De woordstam 'ghei-'


Een uitgebreide etymologische beschouwing van de woordstam 'ghei-' i.v.m. het woord 'geil', dat oorspronkelijk de betekenis 'levenskracht', 'levendigheid' en 'hevig bewegen' had.

1. Prisma Woordenboek
geil bijvoeglijk naamwoord
1 seksuele prikkelingen voelend, naar seks verlangend, wellustig
informeel 'een geile beer': man die erg op seks gericht is
'geil zijn op iemand': seksueel opgewonden raken van iemand
2 seksuele prikkelingen opwekkend: geile foto's, een geil rokje

2. Middelnederlandsch Woordenboek
Geil (geel), bnw. Ohd. geil, keil; mhd. mnd. de. hd. geil; ags. gâl; osa. gêl; ndl. geil (Ndl. Wdb. 904); got. gails, uit gailjan op te maken.

1) Vroolijk, lustig, in goeden zin. Van personen en van de gemoedsstemming. God geve hem heil met vruechden geil wie metten vrauwen hoven, OV. Lied. e. G. 123, 22. - Zie ook Ndl. Wdb. op gala en galant, en vgl. de aan denzelfden stam ontsproten fransche woorden galant, regaler, gaillard en galon.

2) Weelderig, dartel, wellustig, wulpsch, in ongunstigen zin. Kasteie dinen lichame, alse hi te geel es, ende dwengene met arbeide, ende slagene vaste, ont hi kent, dat hi der selen knegt is, Limb. Serm. 102a. - Vgl. ook geilicheit.

3) Met eene bep. met op: belust op. Uten vier ambachten wasser een deel, die op tie Vranken waren geel (die op de Franschen los wilden stormen, fr. qui en voulurent aux Français), Velth. IV, 32, 22. Vgl. onze uitdr. 'op iets geilen' (Ndl. Wdb. 909) en vooral boven galen.

3. Van Dale - Etymologisch Woordenboek
gei, gaai [dartel] middelnl. gay, gaey [opgewekt, lustig, levendig], oudfr., fr. gai, een germ. woord, vgl. oudhd. gahi, middelhd. gach [snel, stormachtig] (hd. jah) - gay.

geil [wulps] middelnl. geil, geel [vrolijk, wulps, vruchtbaar], oudsaksisch gêl [overmoedig, vrolijk], oudhd. geil [vol levenskracht, dartel], oud-eng. gal [dartel, lichtzinnig], gotisch gailjan [verblijden};
buiten het germ. litouws gailus [opvliegend], oudkerkslavisch (d)zéi [zeer], oudindisch hela [lichtzinnigheid].

geiser, warme springbron, waterverwarmingstoestel
ijslands geysir [de naam van een bepaalde springbron met de betekenis de gutser, de spuiter], van geysa [gutsen, omhoog spuiten], oud-noors gjosa [idem], frequentatief van gjota [gieten].

4. J. de Vries, F. de Tollenaere - Etymologisch Woordenboek
geil 'wulps', mnl. gheil, gheel, vgl. os. gêl 'vrolijk, overmoedig', oe. gâl 'dartel, lichtzinnig', ohd. (nhd.) geil levenskrachtig, dartel, overmoedig', got. gailjan 'verblijden'.
Verder zijn te vergelijken lit. gailus 'scherp, driftig' en oind, hêla- 'lichtzinnigheid'.

5. ChatGPT
Hier volgt een uitgebreide, wetenschappelijk neutrale bespreking van de etymologie van het Nederlandse woord 'geil'. (Door mij bijgewerkt)

5.1 Inleiding
Het Nederlandse woord 'geil' behoort tot die categorie woorden, waarvan de betekenis door de eeuwen heen sterk is verschoven en uitgebreid. Tegenwoordig wordt 'geil' vooral geassocieerd met seksuele begeerte of opwinding, maar deze hedendaagse betekenis is slechts één fase in een lange semantische ontwikkeling.

De etymologische studie van een woord als 'geil' vereist een systematische benadering:
1. een analyse van de oudst bekende schriftelijke voorkomens,
2. vergelijking met verwante Germaanse talen,
3. reconstructie van mogelijke Indo-Europese wortels,
4. een beschrijving van de semantische verschuivingen door de tijd.

5.2 Oudste vormen in het Nederlands
De vroegste voorkomens van 'geil' in het Middelnederlands (ca. 1200–1500) laten een heel andere betekenis zien dan de hedendaagse.
In Middelnederlands woordenmateriaal betekende 'gêl' of 'geil' vooral:
- 'weelderig, vruchtbaar, sappig, uitbundig groeiend' (bij planten, bomen, velden).
- Bijvoorbeeld: 'die geile weide': de weelderige weide.
- Het woord had daarnaast een toepassing op mensen en dieren in de betekenis van:
'levendig, vrolijk, uitgelaten, dartel'.

Pas later begon er een metaforische koppeling te ontstaan met 'drift, wellust, seksuele begeerte'.

