Het Hebreeuwse alfabet


De letters van het Hebreeuwse alfabet vormen in
feite een beeldentaal. Om die beeldentaal te
kunnen begrijpen, is het nodig analogisch, dat is:
overeenstemmend te denken.
(Andere beeldentalen zijn b.v. Chinees en Japans,
alleen vormen de beelden daar hele woorden.)

Die beeldentaal geeft onder andere de geestelijke
ontwikkelingsweg van de mens weer, de weg van
zelfverwerkelijking en hereniging.
Hieronder volgt een analogische verhandeling over
die geestelijke betekenis van de eerste tien letters
van het Hebreeuwse alfabet.

Inhoud

Inleiding
1. De aleph
Samengestelde vorm
Het '1-2-1 principe'
2. De bêth
3. De gîmel
4. De daleth
5. De
6. De waw
7. De zajîn
8. De chêth
9. De têth
10. De jôd
Samenvatting
Literatuur
 

Inleiding
a. Het Hebreeuwse alfabet: letters, cijfers én tekens
Het Hebreeuwse alfabet neemt een bijzondere plaats in tussen de andere alfabetten, want:
- het bestaat niet alleen uit 22 letters, waarmee kan worden geschreven,
- maar de letters zijn ook cijfers, waarmee kan worden geteld;
- daarnaast zijn de letters ook tekens die een zinnebeeldige betekenis hebben,
zij vormen een beeldentaal, die een diepere betekenis uitbeeldt
- met namen die naar die betekenis verwijzen; en
- ten slotte hangen de geestelijke betekenissen van de eerste tien letters, in de alfabetische volgorde met elkaar samen: zij vormen een reisbeschrijving van tien stappen of treden op de levensweg, de geestelijke ontwikkelingsweg die de mens in dit bestaan begaat.

De mens vertrekt uit zijn oorsprong, aleph
- en treedt bij bêth het stoffelijke bestaan binnen
- om bij gîmel een leerzame tocht door dit bestaan te maken,
- waardoor die bij daleth op zichzelf terug wordt geworpen
- en bij leert dit bestaan te zien vanuit de kern van zichzelf,
- waardoor bij waw het verlangen opkomt naar de bron terug te keren
- en bij zajîn daarvoor een levensbeschouwing wordt gevormd,
- die tot gevolg heeft dat bij chêth een ommekeer plaatsvindt, die bij
- têth leidt tot voltooiing door het evenwicht tussen denken (zajîn) en voelen (waw),
- waardoor bij jôd de laatste stap
- naar de hereniging met aleph kan worden gezet.

De beschreven betekenissen van de letters zullen in het hiernavolgende worden besproken.
De strekking van deze alfabetische en rekenkundig kloppende ontwikkelingsweg komt overeen met de betekenis van Jezus' vergelijking van de Verloren Zoon (Lukas 15:11-32):
(1) de zoon besluit zélf het ouderlijke huis te verlaten en de vader belet hem dat niet, (2) hij doet eigen, leerzame ervaringen op in de wereld, (3) hij komt door tegenslagen tot bezinning en (4) neemt zélf het besluit naar huis terug te keren (het woord 'religio' betekent: hérverbinding).
Jezus’ Verloren Zoon (en dat zijn wij allen) beschikt over een vrije keuze en moet door eigen ondervinding met de gevolgen van die keuzes, leren, daardoor groeien en ten slotte besluiten terug te keren op zijn pad!
Wijs worden door te leren van de gevolgen van eigen besluiten en daden, is de beste leermeester en is Jezus' leermethode. Bij die methode is het vanzelfsprekend dat er ook fouten kunnen worden gemaakt en hoe groter de fout, hoe leerzamer de ervaring. De leerling wordt door fouten op zichzelf teruggeworpen en leert zo zichzelf kennen.
In verband met die leermethode wordt de menselijke geest in dit bestaan, in deze leerschool, door zich hier met zijn stoffelijke levensvorm te verbinden, schijnbaar aan zichzelf overgelaten om zelfstandig besluiten te kunnen nemen en daarvan te leren.

b. De cijfers en gematria
Zoals gezegd geven de Hebreeuwse lettertekens ook de cijfers weer. De kenners van het Hebreeuws zien daardoor niet alleen een woord staan, maar evengoed een getal... dat even belangrijk is! Dit samenvallen van letters en cijfers heet 'gematria' (Hebr. gematriya: getallenleer). Met deze getallenleer hangt een rekenkundige bewerking samen die wordt genoemd: 'gereduceerde cijfersom' (dat is het optellen van de cijfers van een getal tot er één cijfer overblijft; b.v. het getal 123 heeft de gematrische betekenis 6, want 1+2+3=6). Het is door de gematria dat een bepaalde groep letters of woorden niet alleen een taalkundige samenhang vertoont, maar evengoed een rekenkundige samenhang.

De hierboven genoemde terugkeer is door de gematria ook een eigenschap van de eerste tien letters van het alfabet, doordat de som van de tien letters/cijfers bij elkaar opgeteld 55 bedraagt: 1+2+3+4+5+6+7+8+9+10=55 en: 5+5=10 en 1+0=1, zodat de jôd (met getalswaarde 10, en daardoor gematrisch ook: 1+0=1) gematrisch met de aleph (met getalswaarde 1) door overeenstemming is verbonden en zo weer naar het begin terugkeert!
De gematria hangt niet alleen samen met de gereduceerde cijfersom, maar ook met de getaltheorie; daardoor geven de eerste tien letters/tekens van het Hebreeuwse alfabet met wiskundige zekerheid de geestelijke ontwikkelingsweg van de mens, naar de hereniging met God, weer.
(Onderzoek naar het rekenkundige inzicht bij baby's en peuters laat zien, dat rekenen met getallen de mens is aangeboren; het vermogen om te kunnen tellen bestaat al voordat het kindje over een taal beschikt; die taal is niet aangeboren, maar moet worden aangeleerd).

c. Woordafleiding
De genoemde geestelijke betekenis van de Hebreeuwse letters/tekens is ook in de woordafleiding terug te vinden. Het woord 'hebreeuws' is afgeleid van 'eber' wat betekent: overkant of overzijde, waarmee de hemel wordt bedoeld: Gods wereld (vroeger: 'gene zijde'). Het Hebreeuws wordt door joodse geleerden gezien als een taal die uit de hemel afkomstig is, die niet alleen een omschrijving geeft van God, de mens en de aarde als leerschool, maar die de mens door die leerschool heen ook de weg terug naar God wijst. Het Hebreeuws vormt een brug tussen de geestelijke en stoffelijke wereld, werelden die in de Tenach - het boek dat in het Hebreeuws is geschreven - nog nauw met elkaar zijn verbonden.
In de Tenach (het Oude Testament) wordt de geschiedenis van het joodse volk beschreven vanuit een geestelijk gezichtspunt. Door middel van ingevingen, dromen, visioenen en ingrepen vanuit de geestelijke wereld door Gods heilige geest en Gods engelen, wordt het volk ertoe aangezet naar de wetten van Mozes te gaan leven om zo een geestesgesteldheid te bereiken... waardoor uiteindelijk Gods heilige geest zelf door Maria heen als Jezus te midden van dat volk op aarde kon worden geboren.

