Ralph Waldo Trine - Het hoogste weten

Uitgeverij Hilarius
(Opmerkingen tussen haakjes zijn van mij, Freek)


Ralph Waldo Trine
(1866-1958)
Inhoud

1. Het hoogste weten
2. Goddelijke kracht voor het dagelijkse leven
3. Des Meesters grote gave, die verloren is gegaan
4. De rijpste gedachte van een wijsgeer
5. Duurzame vrede en veiligheid
6. De Weg


Vanaf het ogenblik waarop we volkomen en krachtig beseffen wíe en wàt we zijn (de menselijke geest), beginnen we onze eigen wereld op te bouwen, zoals God de zijne.

1. Het hoogste weten
Het hoogste moet volstrekt algemeen zijn, zowel wat de betekenis betreft als de mogelijkheid van toepassing. Het moet waar zijn voor alle tijden. Het moet daarom gegrond zijn op het leven zelf, het eeuwige en onvergankelijke leven.
Het leven is dat, wat we putten uit ons eigen innerlijke bewustzijn, onze eigen rede en inzicht. Als de waarheid het innigste verlangen is van zowel het verstand als het hart, dan zal het licht, dat schijnt voor ieder die in de wereld komt, de zuivere rede kunnen verhelderen. Als we onze ogen voor dit licht openen, gaan we naar de enige bron van alle ware openbaring. We bevinden ons dan op veilige, vaste bodem. Naarmate we onze ogen voor dit licht sluiten, staan we op onvaste bodem en kunnen verward raken in overleveringen en bespiegelingen. De zuivere rede moet onze gids zijn, verhelderd door het innerlijke licht.
Wat is het leven? Leven is Zijn. Het op zichzelf staande levensbeginsel, zonder begin en eind, de kracht, die allen bezielt. Zijn en leven zijn hetzelfde.
Het zijn projecteert zich in het bestaan. Het Zijn, handelend uit eigen intelligentie, gedrongen door liefde, gedreven door wil, gaat uit en neemt vorm aan. Het op zichzelf staande levens- en machtsbeginsel, openbaart zich in het bestaan.
Het leven, één met het Zijn, is de ziel (geest), terwijl de vorm het lichaam is. We kunnen het Zijn leren kennen, doordat het zich in een vorm openbaart.
Het Zijn is een eenheid, geen veelheid. Het is de bron van alle leven. Er is daarom ook maar één leven, het leven van allen en alles, het ene, goddelijke Zijn.
Dit oneindige Zijn is de waarheid, het oneindige Wezen, God. Het is Jahweh: 'ik ben' (Hebr. IHWH, 'jahweh': hij is, hij zal zijn, hij doet zijn). God is de oneindige levensgeest, die al het bestaande vervult van zichzelf. Alles is God.
De Mens, door God geschapen, is de enige, die met het kwaad te maken heeft. Hij is de schepper ervan, die in zijn denken zich scheidt van het goddelijke Wezen.
Alleen het lichamelijke bestaan als zijn werkelijke leven beschouwende, tracht hij genoegen en geluk ook alleen door middel van het lichaam te vinden en dikwijls ontstaat het kwaad, doordat hij de 'hogere wetten van het Zijn' schendt.
Ofschoon de mens vrij is in het denken en handelen, zal God zulk een schending niet dulden. En daarom wordt de mens door de pijn en het lijden, gevolgen van het schenden van de hogere wetten van het Zijn, in denken en leven gedrongen naar zijn werkelijke Zijn en ontdekt hij, dat slechts in bewust één-zijn met God waar genot en zegen ligt, wat zeker Gods bedoeling is.
Het oneindige wezen, God, is het ene en enige leven. U en ik in ons werkelijke zelf zijn leven. We zijn leven, we zijn waarlijk delen van het oneindige wezen, van God zelf. Uw leven en het mijne is één met Gods leven. In wezen zijn zij één en hetzelfde. Er is een verschil in graad (verdichting), niet in wezen of aard. Het is alleen door ons eigen denken, dat ons leven 'gescheiden' is van Gods leven. Het 'volle' leven wordt dan bewust beseft en genoten.
Wij zijn in wezen goddelijk. We kunnen niet God worden, we zijn goddelijk.
