Jezus, leraar op de levensweg
Naast Jezus' hoofd staan links en rechts IC en XC: IèsouS XristoS, zijn aardse naam.
De werkzaamheid van de heilige geest in Jezus vormt een gouden uitstraling (aureool) om zijn hoofd in de vorm van een wolk (nimbus) met daarin zijn hemelse naam: O ω N; dit is een verkorte weergave van Grieks 'o oon ho on': "Ik ben die ik ben" of "Hij die is": met andere woorden JHWH, Jahweh, God. (zie Johannes 1:1-4)
Inhoud
1. De algeest in de ongevormde oertoestand
2. De algeest in de gevormde toestand
3. God in de gevormde toestand als tweelinggeest
4. Gods heilige geest en de menselijke geest
5. Hoe Gods heilige geest aan de mens verschijnt
6. De heilige geest eerst als Jahweh, dan als Jezus
7. De aankondigingstekst uit Jesaja 11:2
8. Jezus en de vier Evangeliën
9. Diaserie met ikonen: Jezus' aardse leven
10. Jezus als leraar in de eerste eeuwen
11. De kern van Jezus' leer
12. Jezus' leer is de leer van een joodse rabbi
13. De betekenis van Jezus' kruisdood
14. Jezus over zijn kruisdood en opstanding
(Grote Johannes Evangelie 5, 220:1-3)
15. De huidige ontwikkelingstoestand van de mensheid
Als de mens Jezus is Gods heilige geest persoonlijk bij de mensheid op aarde geweest.
Ook Jezus zelf zag dat zo, want de volgende tekst van de profeet Jesaja sprak Jezus uit bij zijn eerste optreden in het openbaar in de synagoge van zijn woonplaats Nazareth (Lukas 4:16-21):
"Gods Geest rust op mij, want hij heeft mij gezalfd om aan armen het goede nieuws te brengen. Hij heeft mij gezonden om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden het herstel van hun zicht, om onderdrukten hun vrijheid te geven, om een genadejaar van de Heer uit te roepen [...]" (Jesaja 61:1-2)
Jesaja profeteerde (7:14): "God zelf zal u een teken geven: de jonge vrouw is zwanger, zij zal spoedig een zoon baren en hem 'Immanuel' noemen (God is met ons)." (Mattheüs 1:23)
Ezechiël 34:11-12 Zo spreekt God de Heer: "Ik zal zelf omzien naar mijn schapen en ervoor zorgen. Zoals een herder omziet naar zijn schapen, als die verstrooid zijn geraakt, om hen te redden."
Micha 5:3-4 Hij zal aantreden en hen als een herder weiden, bekleed met de macht van God, met de majesteit van diens verheven naam. Zij zullen veilig wonen, want hij zal heersen tot aan de einden der aarde en hij brengt vrede.
Wijsheid van Jezus ben Sirach
In de 3e eeuw voor Jezus' geboorte wordt de komst van God tot de mensen voorgesteld als de Wijsheid, die op een persoonlijke manier alles komt leiden ten dienste van de mensheid. Dit staat beschreven in het boek Ecclesiasticus, anders genaamd: Jezus ben Sirach of de Wijsheid van Jezus, de zoon van Sirach. Hierin beschrijft deze joodse wijsgeer dat de geest die van God uitgaat Gods heilige geest is als Gods Wijsheid.
Het Hebreeuwse woord 'ben' betekent niet alleen 'zoon', maar ook in het algemeen: 'hij die iemand toebehoort'. M.a.w. in de mens Jezus woont de geest, die God toebehoort.
Wijsheid van Jezus Sirach 1:1-10 (samenvatting)
God zelf heeft de wijsheid geschapen, de bron van de wijsheid is het woord van God [logos]
Als Gods heilige geest onderwijst de wijsheid de mensen.
Wijsheid van Jezus Sirach 9:13-18
Welke mens kent Gods bedoeling? Wie kan doorgronden wat God wil? Armzalig is het denken van sterfelijke mensen, wisselvallig zijn onze overwegingen.
Ons vergankelijke lichaam drukt zwaar op de ziel, de aardse tent is een last voor de ruim denkende geest. En als we al nauwelijks kunnen bevatten wat er op aarde omgaat en zelfs moeite hebben om te ontdekken wat onder handbereik is, wie kan dan doorgronden wat er in de hemel is?
Wie kan uw bedoelingen kennen als u niet zelf wijsheid geeft en uw heilige Geest naar beneden zendt?
Zo is het gegaan: de mensen op aarde werden op het rechte spoor geleid en ontvingen onderricht over wat U, God, goed vindt. De wijsheid heeft hen gered.
[Met andere woorden, Gods heilige geest heeft zich altijd al met de mensheid op aarde beziggehouden.]
De naam 'Jezus' is de verlatijnste vorm van het Griekse 'Iesous' en dat is afkomstig van het Hebreeuwse 'Jehova shua', 'Jehoshua' of 'Jeshua', wat 'God helpt' betekent, naar het Hebreeuwse 'jesjà': hulp (bron: prof. dr. Friedrich Weinreb, 'Het leven van Jezus. Een joodse visie op het Nieuwe Testament' (1997), p. 137).
Klik hier voor een uitleg van de betekenis van de naam 'Jehoshua' aan de hand van het Hebreeuwse alfabet.
Bij Johannes staat duidelijk 1:1-4, 14
In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Alles is erdoor ontstaan, zonder het Woord is niets ontstaan van wat bestaat. In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen.
Het Woord [God] is mens geworden en heeft in ons midden gewoond, vol van genade en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader.
[Het Griekse woord 'logos' is met 'woord' vertaald, maar betekent: denken, gedachte, woord, spreken, dus in feite 'geestelijke werkzaamheid'. Gods 'geestelijke werkzaamheid' heeft alles doen ontstaan en Gods geestelijke werkzaamheid is bij ons om ons te helpen bij onze gang over onze levensweg, de weg van geestelijke ontwikkeling.]
Verder is bij Johannes 1:17-18 te lezen:
De wet is door Mozes gegeven, maar goedheid en waarheid zijn met Jezus Christus gekomen. Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het hart van de Vader rust [die in de schoot van de Vader rust], die heeft hem doen kennen.
En Johannes 12:44-46
Jezus had luid en duidelijk gezegd: "Wie in mij gelooft, gelooft niet in mij, maar in hem die mij gezonden heeft en wie mij ziet, ziet hem die mij gezonden heeft. Ik ben het licht dat naar de wereld is gekomen, opdat iedereen die in mij gelooft, niet meer in de duisternis is."
Joh. 68-69 (Petrus zegt:) "U spreekt woorden die eeuwig leven geven en wij geloven en weten, dat u de heilige [geest] van God bent."
In de Eerste brief van Johannes 5:19-20 staat: "We weten dat wij uit God voortkomen, terwijl de hele wereld in de macht is van hem die het kwaad zelf is. We weten ook dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht heeft gegeven om de Waarachtige te kennen. En wij zijn in de Waarachtige, omdat we in zijn Zoon Jezus Christus zijn. Hij is de ware God, hij is het eeuwige leven."
In de Eerste brief aan de Korintiërs (8:6) schrijft Paulus: "Wij weten: er is één God, de Vader, uit wie alles is ontstaan en voor wie wij zijn bestemd, en één Heer, Jezus Christus, door wie alles bestaat en door wie wij leven.
En in de Openbaring van Johannes is te lezen:
1:8 "Ik ben de alfa en de omega," zegt God, de Heer, "Ik ben het die is, die was en die komt, de Almachtige." Dat is Jahweh uit de Tenach.
En in 21:6 "Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde."
Terwijl Jézus in 22:13 zegt: "Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde."
God en Jezus worden hier aan elkaar gelijk gesteld. De mensen die na een eeuw vergaderen het leerstuk van de 'drieëenheid' hebben opgesteld - zonder dat daar ook maar één vrouw bij aanwezig is geweest - zijn aan deze duidelijke teksten in de Bijbel voorbijgegaan.
In Handelingen 13:1-3 staat:
"Terwijl ze eens voor de Heer de heilige dienst verrichtten en vastten, sprak de heilige Geest:
'Zonder Mij Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe Ik hen heb geroepen.'
Na vasten en gebed legden ze hun toen de handen op en lieten hen vertrekken."
De 'Ik' die hier spreekt is Jezus zelf, die immers op geestelijke wijze voor Damascus aan Saulus verscheen en hem de opdracht gaf zijn leer te verspreiden. De heilige Geest wordt in deze tekst aan Jezus gelijk gesteld. In de persoon van Jezus is Gods heilige Geest bij de mensheid op aarde geweest.
