zelfvermenigvuldiging


Het meest wezenlijke van wat mij in de geestelijke wereld ooit is getoond, is de zelfvermenigvuldiging van God, in de ongevormde oertoestand én in de gevormde toestand… in de vorm van een gezin.
De kortste samenvatting van deze geestelijke ervaringen is:

Gods 'algeest-geest' ben ik, (1)
mijn vader-moeders godenzoon. (2)

1. De ongevormde oertoestand
Deze eerste godservaring begon, doordat ik als geest tijdens mijn gebed door begeleiders in vervoering werd gebracht en buiten mijn stoffelijke levensvorm als een vonkje geest in een geestelijke wereld terechtkwam. Die werd door een aangenaam, geestelijk donker en geestelijke koelte gekenmerkt, die de kenmerken waren van een diepe rust. Deze diepe rust deed zich aan mij voor als een aanwezigheid, een zelfstandigheid, die zich met mij verbond en die mij liefdevol liet delen in haar rust. Die verbondenheid bracht mij in een verheven geestestoestand van een uiterst zelfbewustzijn als menselijke geest.
Daarna kwam uit de rust een beweging voort, die werd gekenmerkt door een lichtende warmte, die blijkbaar daarvoor in de rust ook zelf tot rust was gekomen. Ook de beweging deed zich aan mij voor als een aanwezigheid, als een zelfstandigheid, die mij liefdevol liet delen in zijn beweging, wat een vreugdevolle ervaring tot gevolg had.

Toen de rust en de beweging zich beiden als zelfstandigheden aan mij hadden voorgedaan, verenigden zij zich weer met elkaar, waarbij de beweging de rust doordrong en de rust liet zich doordringen, het licht doordrong het donker en het donker liet zich doordringen, de warmte doordrong de koelte en de koelte liet zich doordringen. Er was sprake van een evenwichtige samenwerking, een doordringende en een doordringbare, geestelijke werkzaamheid van beiden.
Daardoor kwamen zij in een nieuwe evenwichtstoestand, waarbij nu de rust en haar donkere koelte in de beweging en zijn lichtende warmte was opgegaan tot een nieuwe eenheid van tegendelen: er had een ompoling plaatsgevonden en ik ervoer hun eenheid als een verkoelende warmte! Hun verenigde toestand strekte zich voor mijn geestesoog uit in de eeuwige oneindigheid als een zee van geestelijk licht en geestelijke warmte. Voor mij was dit de goddelijke algeest.

Tijdens die nieuwe toestand van vereniging van de rust en de beweging ontstond er als het ware in hun midden een verdichting van het geestelijke licht tot wat er uitzag als een wolkje van licht, maar waarin dus ook het donker aanwezig was. Daarna vloeide er uit de algeest warmte naar die wolk toe, met daarbinnen de koelte, die zich als een innige liefde in die wolk verdichtte en zich met het licht tot een eenheid vermengde. Na de aanvankelijke rust begonnen licht en warmte binnen die bolvormge wolk zacht te wervelen en daardoor kwam die wolk tot leven.
Toen werd mij als de waarnemende geest duidelijk gemaakt: je hebt de geboorte van jezelf als geest door verdichting uit de goddelijke algeest mogen zien. En ik besefte: die geest, door verdichting zowel uit als in de algeest, dat was ik.
Ik had een blik mogen werpen in het wereldgeheugen van de goddelijke algeest. Daarbij had ik mogen zien, hoe Gods denkbeeld over zichzelf, Gods zelfbeeld, in de vorm van een verdichte wolk van licht, door Gods instromende, verwarmende liefde, als mijzelf tot leven was gekomen.

2. De gevormde toestand
Mijn tweede godservaring maakte ik veel later mee in een zeer levendig visioen. Het voertuig voor deze ervaringen is de geestgedaante. Ik loop door een oeroud bos over een brede boslaan met aan weerszijden prachtige, hoge bomen. De hemel begint echter te betrekken, ik zie donkere wolken verschijnen en het begint heftig te onweren, waarbij de donder op een bijzonder indrukwekkende wijze en langdurig langs de hemel rolt. Ik ga meteen op de grond liggen, maar het is al te laat, er is een verbinding met de bliksem, want ik kom onder stroom te staan en mijn haren staan recht overeind.
Onmiddellijk daarna bevind ik mij in een soort huis in het bos. Ik sta in het midden van een ruime kamer, waarvan ik echter de muren niet zie. Opmerkelijk is dat het nu de ruimte vóór mij is, die in het licht is, terwijl de ruimte achter mij een schaduwrijke koelte is.

