De twee-kamersvergelijking

De verhouding tussen de geestelijke en stoffelijke wereld

Stel je twee kamers voor, die met een bepaald soort doorgang, een soort van 'deur' zijn verbonden, want die twee kamers nemen dezelfde ruimte in, maar storen elkaar daarbij niet. Ze verschillen alleen in hun 'trillingstoestand'. De kamer die de geestelijke wereld uitmaakt, trilt sneller en fijner vergeleken met de kamer van de stoffelijke wereld, die langzamer en grover trilt; de geestelijke kamer maakt een levendige indruk, de stoffelijke een tragere.
Je staat in de eerste kamer, de geestelijke wereld, waar je je van je geestelijke zelfstandigheid bewust bent. Je voertuig voor die wereld is je geestgedaante. Van daaruit kun je door soort 'wand', een soort onzichtbare grens heen wel naar de tweede kamer kijken, maar het is een grens voor je handelen, je kunt daar niet zonder meer werkzaam zijn.
Die geestelijke wereld is je thuis en die stoffelijke wereld is - door de weerstand die hij biedt aan de geest - een leerschool voor geestelijke ontwikkeling, doordat je je daar steeds moet inspannen om weerstanden te overwinnen.
Door de 'deur' heen kun je tussen beide kamers heen en terug gaan, maar zonder je om te draaien - je kijkt bij die beweging steeds in de richting van de eerste naar de tweede kamer.

Bij het ontwaken ga je als geest van de eerste kamer, de geestelijke wereld door de 'deur' naar de tweede kamer, de geestelijke sfeer van de stoffelijke wereld; je voertuig voor die wereld is je lichaam, dat je daar door geboorte uit je ouders hebt gekregen als voertuig. Je laat bij het ontwaken die eerste kamer dan achter je en daardoor zie je die ook niet meer; door je stoffelijke ogen heen komt dan uitsluitend en alleen nog die tweede kamer bij je binnen en dat trekt al je aandacht. Je laat ook de 'deur' achter je en daardoor ben je hier geheel vergeten dat je door die 'deur' heen hier naartoe bent gekomen.

Doordat je lichaam door jouw dagelijkse werkzaamheden in de stoffelijke wereld tenslotte vermoeid is geraakt, heeft het rust nodig, waarvoor je als geest besluit het 's nachts op een bed neer te leggen. Bij het inslapen maak jij als geest je los van het lichaam, waardoor het volkomen 'slap' wordt (is: 'slapen', slap zijn). Je trekt je vervolgens terug uit deze kamer en je gaat weer naar de eerste kamer; je gaat daarbij achteruit door de 'deur' weer terug naar huis, maar doordat je achteruit gaat, weet je hier niet dat dat gebeurt - daardoor ben je je zowel van het ontwaken als van het inslapen hier niet bewust.

Doordat je bij het ontwaken niet meer weet dat jij zélf als de menselijke geest door die 'deur' bent gegaan, verkeer je overdag in die tweede kamer in een geestestoestand, dat je onbewust bent van jezelf als de zelfstandige, menselijke geest. Doordat je alleen die tweede kamer ziet, gaan je aandacht en toewijding geheel vanuit jouzelf over naar die tweede kamer: de geestestoestand van onbewuste vereenzelviging met dit tijdelijke bestaan. Je blijft zelf als een 'schijnbare leegte' in de sfeer van de stoffelijke wereld achter. Je denkt daardoor werkelijk dat dit wat je hier ziet, het enige is, wat er is.

In die toestand gebeurt met je, wat is beschreven bij het 'stand-in fotobord'.

Je wordt hier in deze wereld door je begeleiders schijnbaar aan jezelf overgelaten. Je bent hier schijnbaar als leerling aanwezig in de klas, waar je je leraar niet ziet... want daardoor ben je hier in de gelegenheid zelf je eigen leraar te zijn, je bent daardoor hier in de omstandigheden dat je jezelf als werk ter hand kunt nemen. Je kunt hier, schijnbaar zonder hulp of beloning, zelf werken aan je eigen geestelijke ontwikkeling door daar naar eigen, vrije keuze, zelf voor te kiezen. Want alleen dan kun je jezelf iets eigen maken. Alleen door zo werkzaam te zijn, verwerf je eigenschappen die jou eigen zijn, die jouw onvervreemdbare eigendom zijn, namelijk de ontwikkelde geestelijke vermogens in de vorm van het geweten en de deugden (z.a.).
Want alleen het werk dat je zélf hebt verricht, voegt waarde en rijkdom toe aan je zelfstandigheid als menselijke persoon; als een ander iets voor je doet, wat je zelf had kunnen doen, mis je een gelegenheid om geestelijk te groeien.

Een beeld van wat er dagelijks met je gebeurt, gezien in het grote geheel van Gods schepping.


Je persoonlijkheid maakt een groei door, doordat je als menselijke geest door wedergeboorten meerdere malen een gang door het aardse bestaan maakt en ook dagelijks tussen beide werelden heen en weer gaat. Het doel van die geestelijke ontwikkeling (de zelfverwerkelijking) is de eenheid met het goddelijke (de hereniging), dat in aanleg al in de mens aanwezig is.

Deze beschrijving van de dagelijkse overgangen tussen de geestelijke en stoffelijke werelden, berust op mijn persoonlijke ervaringen hiermee en mijn esoterische studie daarover.

Over het bestaan van die geestelijke en stoffelijke wereld zegt de joodse wijsgeer Jezus ben Sirach (2e eeuw v.Chr.) dit:

Lezing uit het boek Wijsheid van Jezus Sirach 3:1-9

"De geesten van de rechtvaardigen zijn in Gods hand en geen foltering zal hen deren.
In de ogen van de dwazen schenen zij dood te zijn en hun heengaan werd als een onheil beschouwd, hun verdwijnen uit ons midden als een vernietiging. Zij zijn echter in vrede.
Ook al worden zij naar de mening van de mensen gestraft, zij zijn vervuld van een hoop: de onsterfelijkheid;
na een korte beproeving zullen zij een grote weldaad ontvangen, omdat God hen op de proef heeft gesteld en bevonden heeft, dat zij Hem waardig zijn.
Als goud in de smeltkroes heeft Hij hen gekeurd; als een brandoffer heeft Hij hen aanvaard.
Wanneer dan de tijd van hun oordeel komt, zullen zij ontbranden en als vlammen door een stoppelveld jagen.
Zij zullen rechtspreken over de naties en heersen over de volkeren, en God zal hun koning zijn, in eeuwigheid
Zij die op Hem vertrouwen, zullen de waarheid verstaan en zij die trouw zijn, zullen in liefde bij Hem verblijven, want genade en barmhartigheid vallen zijn uitverkorenen ten deel."

De uitspraken van een aantal componisten:
Op zijn sterfbed zei Bach dat hij naar de plaats ging, waar zijn muziek vandaan kwam en Brahms zei dat hij - als hij componeerde - in contact stond met dezelfde geest als waar Jezus zo vaak naar verwees.
Richard Strauss beschreef overweldigende visioenen: "Dan put ik uit de bron van oneindige en eeuwige energie, waaruit wij allen en alles voortkomen. In de religie noemt men dit God."


terug naar vragen en antwoorden

terug naar het weblog







^