Het woord voor 'taal' is in het Hebreeuws 'safah', dat ook 'oever' betekent. Het woord 'iwri' voor het Hebreeuws zelf betekent ook 'van de overzijde', wat volgens de joodse overlevering een aanduiding is, dat het Hebreeuws door engelen vanuit de geestelijke wereld aan het joodse volk is gegeven.
Vanuit de betekenis van het Hebreeuwse alfabet gezien, woont in de mens een afbeelding van Gods geest, maar in een toestand van aanleg (er is immers sprake van een ontwikkeling); die aanleg kan worden ontwikkeld naar een doel: de hereniging met God. Dit wordt duidelijk door Paulus, immers ook een jood, onder woorden gebracht: "Alles is uit God ontstaan, alles is door God geschapen, alles heeft in God zijn doel" (Rom. 11:36) en: "In God is alles geschapen, alles in de hemel en alles op aarde, het zichtbare en het onzichtbare, [...], alles is door God en voor God geschapen. God bestaat vóór alles en alles bestaat in God." (Kol. 1:15-17).
Iedere vorm op aarde is een openbaring van Gods wezen, niet alleen de mens zelf, maar ook de vorm van dit alfabet; en die vorm is aangepast aan de mens om een handleiding te zijn voor diens geestelijke groei.

d. Medeklinkertaal
De letters van het Hebreeuws zijn alle medeklinkers - de klinkers zijn onzichtbaar. De klinkers bestaan alleen in de geest van de lezende en sprekende mens en vormen zo ook de onzichtbare geest van de taal. Het Hebreeuws wordt van rechts naar links geschreven en gelezen. Rechts wordt gezien als de zijde waar zich de kern, de geest als het levensbeginsel bevindt en links als de zijde van de stoffelijke vorm, het lichaam als het tijdelijke voertuig, dat de geest hier omhult en waardoor de geest in de stoffelijke wereld kan bestaan en zich bewegen. Deze beweging heeft in geestelijke zin ook te maken met ontwikkeling, met groeien, dat zich eerst van rechts naar links beweegt en daarna weer terug.
Het Hebreeuwse woord voor 'links': semol, hangt samen met het woord 'simlah': jurk, kleed; m.a.w. op de aarde is het wezen van de mens door een stofkleed omhuld.

e. Davâr en logos
De in de Bijbel genoemde 'wereld van God' bestaat vóór de stoffelijke wereld, die wordt geschapen doordat het woord Gods, dat een weergave is van een denkbeeld dat door God in Gods wereld wordt gevormd (Plato's Ideeën of Oerbeelden), in deze wereld tot uitdrukking komt in een stoffelijke vorm. "In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in het begin bij God. Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat." (Joh. 1:1-3)
Het 'woord' is in het Grieks 'logos', dat meerdere betekenissen heeft, zoals: denken, besluit, woord en spreken; het betekent in feite: geestelijke werkzaamheid. Het Hebreeuwse woord voor 'woord' is: 'davâr'. Davâr betekent: 'woord', 'daad' en 'zaak' of 'ding'. Als God een woord spreekt, verschijnt er dus iets tastbaars, zoals deze wereld en daarin de mens.
Daar deze wereld door tweeheid wordt gekenmerkt en hier alles uit tegendelen bestaat, zou er ook binnen de godheid een tweeheid moeten bestaan. Dat lijkt misschien tegenstrijdig te zijn met de éénheid Gods, maar toch zijn daar meer voorbeelden van zoals de donkere wolkkolom (Gods vrouwelijke waterzijde) die overdag vóór het joodse volk uitging door de woestijn (Ex. 13:21, 14:20, 19:16-18, 33:9-11), maar die 's nachts een vuurkolom (Gods mannelijke vuurzijde) van licht en warmte bleek te zijn: wolk- en vuurkolom vormen een eenheid van tegendelen.
Volgens de joodse overlevering is die donkere wolkkolom Sjechinah: 'zij die bij ons woont', de vrouwelijke zijde van Jahweh, de vuurkolom als de mannelijke zijde.

f. De getallenleer van Pythagoras
De beschrijving van de betekenis van de eerste tien letters van het Hebreeuwse alfabet, zoals samengevat uit onderstaande literatuur, laat zien, dat hun getalsmatige betekenis geheel overeenkomt met de getallenleer, zoals die door de overlevering wordt toegeschreven aan Pythagoras.
Alle Hebreeuwse woorden zijn gegroepeerd rond bepaalde wortelwoorden of stamwoorden (meestal werkwoorden) van drie of vier letters. Door de getalsmatige eigenschappen van de letters en de daarmee rond de stamwoorden gevormde woorden, krijgen de rekenkundige betrekkingen die er daardoor tussen de woorden bestaan, de gematria, de kenmerken van een wiskundige zekerheid. Zij bevestigen de waarde van Pythagoras' uitspraak: "Alles is getal, alles hangt samen met getalsmatige verhoudingen."
Want volgens Paulus geldt voor Gods schepping: "Gods onzichtbare eigenschappen zijn vanuit de schepping van de wereld zichtbaar in zijn werken, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid zijn voor het verstand hier waarneembaar" (Rom. 1:20) en datzelfde geldt ook voor het Hebreeuwse alfabet.

terug naar de Inhoud

1. De aleph is de eerste letter van het alfabet met getalswaarde één.
De aleph (het woord aleph met 'ph' want de laatste letter is de 'pee' of 'peh') is de 'Volkomen Ene' en is daardoor de oorspronkelijke eenheidstoestand die bij God bestaat.
De oorspronkelijke betekenis van aleph is 'stierenkop', terwijl het woord 'alloeph': 'vorst', 'leidsman' betekent. Zowel de stier als de vorst zijn zij, die vooraan gaan (ook vorst hangt samen met 'vooraan staan', eerst), zij die op kop gaan (wat trouwens ook de oorspronkelijke betekenis is van 'heer' en 'vrouwe').
Daarnaast betekent het woord 'alaph' 'leren', m.a.w: geestelijke ontwikkeling.

Voluit geschreven bestaat het stamwoord van 'aleph' uit de letters aleph-lamed-pee. De getalswaarde van die letters is 1-30-80, wat opgeteld 111 is: de eerste van de eenheden, de eerste van de tientallen en van de honderdtallen; daar komt de eerste van de duizendtallen nog bij, want het woord 'eleph' met dezelfde letters, maar andere klinkers, betekent duizend.
Het woord 'aleph' wordt zo getalsmatig gekenmerkt door: 1111
Er zijn 4 enen en opgeteld geeft dat het getal 4; dat heeft volgens de gereduceerde cijfersom de betekenis: 1+2+3+4=10 en 1+0=1. Het getal 4 wijst zelf ook weer terug naar de 1.

Als de letter aleph vóór een stamwoord is geplaatst, dan heeft die aleph de betekenis 'ik'. De aleph als de klinker 'a' wordt het diepst in de keel gevormd en is zo de meest innerlijke, geestelijke klinker. Die klinker 'a' kan dus ook de betekenis van het woordje 'ik' hebben; dat is een heel bijzonder woord, want daarmee duidt de sprekende menselijke geest zichzélf aan; het woord 'ik' verwijst naar de levende kern van de mens.
In het Oudindisch is 'acham' - ook met een 'a' - het woord voor 'ik'.

De aleph is een stille 'keelklank', de onhoorbare ademstoot die de aanzet is van alle andere letters. De aleph duidt niet alleen de 'a' aan, maar ook de andere klinkers: i, e, o, u. Achter elkaar uitgesproken, klinken die als 'i-e-o-u-a': dat is de naam Jehova. Jehova is de Ene, de Eerste, God. Ook is de 'i' de klinker die vóór in de mond wordt gevormd en de 'a' het diepst in de keel; alle andere liggen daartussen en zo is het woord 'jehova' ook een klanksymbool van totaliteit (overeenkomend met het Indiase 'aum' of 'om').
De aleph is 'de eenheid in de verscheidenheid', zij staat voor 'de eenheid van het al' en in het bijzonder voor de eenheid in en met God.

terug naar de Inhoud

De samengestelde vorm van de letter aleph
Hoewel de getalswaarde van aleph één is, is de vorm toch een samengestelde letter: het is zoals gezegd een eenheid in verscheidenheid. Het beeld van aleph is namelijk (volgens onderstaande literatuur) een schuine waw (6), met rechtsboven en linksbeneden de letter jôd (10). De schuine waw verbeeldt de lopende, zich bewegende en zich ontwikkelende mens; jôd betekent hand. De twee jôds zijn het spiegelbeeld van elkaar; de jôd rechtsboven is de mannelijke, leidende hand, de andere linksbeneden is de vrouwelijke, zorgzaam geopende hand. Zij leiden en steunen de zich ontwikkelende mens, hun godenkind, op zijn of haar pad, de levensweg, die door de betekenis van de daarop volgende letters van het alfabet wordt uitgebeeld.
De letter aleph is de afbeelding van een gezin met een opgroeiend kind, dat door de beide ouders wordt begeleid!