5.3 Verwante vormen in andere Germaanse talen
Het Nederlandse 'geil' heeft nauwe verwanten in het Duits en Engels.
- Oudhoogduits: 'geil': vrolijk, uitgelaten, levendig; ook weelderig (van planten).
- Middelhoogduits: 'geil': losbandig, zintuiglijk, gulzig.
- Modern Duits: 'geil' kende eeuwenlang de betekenis 'lustig, dartel, wellustig', maar kreeg vanaf de 20e eeuw (vooral in jongerentaal) de positieve betekenis 'fantastisch, gaaf, cool' ("Das ist geil!").
- Oudengels: 'gâlig' (afgeleid van 'gâl') betekende: wellustig, losbandig, overspelig. Het woord 'gale' leeft nog voort in modern Engels in uitdrukkingen als 'gallant' en het archaïsche 'gay' (dat oorspronkelijk 'vrolijk, uitgelaten, losbandig' betekende, en later een seksuele connotatie kreeg).
- Oudsaksisch en Oudfries kennen vergelijkbare vormen.

5.4 De Proto-Germaanse wortel
Taalkundigen reconstrueerden een Proto-Germaanse voorvorm:
'gailaz': vrolijk, uitgelaten, dartel, wellustig.
Deze is verwant met Oudengels 'gâl': wellustig, losbandig, en Oudnoords 'geipr' = spot, scherts.

5 Indo-Europese achtergrond: 'ghei-'
De Germaanse woordvormen worden doorgaans verbonden met de Indo-Europese wortel 'ghei-\'ghî-', met betekenissen als 'schijnen, gloeien, verlangen, hevig bewegen'.
Semantisch is dit goed te verklaren: woorden die oorspronkelijk 'levendig, vurig, gretig' betekenden, konden zich ontwikkelen naar 'seksueel begerig'.

5.6 Semantische verschuiving
De ontwikkeling van 'geil' kan als volgt worden geschetst:
1. Oorspronkelijk (Germaanse tijd): vrolijk, levendig, dartel, gretig.
2. Middelnederlands: weelderig groeiend, vruchtbaar; bij mensen en dieren: uitgelaten, losbandig.
3. Vroegmodern Nederlands (16e–18e eeuw): nadruk op 'zintuiglijke begeerte, wellust, gulzigheid'.
4. 19e–20e eeuw: verschuiving naar specifiek 'seksuele opwinding' (in de omgangstaal, soms grof of vulgair gebruikt).
5. Laat-20e eeuws Duits (invloed op Nederlands): uitbreiding naar de betekenis 'gaaf, fantastisch', vooral in jongerentaal ("Dat is echt geil!"). In het Nederlands is dit laatste gebruik minder wijdverspreid, maar wordt wel begrepen.

5.7 Dialectale en culturele varianten
In Nederlandse dialecten behield 'geil' vaak langere tijd de oorspronkelijke agrarische betekenis van 'weelderig, sappig, mals':
'geile grond': vruchtbare grond
'geil gras': mals gras, goed veevoer
In die context had het woord geen seksuele lading, wat aantoont hoe sterk context de interpretatie bepaalt.

5.8 Culturele en maatschappelijke perceptie
De ontwikkeling van 'geil' toont een typisch voorbeeld van 'pejoratie en taboeverschuiving'.
- Een neutraal woord (vruchtbaar, levendig) werd gekoppeld aan geslachtsdrift.
- Seksualiteit werd eeuwenlang sociaal en religieus beladen, waardoor woorden die ermee geassocieerd werden, vaak als grof of vulgair werden ervaren.
- In jongerenculturen ontstaat echter vaak een herwaardering: woorden met een negatieve bijklank worden juist weer positief gebruikt ('geil!': fantastisch, maar ook: 'koel' werd 'cool!').
Dit sluit aan bij een breder patroon: ook woorden als 'gaaf', 'vet', 'sick' ondergaan dergelijke betekenisverschuivingen.

5.9 Conclusie
Het woord 'geil' is een duidelijk voorbeeld van hoe taal door de eeuwen heen verandert en hoe betekenissen van neutraal naar taboe en weer naar positief kunnen veranderen.
- Oorsprong: Proto-Germaans 'gailaz': levendig, vrolijk, uitgelaten
- Middelnederlands: vruchtbaar, weelderig, dartel
- Moderne betekenis: primair seksueel opgewonden; in informele taal soms ook 'fantastisch, gaaf' (onder Duitse invloed).
De etymologie toont de dynamiek van taal: betekenissen zijn nooit statisch, maar bewegen mee met culturele waarden, taboes en creatieve herinterpretatie door sprekers.

Zon en chakra's
God verschijnt in het andere leven
aan de hemelse engelen als de Zon
en aan geestelijke engelen als Maan.
Emanuel Swedenborg
Hemelse Verborgenheden 2776
Zoals uit bovenstaande blijkt, hangt de woordstam 'ghei-' ook samen met de kleur geel, die ook 'levendigheid', 'vrolijkheid' en 'blijdschap' weergeeft. Ook de levendige geest zou dan door die gele kleur worden gekenmerkt, wat leidt tot het verschijnsel, dat de geest in de literatuur met de gele zon wordt verbonden.
Door de ziel heen komen de chakra's met de kleuren van de regenboog naar buiten. De derde chakra van onderen is de navelchakra, die niet alleen door de kleur geel wordt gekenmerkt, maar ook door de wilskracht, de levenskracht. De klier met inwendige hormoonsecretie die met de navelchakra samenhangt, de alvleesklier, beheerst namelijk de glucosestofwisseling met de hormonen insuline en glucagon; en glucose is de energiedrager die de spieren nodig hebben om het lichaam zich te laten bewegen, levendig te zijn.


terug naar deel 2 Geest, ziel, lichaam

terug naar het weblog







^