Op een bank (een zitmeubel voor een gezin) die schuin voor mij aan de rechter kant staat, zie ik God als mijn vader op die bank zitten. Ik ben blijkbaar zijn kind, want hij heeft mij als een kind op zijn schoot. Ik sta met mijn voeten op zijn knieën en houd mijn handen op zijn schouders. Ik zie mijzelf als een ongeveer drie-, vier-jarig jongetje.
Ik, in mijn húidige toestand, in het midden van die kamer, stel dan de vraag waar God als mijn moeder is. Ik krijg de ingeving dat ik mij moet omdraaien en dan zie ik links, schuin achter mij God als mijn moeder staan, het hoofd licht gebogen en gekleed als een Griekse godin.
Deze godservaring vond plaats in de gevórmde toestand in een menselijke gestalte. Weer is er een eenheid van tegendelen, want God als mijn vader bevindt zich vóór mij aan de rechter kant en in het licht, terwijl God als mijn moeder zich áchter mij aan de linker kant en in de schaduw bevindt. Ik ervoer mijzelf als mijn vader-moeders godenzoon.

Jaren later ben ik zelf al aanwezig in die bewuste ruimte en nu dalen God als mijn vader en moeder, links van mij, uit de hoogte naar mij af. Zij gaan links van mij zó naast mij staan, dat wij ieder op de hoek van een gelijkzijdige driehoek staan. Wij kijken naar beneden en zo wordt aan mij onze wezenlijke gelijkwaardigheid getoond.
Nog weer later dalen zij weer af naar diezelfde ruimte en komen zij - met een sierlijke beweging - zó bij mij staan, dat God als mijn vader vóór mij staat en God als mijn moeder áchter mij. Tussen God als mijn vader en mij is een zekere ruimte, er is enige afstand (verstandelijkheid), terwijl God als mijn moeder dicht achter mij is komen staan, voorover gebogen en met haar armen beschermend half om mij heen (in dezelfde houding als ik als haar kind tijdens de allereerste ervaring op de knieën van mijn vader stond). Ik zie haar niet, maar voel haar liefdevolle aanwezigheid.

3. In de geestelijke wereld mocht ik meemaken, wat in Genesis 1:26-27 beschreven staat:
'En de Èlohîm zeiden: "Laten wij mensen maken naar ons beeld, naar onze gelijkenis... " En de Èlohîm schiepen de mens naar hun beeld; naar hun beeld schiepen zij de mens: man en vrouw schiepen zij hen.'
Het verschil is dat bij mijn ervaringen mijn tweelinggeest, de vrouw die ooit tegelijk met mij uit God is voortgekomen, zoals Adam en Eva, tijdens deze ervaringen niet door mij werd (of mocht worden?) gezien. Maar wat ik wel had mogen meemaken, is Gods zelfvermenigvuldiging, zoals die aan het begin van de Bijbel in Genesis beschreven staat.

Van de zeven kenmerken van het leven: voeding, beweging, groei, ademhaling, uitscheiding, waarneming en voortplanting, is de laatste, de zelfvermenigvuldiging het enige kenmerk, waarvoor er twee nodig zijn, man en vrouw (behalve bij de eencelligen). Van God kregen Adam en Eva als eerste meteen de aansporing van het door God aan hen geschonken voortplantingsvermogen gebruik te maken.
In Genesis 1:28 is immers te lezen: 'Hij zegende hen en zei tegen hen: "Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag..."' Wat God ooit voor hen had gedaan, zichzelf vermenigvuldigen, dat raadde God Adam en Eva aan ook te doen, door zijn voorbeeld te volgen en van dat goddelijke vermogen gebruik te maken en zich voort te planten... blijkbaar een wezenlijk, goddelijk vermogen!