De letter jôd heeft de volgende vorm:

De jôd is de oervorm van alle letters van het Hebreeuwse alfabet. De letters ervan hangen aan de schrijflijn die zich bóven de letters bevindt en die de grens aangeeft tussen hemel en aarde. De jôd steekt met de punt linksboven net door deze schrijflijn heen, wat de verbondenheid van al deze letters met de geestelijke wereld aangeeft. De andere letters worden gevormd door aan deze jôd tekens vast te maken, die naar beneden zijn gericht.

De vorm van de jôd als grondvorm is zeer betekenisvol en heeft zelf ook een samengestelde betekenis, die zich zo voortzet in alle andere letters. De vorm geeft aan dat in het begin - de punt die naar linksboven wijst - alles in God nog bij elkaar is en een eenheid vormt: het kenmerk van het getal 1. Dan begint er een - blijkbaar noodzakelijke - ontwikkeling van Gods godenkinderen - de mensheid - naar volwassenheid, naar de bewustwording van de innerlijke, geestelijke zelfstandigheid. Die bewustwording ontstaat door onderscheid te maken (Latijn 'discriminare': onderscheiden) tussen tegendelen. De mens wordt zich bewust van het licht door het ervaren van het donker en dat van het licht te onderscheiden, wordt zich bewust van warmte door het ervaren van koude, bewust van het mannelijke door het ervaren van het vrouwelijke, enz.
Om die bewustwording mogelijk te maken, vormt God een scheiding tussen de geestelijke wereld, de wereld van de eenheid (1 aleph) en de stoffelijke wereld, de wereld die door die scheiding door de tweeheid (2 bêth) wordt gekenmerkt. In deze wereld wordt alles door het bestaan van tegendelen gekenmerkt: links en rechts, voor en achter, boven en onder enz. In deze toestand zijn de beide lijnen die de jôd vormen, de bovenste en onderste, tot de tegendelen geworden, die in het begin nog een eenheid vormden; zij zijn uit elkaar geweken, zijn afstandelijk geworden en zouden het wankele evenwicht dat nu tussen hen bestaat, kunnen verliezen... er ontstaat daardoor een keuzemogelijkheid en er is een onzekerheid in de wereld gekomen.

Deze wereld wordt daardoor gekenmerkt door het getal 2:

De afstand of verwijdering tussen die tegendelen kan groter worden, waardoor zij kunnen uitgroeien tot tegenstellingen en ten slotte tot tegenstrijdigheden. Daardoor kan de mens op zijn pad door dit bestaan op tegenstanden stuiten, op moeilijkheden, onmin en strijd. In zijn pogingen die wederwaardigheden te overwinnen - waarvoor het gebruik van de geestelijke vermogens nodig is, die daardoor worden ontwikkeld(!) - wordt de mens op zichzelf teruggeworpen... waardoor die tot bezinning kan komen(!).
Daardoor kan de mens zich gaan afvragen: "Wie ben ik eigenlijk," wat een zodanige verandering in zijn levensbeschouwing tot gevolg kan hebben, dat de mens op zoek gaat naar het wezen van zichzelf en van zijn oorsprong, God. Daardoor zet een geestelijke ontwikkeling in naar innerlijke zelfstandigheid en geestelijk zelfbewustzijn; dit is een omvorming van zijn geestesgesteldheid en levensbeschouwing, die daardoor geleidelijk steeds meer in overeenstemming komt met de goddelijke, wat uiteindelijk leidt tot hereniging met God. Daardoor wordt het evenwicht tussen de tegendelen in de oorspronkelijke eenheid hersteld, weergegeven door het punt rechtsbeneden,

dat weer door het getal 1 wordt gekenmerkt:

Dan is voor de mens als godenkind de oorspronkelijke toestand hersteld, het kind is teruggekeerd naar de bron, waar het ooit uit is voortgekomen, maar nu als een zelfbewuste en zelfstandig geworden persoon doordat die door de tweeheid heen is gegaan, de menselijke geest. Want om lief te kunnen hebben, heeft God een ander nodig die innerlijk zelfstandig is als God zelf. Alleen tussen twee gelijkwaardige partners kan een duurzame liefdesband ontstaan.

terug naar de Inhoud

Het '1-2-1 principe'
Deze overwegingen omtrent de geestelijke betekenis van de Hebreeuwse letter jôd, vormen het z.g.n. '1-2-1 principe' van de joodse geleerde en schrijver Friedrich Weinreb (die nu door onbevooroordeeld onderzoek van blaam is gezuiverd). God schept de mens als een beeld van zichzelf met daardoor als aanleg de mogelijkheid goddelijk te worden. Daartoe geeft God de mens de gelegenheid naar vrije keuze die aanleg tot ontwikkeling te brengen en zich zo geestelijk te ontwikkelen tot een toestand van 'innerlijke volwassenheid', die de mens - zoals de Verloren Zoon - laat besluiten weer naar God terug te keren.
De Hebreeuwse letters hebben zoals gezegd een getalswaarde en dat betekent dat de cijfers 1-2-2-1 die de betekenis van de jôd weergeven, in letters worden geschreven als aleph-bêth-bêth-aleph of 'abba': vader. Door de aanwezigheid van deze jôd in iedere Hebreeuwse letter, werkt deze geestelijke betekenis door in de betekenis van het gehele alfabet en zo ook in de geestelijke ontwikkeling, die daarin is te herkennen. Het woord 'abba' geschreven als twee woorden 'ab ba' betekent: 'vader kom' of: 'kom tot de vader', als een aansporing om - na hier de ontwikkeling door de wereld van de tweeheid te hebben meegemaakt - tot de Vader terug te keren.

De jôd als verbinding met boven - Adam en Eva in het paradijs
Volgens de joodse overlevering over Genesis had de 'eerste mens' (de eerste mens die een bepaalde graad van geestelijke ontwikkeling had bereikt), ha-Adam, nog een rechtstreekse band met God - uit wie die mens als een gelijkenis is voortgekomen - middels het geopende geestesoog en geestesoor. Adam was nog helderziend en helderhorend, wat door de Westerse esoterische literatuur wordt bevestigd.
In het beeld van de letter jôd wordt dit weergegeven
doordat de punt linksboven door de schrijflijn heen
met de geestelijke wereld boven is verbonden.

Zoals gezegd laat de opbouw van de eerste, goddelijke letter aleph zien, dat God een eenheid in verscheidenheid is. De aleph toont twee jôds die elkaars spiegelbeeld zijn: een rechtsboven, de ander linksonder. Jôd betekent ook 'hand' en de jôd rechtsboven is de mannelijke, scheppende en in beweging zettende hand, die linksbeneden de vrouwelijke, verzorgende en begeleidende hand.
Tussen hen in bevindt zich een waw, de 6e letter, die de mens voorstelt, die verlangt naar een persoonlijke gevoelsband. Deze mens is ha Adam, op de 6e dag geschapen; daarvan zegt de joodse overlevering dat die mens twee hoofden had, een mannelijk en een vrouwelijk hoofd; zodat ha Adam in zijn oorspronkelijke toestand - zoals ook de goddelijke ouders zelf - een eenheid van tegendelen was.
God scheidde deze zijden, zodat ha Adam werd opgedeeld in Adam en Eva. Het Hebreeuwse woord voor 'zijde': tsela, kan weliswaar ook worden vertaald met 'rib', maar het is duidelijk dat het begrip 'zijde' een zinvoller en i.h.b. voor Eva een gelijkwaardiger beeld geeft van wat hier gebeurde dan 'rib'; de oorspronkelijke toestand van ha Adam was die van een verenigde tweelinggeest, waarbij een zelfstandige mannelijke en een even zelfstandige vrouwelijke geest uit liefde geheel in elkaar zijn opgegaan; God liet die twee uit elkaar gaan, met de bedoeling ieder zich op de aarde vrij te laten ontwikkelen tot volwassenheid.

