Gardner - Meervoudige intelligentie


Howard Gardner - Meervoudige intelligentie (Muliple Intelligence MI)
Bron: SON Opleidingen

Theorieën over intelligentie
Al vele eeuwen lang tracht de mensheid de werking van het eigen verstand te begrijpen, soms met behulp van magie, soms vanuit diverse wetenschappelijke disciplines, soms ook met behulp van godsdienst en geneeskunde. De laatste honderd jaar zijn er meerdere ontdekkingen gedaan omtrent het menselijke verstand en hoe het werkt. Maar wat is intelligentie nu eigenlijk? En is intelligentie herkenbaar, meetbaar, veranderbaar en beïnvloedbaar?
Gaat het bij intelligentie met name om de cognitieve vaardigheden zoals die in de school een belangrijke rol spelen of gaat het bij intelligentie juist om een bundeling van een aantal specifieke vaardigheden [vermogens] van iemand. Het zijn belangrijke vragen, waarop de wetenschap al vele eeuwen antwoord probeert te geven. Dat heeft geleid tot verschillende theorieën, die tot op de dag van vandaag ter discussie staan. Het is dan ook interessant deze ontwikkelingen vanuit een historisch perspectief te bezien.

De Fransman Binet (1857-1911) ontwikkelde in het begin van de 19e eeuw een praktisch instrument (later bekend als de IQ-test) om kinderen met een mentale achterstand te kunnen signaleren, opdat het onderwijs passende hulp aan deze kinderen kon bieden. Binet was een verwoed tegenstander van de tot dan toe geldende traditionele theorie, dat intelligentie vanuit de erfelijkheid een vaststaand gegeven is en niet kan worden ontwikkeld.
Volgens Binet gaat het niet zozeer om de mentale vermogens [geestelijke vermogens] waarmee een kind geboren wordt, maar veel meer om hoe die vermogens worden gebruikt en ontwikkeld. Wat kinderen moet worden geleerd, is 'learn how to learn'. Ironisch genoeg is Binets IQ-test in het gebruik van alledag eerder een instrument geworden dat het traditionele gezichtspunt van intelligentie versterkt.

Spearman (1863-1945) kiest daarentegen voor een soort algemene intelligentie (g-factor) met daaraan gekoppeld de specifieke vaardigheden (s-factoren). Zijn theorie is gebaseerd op het idee dat intelligentie erfelijk en onveranderbaar is (nature).

Tegenover deze genetische opvatting staat de theorie van de Russische psycholoog Vygotsky (1897-1934) die de rol van de sociale omgeving benadrukt (nurture). Volgens Vygotsky ontwikkelt het denken van een kind zich door sociale ervaringen, in het bijzonder tijdens de interactie tussen kind en volwassene(n). Intelligentie is volgens Vygotsky geen statische, maar juist een dynamische kracht. Intellectuele vermogens [geestelijke vermogens] komen volgens deze leer weliswaar voort uit onze erfelijkheid, maar worden geactiveerd door onze sociale ervaringen, ons onderwijs, familie en culturele omgeving (nature and nurture).

Piaget (1896-1980) werkte als onderzoeker in het laboratorium van Binet en kwam dus voort uit de 'IQ-test traditie'. Als bioloog zag hij leren als een activiteit, waarbij verschillende fasen van een ontwikkeling moesten worden doorlopen. Een gefaseerde ontwikkeling, waarbij het kind in eerste aanleg interacties heeft met objecten uit de eigen omgeving, vervolgens komt tot getalbegrip, waarna het de overgang maakt van concrete objecten naar abstracte symbolen; daarmee leert het vervolgens te manipuleren en uiteindelijk formeel te redeneren: het stellen van hypotheses, uitproberen, analyseren en evalueren.
Volgens de theorie van Piaget liggen deze fasen vast en is het patroon biologisch bepaald. Veel hedendaagse onderzoekers vinden de fasen van Piaget echter te star en menen dat het patroon van ontwikkeling voor elk kind persoonlijk en dus uniek is.

In recent werk (1990) definieert de Amerikaan Lazear intelligentie als volgt: we noemen iemand intelligent als deze persoon problemen weet op te lossen die hij of zij in het leven tegenkomt en tevens in staat is dingen te doen die van waarde zijn voor zijn cultuur.

Howard Gardner en meervoudige intelligentie
Welke definitie van intelligentie ook wordt gehanteerd, welke interpretatie ook wordt gevolgd, vanaf de periode - inmiddels bijna twee eeuwen geleden - dat Binet poogde intelligentie te meten met behulp van een IQ-test, is het onderzoek naar intelligentie niet stil blijven staan. Integendeel, het standaard antwoord vanuit de psychometrie dat intelligentie is wat een intelligentietest meet, lijkt te zijn achterhaald.

Dr. Howard Gardner
De Amerikaanse psycholoog en neuroloog dr. Howard Gardner formuleert dit als volgt: Intelligentie is méér dan wat een doorsnee intelligentietest meet. Volgens Gardner (1985) bestaan er meerdere intelligenties naast elkaar, die bij iemand in een persoonlijk gedrag tot uiting komen en duidelijk verschillen van elkaar.
De psychometrische benadering om intelligentie als een IQ-score te formuleren, is dan ook te beperkt en doet volgens Gardner geen recht aan het complexe karakter van intelligentie.

