bouwstof


De bouwstof waarmee de geest binnen zichzelf als de bolvormige wolk vormen vormt, is zijn eigen geestelijke licht. De geest is in staat het levende licht, dat de geest in wezen zelf is, in zichzelf te verdichten en te verdunnen, zodat het licht op bepaalde plaatsen helderder is dan op andere. Daardoor worden in het licht van de geest lichtvormen gevormd door de vormkracht, die de geest ook zelf is. De geest vormt zichzelf als licht tot innerlijke beelden, die lichtbeelden zijn. Deze lichtbeelden worden denkbeelden, gedachten genoemd.
De geest als bewuste levenskracht is een lichtende warmte, die door de warmte als scheppende vormkracht in zichzelf vorm geeft aan die scheppende werkzaamheid in de vorm van deze innerlijke lichtbeelden. De geest denkt door zichzelf tot denkbeelden om te vormen. Deze denkbeelden komen in de geest ook tot klinken als de geest een taal heeft geleerd. Zij kunnen vervolgens worden afgedrukt in het geheugen als 'het geheel van gedachten' (de oude betekenis van dat woord 'geheugen') in de ziel of naar buiten toe worden uitgedrukt in uitspraken en handelingen.

Op dezelfde wijze denkt de goddelijke algeest in zichzelf door in zichzelf het eigen licht om te vormen tot een van de werelden, waarin bijvoorbeeld de menselijke geest, ook een denkbeeld van God, woont. De menselijke geest leeft in Gods denkbeelden, die door de menselijke geest 'Gods schepping' wordt genoemd. Het licht in Gods schepping wordt wereld na wereld steeds verder verdicht, totdat de toestand van verdichting wordt bereikt, die in deze wereld 'stof' wordt ervaren en genoemd.

Stof is Gods gestolde licht. Einstein vond dit langs natuurwetenschappelijke weg als de formule E=mc2, waarin c2 de lichtsnelheid in het kwadraat is. Stof is licht als bouwstof van de schepping, die in deze wereld alleen door de zintuigen als 'vast' wordt ervaren. De natuurwetenschap heeft namelijk aangetoond dat wat hier 'vaste stof' wordt genoemd, in werkelijkheid voornamelijk bestaat uit inwendige krachten, de drie 'elementaire krachten', die uiterst kleine 'elementaire deeltjes': elektronen en quarks, bij elkaar houden (die quarks vormen protonen en neutronen; elektronen, protonen en neutronen vormen vervolgens samen atomen).
Wat als 'vaste stof' wordt ervaren, heeft nauwelijks massa, maar bestaat voornamelijk uit kracht: de geestkracht van de algeest die door de algeest door te denken in een bepaalde vorm wordt gehouden en achter iedere vorm staat een geest. Alles wat in deze wereld een vorm heeft is een levensvorm voor een geest die er in de geestelijke wereld achter staat: zo staan er achter de deeltjes deeltjesgeesten.

De werelden binnen de algeest worden gekenmerkt door een afnemende ijlheid en een toenemende dichtheid van het geestelijke licht en de geestelijke warmte, en daarmee een toenemende inkapseling van vormen. Dit gaat door tot een zodanige dichtheid, dat de menselijke geest in de vormen van deze stoffelijke wereld niets meer als iets geestelijks herkent. Alleen het bijzondere feit van het bestaan van al die vormen en de wonderbaarlijke ingewikkeldheid, samenhang en schoonheid ervan, kan voor daarvoor gevoelige geesten nog een aanleiding zijn hier het werk van een goddelijke schepper in te vermoeden.
In deze wereld zijn het licht en de warmte van de algeest door inkapseling en verdichting tot de deeltjes geworden, tot de bouwstof van het stoffelijke heelal en daarin de aarde. Deze bouwstof is het gestolde geestelijk licht en de gestolde geestelijke warmte van de algeest zelf in de vorm van de deeltjes als bouwstenen. Daarmee bouwt de algeest niet alleen deze wereld, maar biedt zichzelf zo ook in een vormbare toestand aan de menselijke geest aan, die er vervolgens door te denken en te willen zelf vormen mee kan scheppen en er zo het eigen scheppende vermogen mee kan oefenen.
Deze vrouwelijke vormbaarheid van de stof, een gave van de algeest aan de menselijke geest, is er de oorzaak van dat het Sanskriet woord 'maya': 'schepping' samenhangt met 'mayi': 'moeder', terwijl het woord 'materie' is afgeleid van het Latijnse 'mater': eveneens 'moeder'. Door de vormbaarheid van de stof is de menselijke geest in de gelegenheid in de buitenwereld zelf vorm te geven aan eigen gedachten en zich zo bewust te worden van de eigen, innerlijke, scheppende werkzaamheid - aan de menselijke geest meegegeven door diezelfde goddelijke algeest.