De schuin naar links lopende waw verbeeldt de mens, ha Adam, als godenkind uit beide goddelijke ouders geboren (hand boven, hand beneden, Genesis 1:26-27), die zich beweegt in de richting van de stoffelijke aarde, wat voor het Hebreeuws de linkerzijde is, terwijl ha Adam afkomstig is uit de goddelijke geest aan de rechter kant, wat voor het Hebreeuws de geestelijke zijde is. De waw, ha Adam als de jonge mens gaat naar de aarde, die voor de mens de leerschool is om er - want daar schijnbaar aan zichzelf overgelaten - zichzelf te ontwikkelen tot volwassenheid... wat voor kinderen - ook voor godenkinderen - immers een onvermijdelijk vereiste is: groei naar persoonlijke zelfstandigheid.
De vorm van de aleph - evenals de betekenis van de eerste tien letters - laat duidelijk zien, dat het doormaken van een ontwikkeling een wezenlijk kenmerk is van de mens, een ontwikkeling die door Gods vaderhand rechtsboven in gang is gezet en door Gods moederhand linksonder wordt gesteund en begeleid (zoals ook de wolkenkolom overdag en de vuurkolom 's nachts het joodse volk door de woestijn begeleidde).
Het voorkomen in de Tenach (het Oude Testament) en in de joodse overlevering van de vrouwelijke zijde van God - in de vorm van Shechinah ('zij die bij ons woont') en de Wijsheid (Mater Sapientia of Sophia) - als een zelfstandige en gelijkwaardige goddelijke geest naast Jahweh als de mannelijke zijde van God, komt overeen met de strekking van Genesis 1: 26-27. Deze gelijkwaardigheid van het mannelijke en vrouwelijke in God komt niet alleen tot uitdrukking in het beeld van de aleph, maar dit beeld is ook herkenbaar in zekere geestelijke ervaringen ten aanzien van het mannelijke en vrouwelijke in God, die mij zijn gegeven.

Daar God de Enige is en daardoor altijd zelf besluiten moet nemen en als de Enige bij niemand te rade kan gaan, moest ook de mens in omstandigheden worden geplaats, waarin die schijnbaar aan zichzelf zou worden overgelaten om zelf besluiten te leren nemen, om zich zo zelfstandig te kunnen ontwikkelen tot een volwassen godenkind (dit is een kenmerk van de een van Pythagoras, van het ingekeerde willen, het willen van zichzelf) - daarbij ongemerkt vanuit de hemel begeleid. Om zijn vrijheid van keuze geen geweld aan te doen, moest de mens daar echter wel uit vrije keuze voor kiezen.
Om dat te bereiken, plaatste God de mens voor een keuze door het eten van de verleidelijke vruchten van de boom van kennis van goed en kwaad te verbieden, wel wetende dat daardoor de nieuwsgierigheid wordt gewekt en zo'n vrucht juist aantrekkelijker wordt; en hoe kwam trouwens die slang daarna juist in die bewuste boom, in Gods eigen paradijs?! Zou daar iets kunnen gebeuren zonder dat God daar weet van had?!
Uit vrije keuze koos de mens er toen voor om ervan te eten, daardoor ongehoorzaam wordend aan God, wat de noodzakelijke daad was om een zelfstandig wezen te worden. God bood bewust die gelegenheid voor ongehoorzaamheid aan en uit vrije keuze ging te mens daar op in... en werd zich zo bewust van zijn naaktheid, bewust van zichzelf.
Door die 'ongehoorzaamheid' kwam de mens buiten de verzorgende omstandigheden in het paradijs te staan; zo kreeg de mens daarbuiten in de wereld de gelegenheid op zichzelf te komen te staan en op eigen kracht en naar eigen vrije keuze zijn zelfstandigheid te verwerven, door in de leerschool die de aarde is, zelfstandig te leren denken, besluiten en handelen (de betekenis van de woorden 'logos' en 'davar'). Maar om zelf die innerlijke zelfstandigheid te verwerkelijken, moest de mens ook zijn helderhorendheid en helderziendheid verliezen, waardoor die op aarde schijnbaar geheel aan zichzelf overgelaten zou zijn (de betekenis van de mens die uit het paradijs treedt).

Zou de mens dit niet hebben gedaan, dan zou die voor eeuwig een onmondig kind zijn gebleven, afhankelijk van de goede zorgen van zijn goddelijke ouders, levend in het paradijs. Maar door - net zoals de Verloren Zoon - eerst te besluiten zelf zijn eigen weg te willen gaan, komt door daarop volgende tegenslagen het moment van bezinning en ten slotte het nu ook zélf genomen besluit naar God terug te willen gaan. Het verhaal van de Verloren Zoon dat Jezus ons vertelde, is een afspiegeling van de lotgevallen van Adam en Eva in het paradijs en in zekere zin ook van de lotgevallen van Job, die er zelf voor koos om ondanks de harde tegenslagen die hem troffen, toch God te blijven hoogachten.
Zo wordt ook van de adelaar gezegd dat die eerst zijn jongen het voedsel in de bek geeft, maar er later mee boven het nest blijft zweven om de jongen te dwingen er zelf naar te reiken, waarvoor ze van het nest moeten opvliegen. Zo leren ze zelf hun vleugels te gebruiken. Zo moet ook de vlinder zich met moeite uit zijn cocon werken, want juist door die inspanningen worden de vleugels krachtig om ermee te kunnen vliegen.

(Dat Adam en Eva in het paradijs een zogenaamde 'zondeval' veroorzaakten, die zich door de 'erfzonde' op de mensheid zou voortzetten, is een opvatting van Paulus (Romeinen 5:12, 15, 17–19, 20–21) die zich schaamde voor zijn verleden als Saulus en van Augustinus, die zich zo schaamde voor zijn eigen losbandige jeugd, dat hij de schuld daarvoor op Adam en Eva afwentelde. De monnik Pelagius bestreed terecht dit verlammende gedachtengoed en wees op de persoonlijke verantwoordelijkheid, op de vrije keuze en op het geweten van de mens; maar het Concilie van Efeze besloot in het voordeel van Augustinus, zeer tot nadeel van de latere christenheid, die hierdoor met remmende schuldgevoelens - en door de rol van Eva met een ongunstig vrouwbeeld - werd belast.
Terecht stelde de Franse geleerde Teilhard de Chardin de onhoudbaarheid van deze persoonlijke mening van Augustinus aan de orde, aangezien 'zondeval' en 'erfzonde' onverenigbaar zijn met de evolutie van de mens, en trachtte, maar tot ongenoegen van zijn bazen, uitwegen te vinden door aan te tonen dat: "De zondeval is een functie van de evolutie." Maar gelijk Galilei (die dit overigens zelf over zich afriep door paus Urbanus te schofferen) en anderen, werd ook deze grote geest toentertijd door kerkleiders de mond gesnoerd.)

De jôd is de grondletter van het Hebreeuwse alfabet en de eigenschappen daarvan bepalen het verloop van de eerste tien letters, dat bij aleph (1) begint en bij de jôd (10) zelf eindigt: de geestelijke aanleg van de mens, die uit een oorspronkelijke, goddelijke eenheid afkomstig is, moet zelfstandig tot ontwikkeling worden gebracht door de tegenstanden te overwinnen die door de toestand van tweeheid, de verdeeldheid in de schepping, worden opgeroepen; door de zo zelfstandig geworden, menselijke geest kan uiteindelijk - met hulp van boven - de oorspronkelijke eenheid worden hersteld.
Vanuit dit gezichtspunt worden de volgende letters beschreven en ten slotte samengevat.

terug naar de Inhoud

2. De bêth is de tweede letter van het alfabet met getalswaarde twee. De betekenis van bêth is 'huis' en ook 'dochter'. Bêth staat voor 'het huis van de schepping’ als 'de wereld van de mens’ en voor de 'tweeheid in die schepping’ door het bestaan van hemel en aarde, de door God bewust gewilde tweeheid, waarvoor God zijn eenheid heeft opgegeven.