De vraag hoe intelligent iemand is, kan volgens Gardner worden beantwoord met de tegenvraag: "Op welke wijze is iemand intelligent." Het gaat erom op welke wijze iemand gebruik maakt van zijn of haar capaciteiten/intelligenties [vermogens]. Binnen het onderwijs wordt echter nog veelal gewerkt vanuit een traditionele opvatting, waarbinnen slechts twee aspecten van intelligentie prioriteit hebben, te weten: de praktische intelligentie (logisch-mathematisch) en de verbale (verbaal-linguïstische).
In de presentatie van de leerstof en de wijze van verwerking komt dit tot uitdrukking. De kritiek van Gardner op het model van Piaget heeft betrekking op diens gerichtheid op met name één ontwikkelingsgebied, de logisch-mathematische intelligentie. Volgens Gardner is intelligentie echter een veelvoudige realiteit.
Hij veronderstelt dat er minstens acht vormen van intelligentie zijn, dat wil zeggen acht manieren waarop we begrijpen, kennis hebben van en leren over onze wereld. Vele van deze manieren van kennis vergaren gaan verder dan die in onze Westerse cultuur en ons onderwijs domineren, en gaan zeker verder dan wat klassieke intelligentietests kunnen meten.

Gardners theorie van de meervoudige intelligentie
Howard Gardner ontwikkelde zijn opvattingen vanuit zijn ervaringen met patiënten met gedeeltelijke uitval door hersenletsel. Hij zag intelligentie als een 'pakket mentale bekwaamheden' [aantal geestelijke vermogens], die zich onafhankelijk van elkaar kunnen voordoen en door afzonderlijke delen in de hersenen worden gestuurd. (Wikipedia)

Volgens Gardner bezit de mens tenminste acht intelligenties. Zijn theorie staat dan ook bekend als de 'theorie van de meervoudige intelligentie', oftewel de MI-theorie (Multiple Intelligences). Gardner is daarmee vermoedelijk de eerste wetenschapper in de jaren tachtig, die de term intelligentie in de meervoudsvorm gebruikt.
"Intelligenties," zo meent hij, "zijn biopsychologische vermogens om informatie te verwerken, die geactiveerd kunnen worden in een culturele setting om problemen op te lossen of producten te creëren, die van waarde zijn in die cultuur." Volgens Gardner doet iedere mens dat op zijn of haar eigen wijze. Dat komt doordat iedere mens op een andere manier gebruik maakt van de acht verschillende intelligenties. Gardner sluit overigens niet uit dat de mens over nog meer intelligenties beschikt.

De volgende acht intelligenties worden door Gardner onderscheiden:
1 de verbaal-linguïstische intelligentie (denken, voelen en doen)
2 de logisch-mathematische intelligentie (beredeneren en doen)
3 de tactiel-motorische intelligentie (aanpakken en doen)
4 de visueel-ruimtelijke intelligentie (zich voorstellen en doen)
5 de muzikaal-ritmische intelligentie (aanvoelen en weergeven)
6 de interpersoonlijke intelligentie (samen doen)
7 de intrapersoonlijke intelligentie (zelfstandig iets doen)
8 de ecologisch-naturalistische intelligentie (waarnemen en doen)

De genoemde intelligenties blijken volgens Gardner in verschillende vormen bij iedere mens voor te komen en dus ook bij onze leerlingen op school. De acht intelligenties werken niet gescheiden, maar vullen elkaar aan en/of versterken elkaar. Er zijn mensen waarbij één intelligentie buitengewoon ontwikkeld is, bijvoorbeeld bij de zogenaamde 'wonderkinderen'. Maar er zijn ook mensen die een intelligentie in het geheel moeten ontberen. Dit is bijvoorbeeld bij autisme het geval, waar de intelligentie om interpersoonlijke relaties aan te gaan, ontbreekt.

Het brein kent volgens de theorie van Gardner dus acht manieren om werkzaam zijn. Maar waarom nu specifiek deze acht intelligenties? En op welke wijze heeft Gardner ze onderscheiden?
Om intelligenties te kunnen onderscheiden, heeft Gardner een aantal criteria opgesteld waaraan intelligenties moeten voldoen (het gaat in het kader van dit artikel te ver om deze maatstaven hier te bespreken). Het is duidelijk dat de acht intelligenties aan deze criteria zijn getoetst. Gardner vertrouwt in zijn bewijsvoering echter het meest op hersenonderzoek, omdat de uitkomsten daarvan zich het moeilijkst laten weerleggen.
Neurobiologisch onderzoek heeft aangetoond dat leeractiviteiten van de verschillende intelligentietypen worden weergegeven in verschillende delen van de hersenen. In de hersenen is een leeractiviteit namelijk te lokaliseren, doordat op het moment dat iemand iets nieuws leert, een verandering in de verbinding tussen die hersencellen optreedt, waar de leeractiviteit plaatsvindt. Als illustratie van het bewijs voor de aanwezigheid van verschillende intelligenties, gebruikt Gardner het voorbeeld van iemand die een herseninfarct heeft gehad. Door de beroerte is bijvoorbeeld de verbaal-linguïstische intelligentie aangetast, terwijl de hersenfuncties die verantwoordelijk zijn voor bijvoorbeeld de ruimtelijke intelligentie, volledig intact zijn gebleven.