In Handelingen 16:6-10 staat beschreven, dat in Jezus Gods heilige geest bij ons geweest:
De gemeenten werden steeds sterker in het geloof en het aantal leerlingen nam dagelijks toe. Ze (Paulus e.a.) trokken door Frygië en de landstreek Galatië, omdat ze door de heilige Geest werden verhinderd Gods woord in Asia te verkondigen. Toen ze bij de grens van Mysië kwamen, wilden ze doorreizen naar Bitynië, maar dat stond de Geest van Jezus hun niet toe.
Daarom trokken ze door Mysië tot ze de kust bereikten en in Troas aankwamen. Daar kreeg Paulus 's nachts een visioen, waarin een man uit Macedonië hem toeriep: "Steek over naar Macedonië en kom ons te hulp!"
Toen Paulus dit visioen had gezien, wilden we meteen naar Macedonië vertrekken, omdat we eruit opmaakten dat God ons geroepen had om aan de mensen daar het evangelie te verkondigen.
Met andere woorden Handelingen 16:6-10: de heilige Geest is de Geest van Jezus is God.
En Paulus schrijft in zijn brief aan de Kolossenzen 2:9-10: "In Christus is de goddelijke volheid lichamelijk aanwezig en omdat u één bent met Hem, het hoofd van alle machten en krachten, bent ook u van die volheid vervuld." Met de machten en krachten bedoelt hij Gods engelen.
En in zijn brief aan de Filippenzen 2:5-8: "Laat onder u de gezindheid heersen die Christus Jezus had. Hij die de gestalte van God had, hield niet vast aan zijn gelijkheid aan God, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een dienstknecht en werd gelijk aan een mens. En als mens verschenen, heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood - de dood aan het kruis.
In de 2e brief aan de Korintiërs 3:15; 4:1-6 Broeders en zusters, tot op de dag van vandaag ligt er een sluier over hun hart, telkens als de wet van Mozes wordt voorgelezen. Maar telkens als iemand zich tot de Heer (God) wendt, wordt de sluier weggenomen. Welnu, met de Heer (God) wordt de Geest bedoeld, en waar de Geest van God is, daar is vrijheid. Wij allen die met onbedekt gezicht de luister van de Heer aanschouwen, zullen meer en meer door Gods Geest naar de luister van dat beeld worden veranderd. Omdat God ons in zijn barmhartigheid deze taak gegeven heeft, verzaken wij onze plicht niet.
Wanneer er dan toch nog een sluier ligt over het evangelie dat wij verkondigen, geldt dit alleen voor hen die verloren gaan: de ongelovigen, van wie de gedachten door de god van deze wereld zijn verblind, waardoor ze het licht van het evangelie niet kunnen zien, de luister van Christus, die het beeld van God is. Wij verkondigen niet onszelf, wij verkondigen dat Jezus Christus de Heer (God) is en dat wij omwille van Hem uw dienaren zijn. De God die heeft gezegd: "Uit de duisternis zal licht schijnen," heeft in ons hart het licht doen schijnen om ons te verlichten met de kennis van zijn luister, die afstraalt van het gezicht van Jezus Christus.
En de Brief aan de Hebreeën 1:1-3
Op velerlei wijzen en langs velerlei wegen heeft God in het verleden tot de voorouders gesproken door de profeten; nu, aan het einde van de tijd, heeft Hij tot ons gesproken door zijn Zoon, die Hij heeft aangesteld als erfgenaam van alles wat bestaat, en door wie Hij het heelal heeft geschapen. Hij straalt Gods luister uit, Hij is zijn evenbeeld, met zijn machtige woord draagt Hij alles wat bestaat.
En ten slotte de Eerste Brief van de apostel Petrus 1:11-13
Zij [de profeten] trachtten vast te stellen op welke tijd en in welke omstandigheden Christus’ Geest, die in hen [de profeten] werkzaam was, doelde toen deze voorzegde, dat Christus zou lijden en daarna in Gods luister zou delen.
Er werd hun geopenbaard dat deze boodschap niet voor henzelf bestemd was, maar voor u - de boodschap die u nu verkondigd is door hen [Jezus' leerlingen, de apostelen], die u het evangelie hebben gebracht, gedreven door de heilige Geest, die vanuit de hemel werd gezonden. Het zijn geheimen waarin zelfs engelen graag zouden doordringen.
Laat uw geest daarom voortdurend paraat zijn, wees waakzaam en vestig al uw hoop op de genade die u ontvangen zult, wanneer Jezus Christus zich openbaart.
Met andere woorden: Gods heilige geest is de geest die van God uitgaat, die eerst door de profeten heen heeft gesproken en die daarna als de persoon Jezus, de zoon van God, zelf bij de mensheid op aarde is geweest.
Gods heilige geest is als geest in de mens Jezus bij ons op aarde geweest.
Welke ervaringen en daarmee samenhangende studie betekenden voor mij een bevestiging van deze uitspraken?
1. De algeest in de ongevormde oertoestand
Na een aantal inleidende ervaringen gedurende mijn jeugd, kreeg ik op twintigjarige leeftijd mijn godservaring. Ik raakte toen gedurende mijn gebed weer in vervoering en kwam in een geestestoestand terecht, waarin ikzelf alleen nog als bewuste levenskracht bestond, als menselijke geest.
Ik bevond mij in een oneindige ruimte waar een diepe rust heerste. Deze rust deed zich aan mij voor als een aangename, donkere koelte. Deze rust was een geestelijke zelfstandigheid, een oneindige persoon die zich met mij verbond en mij liet delen in de vreugde van haar diepe rust.
Daarna ontstond er in die rust een beweging, die zich aan mij voordeed als een lichtende warmte. Deze beweging en zijn lichtende warmte was daarvóór als het ware in de rust en haar donkere koelte verborgen geweest en kwam daar nu als een geestelijke zelfstandigheid uit tevoorschijn, werd er als het ware uit geboren. Ook deze zelfstandigheid, deze oneindige persoon verbond zich met mij en liet mij delen in de vreugde van zijn beweging.
Daarna verbond de beweging met zijn lichtende warmte zich weer met de rust en haar donkere koelte, die haar donker liet doordringen door zijn licht en haar koelte liet doordringen door zijn warmte. Zo ontstond een nieuwe eenheidstoestand, waarin beiden elkaar temperden en in evenwicht hielden. Alleen had er een ompoling plaatsgevonden, zodat de eeuwige oneindigheid zich nu voor mij uitstrekte, niet meer als donkere koelte, maar badend in een zacht, gouden licht en een koesterende warmte: God in de ongevormde toestand als de goddelijke algeest.
Toen de beweging en zijn lichtende warmte zich opnieuw verbond met de rust en haar donkere koelte, zag ik, dat op dat ogenblik ik als menselijke geest werd geboren als een bolvormige wolk van hetzelfde getemperde licht en dezelfde getemperde warmte als de algeest. Ik als geest kwam door verdichting van het licht en de warmte uit de algeest voort, maar toch naadloos met de algeest verbonden blijvend: de menselijke geest is úit en ín de goddelijke algeest.
Dit is mijn beschrijving van de ongevormde oertoestand van de geest.
terug naar de Inhoud
2. De algeest in de gevormde toestand
Jaren later kreeg ik de volgende geestelijke ervaring tijdens mijn gebed. Ik werd weer met de rust en haar donkere koelte en de beweging en zijn lichtende warmte verbonden, maar nu niet in de eeuwige oneindigheid, maar in een soort wijde, maar besloten ruimte. De lichtende warmte bevond zich nu vóór mij en de donkere koelte áchter mij. Ik stond, nu als geest in mijn geestgedaante, de menselijke gestalte, in het midden van die in tweeën gedeelde ruimte.
Schuin rechts voor mij stond God in zijn mannelijke geestgedaante als mijn geestelijke vader, naar mij toegericht; schuin links achter mij stond God in haar vrouwelijke geestgedaante als mijn geestelijke moeder, naar mij toegericht. Ik stond als hun geestelijke kind tussen hen in. Ik wist dit onmiddellijk en zeker door hún ingeving.
(De geestgedaante wordt gevormd doordat er een geestelijke uitstraling om de geest heen ontstaat als de geestelijke vermogens, het waarnemen, denken, voelen en willen binnen de bolvormige wolk werkzaam worden. Deze uitstraling is de ziel; door de eigenschappen van de vermogens heeft de ziel in de loop van de miljoenen jaren oude ontwikkeling de vorm van de menselijke gestalte gekregen: de geestgedaante. De geestgedaante is het voertuig voor de geest in de geestelijke wereld, zoals het lichaam het voertuig is voor de stoffelijke wereld. Zie in de woordenlijst onder 'geestgedaante'.)
terug naar de Inhoud
3. God in de gevormde toestand als tweelinggeest
Ik zag God als mijn geestelijke vader en moeder, maar nu in de gevormde toestand, als een tweelinggeest: een mannelijke en vrouwelijke geest in hun geestgedaante die elkaars wederhelften zijn en die zich in de gedeelde toestand als een tweeheid aan mij voordeed.