Het beeld van de bêth is namelijk een lange jôd boven in de geestelijke wereld, waarvan de haak rechtsonder is uitgevloeid en naar beneden wijst, naar de rechte balk onderaan die de aarde verbeeldt: de toestand van scheiding tussen hemel en aarde, waaraan de mens hier is overgeleverd.
De mens verkeert hier in een toestand van gebondenheid aan de aarde, waardoor de in wezen geestelijke mens hier zichzelf niet kan zijn en onbewust wordt van zichzelf als menselijke geest. Daardoor is van de tweeheid hemel en aarde de hemel uit het zicht verdwenen en ziet de mens hier slechts de stoffelijke helft van Gods schepping. Het evenwicht der tegendelen is hier voor de mens verloren gegaan.

Door de tweeheid is er op aarde de mogelijkheid zelfstandig een keuze te maken en tussen twee zaken - zoals het goede en het kwade - te kiezen. Doordat bij die vrije keuze de geestelijke vermogens bewust en beheerst moeten worden gebruikt, maakt de mens hier een geestelijke ontwikkeling door, die uiteindelijk leidt tot de weg terug naar God - wat het zegenrijke nut is van die verdeelde, moeizame toestand, die de mens hier op aarde aantreft.
Door de tweeheid kan het evenwicht tussen de tegendelen hier verloren gaan, waardoor zij tegenstellingen tot tegenstrijdigheden worden. Door de moeilijkheden die daardoor kunnen ontstaan, groeit het verlangen de tegendelen, het ene en het andere weer in evenwicht te brengen door ze met elkaar te verbinden.
Bêth staat weliswaar voor de verscheidenheid, maar ook voor de liefde als het streven naar de eenheid in die verscheidenheid (dit is een kenmerk van de twee van Pythagoras, van het uitgekeerde voelen), want alle verscheidenheid behoort uiteindelijk toch tot één eenheid, tot de goddelijke verzameling.

Het huis is een aanduiding voor het bestaan van een binnen en een buiten, voor en achter, en door het dak een onder en boven, waarbij het dak de afscheiding van God weergeeft (de kruinchakra is gesloten). In het Hebreeuws wordt het woord 'bêth' geschreven met de tweede letter bêth en de laatste letter van het alfabet: tav, wat duidt op: de mens als het godenkind (aleph) dat zijn weg over de aarde (bêth), zijn levensweg, tot het einde toe (tav) moet gaan.
"Want zijn niet alle dingen uit Hem en door Hem geschapen om in de voleinding der tijden tot Hem terug te keren?" (Rom. 11:36)

terug naar de Inhoud

3. De gîmel is de derde letter van het alfabet met getalswaarde drie.
De betekenis van gîmel is 'kameel', wat is verbonden met het werkwoord 'gamal': goed doen, iets terugdoen naar een ander. 'Gamal' betekent ook: een last opleggen, een taak volbrengen; de kameel vervoert een last en loopt daarmee - door de woestijn - van het beginpunt van de reis naar het eindpunt, het doel, de bestemming en verricht zo nuttig werk.
Dit beeld geldt ook voor de mens: het beeld van gîmel is een lopende mens die het hemelse heeft losgelaten en naar de aarde - de woestijn - is gegaan. De tocht door de woestijn heeft als doel het zelfstandig worden van de mens door hier ervaring op te doen, wat leidt tot vorming, tot op eigen benen leren staan en lopen. Gîmel is de mens die (zoals de Verloren Zoon) moet leren het besluit te nemen weer om te keren en naar boven te streven, naar de verbinding tussen de aarde en de hemel.

De stam van het woord 'gîmel' is het woord 'gal' wat: vorm en vorming (ontwikkeling) betekent; maar gematrisch staat met 'gal' ook in verband het woord 'golem': 'slaaf', een mens 'zonder geest', die nog geheel afhankelijk van anderen is en alleen wordt voortgedreven door uitwendige invloeden; een robot, een mechanisch, nog onbewust levend mens, die zich nog moet gaan ontwikkelen.
Het beeld van gîmel is daarom een rechtop lopende mens, die moet leren de aarde los te laten en zich weer met de hemel te verbinden. De aleph, de een, vormt met bêth, de twee een tweeheid en gîmel als de derde streeft naar de verbinding daartussen. Aleph en bêth vormen a.h.w. de basis van een gelijkzijdige driehoek en gîmel vormt de verbindende tophoek (wat ook de oorspronkelijke vorm ⋀ van de letter gîmel was).

Gîmel staat ook voor het streven naar het evenwicht tussen de tegenstellingen en tegenstrijdigheden (een kenmerk van de drie van Pythagoras, het uitgekeerde denken), waardoor er een oplossing voor het vraagstuk wordt gevonden en er een verbinding ontstaat tussen twee tegenstanders, maar ook tussen begin- en eindpunt van de reis en tussen hemel en aarde. Dat is hier de taak, de strijd van de mens: in deze (geestelijke) woestijn, de stoffelijke wereld, weer bewust te worden van zijn geestelijke afkomst.

De Davidsster of Salomonszegel geeft deze strijd duidelijk weer: de naar beneden gerichte driehoek toont de afdaling naar de aarde, waar de mens op zijn tocht door de woestijn tot zichzelf moet komen en tot de ommekeer moet besluiten, om zich weer te verenigen met zijn goddelijke oorsprong, de betekenis van de opgerichte driehoek.

Door de tweeheid van bêth ontstaat er beweging, zoals de rivier van hoog naar laag stroomt, maar ook de tijd als het water dat vroeger op de berg was en later naar de zee is gestroomd.
Bij de bêth is de beweging van de hemel, jôd, naar de aarde, bij gîmel is de beweging van de aarde naar de hemel. Gîmel is een uitbeelding van het vertrek uit Egypte, de verstoffelijkte wereld, gevolgd door een tocht door de woestijn met als doel Kanaän: het Beloofde Land. Op die tocht wordt de mens schijnbaar aan zichzelf overgelaten, maar in werkelijkheid - maar onmerkbaar - is er begeleiding in de vorm van Jahwehs vrouwelijke zijde: Sjechinah, 'zij die bij ons woont'.

terug naar de Inhoud

4. De daleth is de vierde letter van het alfabet met getalswaarde vier.
De betekenis van daleth is de 'deur' als de opening van een huis. Deze deur kan open of dicht zijn, men kan erdoor naar binnen of naar buiten gaan.
Het woord 'daleth' uitgesproken als 'deleet' betekent: hij die niets heeft of niets is. Dat duidt op de mens die hier op aarde onbewust is geworden van zijn hemelse afkomst en de waarde van zichzelf als hemeling, de geestelijke mens niet meer weet. Er is hier immers niets, wat de mens aan zijn geest-zijn doet herinneren; in tegendeel, veel eist de aandacht van de mens op en trekt die naar buiten, naar de wereld.
De mens als hemeling is op de aarde zoals de gîmel aan zijn tocht door de woestijn begonnen, maar is daardoor geestelijk arm geworden, afgesloten van de hemel; de mens wordt hier schijnbaar aan zichzelf overgelaten en moet hier hard werken voor de kost. De moeilijkheden die zich hier aandienen op zijn pad, kunnen de mens op zichzelf terugwerpen.
Maar door de deur naar binnen gaand in zijn eigen huis en opgesloten in zijn eigen lichaam, in zichzelf, in zijn eigen binnenkamer, kan de mens tot bezinning komen (het kenmerk van de vier van Pythagoras, het ingekeerde waarnemen). Daar, bij zichzelf als menselijke geest, kan de mens tot het besef komen wat het doel is: de volkomenheid, de heelheid van zichzelf als geestelijk wezen; want een bijzonderheid van 4 is: 1+2+3+4=10 en 1+0=1, de aleph, waardoor bij de vier, de daleth, de mogelijkheid ontstaat zich bewust te worden van zichzelf en weer te gaan streven naar verbinding met zijn oorsprong, aleph als de 1.
De deur van de hemel wordt weliswaar eerst achter de mens gesloten (zoals bij bêth het paradijs voor de mens wordt gesloten als de mens het huis van de schepping binnengaat), maar die deur kan ook weer worden geopend... en wel in zijn eigen binnenwereld, doordat met de 4 de 10 en de 1 samenhangt.