De uniciteit van intelligentie
Gardner stelt dat iedereen in aanleg over bovengenoemde acht intelligenties beschikt en iedere mens uniek is in het gebruik ervan, vergelijkbaar met de uniciteit van een vingerafdruk. In zeker zin ligt het plafond van zo'n intelligentie biologisch vast. Daar komt bij dat de één meer aanleg heeft voor een bepaalde intelligentie dan de ander.
Zo zal bijvoorbeeld Ernest Hemingway een hoog ontwikkelde taalkundige intelligentie hebben, Albert Einstein een hoge logisch-mathematische intelligentie, Pablo Picasso een hoge ruimtelijke intelligentie, Mozart een hoge muzikale intelligentie, Charles Darwin een dito naturalistische intelligentie en zal Newton over een hoog ontwikkelde persoonlijke intelligentie beschikken. De meeste mensen onderscheiden zich in één of twee intelligenties die het best ontwikkeld zijn. Dit geldt eveneens voor de hierboven genoemde personen (Einstein bijvoorbeeld speelde viool).

Gardner benadrukt dat het mogelijk is om de verschillende intelligenties te ontwikkelen, het potentieel van de intelligenties wordt veelal maar ten dele benut. De ontwikkeling van de intelligenties is bovendien sterk afhankelijk van de cultuur waarin men leeft, ieder cultuur waardeert namelijk de intelligenties weer verschillend.
De acht intelligenties zullen overigens zelden gescheiden optreden, om iets goed te kunnen leren moeren ze juist tegelijkertijd benut worden. Zo zal een danser zijn danskunst alleen kunnen vervolmaken als de muzikaalritmische, motorische en intrapersoonlijke intelligentie worden benut. Gardner gelooft dat de psychometrische benadering van intelligentie bepaling door middel van een klassieke IQ-test zijn langste rijd heeft gehad en dat de biologische benadering van meerdere intelligenties steeds belangrijker zal worden.
Volgens Gardner is neurobiologisch aangetoond dat elke intelligentie in ons brein autonoom functioneert. Iedereen heeft de acht hiervoor besproken intelligenties ter beschikking, maar ieder gebruikt ze op een eigen wijze. Tussen individuele intelligentieprofielen zie je echter grote verschillen.
Mensen hebben meer 'aanleg' voor de ene dan voor de andere intelligentie en zo'n 'aanleg' is voor iedereen ook duidelijk zichtbaar.

De theorie van de meervoudige intelligentie sluit naadloos aan bij de behoefte aan onderwijs op maat. Vanuit de optiek van individuele leer en instructiebehoeften is het van belang, welke intelligenties bij het kind worden gestimuleerd, beloond of bekrachtigd. Wanneer we in het onderwijs recht willen doen aan de verschillende mogelijkheden van al onze leerlingen, komen we onherroepelijk bij het begrip differentiatie, verscheidenheid. Dat wil zeggen, dat we genoodzaakt zijn om enerzijds in te spelen op individuele behoeften en anderzijds aan te sluiten bij de individuele mogelijkheden van het kind. Gardner stelt dat hetgeen wij 'kindkenmerken' [persoonlijkheidskenmerken] noemen terug is te voeren op de meervoudige intelligenties. De kindkenmerken dienen dan ook nadrukkelijk te worden verkend, om het kind datgene te kunnen bieden waaraan het behoefte heeft.

Het onderwijs is al lang op zoek naar mogelijkheden en middelen om meer kindgericht te werken. Volgens Gardner leren mensen makkelijker als gebruik wordt gemaakt van een intelligentie waar zij van nature goed in zijn. Een goede afstemming is dus essentieel. Dit betekent, dat er niet één 'beste' leerstijl is, maar dat de beste leerstijl voor ieder kind anders zal zijn. Scholen die volgens Gardners principes werken, kiezen veelal voor een projectmatige aanpak. Het voordeel daarvan is, dat in een project rond een onderwerp allerlei verschillende invalshoeken en werkwijzen kunnen worden gekozen die aansluiten bij de verschillende intelligenties van de leerlingen.

Intelligentie wordt door Gardner opgevat als een dynamisch begrip. Intelligentie is te ontwikkelen. De theorie van de meervoudige intelligentie leent zich uitstekend voor de vormgeving van aangepast onderwijs en het vergroten van de zorgbreedte.

Meervoudige intelligentie in de klas
Zonder het te weten wordt er allang met meervoudige intelligentie in de groepen van de basisschool gewerkt. Om precies te zijn: er zijn nauwelijks activiteiten te bedenken waarin we (dus ook de leerlingen) niet alle componenten van onze meervoudige intelligentie (deels onbewust) gebruiken. Ze zijn er alle acht, ze werken samen en ze maken ons tot wie we zijn: met onze uitgesproken talenten en onze uitgesproken zwakke punten. Want terwijl je van nature sterk bent in de ene intelligentie, kan een andere binnen het spectrum soms 'latent' blijven.

