de rationeel emotieve (gedrags) therapie


De rationeel-emotieve (gedrags) therapie (R.E.T.) berust op het gedachtengoed van de stoïcijnse wijsgeer Epiktetos. Bij de rationeel-emotieve therapie wordt ervan uitgegaan dat de mogelijkheid om een ingrijpende gebeurtenis te verwerken, afhankelijk is van de wijze waarop die gebeurtenis wordt beoordeeld. Niet de gebeurtenis zelf bepaalt hoe een mens zich voelt na die te hebben meegemaakt, maar de persoonlijke wijze waarop erover wordt gedacht. Een overlijden maakt op iemand die weet heeft van het voortbestaan in de geestelijke wereld een heel andere indruk dan op iemand die van mening is dat dit hier alles is wat er is. Het doel is de wijze van dénken over de betekenis van die gebeurtenis te veranderen, aangezien de gebeurtenis zelf een onveranderbaar feit is.

Bij deze therapie kan het voorkomen dat er door de behandelaar vanuit wordt gegaan, dat er eerst een (onjuiste) gedachte is over de gebeurtenis, dat zich vanuit deze gedachte een ongunstige gevoelsbeleving ontwikkelt en dat deze gevoelsbeleving dan een storende invloed zou hebben op het welbevinden. Een gemoedstoestand zou dus uit een gedachte voortkomen.
Deze opvatting is kenmerkend voor een persoon met een eenzijdig denkende instelling. Eenzijdige denkers zijn door hun eenzijdigheid niet in staat het voelen als een geestelijk vermogen te zien, dat gelijkwaardig is aan het denken. Voor henzelf is het voelen immers meestal alleen maar een verschijnsel, dat hun denkarbeid stoort.

De werkelijkheid over de vermogens die in de geestelijke wereld ervaarbaar is, is dat de menselijke geest een bolvormige wolk van geestelijk licht en geestelijke warmte is. Dat licht en die warmte kunnen zich binnen de geest in twee, tegenovergestelde toestanden bevinden, namelijk in een doordringbare en vormbare toestand, waarin dat licht en die warmte van buitenaf vormbaar is; en in een zelfvormende, doordringende toestand, waarin dat licht die warmte vanuit zichzelf vormend, scheppend werkzaam kunnen zijn.
Met die vormbare en zelfvormde eigenschappen van dat licht en die warmte hangen de geestelijke vermogens samen: als de geest waarneemt, dan stelt die het innerlijke licht vormbaar open voor inwerking van buitenaf, waardoor de buitenwereld zich als lichtbeelden in de geest kan afdrukken en de geest zich ervan bewust wordt; als de geest denkt dan is die in staat in zichzelf, zelfscheppend lichtbeelden te vormen, wat denkbeelden zijn; als de geest voelt dan stelt de geest de geestelijke warmte ook vormbaar open voor wat in de buitenwereld is waargenomen, waardoor de warmtetoestand, wat de gemoedsgesteldheid is, met de gebeurtenissen in de buitenwereld overeenkomt en de geest kan meevoelen met medemensen en met hen kan meeleven; als de geest wil dan is die zelfscheppend is staat de warmtetoestand, wat dan de krachtstoestand is, zo om te vormen, dat de geest in staat is de door het denken gevormde gedachten en de door het voelen gevormde gevoelens naar buiten toe uit te drukken in uitspraken en gedrag.

Deze vier geestelijke vermogens: het waarnemen, denken, voelen en willen, zijn volstrekt gelijkwaardig en moeten evenwichtig met elkaar samenwerken wil er van een innerlijk evenwicht in de persoon sprake zijn.
Ondanks hun samenhang hebben deze vermogens ook een zekere zelfstandigheid. Dat is nodig om bijvoorbeeld een verstandelijk vraagstuk, zoals een wiskundevraagstuk, op te kunnen lossen. Tijdens de geestelijke ontwikkeling kan het daardoor voorkomen dat één der vermogens zich eerst eenzijdig ontwikkelt; dat kan bijvoorbeeld gebeuren vanuit de persoonlijkheid, waarmee de geest op aarde is gekomen.