De betekenis van de letter 4 geeft de 4 zijden (windrichtigen) van de wereld aan; er zijn 4 elementen en 4 jaargetijden (de vierheid van Pythagoras). De letter daleth zelf bestaat uit twee lijnen, wat lengte en breedte betekent. Maar bij het getal 4 is ook sprake van een bijzondere eigenschap door een harmonie van rekenkundige bewerkingen, die bij geen ander getal voorkomt: 2+2=4, 2x2=4, 4:2=2 en 2 tot de 2e macht (kwadraat) is een vierkant: 4. De vier vormt als zodanig de afsluiting van een ontwikkeling die aan de hand van de getallen 1,2,3,4 wordt uitgebeeld, waarbij God de één is, die schept in tweevoud en waarbij de mens op aarde de derde stap maakt, die bij de vierde stap door bezinning op zichzelf de mogelijkheid heeft zich weer met de 1 te verbinden. Want al het andere dat nog moet komen, vloeit uit deze vier voort en de vier heeft het vermogen in zich van de tien: 1+2+3+4=10 en de tien weer van de 1: 1+0=1, wat het doel is: de verbinding met aleph, God.
Door de zelfbezinning van de vier kan de mens weer tot zichzelf komen en zich van daaruit innerlijk tot zijn oorsprong gaan richten.

Daleth betekent ook de deurpost, waaraan volgens oud joods gebruik een mezoezah, een tekstkokertje is bevestigd met een tekst op perkament uit Deut. 6:4-9 en Deut. 11:13-21.
Met de mezoezah hangt samen de tefillien, een kubusvormig doosje (een afbeelding van het heilige der heiligen in de tempel, ook een kubus) met vier vakjes, waarin teksten uit Ex. 13:1-10; Ex. 13:11-16; Deut. 6:4-9 en Deut. 11:13-21 op perkament. Het doosje, de 'tefillien shel rosh' geheten, wordt door gebedsriemen op zijn plaats op het voorhoofd gehouden met een viervoudige knoop in de nek. De plaats op het voorhoofd is die van het 'derde oog', waar volgens de overlevering in lang vervlogen tijden de verbinding met de geestelijke wereld heeft bestaan (in het lichaam uitgedrukt in de fontanel en de epifyse).
In India heet dit geestelijke punt tussen de ogen 'brihkuti', het punt der straling of het oog van Brahman. Het hangt samen met de voorhoofdchakra, ajña chakra, de chakra van de helderziendheid.
(Eenvoudige levensvormen zoals vissen en reptielen, beschikken nog altijd over een restant van dit derde oog in de vorm van een lichtgevoelige plek bovenop de kop.)
Daleth betekent zo: de helderziendheid, die het begin is van de hereniging met de geestelijke wereld.

terug naar de Inhoud

5. De hê is de vijfde letter van het alfabet met getalswaarde vijf.
De betekenis is 'venster', 'uitkijken', 'zien'. De oorspronkelijke vorm van de letter was het beeld van een biddende of roepende mens met opgeheven armen.
Het beeld van de letter is een huis met een opening in de linker muur, een venster dat de mogelijkheid biedt naar buiten te kijken. De hê wordt daardoor in verband gebracht met het uitkijken uit het huis naar het bestaan van deze wereld, de blik op de wereld gevestigd houden (het kenmerk van de vijf van Pythagoras, het uitgekeerde waarnemen).
De hê is de eerste letter van het Hebreeuwse werkwoord 'zijn' (haya). De hê verwijst naar het zijn van alles wat door God is geschapen en vertegenwoordigt de gave van het leven op aarde.
De letter hê is ook de basis van het spreken. Alle uitgesproken geluiden worden gemaakt door de uitademing: héé... Deze uitademing begint vanuit het middenrif, diep binnenin de mens, waar de mens in geestelijke zin door de bezinning bij daleth terecht is gekomen. De letter verbeeldt daardoor weliswaar het uitgaan naar de verscheidenheid in de wereld... maar nu vanuit de kern van zichzelf.
De hê opent het venster op het aardse, maar nu vanuit een ander, innerlijk, geestelijk gezichtspunt. De wereld wordt van hieruit gezien in het licht van de eeuwigheid. Daardoor kan de mens zich bewust worden van zijn zintuiglijke gebondenheid aan de aarde (bij gîmel) en besluiten naar het tegenovergestelde te streven door een ommekeer (een bekering), door te trachten die gebondenheid te overwinnen door de werking van zijn zintuigen te leren beheersen. De hê biedt een opening voor die ommekeer: de tesjoevah (bekering).

Het beeld van de hê is de daleth, de openstaande deur die toegang geeft tot het wezen van de mens, de kern, maar waar links een opstijgende lijn aan is toegevoegd, die zich beweegt in de richting van de hemelse jôd, maar die deze nog niet raakt (dat gebeurt pas bij 7, zajîn). Doordat vanuit de kern van zichzelf, de geest, deze wereld door die opening, het venster, wordt gezien in het licht van de eeuwigheid, wordt voor de de toestand van de gîmel, de mens op aarde, een geestelijke ontwikkeling, een ommekeer, in gang gezet.

terug naar de Inhoud

6. De waw is de zesde letter van het alfabet met getalswaarde zes.
Het beeld en de betekenis van waw is 'haak', 'nagel' en 'verbinden'. Dit is ook een van de betekenissen van de bisschopsstaf of kromstaf, die (o.a.) een 'curva trahit' is: een haak om te trekken. Deze kromstaf kwam al voor bij Egyptische goden en de farao. De haak bovenop de staf wijst op de verbondenheid van de drager van die staf met de hemel, de geestelijke wereld.
De waw wordt ook gebruikt als het voegwoord 'en', een verbindingswoord tussen twee zinsdelen.
De oorspronkelijke vorm van de letter was het beeld van een staf of pin. De waw is een naar beneden verlengde jôd. Deze letter bestaat uit een verticale lijn, de staf die onder met boven verbindt, de verbinding tussen aarde en hemel. De waw verbeeldt de mens die ertoe is gekomen 'naar de hemel te haken', te verlangen naar de hereniging met 'thuis'.