Wat maakt een intelligentie sterk? Dat kan een aanleg of een training zijn en in vele gevallen beide. Zoiets als het verschil tussen een partijtje straatvoetbal en spelen in De Kuip. En hoe 'ontwikkelt' zich dan een intelligentie tot een zwakke? Gewoon: door er te weinig mee te doen. Wie liever leest dan voetbalt, zal zijn tactiel-motorische intelligentie (lees: fysieke behendigheid) nauwelijks ontwikkelen.
En welke componenten van onze intelligentie hebben we het hardste nodig? Dat zijn ze allemaal, maar sommige intelligenties meer aangesproken. En dat hangt samen met de omgeving waarin we functioneren, dus de 'eisen' die deze aan ons stelt. Zo is een goed gevormde verbaal-linguïstische intelligentie goed gereedschap in een samenleving als de onze, die zo sterk op (schriftelijke) informatie is gericht. En de tactiel-motorische noodzakelijk voor Tibetaanse bergbewoners. De naturalistische intelligentie moet goed geoefend zijn bij de Inuits, om temidden van sneeuw en glad ijs te overleven. En logisch-mathematisch zijn we op deze aarde allemaal, zij het vanuit zeer gevarieerde cultuur- en waardenpatronen.

Het westerse onderwijs is in didactisch opzicht sterk op het ontwikkelen van de verbaal-linguïstische en logisch-mathematische intelligentie ingericht Dat is heel begrijpelijk, maar tevens zien we dat niet alle leerlingen daar optimaal van profiteren. De andere intelligenties zijn als 'leergereedschap' vrijwel ondergewaardeerd. Dat houdt ook in dat ze latent, want vrijwel ongebruikt, in de persoonlijkheid aanwezig blijven. Maar in het actuele intelligentieprofiel kunnen juist dit de intelligenties zijn waarmee een kind makkelijk leert.

[SON is al geruime tijd bezig met de meervoudige intelligentie. Een cursusaanbod van zo'n vier jaar her wekte nog nauwelijks uw belangstelling op. De laatste tijd bemerken we echter in het onderwijsveld een groeiende interesse voor de MI en dat doet ons plezier. Inmiddels hebben we ook niet stilgezeten. Een werkgroep van zo'n 12 mensen heeft intensief de Amerikaanse literatuur over MI bestudeerd. Vervolgens hebben we het werken met MI geplaatst in de Nederlandse onderwijsleersituaties. In de Verenigde Staten hebben we 5 ervaren MI-scholen bezocht en ter plekke kunnen observeren hoe aan het werken met MI in de groepen 3 tot en met 8 gestalte wordt gegeven.
Wat ons steeds trof was de duidelijk gezamenlijke visie en de betrokkenheid van de leerlingen bij hun taak. Een van de aardigste bevindingen: de leraren spreken zonder uitzondering over veel betere leerlingresultaten én vergelekend met hun pre-MI-verleden een veel groter werkplezier. We spraken er met de voortrekkers, auteurs van gerenommeerde werken over MI, allen direct afkomstig uit de schoolpraktijk. En we gingen vervolgens aan de slag met het vervaardigen van onze eigen, op ons Nederlandse onderwijs gerichte MI-producten.
De eerste workshops treft u in deze brochure aan. En bezoek vooral ook onze MI-website. Daar vindt u talloze tips, didactische werkvormen en MI-ideeën om in uw klas eens rustig mee te experimenteren.
Voor meer informatie over het cursusaanbod op het gebied van meervoudige intelligentie kunt u contact opnemen met: SON Opleidingen.
De Waghemakerstraat 1b, 5622JE Eindhoven, tel. 040 246 77 75 of bezoek www.mi-nederland.nl]

De acht intelligentievormen vlgs Gardner en persoonlijkheidskenmerken vlgs geestkunde

Gardner vormde zijn opvattingen uitgaande van zijn ervaringen als neuroloog en psycholoog met de uitingen van de geestelijke vermogens van gezonden en zieken in het alledaagse leven; in geestkunde worden de geestelijke vermogens beschreven vanuit de inwendig werkzame kern, de menselijke geest.
De nummering is bij Gardner willekeurig, in geestkunde volgens de numerologie; de overeenstemming is aanwezig, maar bij sommige duidelijker dan bij andere.