Het denken is het vermogen om bepaalde onderwerpen met elkaar te verbinden, het voelen is het vermogen om zichzelf persoonlijk met een andere persoon (geest) te verbinden. Niet alleen zijn de onderwerpen van beide vermogens wezenlijk verschillend, maar ook staat de denkarbeid, die zich in de binnenwereld vóór de geest afspeelt, dwars op het voelen, dat van de ene persoon naar de andere persoon uitgaat. Doordat denken en voelen daardoor tegendelen van elkaar zijn, heeft een eenzijdige ontwikkeling van het denken tot gevolg, dat het voelen in ontwikkeling achterblijft... het wordt een vermogen dat van het denken afhankelijk wordt.
Eenzijdige denkers hebben echter al wel de ervaring opgedaan dat het voelen als verschijnsel bestaat en houden het daardoor ook wel voor een werkelijkheid, maar zij kunnen er alleen over nadenken, zij ‘voelen zelf geen gemoedstoestand’. Dat is iets vreemds voor hen. Maar zij kunnen de gemoedstoestand die zij onmiskenbaar bij anderen zien, wel beredeneren! Er vinden bepaalde gebeurtenissen plaats en daardoor komen bepaalde personen blijkbaar in een zekere gemoedstoestand.
Aangezien het voor eenzijdige persoonlijkheden uiterst moeilijk is zich voor te stellen dat anderen vanuit hun eenzijdigheid geheel anders in het leven kunnen staan, wat bijvoorbeeld ook met eenzijdige gevoelsmensen het geval is, dragen eenzijdig ontwikkelden datgene, wat bij hen vertrouwd is, op anderen over. Dat anderen gevoelens hebben, moet dus wel zijn voorgekomen uit hun denken. Daardoor komt voor een eenzijdige denker een gevoel uit het denken voort. Zoals je een gedachte vormt naar aanleiding van een bepaalde gebeurtenis, zo komen dus ook gevoelens tot stand.
Hiermee wordt echter de zelfstandigheid van het voelen als geestelijk vermogen, miskend. Voor eenzijdige denkers is het gevoelsleven iets vaags en dat gevoelsleven wordt door hen als ‘het onbewuste’ aangeduid, zonder dat zij beseffen dat die beschrijving een weergave is van hun eigen geestesgesteldheid... zij weten zelf niet wat gevoelens zijn.

Mensen met een hulpvraag stellen die vraag meestal vanuit een bepaalde gemoedsgesteldheid, die voor hen een probleem is geworden. Het is voor hen onbegrijpelijk dat zij die zelf zouden veroorzaken door alleen maar aan een bepaald onderwerp te denken.
Zij kunnen beter worden geholpen als de hulpverlener zich rechtstreeks en gevoelsmatig tot hun gevoel richt. Zij voelen zich dan als gevoelsmens gekend en er ontstaat meteen een heilzame band van vertrouwen, een menselijke verstandhouding. Vanuit dat gevóel kun je ertoe overgaan hun leven al denkend, begripsmatig op een rijtje te zetten!

Bovendien is het zo dat in de vrouwelijke geest de volgorde van de geestelijke vermogens is: waarnemen, vóelen, denken en willen. Na de waarneming is er in de vrouwelijke geest onmiddelijk een gevoel, een bepaalde gemoedstoestand. Daarna begint het denken over een ervaren gebeurtenis, maar dit denken wordt bepaald door de gevoelstoestand.
Er moet met een vrouwelijke geest als eerste een gevoelsband worden gevormd, voor er van een begripsmatig therapeutisch gesprek sprake kan zijn.


terug naar de vragenlijst

terug naar het weblog







^