Het beeld van de waw (6), de staf, verwijst naar de zes richtingen: links en rechts, boven en beneden, voor en achter, verbeeld ook door de zes stralen van de bol. Dit staat voor het streven naar een persoonlijke band met anderen om zich heen (een kenmerk van de zes van Pythagoras, het ingekeerde, op de persoon gerichte voelen en het doorvoelen van zichzelf: de menselijke geest), zowel naar de mens (in het horizontale vlak) als naar God (verticaal).
Maar niet alleen de mens, ook God zelf haakt naar de hereniging met het wezen, dat God uit zichzelf heeft geschapen. Daartoe heeft God immers de oorspronkelijke eenheid van zichzelf opgegeven, om in zichzelf de tweeheid te doen ontstaan, waardoor er een 'tweede', een 'ander', de mens kon komen, als een afbeelding van zichzelf... een, die als zelfstandig geworden, goddelijk wezen door God kan worden bemind.
Immers, om te kunnen liefhebben is een ander nodig, maar dan een die gelijkwaardig is, waardoor een duurzame wisselwerking kan ontstaan. Het is om die reden dat God de mens op aarde de gelegenheid gaf, schijnbaar aan zichzelf overgelaten, zijn eigen persoonlijke zelfstandigheid naar vrije keuze en op eigen kracht te verwerkelijken. Alleen met gelijkwaardigen kan door God een persoonlijke, liefdevolle wisselwerking worden opgebouwd.
In het streven die oorspronkelijke, persoonlijke eenheid te herstellen, begeleidt God de mens die daar vrijwillig voor openstaat, op zijn pad naar dat doel, middels Gods engelen. In het Hebreeuws is een 'engel' (van Gr. 'angelos': boodschapper) een 'malak Jahweh': een kracht Gods. Zij zijn volgens de esoterie tweelinggeesten, waarvan de vrouwelijke zijde naar de mens is gericht en de mannelijke zijde naar God.

terug naar de Inhoud

7. De zajîn is de zevende letter van het alfabet met getalswaarde zeven.
Het woord 'zajîn' betekent 'wapen' en 'zwaard', 'onderscheidingsvermogen' en 'kiezen', en 'kroon'. Het woord is afgeleid van het werkwoord 'zan/zoen' dat: onderhouden, voeden betekent.
Met een zwaard kan iets in tweeën worden gedeeld, waardoor onderscheiding mogelijk is tussen het ene en het andere deel, wat tot bewustwording leidt; met een zwaard kan een scheiding worden aangebracht, waardoor tot de kern van de zaak kan worden doorgedrongen (een kenmerk van de zeven van Pythagoras, het ingekeerde denken, het overdenken van zichzelf: de menselijke geest).
Het werkwoord 'zakar', nadenken, begint met een zajîn.
De zevende dag van de schepping is de rustdag, de dag die bedoeld is voor bezinning en godsdienstigheid. Daarmee is deze zevende letter een bron van inzicht, harmonie en rust (de bol met zijn zes stralen die één zijn in het middelpunt). De 'zajîn' staat voor spiritualiteit, maar nog wel in deze stoffelijke wereld.
De 6 richtingen zijn in het midden verbonden door het zevende: het middelpunt, het beeld van totaliteit. De zeven is daardoor een heilig getal. Op de zevende dag had God zijn scheppingswerk voltooid. De zevende dag is de kroon op het werk, een van de betekenissen van zajîn. De zevenarmige kandelaar in het heilige van de tempel, de menorah, staat voor Gods aanwezigheid te midden van de mensen.
Juist zoals bij de vier geldt ook voor de zeven dat 1+2+3+4+5+6+7=28 en 2+8=10 en 1+0=1. Naast de vier verwijst ook de zeven naar aleph, de 1.
Voor zajîn geldt: "God, de Heer, heeft mij gezonden met zijn geest. Dit zegt de Heer, je bevrijder, de Heilige van Israël: 'Ik ben de Heer, jullie God, die jullie onderricht in je eigen belang, die jullie leidt op de weg die je moet gaan.'" Jesaja 48:16-17
Door de verbindende werkzaamheid van de waw, de zes stralen van de bol, kan de betekenis van al het voorafgaande in het middelpunt, de zeven, worden overwogen en beoordeeld, om zich zo met de geestelijke wereld te verbinden. De bezinning en samenvatting van de afgelegde weg op de zevende dag, houdt de mogelijkheid tot terugkeer in, wat ook is te zien in de opbouw van de zajîn: twee jôds, waarvan de onderste - de mens - uit de diepte oprijst en zich uitstrekt om in aanraking te komen met de bovenste - God... de bovenste jôd die zich liefdevol naar de omhoogstrevende mens vooroverbuigt.

terug naar de Inhoud

8. De chêth is de achtste letter van het alfabet met getalswaarde acht.
De chêth is de samenvatting van de twee vorige letters, de waw (rechter poot) en de zajîn (linker poot). Het beeld van de letter is dat van een poort naar een omheinde ruimte.
Het woord 'chêth' betekent 'levensbron', maar ook 'eerbied en verwondering', en 'gewijde omheining'.
Deze letter staat voor de toegang tot het geestelijke leven, dat tijdens de voorafgaande letters tot ontplooiing is gekomen.
De chêth staat voor uitstraling en leiderschap (een kenmerk van de acht van Pythagoras, het uitgekeerde willen), eigen aan de persoon die door een liefdevolle houding naar anderen toe (waw, 6) en geestelijke studie (zajîn, 7) geestelijke daadkracht, levenskracht (chêth, 8) heeft verworven.
De betekenis van het beeld is: poort van het (geestelijke) leven. De geestelijk tot ontwikkeling gekomen mens betreedt door de poort de omheinde, gewijde ruimte (de voorhof rond de tempel). Het is een poort waardoor de mens in een hogere wereld binnentreedt, de geestelijke wereld. De chêth verbeeldt het ogenblik van de tesjoewah, de ommekeer of bekering, de geestelijke wedergeboorte en het betreden van de innerlijke ruimte, waarin de eenheid met het goddelijke kan worden hersteld. Chêth is de poort naar de mystieke ervaring.
De chêth vertegenwoordigt de klank 'g' als de medeklinker, die het diepst in de keel - dus diep in zichzelf - wordt gevormd. Het is de eerste letter van het woord chai (chêth-jôd), dat 'levend' betekent.

Volgens de kabbalist Isaac Luria verbeeldt de chêth met zijn twee pootjes de manier waarop aan het begin van de schepping Gods Geest over de wateren zweeft, zoals het bijbelse beeld van de arend, die eerst boven haar nest zweeft om haar jongen te voeden, te beschermen en daarna met voedsel uit het nest tracht te lokken. Zo onderhoudt ook God Zijn schepping (Gods leiding bestaat uit de aanmoediging het zelf te doen).
"Zoals een arend over zijn jongen waakt en voortdurend erboven blijft zweven, zijn vleugels uitspreidt en zijn jongen daarop draagt (als zij dreigen te vallen)..." Deut. 32:11

terug naar de Inhoud

9. De têth is de negende letter van het alfabet met getalswaarde negen.
Het woord 'têth' heeft een aantal betekenissen: 'slang' en 'staf', maar ook 'mand' en 'nest', 'vaas' en 'baarmoeder'. De têth is de eerste letter van het woord 'tov': goed.
Het beeld van de letter is de naar elkaar toegekeerde waw en zajîn; de letter is naar binnengekeerd, het gaat om een innerlijke, geestelijke goedheid, om deugdelijkheid.
De betekenis van de vorm is: de slang die in zijn staart bijt (de Ouroboros: de eindeloze voortgang) en ook: wedergeboorte, door het vervellen van de slang, waarbij die als verjongd uit zijn eigen, oude vel kruipt. De oorspronkelijke vorm van de letter was een cirkel met een kruis (het oeroude zonnewiel ⨁), die zich later ontwikkelde tot de open letter. Het zonnewiel verbeeldt een innerlijk evenwicht van tegendelen.
Têth is een vrouwelijke letter. Zij heeft de vorm van een baarmoeder en staat voor de zwangerschap van negen maanden, en de voltooiing daarvan door de geboorte. Tijdens de groei van het kind gedurende de zwangerschap is de mens door de baarmoeder omhuld en leeft in een (geestelijk) donker - afhankelijk van de ademhaling en voeding door de aanstaande moeder; door de geboorte wordt de voltooide mens daaruit bevrijd, komt in het licht van een andere wereld... de geestelijke wereld en gaat zelfstandig ademhalen en zelf eten.
Têth is ook de graankorrel die in de donkere aarde valt, waardoor de kiem vrij kan komen en als jonge plant naar het licht in de andere wereld, de buitenwereld boven, kan uitgroeien en zich uitstrekken naar de zon. Door de toestand van duisternis heen, komt het leven vrij in de wereld van het licht (zoals in India de saptaparna, de zevenvoudige lotus, uit de donkere diepte van de vijverbodem naar de oppervlakte van het water opgroeit en daar zijn bloemen opent voor het zonlicht).