1. Verbaal-linguïstische intelligentie
Gardner kent veel waarde toe aan het gebruik van taal. Dat is immers hetgeen de mens onderscheidt van andere levensvormen. Hij benadrukt met name het retorische element binnen de taal, de mogelijkheid anderen van iets te overtuigen, de mogelijkheid met taal een geheugen op te bouwen of lijsten en processen te onthouden, of ideeën uit te leggen en metaforen ter verduidelijking te gebruiken. Maar ook de mogelijkheid om met taal afstand te nemen en afstandelijk naar dingen te kijken.
Het gebruik van woorden om te communiceren, te beschrijven, emoties uit te drukken en deze op muziek te zetten, maakt de mens tot mens. Een kind dat opgroeit in een taalrijke omgeving, zal een grote kans maken uit te groeien tot een competent luisteraar, spreker, lezer en schrijver.
Verbaal-linguïstisch intelligent zijn mensen die: denken in woorden, leren van lezen, schrijven, luisteren en discussiëren, effectief communiceren, een uitgebreide vocabulaire hebben, helder schrijven, goed kunnen spellen.
1. Het ingekeerde willen
Het willen is de ondernemingszin. Door eenzijdige ontwikkeling van het willen en de ingekeerde instelling wordt de geestelijke werkzaamheid gericht op invloed uit willen oefenen door te spreken, te schrijven en te handelen vanuit de eigen gedachten- en gevoelswereld (de leraar, de wereldverbeteraar).
De kenmerkende persoonlijkheidstrek is het streven naar onafhankelijkheid en zelfstandigheid, om in de buitenwereld zoveel mogelijk eigen inzichten en gevoelsoordelen te kunnen verspreiden, en daarmee an- deren te leiden en de weg te wijzen. Er is een streven naar een voortgaande volmaking, waardoor deze persoon door zelfbeoordeling vaak ontevreden is over zichzelf.
Het denken en voelen kunnen ontwikkeld zijn, maar staan grotendeels in dienst van de ingekeerde wils- kracht. De tegendelen daarvan, het waarnemen en de uitgekeerde instelling zijn in deze persoonlijkheid het minst ontwikkeld, waardoor een andere kenmerkende trek het ontbreken van de zin voor de werkelijkheid is. Daardoor kan het voorkomen dat niet wordt gezien, dat de niet aflatende inspanningen om de omgeving op een hoger zedelijk peil te brengen, een averechts gevolg kunnen hebben, door gebrek aan aandacht voor de persoonlijke zelfstandigheid en soms beperkte mogelijkheden van anderen.

2. Logisch-mathematische intelligentie
Bij deze vorm van intelligentie gaat het om zaken als: logisch redeneren, deductief en inductief redeneren en het vermogen patronen en relaties te onderscheiden, problemen op te lossen en rekenvaardigheden. Vooral gaat het om het vermogen wiskundige problemen te doorzien en op te lossen.
Deze vorm van intelligentie is van groot belang voor de uiteindelijke vormgeving van onze maatschappij, waarin techniek een zeer prominente rol speelt. Door en met wiskunde kunnen we logisch redeneren, communiceren en problemen oplossen.
Logisch-mathematisch intelligent zijn mensen die: denken in cijfers, getallen en abstracties, helder en analytisch denken en redeneren, zich aangetrokken voelen tot logische problemen, die abstracte symbolen gebruiken, problemen logisch benaderen in termen van oorzaak en gevolg, goed zijn in rekenen en wiskunde.
3. Het uitgekeerde denken
Het denkvermogen is de zin voor waarheid en juistheid. Door eenzijdige ontwikkeling van het denken en de uitgekeerde instelling wordt de werkzaamheid gericht op het overdenken van onderwerpen, die zich in de buitenwereld bevinden (de vader, de gezagsdrager, de wetgever, de natuurwetenschapper).
De kenmerkende persoonlijkheidstrek is verbeeldingskracht en spraakzaamheid, waarbij de voortbrengselen van het denken, de gedachten, op strijdbare wijze worden geuit in de vorm van verstandelijke oordelen, meningen en overtuigingen; en in de vorm van daarmee samenhangende, op verwerkelijking van gedachten en op besturen gerichte handelingen. Wordt er naar kennis gestreefd, dan naar verbreding ervan.
Het waarnemen en willen kunnen ontwikkeld zijn, maar worden grotendeels door het uitgekeerde denken bepaald. De tegendelen, het voelen en de ingekeerde instelling, zijn in deze persoonlijkheid het minst ontwikkeld, waardoor een andere kenmerkende trek een persoonlijke ovegevoeligheid is, die wordt veroorzaakt door een verdrongen zelftwijfel.

3. Tactiel-motorische intelligentie
Deze intelligentie uit zich in de beheersing van het eigen lichaam en kan het innerlijke bewustzijn van bewegingen omzetten in uiterlijke gedragingen. Het gaat daarbij om het verbeteren van de lichaamsfuncties, het mimetisch vermogen, de relatie tussen geest en lichaam. Het bewustzijn wordt bij deze vorm van intelligentie bevorderd door het gebruik van het lichaam. Daarbij gaat het om de beheersing van geoefende bewegingen, de beheersing van vrije bewegingen en bedreven zijn in de grove en fijne motoriek. Feitelijk jezelf gebruiken tijdens de communicatie met de ander.
Tactielmotorisch intelligent zijn mensen die: ervan houden dingen te doen en voor te doen, zich motorisch goed bewegen, zich bedienen van gebaren en lichaamstaal, leren van praktische activiteiten, houden van dansen, sport en atletiek.
8. Het uitgekeerde willen
Het willen is de ondernemingszin, de daadkracht. Door eenzijdige ontwikkeling van het willen en de uitgekeerde instelling wordt de geestelijke werkzaamheid gericht op handelend op willen treden in de buitenwereld (de vrije ondernemer, de sporter).
De kenmerkende persoonlijkheidstrek is het streven naar macht en zeggenschap om anderen in beweging te brengen en leiding te geven, en zodoende in de buitenwereld zoveel mogelijk zaken te ondernemen, plannen uit te voeren en een aandacht trekkende rol te spelen, en daarbij te wedijveren met anderen.
Het denken en voelen kunnen ontwikkeld zijn, maar staan grotendeels in dienst van de uitgekeerde wil. De tegendelen, het waarnemen en de ingekeerde instelling zijn in deze persoonlijkheid het minst ontwikkeld, waardoor een andere kenmerkende trek het ontbreken van zelfbesef en van een innerlijk leven is.