De oorzaak van zonde en dwaling, van ziekte en lijden is, dat de mens niet leeft in het bewuste besef van zijn eigen wezenlijke zijn, van zijn eigen ware Zelf (van zichzelf als menselijke geest).
In gedachten moeten we ons ervan bewust zijn, wie en wat we zijn, voordat de hoedanigheden en krachten van ons wezenlijke zijn, van ons wezenlijke Zelf (van onszelf als geest) zich verwerkelijken of openbaren. Het eeuwige kan alleen door gedachten (èn door gevoel) worden benaderd).
De gedachte is de wezenlijke substantie (bouwstof) van die zijde van het goddelijke Zijn, dat we het menselijke leven noemen. Door denken (en voelen) zijn we in staat het goddelijke Zijn te begrijpen als de oneindige geest en het wezen van het leven. Als we dit begrepen hebben, zullen we duidelijk inzien dat het goddelijke Zijn het leven is van ons leven. En dan zullen we leven in het bewustzijn, dat we er één mee zijn en zodoende het goddelijke Woord gelegenheid geven in ons 'vlees te worden', doordat het ons geheel en volkomen geopenbaard is, precies zoals het openbaar en vlees werd in Jezus Christus.
Wanneer het goddelijke Zijn zich openbaart in de stoffelijke, menselijke vorm, verandert zijn innerlijke, wezenlijke aard niet, want krachtens zijn natuur is dit niet mogelijk. Het moet zich echter openbaren door de zinnen en dit is de oorzaak, dat onze ware, innerlijke, wezenlijke natuur en ons wezenlijke leven tijdelijk voor ons verborgen zijn (de geest is onbewust geworden van zichzelf), maar dit komt door ons beperkte begrip. De stoffelijke wereld wordt tijdelijk de werkelijke wereld (door onbewuste vereenzelviging ermee). Langzamerhand echter stellen dezelfde stoffelijke zinnen ons in staat te begrijpen, dat de ene en eeuwige levensbron ons wezenlijke en dus ons enige leven is en dan kunnen we, ook door de zinnen dit besef in ons levend houden. Eerst moet het stoffelijke en daarna het geestelijke voor ons het ware zijn. In die toestand kun je komen door 'hervormd te worden door de vernieuwing van je gemoed (geest)'. De rede is alles, 'wat je denkt, word je'.
Wanneer we ons in gedachten en door ons beperkte begrip afscheiden (van God) en onszelf beschouwen als afzonderlijke, stoffelijke wezens (door onbewuste vereenzelviging met de stof), dan scheppen we een tijdelijke denkwijze. Door hiervan gebruik te maken, kan dit worden hervormd en vernieuwd tot goddelijke rede. Door een verstandig gebruik te maken van het stoffelijke (door de zintuigen te leren beheersen) worden we geboren tot het geestelijke, het goddelijke. Zo kan het goddelijke leven zich ontplooien in het bewuste, werkzame leven. Zo wordt het denken een verlossende kracht, waardoor we het godsrijk vinden.
Elk leven is in en uit het goddelijke. Ieder onzer moet zich hiervan bewust zijn, hij moet het in zijn denken weten en voortdurend in dit bewustzijn leven.
De mens kent zichzelf niet (de geest is onbewust van zichzelf) ons doordat hij zichzelf niet kent, kent hij noch zijn krachten noch zijn mogelijkheden. De menselijke ziel (geest) is een gevangene. Het enige, waarvan de mens waarlijk getuigen kan, is de stoffelijke wereld. Langzaam maar zeker zal het innerlijke licht gaan glanzen in zijn ziel (eerst in zichzelf als geest en vervolgens zal dat uitstralen in zijn ziel), tot hij beseft één te zijn met God. Het oude leven van onwetendheid verdient de naam dood te zijn. Alleen wie bewust één is met het ene, leeft. De mens is wel in de wereld gekomen en leeft daar, maar hij is nog niet bewust het werkelijke en eeuwige leven ingetreden.
Hij wordt geboren als Adam; de Christus is nog niet in hem ontwaakt en daardoor is de geestelijke mens nog niet geboren.