Ook van deze soort ervaringen waarin God in de gevormde toestand voor mij verscheen, heb ik er meerdere mogen ontvangen. Daarbij zag ik de ene keer God als mijn vader en moeder in de gedeelde toestand, de andere keer zag ik hen in de verenigde toestand. In de verenigde toestand zijn de beide tweelinggeesten in liefde volkomen in elkaar opgegaan, hun geestgedaantes zijn met elkaar vermengd en vormen een eenheid... voor hen een toestand van innige vreugde!
Doordat de mannelijke geestgedaante iets groter is dan de vrouwelijke, gaat de vrouwelijke geestgedaante in de mannelijke op, waardoor zij er samen aan de buitenkant uitzien als een mannelijke geestgedaante. Maar doordat de vrouwelijke geestgedaante kleiner is, blijven in de verenigde toestand de beide geesten, de beide bolvormige wolken van licht en warmte binnen de geestgedaante, toch zelfstandig ten opzichten van elkaar. Zij vormen in de verenigde toestand tegelijkertijd een éénheid en een twééheid: een eenheid in verscheidenheid.
terug naar de Inhoud
4. Gods heilige geest en de menselijke geest
De menselijke geest is een bolvormige wolk die door verdichting uit de algeest is ontstaan. De bolvormige wolk in zijn geestgedaante is een godenkind dat de áánleg heeft uit te groeien tot de volwassenheid van een jonge god, Gods volwassen geworden godenkind.
Iedere geest die uit de algeest wordt geboren, heeft een wederhelft in de vorm van zijn of haar tweelinggeest. Ook Gods heilige (want volmaakte) geest is een verenigde tweelinggeest. Deze tweelinggeest bestaat uit twee bolvormige wolken, ook door verdichting uit de algeest ontstaan. In liefde zijn zij geheel in elkaar opgegaan.
Jakob Lorber - Grote Joh. Evangelie 4, 225
Jezus: Ik alleen ben het eeuwige middelpunt van mijzelf; maar van daaruit vervul ik toch eeuwigdurend en onveranderlijk de oneindige ruimte.
Jakob Lorber - Grote Joh. Evangelie 8, 138
Jezus: Die Mij gezonden heeft, is Mijn Eeuwige Vader en is in Mij; zo heb ook Ikzelf uit Mijn liefde tot de mensen Mij gezonden in deze wereld om u het Eeuwige Leven te brengen en te geven. Mijn woord en Mijn leer, die u de weg naar het Eeuwige Leven toont, is de wil van Hem die in Mij is en die Mij gezonden heeft.
Want de Vader, als de Eeuwige Liefde, is in Mij en Ik als haar Licht, ben in haar. Wie derhalve in dit Licht wandelt, die wandelt ook in de Wil van Hem die Mij als Zijn Licht in deze wereld heeft gezonden. Wie in dit Licht wandelt, kan niet verdwalen en zal het Eeuwige Leven oogsten, omdat het Licht het Eeuwige Leven zelf is.
In beide wolken zijn de geestelijke vermogens eeuwig al in geheel ontwikkelde toestand aanwezig, rechtstreeks uit de algeest voortgekomen en er geestelijk mee verbonden blijvend.
De heilige geest heeft daardoor geen ontwikkeling nodig, maar de menselijke geest vanuit zijn aanleg wel. De menselijke geest is lang geleden aan een (begeleide) ontwikkelingsweg naar een zelfverworven geestelijke zelfstandigheid begonnen; daarbij waren de vermogens in aanleg aanwezig en werd de menselijke geest schijnbaar aan zichzelf overgelaten. Daardoor heeft de menselijke geest de gelegenheid gekregen ze zelfstandig tot ontwikkeling te brengen en zo zelf een volwassen godenkind te worden (de begeleide zelfverwerkelijking). De menselijke geest is daardoor een geest die nog niet heilig, heel, volmaakt is ('heil' is 'heel'); in tegenstelling daarmee is de goddelijke, bolvormige wolk een geest die volmaakt en daardoor heilig, heel, uit de ongevormde toestand van de algeest is voortgekomen.
De heilige geest begeleidt (samen met de engelen) de menselijke geest op diens geestelijke ontwikkelingsweg, de levensweg, naar zijn eigen heiligheid. Gods heilige geest (en de engelen) trachten de menselijke geest door ingeving van hun gedachten en gevoelens ongemerkt op de rechte weg naar het doel te houden. Daarbij blijft de menselijke geest echter altijd de vrijheid behouden een eigen keuze te maken, want diens geestelijke zelfstandigheid is immers juist het doel.
De mens leert door ondervinding op te doen met de gevolgen van eigen keuzes en handelen. Door ook maar even dwang te gebruiken, zou de ontwikkeling van de mens niet meer diens éigen ontwikkeling zijn en zou het doel niet worden bereikt. De mens moet in deze leerschool dus schijnbaar aan zichzelf worden overgelaten.
terug naar de Inhoud
5. De wijze waarop Gods heilige geest aan de mens verschijnt
Niet alleen door ingeving van gedachten door de keelchakra heen en van gevoelens door de hartchakra, maar ook door de voorhoofdchakra te openen en zich zo op geestelijke wijze aan de mens te vertonen, heeft de heilige geest (en de engelen) zich met de mens in verbinding gesteld. Doordat zijn of haar voorhoofdchakra werd geopend, heeft de menselijke geest de geestelijke begeleiders in de geestelijke wereld helderziende waar kunnen nemen. Dat gebeurde bij profeten, zieners en mystici (het overkwam als genade ook mij).
Bij die gelegenheden werden zowel de heilige geest als de engelen op twee manieren waargenomen: in de verenigde toestand en in de gedeelde toestand van de beide tweelinggeesten. In de gedeelde toestand werden zowel een mannelijke als een vrouwelijke geest gezien, in de verenigde toestand alleen één mannelijke geest. Daardoor overheerste het aantal waarnemingen van de mannelijke geest.
In de Joodse godsdienst werd in het begin nog wel gezien dat Gods heilige geest mannelijk en vrouwelijk is: God schiep de mens naar zijn beeld als man en vrouw (Genesis 1:27)! Maar later kwam in die godsdienst en daardoor ook in het bijzonder in het Christendom en de Islam, de nadruk eenzijdig op de mannelijke geest te liggen: God zou alleen een 'Vader' zijn, 'de Heer'. Dit is een denkwijze die is voortgekomen uit onjuist begrepen helderziende waarnemingen en het besluit van koning Josia.
Alleen in de Joodse mystiek wordt nog wél over Gods vrouwelijke helft gesproken met de naam Asjerah of Sjechinah: 'zij die bij ons woont'.
In de exoterie van de tempel werd echter alleen nog over de mannelijke helft gesproken met de naam Jahweh: 'ik ben' of 'ik doe zijn' (ik schep, ik baar) en de verwijzingen naar Asjerah werden bijna allemaal uit het Oude Testament verwijderd.
In alle andere godsdiensten ter wereld is God steeds mannelijk én vrouwelijk.
terug naar de Inhoud
Tot zover mijn opvattingen zoals ik die uit mijn eigen geestelijke ervaringen heb ontwikkeld.
6. Gods heilige geest eerst als Jahweh, ten slotte als Jezus
Wie nog meent dat God niet bestaat, verkeert in een toestand van onwetendheid doordat hij of zij nog niet de omvangrijke werken van Jakob Lorber en Emanuel Swedenborg voldoende heeft bestudeerd. Deze profeten hebben, onafhankelijk van elkaar, een grote rijkdom van volkomen met elkaar samenhangende geestelijke ervaringen en inzichten aan de mensheid op aarde nagelaten.
Niet alleen bevestigen zij mijn ervaringen met God als onze geestelijke vader en moeder, maar bovendien is bij hen te vinden dat Gods heilige geest de mensheid begeleidt. Eerst heeft Gods heilige geest onder andere als Jahweh door de profeten het Joodse volk aangespoord om geestelijk díe ontwikkelingstoestand te bereiken, waarin de heilige geest later in de persoon van Jezus bij hen door de maagd Maria heen als mens kon worden geboren (... Jezus is in de geest dezelfde (dat is Jahweh), die ongeveer duizend jaar geleden aan Mozes op de Sinaï aan de Joden de wetten gaf. (Grote Joh. Evangelie 2, 48)).