De oorspronkelijke betekenis van het woord 'stof' hangt samen met 'stoppen' en 'volstoppen'; zij geeft aan, dat een vorm zodanig met iets anders is volgestopt, opgevuld, dat die daardoor voor die bepaalde wereld vastheid heeft gekregen, tastbaar en zichtbaar is geworden. Een bepaalde hoeveelheid stof, bijvoorbeeld van een deeltje of een lichaam, wordt een 'massa' genoemd, van het Latijnse woord 'massa': 'klomp' en het Griekse 'maza': 'deeg'.
In de stoffelijke wereld zijn het Gods denkbeelden - die in wezen lichtbeelden zijn die in hun eigen wereld blijven bestaan - die zijn 'volgestopt' met de bouwstof van deze stoffelijke wereld. De deeltjes die deze bouwstof vormen, zijn zelf ook scheppingen uit de goddelijke algeest. De denkbeelden uit de algeest zijn daardoor in deze wereld verdicht tot de stoffelijke vormen, die hier waarneembaar zijn.
Zij zijn een uitdrukking van de geestelijke vormen, de denkbeelden, die er vanuit de geestelijke wereld achter staan (Plato's 'ideeën'; zie 'metafysica' bij Vragen en antwoorden). Een voorbeeld hiervan is de geestgedaante van de mens als het denkbeeld 'de vorm van de menselijke geest' die is 'volgestopt met stof', waardoor het lichaam op aarde er vervolgens een uitdrukking van is.

Vanuit de geestelijke wereld gezien is stof volgens het voorgaande een bepaalde verdichtingstoestand van het geestelijke licht en de geestelijke warmte van de algeest. Op dezelfde wijze als de geesten van de mensheid zijn ook de deeltjes die de bouwstof van een bepaalde wereld vormen, door eenzelfde puntvormige verdichting uit de algeest voortgekomen. De algeest is niet alleen de bron van de menselijke geesten, maar ook van de deeltjes die de bouwstof van alle werelden vormen; vanuit de algeest hangen zij daardoor alle wezenlijk met elkaar samen, ook de 'geest' met de 'stof'; en achter al die deeltjes staan in de geestelijke wereld de 'deeltjesgeesten'.

Uit de algeest zijn niet alleen de verdichtingen voortgekomen, die de geesten zijn - die door ontwikkeling streven naar zelfstandigheid binnen God; maar uit de algeest is ook een verdichting van licht en warmte voortgekomen die de bouwstof vormt, waarmee de stoffelijke levensvormen van de geesten voor deze aarde kan worden gevormd. Die bouwstof vormt ook de levensvorm van de elementaire deeltjesgeesten: de elementaire deeltjes.


menselijke geest menselijk lichaam
dierengeest dierenlichaam
plantengeest plant
celgeest eencelligen
mineraalgeest mineraal
atoomgeest atoom
deeltjesgeest deeltje

De elementaire deeltjesgeesten met hun elementaire deeltje als stoffelijke 'levensvorm' bouwen de atomen op waaraan de atoomgeesten zijn verbonden; die op hun beurt bouwen de mineralen op, de stoffelijke levensvorm van de mineraalgeesten; zij bouwen de aarde als hemellichaam op met daaraan de aardgeest.
De levensvormen van de atoomgeesten doen ook dienst als bouwstof voor de eencelligen, met daaraan verbonden de celgeesten. De eencelligen op hun beurt doen dienst als bouwsteentjes voor de plant, het dierenlichaam en het mensenlichaam.
Zo is een reeks van met elkaar samenhangende en elkaar ondersteunende levensvormen ontstaan; zij zijn een weergave van de geestelijke ontwikkelingstoestand van ieder van de met die levensvormen verbonden geesten. Met andere woorden: de ontwikkelingstoestand van een bepaalde geest komt op aarde tot uiting in zijn stoffelijke levensvorm.


terug naar de woordenlijst B






^