De 'val' van de mens is het afwijken van het innerlijke licht en het overgaan naar valse, door de mensen gemaakte goden. De 'val' (van Adam) is, dat we in gedachten ons leven scheiden van het goddelijke leven. De oude gedachte, dat de mens een zondaar is, heeft een verderfelijke invloed. Daardoor is de hemel aan de aarde ontnomen.
De mens is in wezen goddelijk en in wezen goed. Wanneer hij bewust de band met God verbreekt, dan komen twijfel en dwaling, en zonde en misdaad, met hun gevolgen van pijn, lijden, ziekte en wanhoop in het leven.
Het leerstuk der erfzonde is een ongerijmd leerstuk. Wie belijdt in God te geloven en tegelijkertijd dit ongerijmde leerstuk blijft aanvaarden, is meer een volgeling van de duivel.
Onze gedachten scheiden ons van God; daardoor kunnen we ook door onze gedachten de band met God herstellen. Het herstellen van de band met God is de enige wezenlijke verlossing. Verlossing is het bewustzijn, dat ons leven één is met dat van God. De stoffelijke mens móet eerst geboren worden, met vrijheid van denken en handelen en uit hem komt de geestelijke mens tot bewustheid. Dit is Gods plan. Het geestelijke in de mens moet van latent leven overgaan in actief leven.
Jezus Christus toonde hoe alle mensen zich van het Christus-leven bewust kunnen worden (hoe alle menselijke geesten zich van zichzelf als geest bewust kunnen worden) en daardoor vrij van de neiging om te zondigen. Hij kwam niet om de wraak van een toornige God te stillen. Christus toonde juist ons één-zijn met een liefhebbende Vader. Deze verhouding verlost ons van de heerschappij van de zinnen, waardoor de zonde ontstaat ('zonde': het doel missen). Je kunt niet van zonde verlost worden door alleen te geloven dat Jezus dit voor ons deed toen hij op aarde was. Alleen het leven leven, dat Jezus geleefd heeft, verlost van zonde.

Het Zijn is eeuwig, op zichzelf staand, zonder begin of einde. Bestaande als louter geest is het goddelijk. Het is het 'ik ben', Jahweh (Hebr. IHWH, 'jahweh': hij is, hij zal zijn, hij doet zijn). Bezield door liefde en handelend uit eigen wil, openbaart het zich in het bestaan en neemt het de verschillende vormen aan. Maar het Zijn verandert daardoor niet zijn wezenlijke natuur.
God is het oneindige Zijn, de oneindige Geest, het ware wezen van het leven, die het heelal vervult van zichzelf.
Zich verhullend in het stoffelijke lichaam is het goddelijke leven tijdelijk voor de mens verborgen (door in het lichaam in te dalen is de geest onbewust geworden van zichzelf). Als hij echter gaat waarnemen, bemerkt hij (denken) dat hij wel van andere bestaansvormen verschilt, namelijk hierin dat hij een verstand heeft, waardoor gedachten ontstaan en dat groeit door het te gebruiken.
Dan beschouwt hij zichzelf, verlangend de waarheid omtrent zichzelf te kennen en langzaam daagt voor hem het bewustzijn, dat zijn leven goddelijk leven is en nooit iets anders is geweest, ondanks dat hij zijn leven afscheidde (de afscheiding die ontstaat door de onbewuste vereenzelviging met de stof).
Hij beseft dan dat hij in God leeft, beweegt en is; dat God het leven is van zijn leven; dat God zijn leven zelf is. Zo komt hij tot het bewuste besef van het één-zijn met het oneindige leven en de oneindige macht.
Maar een volkomen natuurlijke ontwikkeling groeit uit de stoffelijke mens - zinnelijke (zintuiglijke) waarneming - de geestelijke mens - besef van het goddelijke zelf (besef van zichzelf als geest). Het is echter onmogelijk dat iets zich kan ontwikkelen, wat niet eerst ingewikkeld was; de mens ontdekt, dat de Christus (de geest) altijd in hem was, maar dat hij het niet heeft geweten (door onbewuste vereenzelviging).
Slechts wanneer de mens zich bewust wordt van de Christus in zich (van zichzelf als geest), wanneer hij beseft één te zijn met het oneindige leven en de oneindige macht, wordt dit grote feit een stuwende en sterke kracht in de dingen van het dagelijkse leven.
Het hoogste weten is dit, dat we in ons werkelijk, wezenlijk één-zijn met het oneindige leven en de oneindige macht en dat we door dit grote feit bewust en levendig te beseffen en voortdurend in dit besef te leven de hoedanigheden en machten van het goddelijke leven in staat stellen zich aan ons te openbaren en zich in ons te verwerkelijken. Dit geschied nauwkeurig in de verhouding tot de meerdere of mindere mate van volkomenheid, waarin dit besef in ons leeft.