Têth is ook een verwijzing naar de 9e Sefira op de kabbalistische Levensboom, Yesod (grondslag), die de eenheid van het mannelijke en vrouwelijke uitbeeldt: de naar elkaar toegenegen zajîn (denken) en waw (voelen). In de têth zijn twee daarmee overeenkomende begrippen samengevat, het begrip vuur: eesj en water: majim. Zij komen overeen met de vuurkolom die het joodse volk 's nachts en de wolkkolom die het overdag begeleidde.
Alleen in de geestelijke wereld en in een geestelijke sfeer op aarde kunnen deze tegendelen een eenheid vormen. De mens wordt ertoe aangezet dit evenwicht op aarde in zichzelf én met de ander te bewerkstelligen. De twee tegendelen heffen elkaar niet op, maar vullen elkaar aan (kenmerk van het evenwicht der tegendelen in de menselijke geest, de negen van Pythagoras, de voltooiing, het uiteindelijke doel van geestelijke ontwikkeling).

In het scheppingsverhaal in Genesis zag God dat het licht 'tov', goed was. In dat verhaal staat zeven keer dat God zag dat het goed was, waarvan tweemaal op de derde dag, terwijl op de zesde dag - de dag waarop de mens wordt geschapen - het zelfs 'zeer goed' was.
God scheidt (het Hebreeuwse 'bara' dat 'scheiden' betekent, is in Genesis onjuist met 'scheppen' vertaald) steeds twee zaken, die blijkbaar al aanwezig waren, maar daarv óór een eenheid vormden, zoals hemel en aarde, het licht en het donker, dag en nacht, het hemelwater en water op de aarde, de zeeën en het droge land.
Op de zesde dag wordt de mens, ha Adam, geschapen naar het beeld van God zelf als man en vrouw (Gen. 1:26). Volgens de joodse overlevering, de kabbalah, had ha Adam, de mens, twee hoofden, een mannelijk en een vrouwelijk hoofd. Ook deze tweeëenheid wordt door God gescheiden in een man en een vrouw, doordat God een scheiding aanbracht in de mens en ha Adam Adam en Eva werd (Gen. 2:21).
Adam en Eva, die eerst als verenigde tweelinggeesten een eenheid vormden (ha Adam, de mens) werden door God van elkaar gescheiden tot een gedeelde tweelinggeest, om ieder de gelegenheid te geven zich op eigen kracht tot zelfstandigheid te ontwikkelen.

terug naar de Inhoud

10. De jôd is de tiende letter van het alfabet met getalswaarde tien. Zoals de aleph als de 1 de eerste letter is van de eenheden, zo is de jôd, de 10, de eerste letter van de tientallen.
De letter jôd, jad of joed betekent hand. In de eerste letter, aleph, heeft Jahweh rechtsboven een leidende, scheppende hand, terwijl Sjechinah, de Wijsheid als Jahwehs vrouwelijke wederhelft, linksonder een steunende, verzorgende hand heeft. Deze handen vormen in de aleph elkaars spiegelbeeld.
Het woord 'jôd' is een werkwoordsvorm van het werkwoord 'gebeuren', waarbij het om een werking gaat: handelen, werkzaam zijn. Het is Gods hand die handelt en schept, steunt en verzorgt (Jahweh en Sjechinah of de parakleitos: Gods heilige geest). De jôd staat daardoor ook voor wijding, heiligheid.
Zoals de menselijke geest in het gezicht tot uitdrukking komt als de geestesgesteldheid, zo is dat ook het geval met de handen. De bewegingen die de handen maken, zijn een uiterlijke weergave van de innerlijke, geestelijke werkzaamheid.
Zoals gezegd betekent jôd 'hand' en een hand heeft één duim en vier vingers, die tegenover elkaar staan en kunnen samenwerken (ze zijn opponeerbaar), die kunnen grijpen en 'begrijpen'. De duim is de 1 en de vingers zijn de 4, maar 4 hangt zelf ook weer samen met de 1, doordat 1+2+3+4=10 en 1+0=1. Zo vormen de ene duim met de vier vingers van de ene hand een eenheid in verscheidenheid, de betekenis van aleph.

De jôd staat voor de eenheid van de schepper, maar ook voor de eenheid achter de veelheid op aarde, want gematrisch vormen alle letters bij elkaar de optelsom: 1+2+3+4+5+6+7+8+9+10=55, 5+5=10 en 1+0=1

De getalswaarde tien duidt op de voltooiing door de vereniging van de getallen (de som van de tien getallen is 55, 5+5=10 en 1+0=1). De tien getallen vormen de levensweg waarover de mens zich heeft ontwikkeld tot die voltooiing, waardoor de hereniging met God mogelijk is geworden. Dit wordt uitgebeeld door de aleph, de een als het uitgangspunt; dat toont de mens, de waw, opgenomen in God door de beide liefdevolle en zegenende handen. De som van de tien getallen is ook weer tien, terwijl 1+0=1, waardoor de tien van de jôd terugverwijst naar de 1 van de aleph en zo de kringloop rond is.
De mens wordt na de kringloop door de tien getallen te hebben volbracht, weer met God herenigd.

terug naar de Inhoud

Samenvatting



Het Hebreeuwse alfabet is een 'algoritme', een rekenkundige bewerking en daardoor zekerheid van geestelijke ontwikkeling (die ook in overeenstemming is met de getallenleer van Pythagoras). Dit alfabet is een zinnebeeldige weergave van de geestelijke zin van dit stoffelijke bestaan.

1 Aleph is de oorspronkelijke eenheid in God, uit wie de tweeheid voortkomt,
zoals de mens als man en vrouw, die op aarde aan hun ontwikkelingsweg beginnen;
2 zij dalen af in het huis van Gods stoffelijke schepping (de wereld van de tweeheid),
3 voor hun geestelijke groei door verwerking van levenservaring (door die tweeheid moeten hier steeds keuzes worden gemaakt en ook voor de verwerking van levenservaring is het gebruik van de geestelijke vermogens noodzakelijk, waardoor die tot ontwikkeling komen, uiteindelijk tot het geweten en de deugden);
4 tegenslagen leiden tot inkeer en bezinning op zichzelf (de 4 wijst terug naar de 1, de menselijke geest, door 1+2+3+4=10 en 1+0=1)
5 waardoor de wereld nu vanuit de kern van zichzelf, de menselijke geest, wordt gezien;
(de betekenis van de wereld wordt gezien in het licht van de eeuwigheid)
6 mede door stille hulp van boven (Gods engelen en geestelijke begeleiders begeleiden onmerkbaar de mens die zich voor hun inwerking openstelt), groeit in hen een gevoelsmatig verlangen en streven naar herstel van de band met God: de oorspronkelijke, geestelijke eenheid ('herstel van de band' is de letterlijke betekenis van 're-ligare' en 're-ligio': herverbinding);
7 ook door verstandelijke beschouwingen over hun ontwikkelingsweg
(de groei van een esoterisch godsdienstige levensbeschouwing) en
8 hun besluit tot ommekeer in de poort naar geestelijk leven
9 komt de voltooiing daarvan: de innerlijke zelfverwerkelijking
10 en hereniging met hun goddelijke oorsprong.

terug naar de Inhoud

Literatuur
R. Bartlema - Mystiek van de Hebreeuwse letters
Symbolische betekenis Hebreeuws alfabet, infonu.nl
Hebreeuws alfabet, ireality.nl
J. Jakob - Vom Geheimnis der Buchstaben
A. Leeuwenhage - Hebreeuwse letters
J. Quak - lodebar.net, website over de waarde van Hebreeuwse woorden
Talen - Hebreeuws alfabet: betekenis van letters, sept. 2019
L. Warris - Symboliek van het Hebreeuws
F. Weinreb - De Bijbel als schepping
F. Weinreb - Het Hebreeuwse alfabet (verkrijgbaar bij de hebreeuwseacademie.nl)


terug naar het overzicht

terug naar het weblog







^