4. Visueel-ruimtelijke intelligentie
Bij deze vorm van intelligentie draait het om een samenspel van diverse vaardigheden, zoals: visuele onderscheiding, herkenning, mentaal voorstellingsvermogen en projectie, ruimtelijk redeneren, visuele manipulatie en het vormen van interne en daaruit externe beelden.
Bij Leonardo da Vinci uit de visueel-ruimtelijke intelligentie zich in het scheppen van grote kunstwerken. Bij iemand als Newton, die zich het universum als een grote machine voorstelde, gaat het juist om een innerlijk voorstellingsvermogen. Alhoewel het innerlijke voorstellingsvermogen de kern is waar het bij deze vorm van intelligentie om gaat, staat het niet direct in verband met het uiterlijke gezichtsvermogen (een voorbeeld daarvan is het innerlijk verplaatsen van schaakstukken, voorafgaand aan de zet).
Visueel-ruimtelijk intelligent zijn mensen die: denken in beelden, zich goed ruimtelijk kunnen oriënteren, oog hebben voor detail en kleur, zich oplossingen voor problemen kunnen voorstellen, houden van tekenen en het maken van dingen.
4. Het ingekeerde waarnemen
Het waarnemingsvermogen is de zin voor werkelijkheid (echtheid) en schoonheid. Door eenzijdige ontwikkeling van het waarnemen en de ingekeerde instelling wordt de aandacht op de beelden in de eigen binnenwereld gericht (de kunstenaar, de architect, de medewerker).
De kenmerkende persoonlijkheidstrek is het streven aangename ervaringen, die weliswaar in de buitenwereld worden opgedaan, in stilte innerlijk te genieten. Dat heeft tot gevolg dat er wordt gestreefd naar rust en regelmaat, naar orde en netheid; en dat de schoonheid in de naaste omgeving wordt bevorderd door de aandacht en de toewijding eerst daar naar uit te laten gaan (de omgeving, een kunstwerk) en die schoonheid vervolgens innerlijk te ervaren.
Het denken en voelen kunnen ontwikkeld zijn, maar staan in dienst van het ingekeerde waarnemen. De tegendelen, het willen en de uitgekeerde instelling zijn het minst ontwikkeld, waardoor een andere kenmerkende trek van deze persoonlijkheid dienstbaarheid kan zijn, door gebrek aan ondernemingslust en aanpassing aan behoeften en wilsbesluiten van anderen.

5. Muzikaal-ritmische intelligentie
Muzikale intelligentie veronderstelt eigen kenmerken, die niet direct verband houden met de andere vormen van intelligentie. Muziek is een auditieve taal, die is gebaseerd op drie componenten: toonhoogte, ritme en timbre ofwel de kwaliteit van geluid. Volgens Gardner is iedere mens in staat met deze drie basiselementen te spelen en die op een eigen manier te uiten.
Uit onderzoek blijkt dat veel getalenteerde pianisten geen muzikaal begaafde ouders hoeven te hebben. Wel hadden ze allen ouders of verzorgers die de belangstelling van hun kinderen voor muziek stimuleerden. Bij deze vorm van intelligentie gaat het om het beoefenen, het luisteren, het reflecteren en het zelf ten gehore brengen van muziek.
Muzikaal-ritmisch intelligent zijn mensen die: een goed gevoel voor ritme en melodie hebben, houden van zingen, rappen en dergelijke, graag naar muziek luisteren, muzieknoten lezen en noteren, leren met behulp van muziek en rijm, graag zelf muziek maken.
6. Het ingekeerde voelen
Het voelen is de zin voor liefde en goedheid. Door eenzijdige ontwikkeling van het voelen en de ingekeerde instelling wordt de werkzaamheid van het voelen gericht op zichzelf of op anderen in de naaste omgeving, met wie een persoonlijke band bestaat (de begeleider, de verzorger).
De kenmerkende persoonlijkheidstrek is, dat gevoelens in de eigen binnenwereld worden beleefd in de vorm van een persoonlijke gemoedsgesteldheid, waardoor er behoefte is aan rust en veiligheid. Gevoelens worden alleen geuit binnen een vertrouwde, persoonlijke kring. Er is een grote persoonlijke betrokkenheid en daardoor een liefdevolle inzet voor de naaste omgeving, maar ook een neiging zich alles persoonlijk aan te trekken.
Het waarnemen en willen kunnen ontwikkeld zijn, maar worden grotendeels door het ingekeerde voelen bepaald. De tegendelen, het denken en de uitgekeerde instelling zijn het minst ontwikkeld, waardoor een andere trek van deze persoonlijkheid de afkeer is om zelfstandig eigen gedachten te vormen en die onder woorden te brengen. Doordat de zekerheid van het denken wordt gemist, kan zelftwijfel en angst ontstaan.

