gemoed


Het gemoed is de geest als het vermogen om te voelen; het gemoed is de geest als het (geestelijke) hart.
In sommige levensbeschouwingen wordt wel gesteld dat het 'gemoed' gelíjk is aan de geest. In plaats van de geest wordt dan het gemoed als de zelfstandigheid beschreven, die werkzaam is met behulp van de geestelijke vermogens, bijvoorbeeld: het gemoed denkt, het gemoed wil. Dit berust op de eenzijdige vereenzelviging van de geest met één van de vermogens, in dit geval het voelen. Dit is eenzelfde soort van eenzijdigheid als die, waarbij wordt gesteld dat de geest gelijk is aan het denken.
De ervaarbare werkelijkheid is dat de geest de bewuste levenskracht is, die zowel kan denken als voelen; terwijl met het zich bewust zijn van de bewuste levenskracht het waarnemen en met de levenskracht het willen samenhangt.

Bij Emanuel Swedenborg is het volgende te vinden:
"De wil en het verstand zijn het menselijke gemoed en geheel het leven van de mensen is daarin."
Hemelse Leer 28-33
Bij hem is het 'gemoed' niet alleen de 'wil' (warmte) en het 'verstand' (denken, licht), maar is het 'het gehele leven' van de mens en dat betekent bij Swedenborg: de geest.

Van Dale Etymologisch Woordenboek zegt: 'ge-' duidt op een geheel, 'gemoed' op een geheel van innerlijke bewogenheid, innerlijke gesteldheid. Het woord hangt samen met 'moed'.
Het Prisma Woordenboek zegt: de innerlijke gesteldheid, het gevoel, het hart, het geweten, wat men denkt of voelt.


terug naar de woordenlijst G






^