leven en dood


Het werkwoord 'doodgaan' betekent oorspronkelijk 'wegkwijnen'. Het verschijnsel 'dood' duidt aan dat een reeks van gebeurtenissen geleidelijk of plotseling tot een einde is gekomen. Er zit geen beweging meer in doordat het leven eruit is verdwenen.
Het feit dat het verschijnsel 'dood' een onvermijdelijk deel uitmaakt van het bestaan, geeft aan dat alles wat er in dit bestaan gebeurt, tijdelijk is. Iedere gebeurtenis of reeks van gebeurtenissen heeft een begin, maakt een tijd van bloei mee en komt tenslotte aan een einde.

Als de geest dit feit duidelijk beseft, dan moet dat gevolgen hebben voor het toekennen van betekenis aan die grote, kosmische reeks van gebeurtenissen, die 'het bestaan' wordt genoemd. Vanuit de natuurwetenschap geredeneerd, zou de natuur erop gericht zijn het leven steeds verder te ontwikkelen om het beter te kunnen aanpassen aan dit bestaan, met het doel te kunnen overleven(!). Toch is het gevolg van iedere inspanning van het leven op aarde om zich aan aardse omstandigheden aan te passen... de dood. Hoe het leven zich ook inspant zich aan te passen, uiteindelijk blijkt alle moeite nutteloos. Door de onvermijdelijke dood gaan alle eigenschappen die in een moeizame strijd zijn verworvenheden om te kunnen overleven, ooit ook weer verloren.
Hoeveel moeite individuen zich ook getroosten iets voor zichzelf te bereiken, door de dood wordt alles hen weer afgenomen. Als vervolgens wordt beweerd dat individuen hun eigen verworvenheden aan elkaar doorgeven om zo dan toch de soort in stand te houden, dan geldt dat ook soorten uitsterven. De geschiedenis leert dat hetzelfde geldt voor beschavingen en volkeren, planeten, zonnen en sterrenstelsels; en uiteindelijk zal ook het heelal, zoals de natuurwetenschap ons zelf leert, langzaam uitdoven, wegkwijnen, uiteen worden getrokken en weer in straling opgaan. Alle inspanningen ooit verricht om te overleven, zijn dan vergeefs geweest. Het streven te overleven in natuurwetenschappelijke zin, is bij voorbaat tot mislukken gedoemd.

Het feit dat de dood als natuurverschijnsel bestaat, is volkomen strijdig met het gezichtspunt van de natuurwetenschap. Volgens deze blijft namelijk alleen datgene bestaan wat zijn nut heeft bewezen voor het voortbestaan op aarde en verdwijnt alles, wat nutteloos is geworden. Dit bestaan is duidelijk tijdelijk en ál wat zich hier heeft ontwikkeld, zal uiteindelijk verdwijnen. Doorgeredeneerd volgens het eenzijdige, natuurwetenschappelijke standpunt is daarom het hele tijdelijke bestaan nutteloos. Hoe de natuur zich ook inspant zich aan te passen, uiteindelijk is alle moeite vergeefs en het bestaan van de dood geeft aan dat al die moeite, maar daarmee ook dit bestaan, volkomen zinloos was.
De redeloosheid van dit standpunt geeft zelf aan, dat het nut van de ontwikkelingen die zich toch duidelijk voordoen in het leven als reeks van gebeurtenissen een andere móet zijn dan het tijdelijke, stoffelijke, blote bestaan op zich. Er is wel een aanpassing aan de omstandigheden in dit bestaan, maar de moeite die het leven zich moet getroosten om dat te doen, heeft een ander doel en nut dan het stoffelijke bestaan op zichzelf.

Het geesteswetenschappelijke standpunt geeft aan, dat het nut van het tijdelijke bestaan gelegen is in gééstelijke groei. Die geestelijke groei brengt de geest in zichzelf tot stand door de inspanningen, die de geest met de eigen geestelijke vermogens moet verrichten om zich aan het tijdelijke bestaan aan te passen. Alleen zo kan de geest staande blijven in de tijd als stroom van gebeurtenissen. Het nut is gelegen in een geestelijke groei die een verrijking voor de geest betekent, doordat de geest een bewust en beheerst gebruik leert maken van de eigen vermogens. Dit is een verrijking die nooit verloren gaat en nuttig is voor het eeuwige leven in de geestelijke wereld. Daartoe is dit tijdelijke bestaan de leerschool.


(Bij de afbeelding: vanuit zijn eigen wereld treedt iedere geest bij het ontwaken tussen de coulissen door in de leerschool van de stoffelijke wereld in. Daar wordt het toneelstuk 'Het dagelijkse bestaan' gespeeld. Ieders rol daarin wordt op ieder tijdstip door de mens zelf bepaald - maar daarbij onmerkbaar door begeleiders begeleid. Het doel ervan is te leren liefdevol met elkaar om te gaan.
De lesmethode van die school is de vrije keuze, waardoor de mens als leerling zélf de geestelijke vermogens tot ontwikkeling brengt. Sommigen zijn door hun geestelijke groei zelfbewust geworden en kunnen het stuk nu van een afstand bekijken in het licht van de eeuwigheid.
Aan het einde van de dag treedt de geest uit en gaat tussen de coulissen door weer terug naar huis voor verwerking van ervaringen en lessen - die in het stuk zijn opgedaan - tijdens de nacht.
De aarde behoort tot de schemerwereld. De beschrijving van deze verhoudingen berust op persoonlijke ervaringen met deze gebeurtenissen.)

Het verschijnsel op zich dat er in de mensheid een eenzijdige, natuurwetenschappelijke standpunt kan bestaan, is een aanwijzing voor het bestaan van de 'onbewuste vereenzelviging'. In deze geestestoestand is de geest volkomen onbewust van zichzelf en heeft zich daardoor geheel vereenzelvigd met het tijdelijke bestaan. In deze geestestoestand lijkt de geest op het stoffelijke oog, dat, al ziende, zichzelf niet ziet, waardoor de aandacht geheel in de buitenwereld opgaat. Daardoor wordt de zin van het leven in de buitenwereld gezocht, terwijl die zin in wezen de zoekende geest zelf is, het enige wat leeft (zie: 'leven'). Die zin is de ontwikkeling die de geest kan doormaken door met behulp van de eigen geestelijke vermogens staande te blijven in de tijd als stroom van leerzame gebeurtenissen.
De onbewuste vereenzelviging met het stoffelijke bestaan kan zo volledig zijn, dat de natuurwetenschap en de aanhang ervan de dood tracht te ontkennen en te bestrijden als een aan het leven vijandig verschijnsel. Dat ook dit feit als verschijnsel bestaat, wijst nogmaals op de volstrekte onbewustheid van de geest van zichzelf. In de geestestoestand van onbewuste vereenzelviging is de menselijke geest zich volstrekt niet bewust zélf het eeuwig levende te zijn. De dood van de stoffelijke vorm wordt daardoor niet gezien als de poort naar thuis, het eeuwige leven, noch wordt beseft dat als de geest wordt overgeleid naar de geestelijke wereld, pas daardoor vervolgens alleen het lichaam sterft, dood gaat.


terug naar de woordenlijst L






^