6. Interpersoonlijke intelligentie
Deze vorm van intelligentie stelt ons in staat anderen te begrijpen en met anderen te communiceren, Het stelt ons in staat verschillende gemoedstoestanden te herkennen, verschillen in temperament te onderscheiden, maar ook verschil in beweegredenen en vaardigheden te kunnen vaststellen. Tevens behelst het de vaardigheid om relaties met anderen aan te gaan en te onderhandelen en ook om verschillende rollen in een groep te kunnen aannemen. Mensen met een hoge interpersoonlijke intelligentie zijn mensen die in staat zijn zich betrokken te voelen bij anderen en het beste in de ander naar boven weten te halen.
Interpersoonlijk intelligent zijn mensen die: andere mensen begrijpen en respecteren, leiding kunnen geven aan mensen, conflicten kunnen oplossen, leren door het contact met anderen, het prettig vinden met anderen samen te zijn.
2. Het uitgekeerde voelen
Het gevoelsvermogen is de zin voor liefde en goedheid. Door eenzijdige ontwikkeling van het voelen en de uitgekeerde instelling wordt de werkzaamheid van het voelen gericht op anderen in de wijde omgeving (de verpleegkundige, de verzorger).
De kenmerkende persoonlijkheidstrek is, dat de gevoelens worden geuit in de vorm van gevoelsoordelen, dat er wordt gestreefd naar aanpassing en overeenstemming, naar dienstbaarheid en samenwerking met anderen; en dat het handelen is gericht op verzorgen, begeleiden en aanmoedigen.
Het waarnemen en willen kunnen ontwikkeld zijn, maar worden grotendeels door het uitgekeerde voelen bepaald. De tegendelen, het denken en de ingekeerde instelling zijn in deze persoonlijkheid het minst ontwikkeld, waardoor een andere kenmerkende trek een zekere beïnvloedbaarheid is, doordat de zekerheid van het denken ontbreekt, wat innerlijke onzekerheid en gebrek aan vertrouwen kan veroorzaken.

7. Intrapersoonlijke intelligentie
In de kern van onze innerlijke wereld huizen de krachten [vermogens] waarop we kunnen terugvallen om onszelf en anderen te begrijpen, om plannen te maken, om ons bepaalde zaken voor te kunnen stellen en om problemen op te lossen. Hier vinden we ook de persoonlijke bekwaamheden als motivatie, besluitvaardigheid, ethiek, integriteit, empathie en de liefde voor de ander [de vermogens]. Er is een sterk ontwikkeld gevoel voor normen waarden en overtuigingen. Zonder deze innerlijke bronnen is het moeilijk een zinnig bestaan op te bouwen en een waardevol leven te leiden. Bij intrapersoonlijke intelligentie draait alles om gedachten en gevoelens.
Intrapersoonlijk intelligent zijn mensen die: tijd nodig hebben om informatie te verwerken en te reflecteren, kunnen nadenken over zichzelf, introspectief zijn, sterke meningen en opvattingen hebben, zichzelf goed kennen, tijd voor zichzelf nodig hebben.
7. Het ingekeerde denken
Het denkvermogen is de zin voor waarheid en juistheid. Door eenzijdige ontwikkeling van het denken en de ingekeerde instelling wordt de geestelijke werkzaamheid gericht op het overdenken van onderwerpen, die zich in de binnenwereld bevinden (de wijsgeer, de zelfstandige werker).
De kenmerkende persoonlijkheidstrek is, dat de voortbrengselen van het denken, de gedachten, in de eigen binnenwereld worden uitgebouwd tot een wijsgerig denkstelsel, dat slechts wordt geuit als anderen ernaar vragen. Er is rust nodig om goed na te kunnen denken en er wordt pas wat gezegd als alles grondig is overdacht, wat een bedachtzame zwijgzaamheid tot gevolg heeft. Er wordt gestreefd naar verdieping van het inzicht en naar zelfbespiegeling.
Het waarnemen en willen kunnen ontwikkeld zijn, maar worden grotendeels door het ingekeerde denken bepaald. De tegendelen, het voelen en de uitgekeerde instelling zijn in deze persoonlijkheid het minst ontwikkeld, waardoor er een afkeer bestaat van persoonlijke betrokkenheid en de houding naar de ander toe afstandelijk tot ongevoelig kan zijn.