De aard van deze bijzondere geboorte in een stoffelijk lichaam kwam volkomen overeen met de bijzondere geboorte die ik in de geestelijke wereld zag en waarbij het mannelijke deel van de algeest als het ware uit de het vrouwelijke deel werd geboren (zie: Geestkunde, Hoofdstuk 1, blz. 14).
Op een keerpunt in de ontwikkelingsgeschiedenis van de mensheid is Gods heilige geest in de mens Jezus bij ons op aarde geweest om die ontwikkeling in goede banen te leiden. De heilige geest gaf zijn menselijke verschijning vóór zijn geboorte uit Maria zelf de naam 'Jezus' (van 'Jeshua', 'Jehovah shua', 'God redt').
terug naar de Inhoud
7. Gods heilige geest heeft zijn geboorte zelf aangekondigd door de profeet Jesaja:
Daarom zal de Heer zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuel (God is met ons) geven. (Jesaja 7:14)
En op hem zal de Geest des Heren rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze des Heren. (Jesaja 11:2)
Groot is zijn heerschappij, aan de vrede zal geen einde komen. Davids troon en rijk zijn erop gebouwd, ze staan vast, in recht en gerechtigheid, van nu tot in eeuwigheid.
Daarvoor zal hij zich beijveren, de Heer van de hemelse machten. (Jesaja 9:6)
Jesaja 11:2
- En op hem zal de Geest des Heren rusten, (Gods heilige geest)
- de Geest van wijsheid en verstand, (kenmerken van het denken)
- de Geest van raad (een 'raad' komt voort uit denken of voelen)
- en sterkte, (een kenmerk van het willen)
- de Geest van kennis (een kenmerk van het waarnemen)
- en vreze des Heren. (Middel-Nederlands 'vrezen' betekent: 'hoogachten', kenmerk van het voelen)
- Mijn beschrijving van de geestelijke vermogens is voortgekomen uit de eigenschappen van de goddelijke algeest zoals ik die tijdens mijn godservaring heb mogen zien.
- Met andere woorden: mijn beschrijving van de eigenschappen van de algeest - en daarmee van de heilige geest én de menselijke geest, die beiden uit de algeest zijn voortgekomen - komen overeen met Jesaja's beschrijving van 'de Geest des Heren' die tot ons zou komen;
- al deze eigenschappen zijn ook weer terug te vinden in de uitspraken die Jezus doet in het Grote Johannes Evangelie van Jakob Lorber;
met andere woorden, de voorspelling van Jesaja is werkelijkheid geworden:
Gods heilige geest is in de mens Jezus uit Maria geboren en bij ons op aarde geweest.
Emanuel Swedenborg bevestigt dit vanuit zijn geestelijke ervaringen; hij schrijft hier o.a. over: Wie zich niet zelf tot de Heer van Hemel en Aarde (Christus) wendt, kan niet in de hemel komen, aangezien de hemel de hemel is vanuit de Enige God en dat deze God Jezus Christus is, die Jehova de Heer is, uit het Eeuwige de schepper, in de tijd de verlosser en tot in het eeuwige de wederverwekker, dus die tegelijkertijd Vader, Zoon en heilige Geest is. (Ware Christelijke Godsdienst, blz. 45)
Zie ook hieronder een uittreksel uit Jakob Lorber, De Jeugd van Jezus - Het Jacobusevangelie, blz. 1
Inleiding
Door de Heer Zelf medegedeeld als voorwoord op de geschiedenis van Zijn jeugd en wel door dezelfde spreekbuis (Jakob Lorber), die Hij voor de weergave van dit werk uitkoos in de periode van 22 juli 1843 tot 9 mei 1851.
Zoals bekend is, leefde Ik in de tijd tot mijn dertigste jaar zoals iedere andere welopgevoede jongen, jongeman en man leeft; ook Ik moest, door mijn leven in te richten volgens de Wet van Mozes, eerst het goddelijke in Mij opwekken, net als iedere mens Mij in zichzelf tot leven moet wekken.
Zo goed als ieder ander mensenkind, moest ook Ikzelf beginnen met aan een God te geloven, waarna Ik Hem in alle denkbare zelfverloochening steeds meer en meer heb moeten omhelzen en met steeds sterker wordende liefde Mij aldus geleidelijk aan volkomen aan de Godheid heb moeten onderwerpen.
Op die wijze was Ik als de Heer Zelf, een levend voorbeeld voor iedere mens en daarom kan iedere mens Mij nu op precies dezelfde wijze aantrekken als Ikzelf in Mij de Godheid heb aangetrokken, en kan hij door de liefde en het geloof zelfstandig evenzo volledig één worden met Mij, als ikzelf als Godmens in alle grenzeloze volmaaktheid één ben met de Godheid.
Op de vraag hoe de door het Kindje Jezus reeds gedane wonderen, alsmede Diens overige goddelijk-geestelijke werkzaamheden zijn te rijmen met Zijn als het ware daarvan gescheiden mens-zijn tijdens Zijn jaren als jongeling en als man, ... en hoe daarmee dan weer samenhangen de in die jaren verrichte wonderen - gesteld, dat men Hem ook in die jaren nog uitsluitend als mens zou willen denken ... :
op die vragen moge als antwoord dienen een vergelijking met de aanblik die een boom biedt in de periode van de lente tot in de herfst: In het voorjaar bloeit een boom wonderbaarlijk; hij wordt dan door een geweldige activiteit beheerst. Na het afvallen van de bloesem echter wordt hij weer schijnbaar inactief. Tegen de herfst toont de boom weer een enorme activiteit: de op zichzelf reeds wonderbaarlijke vruchten verkrijgen hun kleur en aroma, en zijn dan nog mooier dan de bloesem was. En zijn de vruchten aldus tot rijpheid gekomen, dan wordt de in hen geschonken zegen van de binding aan de boom vrij gemaakt, en die valt dan in de schoot van de ernaar hongerende kindertjes. Dit vergelijkingsbeeld zal men slechts kunnen begrijpen met de ogen van het hart, maar nooit met de ogen van wereldse wijsheid! Immers de bovengenoemde vragen zijn heel gemakkelijk op te lossen, mits je maar van-binnen-uit-zuiver-denken wilt, zonder daarbij de Godheid van Jezus te willen losmaken, maar die juist vasthoudt in innerlijk geloven, omdat dat juist het licht is, dat voert tot de liefde voor God.
Immers, de volledige eenwording van de Goddelijke Volmaaktheid met Jezus' mensheid is niet ineens, niet plotseling tot stand gekomen, maar geleidelijk aan, zoals dat onder Gods leiding steeds het geval is; juist zoals bij het geleidelijke ontwaken van de Goddelijke Geest in het mensenhart (alhoewel het Goddelijk Wezen ook reeds in al Zijn Volheid in het Jezuskind aanwezig was, maar Zich van daaruit slechts in noodgevallen door het doen van wonderen manifesteerde).
De lichamelijke dood van Jezus is feitelijk de diepste afdaling van de Godheid tot in de staat, waartoe alle materie veroordeeld is, waardoor de totaal nieuwe verhoudingsmogelijkheid tussen Schepper en schepping pas volledig tot stand kwam.
Eerst door de dood van Jezus wordt God-Zelf volledig mens, en door en vanuit die hoogste goddelijke genade-ingreep wordt de geschapen mens tot nieuw-verwekt Kind Gods - tot (jonge, zich ontwikkelende) god dus! Daardoor kan die mens - een schepsel! - als volkomen evenbeeld tegenover zijn Schepper staan! Daarin kan hij nu zijn God zien, zijn Schepper en Vader schouwen, Hem spreken, Hem erkennen en boven alles liefhebben! En daardoor alleen ook is hij in staat het volmaakte onvergankelijke leven in God, uit God en met God te beërven.
Daardoor is echter ook Satans drijven in zoverre doorbroken, dat hij niet langer bij machte is deze meest intensieve toenadering van de Godheid naar de mensen toe, en omgekeerd die van hen naar de Godheid, te verhinderen.
Nog korter gezegd: Door de dood van Jezus kan de mens zich nu volop met God verbroederen, terwijl het voor Satan onmogelijk is geworden dat nog te beletten, ... en dat is dan ook de reden, waarom tot de vrouwen, die het heilige graf kwamen bezoeken, wordt gezegd: 'Gaat heen en zegt het Mijn broeders' ... Satans wroeten in de uiterlijke dingen moge dan nog steeds merkbaar zijn, ... nooit meer zal hij in staat zijn het eenmaal verscheurde voorhangsel tussen God en de mensen opnieuw aan te brengen; noch ooit opnieuw een onoverbrugbare kloof te doen ontstaan tussen enerzijds de Godheid en anderzijds de mensheid.
