ontwikkeling door. De 'Geesten der Wijsheid' bijvoorbeeld staan, nadat zij hun leven, teruggestraald door Sa
turnus, weer hebben ontvangen, op een ander peil dan voordien.
 Door die werkzaamheid worden de vermogens van 
hun eigen wezen versterkt. Het gevolg hiervan is dat er na het vol
brengen van die werkzaamheid bij hen iets dergelijks op
treedt, als bij de mens met de slaap.
Op hun perioden van
 werkzaamheid met betrekking tot Saturnus volgen tijdperken,
 waarin zij als het ware in andere werelden leven. Dan is hun
 werkzaamheid van Saturnus afgewend. Daarom ziet de hel
derziende waarnemer in de geschetste Saturnusontwikkeling 
een opgang en neergang. De opgang duurt totdat de 
warmtetoestand tot ontwikkeling is gekornen. Met het 
lichtspel begint reeds een aflopen. En als dan 'de mensen
fantomen' door de 'Geesten van de Wil' gestalte hebben ge
kregen, hebben de geestelijke wezens zich ook geleidelijk te
ruggetrokken: de Saturnusontwikkeling sterft in zichzelf af;
 zij verdwijnt als zodanig. Er treedt een soort pauze in.
De
 mensenkiem komt daarbij als in een toestand van oplossing;
 maar niet zodanig dat zij verdwijnt, doch in een toestand, die
 gelijkt op die van een plantenzaadje, dat in de aarde rust om
 tot een nieuwe plant te rijpen. Zo rust de mensenkiem in de 
schoot van de wereld om opnieuw te ontwaken. En wanneer
 de tijd om te ontwaken is aangebroken, hebben ook de boven
genoemde geestelijke wezens zich onder andere omstandighe
den de vermogens eigen gemaakt, waarmee zij de mensen
kiem weer verder kunnen bewerken.

De 'Geesten der Wijsheid' 
hebben in hun etherlichaam het vermogen verworven, niet al
leen zoals op Saturnus de weerspiegeling van het leven te ge
nieten; zij zijn thans in staat om ook van zichzelf leven te doen 
uitstromen en andere wezens daarmee te begiftigen. De
 'Geesten der Beweging' zijn dan nu zover als de 'Geesten der
 Wijsheid' op Saturnus. Het laagste lid van hun wezen was 
toen het astraallichaam. Thans hebben zij een ether of le
venslichaam.
Op geheel overeenkomstige wijze zijn de andere 
geestelijke wezens tot een verdere trap van ontwikkeling geko
men. Al deze geestelijke wezens kunnen daarom bij de verdere ontwikkeling van de mensenkiem anders werken, dan zij
 op Saturnus hebben gewerkt.

terug naar de Inhoud

Tot slot herhaling en samenvatting van de ontwikkeling
Nu was de kiem echter aan 
het einde van de Saturnus-ontwikkeling opgelost. Opdat de
 hoger ontwikkelde geestelijke wezens daar weer ver
der kunnen gaan waar zij vroeger zijn opgehouden, moet de men
senkiem nog eens in het kort de fasen herhalen, die zij op Sa
turnus heeft doorlopen. Dit blijkt namelijk voor het bovenzin
tuiglijke waarnemingsvermogen het geval te zijn. De mensen
kiem treedt uit haar verborgen toestand te voorschijn en be
gint zich uit eigen vermogen met behulp van de haar op Sa
turnus ingeplante krachten te ontwikkelen. Zij treedt als een
 wilswezen uit de duisternis te voorschijn, brengt het tot
 schijnleven, tot schijnbare bezieldheid, enz., tot die machi
naal aandoende persoonlijkheidsopenbaring, die zij bij het 
einde van de Saturnusontwikkeling had.

terug naar de Inhoud


De drie ordes van de engelen

De drie engelenordes (engelenreien of engelenkoren)
Geesten van de Wil
Tronen
(hebben een vaste plaats, vertegenwoordigen
het innerlijk Zijn en het uiten daarvan)
Geesten der Harmonie
Cherubim, Cherubij
nen
(vertonen een onbaatzuchtige inzet voor anderen)
Geesten der Liefde
Seraphim,
 Serafijnen
(zij 'branden' van liefde)
 
Geesten der Bewe
ging
Dynamis, Wereldkrachten of
 Machten
(vertegenwoordigen innerlijke warmte,
het uiten van gewaarwordingen)
Geesten der Wijsheid
Kyriotetes, Wereldleiders of Heerschappij
en
(vertegenwoordigen geestelijk
 licht, het verstand)
Geesten van de Vorm
Exousiai, Openbaarders of Overheden
(zij voeden in liefde op tot zelfstandigheid)
 
Geesten der Per
soonlijkheid
Archai, Oer
krachten, Engelenvorsten of Vorstendommen
(werken aan de gewaarwordingsziel)
Geesten van het Vuur
Arch
angeloi, Aartsengelen
(vertegenwoordigen beeldvorming, de verstandsziel)
Geesten van het Leven
Angeloi, Engelen
(vertegenwoordigen voeding en opvoeding)


terug naar het literatuuroverzicht






^