terug naar de Inhoud

2. Goddelijke kracht voor het dagelijkse leven
Het gebruik dat we van iets kunnen maken is de toetssteen voor de waarde ervan. Het krachtige en levende besef van dit inzicht is niet anders dan het vinden van het Godsrijk.
Hij, die in het volle en levende bewustzijn komt van zijn één-zijn met het goddelijke leven, vindt aanstonds de juiste verhouding tot zichzelf, zijn medemensen de wetten van het heelal rondom hem. Hij leeft in het innerlijke, wezenlijke leven en al, wat in hem is, moet noodzakelijk vorm aannemen buiten hem, want alle leven is van binnenuit. Als Gods wil wordt gedaan in het innerlijke leven, dan kan het niet anders of ook in het uiterlijke leven wordt zijn wil gevolgd en de resultaten zullen altijd zichtbaar zijn.
Al het kwaad wordt veroorzaakt doordat de mens, bewust of onbewust, zijn leven niet in harmonie brengt met de macht, die leidt tot gerechtigheid, gezondheid en volmaking. Alleen als wij ons afwenden van het innerlijke licht en het innerlijke leven, is ons leven vol verborgenheden en onzekerheden.
Wie in Gods leven leeft, treurt niet om het verleden, noch vreest hij de toekomst, want hij weet, dat nooit iets kan geschieden in strijd met Gods wil, die nu de zijne is. Daardoor is een duurzame vrede steeds zijn deel.
De bron van goddelijk leven, die in hemzelf ontsprongen is, kent uit zichzelf geen ziekte of onvolkomenheid en kan slechts gezondheid aan het lichaam geven. Waar ziekte toegang kreeg, voor hij aan zijn nieuwe leven begon, zal het leven dat nu zijn lichaam doorstroomt, mettertijd de ziekte uitdrijven door de zieke delen geheel te vervangen door zuivere en gezonde. Voortdurend groeit het gevoel van zijn macht, want hij werkt nu samen met de oneindige God en bij God zijn alle dingen mogelijk. Geleid door de goddelijke wijsheid en gesteund door de goddelijke kracht, die nu ook de zijne zijn, ondervindt hij op een volkomen natuurlijke en normale wijze, dat hij alles in overvloed bezit.
Zijn gedachten (en gevoelens) worden hoe langer hoe meer van dezelfde aard als de goddelijke bron, waaruit ze ontstaan en daar gedachte kracht is, en doordat ze sterker wordt in haar werking, naarmate ze vergeestelijkt, is hij d.m.v. gedachten in staat hoe langer hoe meer de dagelijkse levensomstandigheden afdoende te veranderen. Als hij dit nieuwe leven ingaat, bemerkt hij, dat alle dingen van het uiterlijke leven zich ernaar richten; want, zoals het innerlijke is, zo is steeds en noodzakelijk ook het uiterlijke.
Met de godsdienst van de levende God en met de geestelijke kracht, die daardoor in hun leven werkzaam wordt, kunnen de mensen de zaken van het dagelijkse leven veranderen, daardoor bewijzende, dat hun religie een levende religie is. Zij hebben hun middelpunt gevonden in het oneindige en, werkende in bewuste harmonie met de goddelijke krachten, beheersen zij voortaan de wereld ven binnenuit.

terug naar de Inhoud

3. Des Meesters grote gave, die verloren is gegaan
Jezus was van goddelijke afkomst, maar, zoals hij zelf duidelijk leerde, precies in dezelfde zin als waarin u en ik en iedere menselijke ziel (geest) goddelijk is. Jezus was God, geopenbaard in het vlees, wat ieder moet zijn, die tot volle bewustheid komt van zijn één-zijn met God, gelijk Jezus zelf ook leerde.
Christus kwam als Verlosser, om de mensenkinderen weer te leiden tot hun Vader, door hun leven te verenigen met het leven van de Vader, als het ene en alomvattende. Voor Jezus bestaat er geen andere werkelijkheid dan het één-zijn met God. Jezus kwam de mensen verlossen door hen in denken en voelen één te maken met de Vader. Het één-zijn met het leven van de Vader is de weg, de waarheid en het leven.
De grote waarheid waarin Christus voortdurend leefde was, zoals we gezien hebben, dat slechts in bewuste vereniging met God het ware leven is. Dit moet heersen in de hoofden en de harten van de mensen.
Symbolen hebben alleen waarde waar het wezenlijke niet is; en zij die het wezenlijke bezitten, hebben geen symbolen meer nodig.