Door deze korte uiteenzetting van deze stof nu, kan voortaan iedereen, die bereid is innerlijk, geestelijk te denken en te mediteren, heel gemakkelijk en duidelijk het grenzeloze nut inzien, dat de lichamelijke dood van Jezus voor hem of haar betekent. Amen!
Grote Johannes Evangelie 8, 189 [20] Want waarlijk, Ik zeg jullie: een rein en geestelijk sterk mens is heer over de natuurgeesten, evenzo heer over de elementen en ook over alle dieren, planten en mineralen, van welke aard of soort die ook mogen zijn. Want als zijn ziel vervuld is van Gods geest, waarin alle macht en kracht uit God woont, kan hij ook de hele natuur gebieden en zelfs bergen moeten zich dan buigen voor de macht van zijn wil en zijn onwankelbaar geloof en vertrouwen in de ene, ware, almachtige God.
terug naar de Inhoud
8. Jezus en de vier Evangeliën
Een samenvatting van de gesproken tekst door een tiental geleerden in de bijzonder leerzame BBC-documentaire Religie collectie - The story of Jesus (www.docudvd.nl)
Inleiding
Tweeduizend jaar geleden, in een oostelijke uithoek van het Romeinse rijk, werd iemand geboren die de wereldgeschiedenis zou veranderen: Jezus van Nazareth. Na een zwervend bestaan in Galilea en Judea, waarin hij preekte en genas, werd hij door een vriend verraden, door tempelpriesters opgepakt en door de Romeinen op wrede wijze gedood.
Jezus stierf vanwege godslastering aan een Romeins kruis en de vroege christenen hadden het daar moeilijk mee. Ze schaamden zich ervoor dat ze een leider volgden die op vernederende wijze was gekruisigd. In die tijd meende men namelijk dat de manier van sterven iets zei over wat voor een persoon iemand was geweest. Zijn leerlingen moesten daarom moeite doen een goede verklaring te geven voor Jezus' verbijsterende einde. Zij hadden immers juist gehoopt, dat hij Gods Koninkrijk op aarde zou vestigen.
Volgens historici is Jezus' lijdensverhaal het eerste wat van de Evangeliën is opgeschreven. Doordat dit lastig was uit te leggen, zijn dit historisch gezien wellicht de nauwkeurigste hoofdstukken. Sommigen zijn de mening toegedaan dat het verhaal van Jezus een mythe is, maar je kunt in tegendeel juist stellen dat zijn verhaal te onwaarschijnlijk is om niet waar te zijn. Historici zeggen namelijk dat hoe moeilijker het verhaal van een stuk geschiedenis is aan te nemen, hoe meer historische inhoud het zal hebben.
Als je van plan bent op papier een wereldreligie te beginnen, verzin je niet zóiets. Als iemand het Christendom had willen verzinnen, zou hij zijn uitgegaan van een roemrijke figuur, een diepzinnige wijze, maar niet van een eenvoudige timmermanszoon die het wereldlijke en religieuze gezag tart en een wrede marteldood sterft aan een kruis, dat gewoonlijk voor de misdadigers was bestemd, die naast hem werden gekruisigd. "Hij werd tot de misdadigers gerekend," en smadelijker kon iemands einde niet zijn.
De vier Evangeliën
Jezus' geboorte, zijn leven, sterven en opstanding, staan opgetekend in de vier Evangeliën. Het Griekse woord 'evangelion' betekent: 'blijde boodschap'; dit sloeg op de aankondiging van de komst van het Koninkrijk Gods, dat 'in jullie en bij jullie is'. Aangaande deze evangeliën bestaan er honderden documenten uit de oudheid, waarvan sommige teruggaan tot het jaar 60. Geen andere tekst uit de oudheid is zo goed gedocumenteerd; het Nieuwe Testament is veel beter onderbouwd dan enig ander boek uit de oudheid.
Het oudste stukje tekst beschrijft de voorgeleiding van Jezus voor Pilatus en de veroordeling tot de kruisdood; het behoort tot het Evangelie van Johannes, het gedeelte waarin Pilatus tot Jezus spreekt. De vertegenwoordiger van een aards rijk staat hier tegenover die van het hemelse rijk. Ze spreken over het koninkrijk, de macht en de waarheid. Jezus zegt de waarheid te verkondigen, waarop Pilatus de bekende vraag stelt: Wat is waarheid? Die vraag zal honderden geleerden in de eeuwen daarna voortdrijven om de waarheid over Jezus te achterhalen.
Het Oude Testament bevat 39 boeken, met een geschiedenis van 2000 tot 3000 jaar en het Nieuwe Testament 27 boeken, waaronder de Evangeliën van Mattheüs, Markus, Lukas en Johannes. Hun verhalen over Jezus' leven werden in de eeuw na zijn dood vastgelegd.
Dat we over vroege manuscripten uit de eerste eeuw beschikken, betekent nog niet dat ze waar zijn. Sceptici wijzen vaak naar de verschillen tussen de vier evangeliën als een bewijs dat die niet deugen, maar het zijn verschillende gezichtspunten: het verhaal wordt door een andere persoon vanuit een andere invalshoek verteld. De Evangeliën wijzen terug als wegwijzers, die vanaf verschillende punten naar dezelfde stad leiden. Aan lichte afwijkingen zien we dat de tradities weliswaar afdwalen, maar ze zijn wel afkomstig uit één gemeenschappelijke bron. We kunnen die bron zeer dicht naderen en telkens toch weer zeggen dat de schrijver van Johannes of dat Paulus dit heeft geschreven. Die gemeenschappelijke bron, Q genoemd (Duits: Quelle, bron), is een duidelijk bewijs vergeleken met andere teksten die we uit de oudheid kennen.
De meeste geleerden zijn het erover eens dat de evangeliën over Jezus zich het best laten begrijpen door inzicht in het leven en de tijd waarin ze zijn opgesteld; in de kijk op het leven van hun doelgroepen en de wereld waarin de verhalen zich afspeelden.
Het Evangelie van Markus is het oudste en stamt waarschijnlijk uit het jaar 40, dat van Mattheüs en Lukas uit 70-80 n.Chr. en dat van Johannes uit 90-110 n.Chr. [dat betekent dat zij zijn geschreven door hen die of Jezus persoonlijk hebben gekend, of het hebben gehoord van hen die hem hebben gekend (Freek)].
Wonderen en tekenen
In de Bijbel worden Jezus' genezingen en andere uitzonderlijke gebeurtenissen wonderen genoemd. Men zag die als een goddelijke daad, een goddelijke ingreep. Twee woorden komen er in de Bijbel voor wonderen voor: 'dunamis', Grieks voor 'krachtige daad', grootse prestatie; en 'simeion', een 'teken' als iets, wat ons iets over de ware aard van Jezus onthult.
Zijn eerste teken is het veranderen van water in wijn tijdens de bruiloft in Kana, vlak bij Nazareth. Het toont aan dat Jezus een kracht heeft waarmee hij de stoffelijke wereld kan beïnvloeden en ook dat hij het vermogen heeft 'levend water' door zijn medemensen heen te laten stromen. Jezus brengt tot leven, dat is de betekenis van dit wonder [in die tijd moest putwater meteen worden gedronken, anders bedierf het, terwijl wijn lang houdbaar was, dus 'duurzaam' was (Freek)].
De 'broodvermenigvuldiging' op een berg is een ander wonder waarbij toehoorders van zijn leer worden gevoed, wat in het bloemrijke taalgebruik van het Midden-Oosten ook geestelijke voeding betekent.
Hier is te zien hoe Jezus' leerlingen hem helpen 'brood uit te delen', wat zij later zouden uitbreiden tot het verspreiden van zijn leer onder de mensheid.
Tegenwoordig wordt Jezus vooral als wijsheidsleraar gezien, maar voor mensen in zijn tijd was het schenken van gezondheid heel belangrijk. Het herstellen van de gezondheid betekende ook het herstel van de plaats die men in de maatschappij innam. Men werd niet langer uit de samenleving buitengesloten vanwege een gebrek of ziekte.
