de onzekerheid die eigen is aan dit bestaan

en hoe ieder daar op zijn eigen wijze mee omgaat
   
 

Blaise Pascal (1632-1662)
wiskundige en filosoof   
 

Blaise Pascal, de Franse wiskundige en filosoof, deed over de onzekerheid van dit bestaan de volgende uitspraak: "Zag ik niets wat op een Godheid wees, dan zou ik dus kunnen ontkennen; zag ik overal de merktekenen van een Schepper, dan zou ik in vrede rusten in het geloof. Maar ik zie teveel om te ontkennen en te weinig om zeker te zijn."

Die laatste zin is een kenmerkende uitspraak voor de mens die hier op aarde tijdelijk schijnbaar aan zichzelf is overgeleverd, zoals Adam en Eva verstoten uit het Paradijs, hun geestelijke thuis ('paradisum' betekent immers: de tuin rondom het huis).
Die gebeurtenis is een afbeelding van wat de menselijke geest dagelijks overkomt, als die vanuit zijn of haar geestelijke wereld weer afdaalt naar de aarde om zich daar weer met het lichaam te verbinden, dat daar op hem of haar in bed ligt te wachten en om daar in het lichaam te ontwaken.
Op dat ogenblik van ontwaken verbindt de menselijke geest, het levende, zich met het lichaam, het levenloze. Het lichaam is de stoffelijke levensvorm, die door de geest tot leven moet worden gewekt. Maar als dat gebeurt, verbindt de geest, het levende, zich met het tegendeel van zichzelf, de levenloze stoffelijke vorm... die later tot stof vervalt als de geest er bij het overlijden ten slotte voorgoed afscheid van neemt.

Doordat de geest zich met het tegendeel van zichzelf verbindt, treedt bij het ontwaken op aarde een toestand in, dat de menselijke geest niet zichzelf kan zijn, doordat de geest zich moet aanpassen aan deze aardse, dode toestand. De geest wordt daardoor zelf 'schijnbaar als dood' (denk aan de vallei met dorre beenderen uit Ezechiël, het gaat om die toestand). In die schijndode toestand verliest de geest het zelfbewustzijn, de geest wordt onbewust van zichzelf en hier, verbonden met de zintuigen van het lichaam, laat de menselijke geest daardoor alle aandacht en toewijding naar buiten wegvloeien. Er vindt een overdracht plaats van aandacht en toewijding op het lichaam en later op de aardse omgeving: de toestand van onbewuste vereenzelviging met lichaam en omgeving. De geest blijft als ontledigd achter. Daardoor denkt de menselijke geest werkelijk het stoffelijke lichaam te zijn en denkt die werkelijk dat de aarde alles is wat er is.

Deze toestand, waarin de mens schijnbaar aan zichzelf is overgeleverd, is noodzakelijk om de menselijke geest in de gelegenheid te stellen in een toestand te verkeren, dat die voor het nemen van besluiten geheel op zichzelf is aangewezen. Door nu zelf besluiten te moeten nemen, is de geest genoodzaakt zijn geestelijke vermogens bewust en beheerst te gebruiken. Als die door de voortdurend veranderende omstandigheden steeds maar weer ertoe wordt aangezet die vermogens te gebruiken, groeit de mens op eigen kracht toe naar een innerlijke, geestelijke zelfstandigheid: dit is wat geestelijke ontwikkeling wordt genoemd.

Bij sommigen is die ontwikkeling zodanig, dat zij ondanks de onbewustheid van zichzelf een vaag besef gaan krijgen van de innerlijke zelfstandigheid van het geestelijke wezen dat zij zelf zijn.
Tegelijkertijd krijgen zij ook het vermoeden dat zij zichzelf niet hebben geschapen, maar dat zij uit een bron afkomstig zijn, die verhevener is dan zij zelf zijn... langzaam rijpt een godsbesef en een gevoel van vertrouwen dat er een hogere macht moet zijn die dit alles bestiert; zij ontwikkelen zelf een geloof in God. Zo worden zij tot mensen, die door een levend geloof worden gekenmerkt (in tegenstelling tot hen die het geloof is aangeleerd door anderen, een dood geloof).
Anderen maken weer een andere ontwikkeling door, waarbij zij meer op de stoffelijke omgeving blijven gericht. Zij blijven in die toestand van onbewuste vereenzelviging gevangen, houden daardoor dit bestaan voor alles wat er is en moeten van een God niets hebben.

Nu is het mij vergund geweest af en toe weer een kijkje te mogen nemen in die geestelijke werkelijkheid, maar zo verbonden met mijn lichaam, dat ik me alles herinnerde als daar later weer in terugkeerde. Vanuit al die waarnemingen, al die ervaringen, heb ik een studie ondernomen om te leren begrijpen wat de betekenis is van alles wat ik mocht zien; ik heb dus een wetenschappelijke arbeid verricht door mijn ervaringen te toetsen aan die van anderen (de mystici) en heb ondervonden, dat die ervaringen met elkaar overeenkomen. Van daaruit heb ik geestkunde ontwikkeld.

Als ik nu weer naar mijn medemensen in dit ondermaanse kijk, dan zie ik regelmatig hoe zij zich een persoonlijke méning vormen over de betekenis van dit bestaan, zonder daarbij van waarnemingen uit te zijn gegaan. Zij vormen in zichzelf al denkend een gedachtenwereld (wat heel goed is, want dat betekent toch geestelijke groei naar zelfstandigheid) die vervolgens wordt vergeleken met de inhoud van de gedachtenwerelden van mensen om zich heen. Dat vergelijken mondt uit in 'discussies', waarbij men tracht de juistheid van eigen denkbeelden te bewijzen en de onjuistheid van die van anderen aan te tonen. Het is echter een eindeloze strijd van meningen, die zij al denkend hebben gevormd, vaak zonder daarbij van eigen ervaringen uit te zijn gegaan. Het gaat vooral om gedachten, die in hen opkomen en die zij voor zichzelf gaan uitwerken.

Aan dat soort discussies doe ik zelden mee en ik heb er ook geen belangstelling meer voor, want ik heb gemerkt dat zij die zich in hun gedachtenwereld hebben vastgebeten niets moeten hebben van een denker, die zijn denken stoelt op waarnemingen, zeker als dat waarnemingen zijn die in een van hieruit onzichtbare wereld zijn gedaan... hoe samenhangend vervolgens het gedachtenbouwwerk ook is dat ik op die waarnemingen heb opgetrokken. Zij verkeren immers nog in die toestand van onbewuste vereenzelviging met dit bestaan.
Alleen zij die in het bestaan van God zijn gaan geloven, zijn er blij mee, want het laat zien hoe je van de eigenschappen van de goddelijke algeest uitgaande kunt beschrijven wat de geestelijke waarde van dit stoffelijke bestaan is: het is een leerschool voor geestelijke groei die ontstaat doordat de weerstand die de stof biedt, moet worden overwonnen... met de hereniging met God als uiteindelijk doel. Dan komen wij als Gods volwassen geworden godenkinderen weer thuis in ons hemelse paradijs.


terug naar de vragenlijst

terug naar het weblog







^