Emanuel Swedenborg, Gemeenschap tussen ziel en lichaam

Swedenborg Genootschap, Voorburg 1911
(Opmerkingen tussen haakjes zijn van mij, Freek)

Over de gemeenschap tussen ziel en lichaam bestaan drie meningen: de natuurlijke invloed, de geestelijke invloed en de vooraf vastgestelde harmonie. (gzl 1)
De natuurlijke invloed komt voort uit de schijn der zinnen, omdat de voorwerpen van het gezicht, die onze ogen aandoen, naar binnen in het denkvermogen schijnen te vloeien en dat in werking schijnen te brengen. Op dezelfde wijze schijnt het alsof gesproken woorden die het oor treffen, naar binnen in de geest vloeien en daarin denkbeelden voortbrengen. Daar het schijnt dat de geest naar gelang van de wijze waarop die zintuigen worden aangedaan, schijnt te denken en te willen, heeft men geloofd in een natuurlijke invloed. (gzl 1)
De geestelijke invloed berust op de orde en haar wetten, omdat de ziel een geestelijke zelfstandigheid is en daardoor reiner, vroeger en innelijker is, terwijl het lichaam stoffelijk is en daardoor grover, later en uiterlijker. De denkende geest vloeit in het gezichtszintuig in overeenstemming met de staat, waarin de ogen door uitwendige voorwerpen wordt gebracht. Op dezelfde wijze vloeit de waarnemende geest in het gehoor door het gesproken woord. (gzl 2)
De vooraf vastgestelde harmonie heeft haar oorsprong in de dwaling van het verstand, doordat de geest in de uitoefening van zijn vermogens met het lichaam is verenigd en tegelijkertijd daarmee werkt. Iedere werking is op de eerste plaats een op elkaar volgen en eerst later iets gelijktijdigs. Op elkaar volgende werking is invloeiing en gelijktijdige werking harmonie, zoals bijvoorbeeld wanneer de geest denkt en daarna spreekt of wanneer de geest wil en daarna handelt. (gzl 2)
Behalve de drie genoemde meningen aangaande de betrekking tussen ziel (geest) en lichaam is een vierde niet mogelijk, want of de ziel moet op het lichaam werken of het lichaam op de ziel, of ze moeten in verbinding met elkaar werken. (gzl 2)
De geestelijke invloed heeft zijn grond in het beginsel der orde en haar wetten. (gzl 2) ... te leren kennen: wat en van welke aard het geestelijke is m.b.t. het lichaam, het natuurlijke; met en van welke aard de menselijke ziel is; wat de aard is van de invloeiing in de ziel en door deze in de waarnemende en denkende geest vloeit en uit deze in het lichaam. (gzl 3)
Het goede der liefde en het ware van het geloof vloeien de mens van God toe. Zij vloeien in zijn ziel en worden merkbaar gevoeld in zijn gemoed (geest) en vloeien uit het denken in woorden voort en uit het willen in daden. (gzl 3)

I. Er zijn twee werelden: de geestelijke en de natuurlijke.
II. Zij ontstaan beide uit hun eigen zon.
III. De zon der geestelijke wereld is zuiver liefde uit God, die in het midden daarvan is.
IV. Uit die zon gaan warmte en licht voort. De warmte is in wezen liefde, het licht wijsheid.
V. Warmte en licht vloeien in de mens. De warmte vloeit in zijn wil en brengt daar het goede der liefde voort; het licht in zijn verstand, waardoor het ware der wijsheid wordt voortgebracht. (De geest is als warmte de liefde en als licht de wijsheid. Jakob Lorber).
... de wil van de mens is het vermogen, waaruit al zijn daden voortkomen en het verstand het vermogen waardoor die daden worden gevormd; het verstand is de vorm van de wil.
VI. Warmte en licht, of liefde en wijsheid vloeien samengebonden uit God in de ziel van de mens, door de ziel heen in het gemoed (geest) en in de genegenheden en gedachten ervan en uit deze in het lichaam in spraak en handelingen.
X. Het zo beklede geestelijke in de mens maakt, dat hij redelijk en zedelijk is.
XI. De opname van Gods invloeiing is zodanig als de staat van liefde en wijsheid in de mens zelf is. (gzl 12)

Het menselijke verstand heeft zijn zetel in de grote hersenen, dat gedeelte der hersenen, dat achter het voorhoofd ligt. (gzl 20)

Onder het menselijke gemoed (geest) worden zijn twee vermogens verstaan, verstand en wil. Het verstand neemt het licht van de hemel op, dat in zijn wezen wijsheid is; de wil neemt de warmte van de hemel op, die in zijn wezen liefde is. Allereerst wordt het licht ontvangen, dat het verstand vormt, dan langzamerhand de liefde, die de wil vormt. (gzl 23)

Het gemoed (geest) van de mens is een beeld van de hemel, d.w.z. dat het een hemel is in het klein. Daardoor is de mens in staat om een engel te worden ... en zulks naar de opneming van de wijsheid en de liefde uit God. (gzl 28)

... intelligentie (inzicht) bestaat uit het kennen en onderscheiden der dingen (verstand) en het zien van de orde (redeneren) waarin zij zich voordoen. (gzl 30)

Het boek Over de echtelijke liefde spreekt over het huwelijk, zoals het in de hemel bestaat en van daaruit in de hele schepping in afdalende graden, als gevolg van de liefde en de wijsheid of het goede en het ware, welke in God de schepper een volmaakte eenheid vormen (een volmaakt huwelijk, m.a.w. het wezen van God is het huwelijk tussen het mannelijke en vrouwelijke). (gzl 37)
Het geslachtelijke is het wezenlijke van de geest en kan daarom niet worden vernietigd. De man leeft als een man en de vrouw als een vrouw voort. Omdat van de schepping af man en vrouw voor elkaar zijn bestemd, zijn er ook huwelijken in de hemel, waar het de vereniging is van twee tot één geest. (gzl 37)
In de man overheerst het verstand (denken), in de vrouw overheerst de wil (voelen), maar in het huwelijk der gemoederen (geesten) is geen overheersing. Ieder begeert te willen en te denken zoals de ander, vandaar hun verbinding, zodat twee echtgenoten niet twee engelen, maar één engel worden genoemd en er van verre ook als één mens uitzien. (gzl 37)

Alle dingen betrekking hebbende op liefde worden genegenheden genoemd en die op wijsheid begrippen. (gzl 48)

Liefde is in haar wezen een geestelijk vuur. De lichaamswarmte komt uit geen andere bron dan de liefde, die het leven uitmaakt. (gzl 55)

Het leven van het kwade en het daaruit voortkomende geloof in hetgeen vals is, hebben het inwendige van uw geest gesloten, zodat gij niet in staat zijt u enigzins boven de zintuiglijke dingen te verheffen. (gzl 56)

... de veranderingen in de staat van uw gemoed ... . (gzl 58)

Want God is niet in één plaats, maar alomtegenwoordig, men kan God overal zien. De engelen die God liefhebben, hebben God altijd voor ogen. (gzl 75)

Met de allerhoogste wordt bedoeld de meest innerlijke. (gzl 82)


terug naar het literatuuroverzicht






^