Hedendaagse wetenschappelijke twijfel heeft de betekenis van de wonderen afgezwakt. De verhalen daarover worden gerationaliseerd en zo van hun goddelijke betekenis ontdaan, en de mensen uit Jezus' tijd worden voor bijgelovig en naïef gehouden. Maar in die tijd was men even argwanend als nu. Wonderen en wonderdoeners hoorden zeker bij het Joodse leven in die tijd. Het OT staat vol met wonderbaarlijke daden, men was er tijdens Jezus' leven dus mee vertrouwd. In feite staat de Bijbel vol met paranormale verschijnselen, zie hiervoor in het Menu: 3 de Bijbel en parapsychologie.
Mozes splijt de Schelfzee (Rietzee) en Jezus loopt over water. Jezus brengt mensen weer tot leven, maar de profeten Elia en Elisa deden hetzelfde. Er zijn in Israëls geschiedenis altijd rabijnen geweest die wonderen verrichtten. Een van de bekendste was Choni, de cirkeltrekker, nog steeds vereerd, die Jahweh bad om regen als er weer eens een droogte was. De relatie tussen Jahweh en Choni werd gezien als die tussen Vader en zoon, dezelfde relatie als tussen Jezus en God.
Voor de Joden was een van zijn belangrijkste wonderen het tot rust brengen van een storm. Op zee wekten de leerlingen hem tijdens een storm, hij berispte de wind en zei tegen het water: wees kalm (Markus 4:39). Ook dat kwam voor in het Oude Testament in verband met de profeten. In Psalm 107 wordt beschreven dat in het verleden Jahweh hetzelfde deed. Voor de mensen uit zijn tijd betekent dat, dat Jezus dingen deed die alleen God kan doen.
Een van de indrukwekkendste wonderen is zijn verheerlijking op de berg Tabor. Aan drie leerlingen verschenen Mozes en Elia: Mozes die de wetten en de Torah vertegenwoordigt, terwijl Elia dat doet voor de profeten (Mattheüs 17: 2-3). In de tijd van Jezus waren wonderen noodzakelijk om als een religieuze leider te kunnen gelden, zij bewezen dat men een 'man Gods' was.
Jezus als leraar en profeet
Jezus' leer moet worden gezien door de ogen van de mensen voor wie de Evangeliën zijn geschreven. Jezus hoort thuis in de traditie van de proféten, die hun mond open deden en ingingen tegen het gevestigde gezag. Het ging hem met name om de gerechtigheid voor de kleine man. Jezus neemt een radicaal, revolutionair standpunt in. Hij kwam om aan de armen het goede nieuws te brengen, aan de gevangenen hun bevrijding en om blinden hun gezichtsvermogen terug te geven. Het volk had in die tijd weinig vrijheden en onderdrukking door vorsten en diefstal door tollenaars hoorde bij het leven. Jezus vocht die maatschappelijke wantoestand aan.
Eerst sprak hij daarmee de mensen aan, maar toen sommigen beseften dat dat de bestaande toestand omver zou werpen, keerden zij zich ook tegen hem. Zij werden bang voor het verlies van hun economische belangen. Zij beseften dat zijn leer profetisch was en ingrijpende maatschappelijke veranderingen tot gevolg zou hebben.
Ook kregen vrouwen een gelijkwaardige plaats in zijn beweging. Een van zijn naaste leerlingen was Maria Magdalena. Zij bleef zijn hele leven naast hem staan, tot aan zijn kruisiging toe. Volgens Johannes was zij de eerste die getuige was van zijn wederopstanding. Terwijl in die tijd vrouwen als bezit van de man werden gezien, als onvolledige mensen. Dat Jezus Maria Magdalena deel liet uitmaken van zijn volgelingen, betekende een radicale herwaardering van de waarde van vrouwen. Jezus zag hen als gelijkwaardig aan de man.
[Voor de mening dat zij Jezus' vrouw zou zijn, bestaan geen historische aanwijzingen. (Freek)]
Jezus verzette zich tegen het Romeinse bestuur en tegen de priesterlijke macht in de Tempel in Jeruzalem. Hij, als de profeet, doet zijn beklag over hun gedrag ('adderengebroed'). Hij gedroeg zich als hun aanklager en als een opstandeling.
De vergelijkingen
Hij lichtte zijn leer toe door middel van vergelijkingen of gelijkenissen, een bekend leermiddel in die tijd: een eenvoudig verhaal, maar met een diepere, leerzame inhoud. In zijn vergelijking over de wijngaard laat hij zien hoe een wijnboer naar eigen willekeur handelde en sommige arbeiders uitbuitte (Mattheüs 20).
Jezus beëindigt de vergelijking met te zeggen, dat dit in het Koninkrijk der hemelen zal veranderen. Zijn toehoorders worden zich zo bewust van misstanden, die zij voorheen als vanzelfsprekend zagen. Hij eindigt met te zeggen, dat vele eersten de laatsten zullen zijn en omgekeerd.
In het koninkrijk van God gaan we anders met elkaar om (Lukas 6:20-26):
Hij richtte zijn blik op zijn leerlingen en zei:
"Gelukkig jullie die arm zijn, want voor jullie is het koninkrijk van God.
Gelukkig jullie die nu honger hebben, want je zult verzadigd worden.
Gelukkig wie nu huilt, want je zult lachen.
Gelukkig zijn jullie wanneer de mensen jullie omwille van de Mensenzoon haten en buitensluiten en beschimpen en je naam door het slijk halen.
Wees verheugd als die dag komt en spring op van blijdschap, want jullie zullen rijkelijk beloond worden in de hemel. Vergeet niet dat hun voorouders de profeten op dezelfde wijze hebben behandeld.
Maar wee jullie die rijk zijn, jullie hebben je deel al gehad.
Wee jullie die nu verzadigd zijn, want je zult honger lijden.
Wee jullie die nu lachen, want je zult treuren en huilen.
Wee jullie wanneer alle mensen lovend over je spreken, want hun voorouders hebben de valse profeten op dezelfde wijze behandeld."
Men beseft nu niet hoe radicaal deze opmerkingen klonken in de tijd van Jezus. Het is een aanklacht over hoe het in die tijd toeging in de maatschappij.
De opvatting van Paulus over Jezus
Hoewel Paulus naast de naam 'Jezus' de nadruk legde op de naam 'Christus', had Paulus wel een duidelijk beeld van wie Jezus in feite was, getuige een opmerking van hem in zijn brief aan de Kolossenzen 1:15-20,
Broeders en zusters,
Christus is beeld van God, de onzichtbare [algeest]; [Christus is de] eerstgeborene van heel de schepping: in Hem is alles geschapen, alles in de hemel en alles op aarde, het zichtbare en het onzichtbare, 'vorsten en heersers, machten en krachten' [dit zijn de namen van vier engelenordes], alles is door Hem en voor Hem geschapen.
Hij bestaat vóór alles en alles bestaat in Hem.
Hij is het hoofd van het lichaam, de kerk [van Grieks 'kyriakos': 'van de heer', godshuis; maar in het godshuis verzamelt zich de lévende gemeenschap van gelovigen, dus 'kerk is geloofsgemeenschap', want alleen díe is 'van de Heer'!].
Oorsprong is Hij, eerstgeborene van de doden, om in alles de eerste te zijn: in Hem heeft heel de volheid [de algeest] willen wonen en door Hem en voor Hem alles met zich willen verzoenen, alles op aarde en alles in de hemel, door vrede te brengen met zijn 'bloed' [zijn zelfoffer] aan het kruis.
De invloed van Constantijn
Jezus was een leraar die niet mild was, maar duidelijk zei waar het op stond. Hij was veroordeelde het gedrag van de tempelpriesters, hij werd door het wereldse en religieuze gezag gezien als een rebellenleider. Maar toen in de 4e eeuw Constantijn zich bekeerde tot het Christendom, stelde hij alles in het werk om de kritische toon van Jezus te verzachten. Het huidige beeld van Jezus is het milde beeld van het Christendom na Constantijn; hij was een Romeinse keizer en had daarom een afkeer van opstandelingen. Hij riep zichzelf uit tot de 13e apostel, aangesteld door God. Hij besliste wat orthodox (de juiste leer) was en wat niet.
Hij beoordeelde de leer van Jezus vanuit de maatschappelijke bovenlaag, maar in zijn tijd predikte Jezus juist voor de onderdrukten, de armen, de kanslozen, de uitgestotenen. Constantijn paste de leer van Jezus aan het gezichtspunt van de onderdrukkers aan. Daardoor werd Jezus' boodschap afgezwakt.
[Jezus werd uitgebeeld als een keurige man en de uitdrukking 'onze lieve Heer' raakte in zwang. [Freek)]
De beslissende rol van Judas
In de Evangeliën wordt niet uitgelegd waarom Judas Jezus heeft 'verraden' (aangegeven). Volgens sommigen wilde Judas hem ertoe dwingen voor de hogepriester te verschijnen om openlijk te verklaren wie hij was. Misschien hoopte Judas op een meer staatkundig koninkrijk en raakte hij teleurgesteld.
