geheugen


De oorspronkelijke betekenis van het woord 'geheugen' is: het geheel van gedachten.
Het geheugen als mogelijkheid om gedachten, kennis en ervaringen te bewaren, is een eigenschap van de vormbare krachtruimte, die de geest om zich heen uitstraalt: de ziel. Deze krachtruimte is een vormbaar licht en de geest kan er de eigen gedachten en wilsbesluiten als lichtbeelden in afdrukken. Hoe krachtiger de begrips- en gevoelsmatige verbinding is tussen de vermogens van de geest en de beelden in de ziel, hoe dichter zij bij de geest staan en hoe helderder en duidelijker zij zijn. Hoe zwakker de verbinding is, hoe verder zij in de ziel 'wegzinken', tot de verbinding ophoudt te bestaan. De geest is die onderwerpen dan vergeten.
Afhankelijk van de kracht van de verbondenheid met de geest, zijn er daardoor drie gebieden in de ziel, drie geheugens: het werkgeheugen, het toegankelijke en ontoegankelijke geheugen.

Het werkgeheugen
Het werkgeheugen bevindt zich in de ziel als eerste om de geest heen en bevat een beperkt aantal inhouden, waar de geest op dat ogenblik rechtstreeks mee verbonden is en zich mee bezig houdt, mee werkt. Uit onderzoek blijkt dat dit hooguit een zevental onderwerpen is.

Het toegankelijke en ontoegankelijke geheugen
Het toegankelijke geheugen is dat gedeelte van de ziel, dat de bewaarplaats is van ervaringen, voorstellingen, gedachten en kennis die de geest door de mate van binding ermee willekeurig kan oproepen. Door waarneming kan de geest zich met de inhouden van het toegankelijke geheugen in verbinding stellen, die inhouden daardoor met de eigen geestkracht belevendigen en ze zich vervolgens her-inneren: door waarneming vanuit de ziel weer opnieuw in het innerlijk van de geest brengen.
Het ontoegankelijke geheugen bevat verdrongen en vergeten inhouden die verband houden met het huidige bestaan. Daarnaast bevat dit deel van het geheugen ook alle ervaringen van vorige levens. Hoewel de geest ze nu niet kent, bevinden ze zich wel in de uitstraling van de geest en kunnen daardoor de geest onbewust beïnvloeden. Zij bepalen mede de innerlijke sfeer, waarin de geest leeft en hebben daardoor - onbewust - invloed op de gemoedsgesteldheid.

Bij zichzelf blijven
De ervaringen in het huidige bestaan 'komen' door de tijd als schijnbare stroom van gebeurtenissen vanuit de toekomst 'op de geest toe'. In de geest worden zij opgenomen en verwerkt door de vermogens, waarna de verwerkte ervaringen doorstromen naar de ziel, waar zij in het geheugen worden bewaard. Vanuit dit geheel kijkt de geest weer naar de toekomst. Zo verbindt de géést in het innerlijk het verleden met de toekomst en het heden. Als de geest deze stroom door zich heen kan laten gaan en aandacht en toewijding er niet aan hecht, maar bij zichzelf weet te blijven, blijft de geest zelf vast verankerd in het eeuwige nú en beziet van daaruit deze stroom.

Neuronaal netwerk als code
In de ziel bevindt zich het geestelijke deel van het geheugen, in de hersenen en in het bijzonder in de hersenschors, het stoffelijke deel. Daar zijn de gegevens in het geheugen opgeslagen in neuronale netwerken die als een soort code dienen voor de inhouden van het geestelijke geheugen.
Zolang de geest op aarde over een stoffelijke levensvorm beschikt, bestaat er een wisselwerking tussen het geestelijke en het stoffelijke deel van het geheugen.
Als de geest zich losmaakt van de hersenen en uittreedt, neemt de geest de ziel met zich mee en blijft die de volledige beschikking hebben over de inhouden van het toegankelijke geheugen.

In het eerste viertal levensjaren zijn de hersenen nog niet volledig tot ontwikkeling gekomen; dan wordt alleen het geestelijke deel gebruikt. In de wieg al herkent een zuigeling immers zijn of haar moeder en vader. Maar doordat de code van die geheugeninhoud nog niet in de schors kan worden opgeslagen, kan de mens zich uit deze periode later niets meer herinneren.

Doordat de menselijke geest bij iedere nieuwe geboorte ook weer met nieuwe hersenen naar de aarde komt, ontbreken de codes die met de geheugeninhouden van het vorige bestaan samenhangen, waardoor de mens zich niets van het vorige bestaan kan herinneren en ook alles weer opnieuw moet leren.
Wat wel wordt meegenomen, als eigenschap van de geest, is de beheersing over de vermogens. Hoe beter die vermogens zijn ontwikkeld, hoe eerder een mens in een nieuw bestaan ook weer over de met dat vermogen samenhangende kennis kan beschikken.


terug naar de woordenlijst G






^