terug naar de Inhoud

4. De rijpste gedachte van een wijsgeer (Fichte)
In ons leeft Gods werkelijke, ware en onmiddellijke leven. Wij zelf zijn zijn onmiddellijke leven. Maar we zijn ons van dat leven niet bewust (de menselijke geest is onbewust van zichzelf). Want zodra de mens bewustzijn verkrijgt, ziet hij niets dan een dode, uiterlijke wereld.
De vorm verbergt de inhoud; ons oog omsluiert het voorwerp (door onbewuste vereenzelviging is het geestesoog gesloten) waarop het is gericht: we staan onszelf in het licht (door de onbewuste vereenzelviging met de stoffelijke vorm).
Verhef u tot het standpunt van de religie (word bewust van jezelf als geest) en al deze sluiers worden terzijde geschoven (je doorziet de toestand van onbewuste vereenzelviging); de dode wereld verdwijnt uit uw ogen en de godheid herneemt haar plaats in uw ziel (in jezelf als geest) in haar (zijn) eerste en oorspronkelijke vorm, als leven - als uw eigen leven, dat u behoort te leven en moet leven!
Christus wijst er aanhoudend op dat wie hem ziet, de Vader ziet en wie hem hoort, de Vader hoort. Dat hij en de Vader volkomen één zijn. Hij verwerpt en ontkent onvoorwaardelijk de opvatting, dat hij innerlijk onafhankelijk is. Voor hem was Jezus God niet, want voor hem bestond er hoegenaamd geen onafhankelijke Jezus; God was Jezus en openbaarde zich als Jezus.
Een inzicht in de volstrekte eenheid van het menselijke bestaan met het goddelijke, is zeker de diepste kennis die de mens verwerven kan.

terug naar de Inhoud

5. Duurzame vrede en veiligheid
De grote waarheid van de volkomen eenheid van het menselijke leven met het goddelijke leven, is de diepste kennis die de mens verwerven kan. De krachtige, levende verwerkelijking van deze diepste waarheid, maakt haar tot een machtige, stuwende en vormende kracht in ieders leven. Deze waarheid is het leven en middelpunt van de leer van Jezus Christus.
Deze waarheid is het geheim van zijn inzicht (waarnemen, bewustzijn) en buitengewone macht (geestkracht). "Zoek eerst het godsrijk, dat in je is." Het godsrijk is deze grote waarheid. Het is de kern van alle grote godsdiensten.
Alleen door dit levende besef van de wezenlijke eenheid van ons leven met het leven van de Vader, kunnen we ware zaligheid, vrede en geluk vinden. Hoe eer we dit leven ingaan en zo het leven van de geest leven, hoe beter het voor ons is. Zij kunnen op geen andere wijze gevonden worden. Nú moeten we het leven van de geest ingaan (steeds bewust leven vanuit onszelf als menselijke geest).

terug naar de Inhoud

6. De Weg
Draag voortdurend deze gedachte met u mee: "Het is de Vader, die in mij werkt, mijn Vader werkt en ik werk." (Ik ben in de Vader en de Vader is in mij; Laat hen één zijn, zoals wij).
Ieder kan zijn eigen vorm kiezen. Het is de geest van het oneindige leven en de oneindige kracht, die achter alles is, in en door alles werkt, het leven en de alles bezielende (begeesterende) kracht - God - die in mij werkt en ik doe, wat hij mij beveelt, en waartoe hij mij in staat stelt.
Zo openen wij onze ziel (geest) voor het oneindige leven en de oneindige macht, we worden ons deze bewust. Ze wachten en staan steeds klaar ons leven te richten en werkzaam te zijn, indien we (de menselijke geesten) maar die geesteshouding aannemen, dàt ze werkzaam kunnen zijn. We moeten bewust in die geesteshouding (geestesgesteldheid) blijven, zo wordt de gedachte aan de grote waarheid blijvend (de geest komt is een toestand van zelfbewustheid) en leven we voortdurend en zonder er bewust aan te denken in deze gedachte (geestesgesteldheid).
Zo wordt God tot een levende tegenwoordigheid, als een leidende, bezielende (begeesterende) kracht en werkelijkheid in ons leven (de menselijke geest komt in een geestesgesteldheid van zelfbewustzijn en godsbewustzijn: zich er voortdurend bewust van te zijn een vonkje te zijn in de goddelijke algeest, door verdichting van Gods eigen licht en warmte daaruit voortgekomen en daarin levend; Jezus: "Ik ben in de Vader en de Vader is in mij").


terug naar het literatuuroverzicht






^