Ook wordt verondersteld dat Judas een opdracht van Jezus uitvoerde; het is immers heel vreemd dat iemand die in de nabijheid van Jezus leefde, hem toch 'verried' (aangaf) en aan zijn beulen uitleverde. Zonder het 'verraad' van Judas zouden de laatste gebeurtenissen in het leven van Jezus echter nooit hebben plaatsgevonden, terwijl Jezus er wel telkens op wees dat de gebeurtenissen nu eenmaal moesten verlopen zoals het bij de profeten stond beschreven!
[In het Evangelie naar Judas wordt dit inderdaad zo uitgelegd. (Freek)
Als het Judas er werkelijk om te doen was, Jezus te verráden, dan was hij tevreden geweest toen hij zag dat zijn opzet was geslaagd. Dat was echter niet het geval, hij zag dat zijn plan verkeerd liep en Jezus zou worden gedood, waardoor hij door schuldgevoel gedreven zichzelf de dood injoeg.]
De aanleiding die Jezus zelf gaf
In de tijd van Jezus begon men de keizers van het Romeinse rijk 'zonen van God' te noemen [In navolging van de Egyptische farao's (Freek)]. In de Evangeliën wordt Jezus dé Zoon Gods genoemd; hij vertegenwoordigde het hemelse gezag. Dat betekende een uitdaging aan het adres van de keizer: het wereldlijke gezag. [Het Hebreeuwse woord 'ben' betekent trouwens zowel 'zoon' als 'hij die iemand toebehoort'.]
Jezus stuurde zelf op zijn gevangenneming aan; hij had makkelijk kunnen vluchten, maar in plaats daarvan wachtte hij in de tuin Gethsemane de komst van de tempeldienaren in angstige spanning af, wetend wat hem te wachten stond!
Jezus had de leiding van de Tempel bewust getart. Hij verstoorde de verkoop van offerdieren en wierp de tafels van de geldwisselaars omver. Hij zei dat de tempel, voor de Joden het Godshuis, zou worden afgebroken.
Hij noemde de tempeldienaren 'adderengebroed' en zette de dienaar van de hogepriester in de Tempel voor schut met zijn raadsel over: aan God geven wat van God was en aan de keizer geven wat van de keizer was, toen die vroeg of het geoorloofd was belasting te betalen.
Nadat Jezus in Getsemane was opgepakt en voor Kajafas was geleid, zocht de tempelleiding naar een aanklacht, zodat ze hem ter dood konden veroordelen. Er was duidelijk opzet in het spel, maar men kon geen goede reden vinden voor een aanklacht.
Dan vertellen twee getuigen dat Jezus heeft gezegd dat de Tempel zou worden afgebroken en dat hij hem in drie dagen weer zou opbouwen. Dat kan alleen met Gods hulp: het is God verzoeken. In de ogen van zijn Joodse aanklagers maakt hij zich zo schuldig aan godslastering, waarop volgens de Joodse wetten de doodstraf stond... Kajafas kon niet anders dan Jezus schuldig verklaren.
De ware aard van Pilatus
De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus en de schrijver Philo van Alexandrië omschreven Pilatus als een wrede en gewelddadige bestuurder die in zijn provincie de baas wilde zijn en in Jezus een Joodse rebellenleider zag. Om Jezus nog meer te vernederen, werd hij gekruisigd met naast zich twee misdadigers. Pilatus' tienjarige ambtsperiode bestond uit een reeks gruweldaden en hij werd daarom zelfs door Rome teruggeroepen.
[Terwijl in de huidige Evangeliën een twijfelende Pilatus wordt beschreven. (Freek)].
Aan de totstandkoming van deze leerzame DVD's over het leven en de leer van Jezus werkten mee:
Tom Wright, professor of Divinity of St Andrews University
Dr Simon Gathercole, Faculty of Divinity University of Cambridge
Dr Moshe David Herr, Hebrew University, Jerusalem
Danny Schwartz, professor Hebrew University Jerusalem
Dr James Strange, professor of Archaeology, University of Florida
Dr Claire Pfann, University of the Holy Land
Dr Joan Taylor, Lecturer in New Testament, King's College London
Dr Shimon Gibson, Senior Associate Fellow, Albright Institute, Israel
Dr Moshe Lavee, Haifa University, Israel
Dr Greg Carey, professor of New Testament, Lancaster Theological Seminary
Dr Moti Aviam, Institute for Galilean Archaeology, Israel
Dr Yair Zakovitch, Department of Biblical Studies, Hebrew University, Jerusalem
Dr Obery Hendricks, professor of Biblical Interpretation, N.Y. Theological Seminary
Dr Dina Avshalom-Gorni, Israeli Archaeological Authority
Dr Ben Witherington, professor of New Testament, Asbury Theological Seminary
Dr Stephen Pfann, Centre for the Study of Early Christianity, Jerusalem
Ronny Reich, professor of University of Haifa
Dr Helen Bond, School of Divinity, University of Edinburgh
Dr Andrew Skinner, Dean of the Religious Education, Bringham Young University
terug naar de Inhoud
9. Hieronder een diaserie in de vorm van ikonen over het aardse leven van Jezus.
(gebruik de ↑ en ↓ of ← en → -toetsen, sluit af met esc)
Jezus' aardse bestaan 44 dia's
10. Jezus als leraar
Op ikonen uit de eerste eeuwen van het christendom wordt Jezus als een rabbi, een godsdienstleraar uitgebeeld.
terug naar de Inhoud
11. De kern van Jezus' leer
De kern van Jezus' leer is te vinden in zijn Bergrede en in zijn toespraak tijdens het Laatste Avondmaal met zijn leerlingen.
Zij kan worden samengevat met onder andere de teksten:
Mattheüs 22:37 ... heb God lief met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.
Mattheüs 22:39 ... heb uw naaste lief als uzelf.
Johannes 14:20 ... zult u weten, dat Ik in mijn Vader ben en u in Mij en Ik in u.
Johannes 17:11 ... dat zij één zijn zoals Wij.
Johannes 17:21 Opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn.
Met andere woorden:
Ik heb mijn God lief boven al... want zoals Jezus ben ook ik in aanleg Gods godenzoon/godendochter;
Ik heb mijn naasten lief als mijzelf... want zoals Jezus ben ook ik in aanleg een mensenzoon/mensendochter.
Jezus leerde een geestelijke manier van leven vanuit een geestelijke levensbeschouwing,
waardoor de geestelijke vermogens worden omgevormd tot het geweten en de deugden,
waardoor het koninkrijk Gods ook op aarde komt en wij hier kunnen leven zoals hij in de hemel.
De heilige geest die als de mens Jezus persoonlijk bij ons is geweest, kon zich in twee geestestoestanden bevinden. Als de heilige geest zich in gebed tot zijn bron, de algeest richtte, noemde hij zichzelf Gods Zoon; als hij zich tot zijn medemensen op aarde richtte, noemde hij zichzelf de Mensenzoon.
Het denkbeeld van een 'heilige drie-eenheid' in de vorm van een 'Vader', een 'Zoon' en een 'Heilige Geest' is een verwarrende misvatting. Dit wordt door Swedenborg en Lorber bevestigd. Wat in de geestelijke wereld te zíen is, is een óngevormde oertoestand van de algeest die de 'Vader' wordt genoemd en een gevórmde toestand, een menselijke gestalte: de heilige geest; deze bevindt zich hier de ene keer in de toestand van de 'Godenzoon', de andere keer in de toestand van de 'Mensenzoon'.
Het zijn deze twee geestestoestanden van de heilige geest die in het denkbeeld van de 'heilige drie-eenheid' worden samengevat en de 'Zoon' worden genoemd.
Het Hebreeuwse woord voor 'zoon' is 'ben', dat zowel 'zoon' kan betekenen als 'hij, die iemand toebehoort'. In de ene geestestoestand hoorde de heilige geest bij de algeest, in de andere toestand bij Gods godenkinderen op aarde, die zichzelf nog moesten ontwikkelen. In de persoon van Jezus heeft Gods heilige geest de mensheid op aarde bezocht om daarbij voor ons een voorbeeld te zijn.
Zie voor de betekenis van de woorden 'Jezus' en 'Christus' de woordenlijst onder 'Jezus'
Petrus was één van Jezus' twaalf leerlingen. Hij vat Jezus' leer kort en bondig samen in zijn 2e Brief 1:3-11:
(Petrus beschrijft hier Jezus' leer als geestelijke ontwikkelingsweg door het overwinnen van zelfgerichtheid en het ontwikkelen van de geestelijke vermogens, wat leidt tot Gods Koninkrijk in de geestelijke wereld.)