4. Aan mij werd getoond, dat God eerst het licht verdichtte tot een bolvormige wolk en dat die later door het instromen van warmte tot leven werd gebracht als menselijke geest. Bij de schepping van de stof voor de aarde, die van tevoren, blijkbaar doelgericht, door God als woonplaats voor de mens werd geschapen, werden weliswaar ook licht en warmte verdicht, maar bleven die verdichtingen gescheiden van elkaar. De verdichtingen van het licht tot 'deeltjes' werden de fermionen: de deeltjes die de bouwstenen van atomen zijn: protonen, neutronen en elektronen. De verdichtingen van de warmte werden de bosonen: de 'deeltjes' die de krachten zijn, die in het atoom de fermionen bij elkaar houden, zoals: fotonen, gluonen en W- en Z-bosonen. Door die blijvende gescheidenheid van licht en warmte is de stof op zichzelf levenloos gebleven, maar wel, net als de menselijke geest, ook door verdichting van licht en warmte uit de goddelijke algeest afkomstig.

Daardoor is het stoffelijke lichaam de menselijke geest ook heel vertrouwd. Daardoor kan de geestestoestand van onbewuste vereenzelviging ermee, door de overdracht van aandacht en toewijding erop, ook zó volledig zijn, dat de geest er hier van overtuigd is zélf dit lichaam te zíjn en het bestaan van zichzelf als geest te ontkennen.
Doordat ook niets in dit stoffelijke bestaan de geest aan zichzelf herinnert, kan de menselijke geest hier in een toestand verkeren helemaal aan zichzelf overgelaten te zijn. Daardoor bestaat hier de vrijheid van keuze, de vrijheid de geestelijke vermogens zelfstandig te gebruiken, in zichzelf eigen beslissingen te vormen en uit te voer... en zo de geestelijke vermogens bewust en beheerst te leren gebruiken, zonder zich door iets of iemand aangespoord te voelen.

5. Daar zelfvermenigvuldiging Gods werkwijze is, werd niet alleen de mens, maar ook de stóffelijke wereld zo geschapen, waarbij de vermenigvuldiging van fermionen en bosonen uit de goddelijke algeest zo snel verliep, dat er natuurwetenschappelijk na het begin van de schepping, van een plotselinge 'inflatie', een opblazing wordt gesproken. Die was zo krachtig, dat de gevolgen ervan nog steeds als de 'achtergrond ruis' herkenbaar is. De aanvankelijke eenheid van licht en warmte in Gods geest werd tot een veelheid van gescheiden deeltjes en krachten, die nu samen de atomen en moleculen van de stoffelijke schepping uitmaken.
De kwantumfysica heeft laten zien, dat die atomen niet zo vast en stevig zijn als onze zintuigen ons willen doen geloven en dat er eerder sprake is van een onzekere, wisselende golf-deeltjedualiteit, en met die halve toestand tussen golf en deeltje, denkt God deze wereld. Wij leven in Gods gedachtenwereld die een zekere vastheid heeft verkregen.
Daardoor wordt aan de menselijke geesten de gelegenheid geboden in deze wereld in een toestand te verkeren, dat de menselijke geest in vrijheid en uit eigen keuze eraan kan werken, zichzelf meester te worden (maar in stilte daarbij vanuit de geestelijke wereld begeleid). Zolang dat nog niet is bereikt en de mens daardoor nog niet is geworden, wat het zou kunnen zijn, wordt er door de mens op een overeenkomend onvolmaakte wijze met de geestelijke vermogens en met het goddelijke vermogen zichzelf te vermenigvuldigen, omgegaan. Voor die groei van het godenkind naar geestelijke volwassenheid, is de aarde een proeftuin.

Toevoeging: De natuurwetenschappen gaan ervan uit dat het hele heelal aanvankelijk in een ruimte ter grote van een tennisbal was samengeperst, maar hebben die gedachte terecht een 'singulariteit' genoemd: een 'vreemdheid'. Het stoffelijke heelal zou dan immers zijn begonnen uit iets, wat in feite met een 'zwart gat' overeenkomt. Zo'n zwart gat ondergaat niet de noodzakelijke 'inflatie' om in de kosmos op planeten gedurende enige tijd bewoonbare toestanden te laten ontstaan, maar verdampt langzaam maar zeker door de z.g.n. Hawkingstraling.
Echter, door de geestestoestand van onbewuste vereenzelviging met dit bestaan, wordt slechts de stoffelijke helft van Gods schepping gezien en daardoor is het begrijpelijk dat men door natuurwetenschappelijke redeneringen op een 'vreemdheid' is gestuit.


terug naar de woordenlijst Z

terug naar het kwantumfysische atoommodel

terug naar het weblog







^