8. Ecologisch-naturalistische intelligentie
Mensen die deze vorm van intelligentie in hoge mate hebben ontwikkeld zijn geboeid door alles wat groeit en bloeit. Zij kennen de bijzonderheden van de samenhang in de natuur. De perceptuele [waarnemende] vaardigheden die behoren bij deze vorm van intelligentie stellen de mens in staat te vergelijken en te ordenen, te waarderen en te herwaarderen. Door onze omgeving te herkennen en te benoemen, brengen we structuur aan, waardoor we verbanden gaan zien in het ecosysteem [omgeving]. Hierdoor worden begrippen ontwikkeld die de mens helpen de wereld te leren kennen [waarnemen].
Ecologisch-naturalistisch intelligent zijn mensen die: goed kunnen waarnemen, daardoor zich bewust zijn van hun natuurlijke omgeving, natuurverschijnselen kunnen begrijpen, verschillende plant- en diersoorten te kunnen onderscheiden, goed kunnen sorteren, van tuinieren en van dieren houden.
5. Het uitgekeerde waarnemen
Het waarnemingsvermogen is de zin voor werkelijkheid (echtheid) en schoonheid. Door eenzijdige ontwikkeling van het waarnemen en de uitgekeerde instelling wordt de aandacht daardoor vrijwel geheel op de buitenwereld gericht (de leraar, de levensgenieter, de kunstenaar).
De kenmerkende persoonlijkheidstrek is aandacht te hebben voor alles wat er in de omgeving gebeurt door een zekere weetgierigheid en nieuwsgierigheid. Er bestaat de behoefte veel mensen te ontmoeten en te streven naar afwisseling in de omgeving om veel ervaringen op te doen; en daardoor van het leven te genieten in allerlei vormen, van zuiver zintuiglijk genot tot hoogstaand kunstzinnig genot. Er is niet alleen veel aandacht voor de omgeving, maar er bestaat ook de behoefte de aandacht van anderen op een bepaald onderwerp te richten en op zichzelf door een zekere overdrijving.
Het denken en voelen kunnen ontwikkeld zijn, maar staan in dienst van het uitgekeerde waarnemen. De tegendelen, het willen en de ingekeerde instelling zijn in deze persoonlijkheid het minst ontwikkeld, waardoor een andere kenmerkende trek een zekere onmatigheid en ongeduld is, en afkeer van de eigen binnenwereld.

9 Het innerlijke evenwicht (de alleskunner, de bemiddelaar) (niet bij Gardner)
a. In de onontwikkelde toestand kan de persoon met iedereen meedenken en meevoelen, daardoor moeilijk een eigen standpunt bepalen en lang twijfelen om een besluit te nemen; zich in álle anderen verplaatsen, daardoor met niemand ruzie maken, maar ook niemand de waarheid zeggen; anderen zonder vooroordelen of vooringenomenheid aanvaarden, ook als het vanwege hun gedrag beter zou zijn afstand te nemen; het iedereen naar de zin willen maken en voor alles openstaan, maar ook een meeloper zijn, zowel met het goede als het slechte; een allemansvriend zijn die met alle winden meewaait; weliswaar worden gekenmerkt door een innerlijke rust, maar in het geval van de onontwikkelde toestand toch nietszeggend zijn; zoveel mogelijkheden hebben dat geen keuze kan worden gemaakt en uiteindelijk niet een van de vele mogelijkheden wordt benut en daardoor toch mislukt.
b. In een meer ontwikkelde toestand is deze persoon een goede bemiddelaar en vredestichter, doordat hij of zij zich in beide partijen kan verplaatsen en op hun waarde kan beoordelen; iemand die boven de partijen blijft staan doordat die niet meer tot een bepaalde eenzijdigheid kan terugkeren; iemand met een brede belangstelling; iemand die zich naar meerdere zijden ontwikkelt, veel zaken aanpakt en tot een goed einde brengt, en slechts voor weinig dingen afkeer voelt. Toch kan het ook in deze ontwikkelde toestand voorkomen dat het door de veelheid van mogelijkheden moeilijk is een keuze te maken, waardoor het lang kan duren voordat een persoon met een dergelijke persoonlijkheid een besluit neemt en uitvoert, en de persoonlijke ontwikkeling traag op gang komt.
c. De persoonlijkheid van de geheel tot ontwikkeling gekomen persoon wordt gekenmerkt door het evenwichtige en bewuste gebruik dat de geest van de vier vermogens en de beide instellingswijzen heeft leren maken. Niet één van de vermogens komt op eenzijdige wijze in de persoonlijkheid tot uiting. De geestelijke werkzaamheid en het daaruit voortkomende gedrag wordt daardoor gekenmerkt door:
- de zin voor schoonheid en echtheid van het waarnemen,
- het streven naar waarheid en inzicht van het denken,
- de liefde, goedheid en saamhorigheid van het voelen,
- en door de daadkracht en volharding van het willen;
- daarnaast door de gemeenschapszin die bij de uitgekeerde instelling hoort
- en de zelfbezonnenheid van de ingekeerde instelling;
- de ontwikkelde vermogens komen ingekeerd tot uitdrukking in het geweten: in zelfbeschouwing, redelijke en zedelijke zelfbeoordeling en zelfbeheersing;
- en uitgekeerd in de deugden: uit liefde aandacht, begrip en geduld hebben met medemensen.


Rekening houdend met het onderscheid dat Gardner van buitenaf de uitingen van de geestelijke vermogens bekijkt en dan tot de kern ervan tracht te komen om die te beschrijven, en in geestkunde de geestelijke vermogens van uit hun kern, de werkzame menselijke geest beschrijft, is er in grote lijnen, maar wel met andere bewoordingen, een overwegende mate van overeenkomst te bespeuren tussen de bevindingen van Gardner in de dagelijkse praktijk en die van geestkunde in de beschrijving van de vermogens vanuit de geestelijke kern.


terug naar de woordenlijst X

terug naar het weblog







^