"Zijn (Jezus') goddelijke macht heeft ons alles geschonken wat nodig is voor een godsdienstig leven, door de kennis van hem die ons geroepen heeft door zijn majesteit en wonderbaarlijke kracht. Hiermee zijn ons kostbare, rijke beloften gedaan, opdat u zou ontkomen aan het verderf dat de wereld beheerst als gevolg van de zelfzucht en opdat u deel zou krijgen aan de goddelijke natuur.
Span daarom al uw krachten [willen] in om uw geloof [denken en voelen] te verrijken met deugdzaamheid [denken en voelen], uw deugdzaamheid met kennis [waarnemen en denken], uw kennis met zelfbeheersing [willen], uw zelfbeheersing met volharding, uw volharding met godsdienstigheid, uw godsdienstigheid met liefde [voelen] voor uw broeders en zusters en uw liefde voor uw broeders en zusters met liefde voor allen.
Als u deze eigenschappen in overvloed bezit, is uw kennis van onze Heer Jezus Christus niet nutteloos, maar vruchtbaar. Wie ze niet bezit is kortzichtig, ja blind, en vergeet dat hij van zijn vroegere zonden gereinigd is. Span u daarom des te meer in om uw roeping en uitverkiezing waar te maken, broeders en zusters. Als u dit alles doet, komt u nooit ten val en zal u onbelemmerd toegang worden verleend tot het eeuwige koninkrijk van onze Heer en redder Jezus Christus."
terug naar de Inhoud
12. Jezus' leer is de leer van een joodse rabbi
Eén van de geschriften van het Nieuwe Testament is Handelingen der Apostelen, geschreven door de arts Lukas. Daarin schrijft hij in Hand. 9:1-2 "Intussen bedreigde Saulus [die na zijn bekering Paulus heette] de leerlingen van de Heer nog steeds met de dood. Hij ging naar de hogepriester met het verzoek hem aanbevelingsbrieven mee te geven voor de synagogen in Damascus, opdat hij de aanhangers van de Weg die hij daar zou aantreffen, mannen zowel als vrouwen, gevangen kon nemen en kon meevoeren naar Jeruzalem" en even verderop in Hand. 11:25-26, nadat Saulus zich had bekeerd tot een volgeling van Jezus: "Hierna vertrok Barnabas naar Tarsus om Saulus te zoeken en toen hij hem gevonden had, nam hij hem mee naar Antiochië. Een heel jaar lang kwamen ze met de gemeente daar bijeen en gaven ze onderricht aan tal van mensen. Het was in Antiochië dat de leerlingen voor het eerst christenen werden genoemd."
De joodse Wet (de richtlijnen)
In de drie jaar dat Jezus als godsdienstleraar met zijn leerlingen door Palestina trok, had - voor zover bekend - zijn leer niet een bepaalde naam gekregen. Maar hij sprak met zoveel kennis en gezag, dat hij door zijn leerlingen 'rabbi' werd genoemd, wat 'leraar' of 'meester' betekent. Een rabbi was een kenner van de joodse wet (Thora) die optradt als geestelijke leraar en persoonlijke leidsman - wat Jezus al op jonge leeftijd deed. Een rabbi treedt ook op als voorganger in de synagoge. Een synagoge is letterlijk een 'huis van samenkomst', in het bijzonder voor godsdienstonderricht met de Tenach (het Oude Testament) als leerboek; ook sjoel, school genoemd. Zijn leerlingen erkenden Jezus als hun rabbi, als hun leider en leraar en zij zagen zichzelf als zijn leerlingen.
Jezus' kritiek betrof niet de joodse Wet, maar het gedrág van de joodse, geestelijke leiders in de Tempel in Jeruzalem, want wat zijn eigen leer betreft, hield Jezus zich aan de Wet. Het judaïsme kent geen bindende theologie, dogmatiek of exegese, want God (Jahweh) had aan Mozes de Thora gegeven, vaak vertaald met Wet, maar wat letterlijk betekent: richtlijnen. Maar bij de uitleg van die richtlijnen hadden de rabbi's een zekere mate van vrijheid, waardoor er naast de Thora de Talmoed ontstond, waarin al die persoonlijke opvattingen werden verzameld. Tijdens de bijeenkomsten in de synagoge werd besproken, hoe een mens zich vanuit deze levensbeschouwingen diende te gedragen. In het judaïsme heerst een vrije geest en vanaf het begin waren er door die vrijheid meerdere, zelfstandig denkende rabbi's en daardoor meerdere richtingen in de joodse godsdienst.
Klik hier voor een verhandeling over het judaïsme.
Jezus hield zich aan de wetten en de profeten, en vatte die samen in zijn uitspraak: "Heb God lief boven al en je naaste als jezelf," (hoewel dit eerder ook al wel door rabbi Hillel zo werd samengevat) en verklaarde in de Bergrede in Mattheüs 5:17-18 "Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen(!). Ik verzeker jullie: zolang de hemel en de aarde bestaan, blijft elke jota, elke tittel in de wet van kracht, totdat alles zal zijn gebeurd." Maar zoals o.a. in de Bergrede is te lezen, nam Jezus de vrijheid de Wet uit te breiden met het geweten van de mens als een vrij persoon, die niet alleen verantwoordelijk is voor zijn daden, maar ook voor de gedáchten en de gevóelens die aan die daden vooraf gaan.
Met andere woorden, Jezus was als mens een jood uit het huis van David, uit de stam Juda, en hield zich geheel aan wat er in de joodse Tenach (het Oude Testament: de mozaïsche wetten, de profeten en de geschriften) stond vermeld. Jezus zag zichzelf niet als een revolutionair of als een secteleider, die zich van het joodse geloof afscheidde en een nieuwe richting wilde inslaan. Hij zag zichzelf als een joodse profeet die de aandacht weer op de mozaïsche wetten richtte en die met het menselijke geweten uitbreidde, en zijn leerlingen zagen hem als een joodse leraar, een rabbi.
De Messias
In Jezus is Gods heilige geest bij de mensheid op aarde geweest, als mens geboren in het volk, waarvoor hij sinds vader Abraham als El Shadai en als Jahweh - als geestelijke leider vanuit de geestelijke wereld - was opgetreden. Daarvoor verhield hij zich persoonlijk met de aartsvaders en sprak hij door joodse profeten heen tot het joodse volk en zijn leiders, om hen op te voeden tot een zodanige, geestelijke staat, dat hij ooit als mens bij hen zou kunnen worden geboren.
Jahweh kondigde zijn komst ook aan door de profeten, in het bijzonder door Jesaja, zodat het joodse volk zijn komst als de masjiach, de gezalfde ook verwachtte (ook Zarathoestra had verkondigd dat Ahura Mazda, het Grote Licht ooit zelf naar de aarde zou komen, reden waarom ook de magiërs uit zijn land een koningszoon verwachtten). De masjiach is in het Nederlands messias en in het Oudgrieks, de taal waarin het Nieuwe Testament oorspronkelijk is geschreven, 'christos', wat samenhangt met 'chrestos', de deugdzame. Een mens moest deugdzaam zijn om tot hogepriester of tot koning te kunnen worden gezalfd. De zalving geschiedde bij hun inwijding door olie, vermengd met kruiden (o.a. cannabis) op het voorhoofd aan te brengen; maar ook profeten als 'man Gods' werden op deze wijze gezalfd.
In die letterlijke betekenis is Jezus nooit gezalfd geworden, nooit 'christos' geworden zoals hogepriesters en koningen vóór hem. Het feit dat Jezus door zijn volgelingen later toch 'Christus' als tweede naam kreeg, heeft daardoor geen letterlijke, maar een figuurlijke betekenis, want in Jezus herkenden zij de heilige geest van Jahweh, die zijn komst door de profeten had aangekondigd en daardoor de verwachtte 'masjiach', de Messias of de Christus moest zijn.
Ook Jezus zelf zag dat zo, want de volgende tekst uit Jesaja sprak Jezus uit bij zijn eerste optreden in het openbaar in de synagoge te Nazareth (Lukas 4:16-21):
"De Geest van de Heer rust op mij, want hij heeft mij gezalfd om aan armen het goede nieuws te brengen. Hij heeft mij gezonden om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden het herstel van hun zicht, om onderdrukten hun vrijheid te geven, om een genadejaar van de Heer uit te roepen [...]" (Jesaja 61:1-2)
(In Jezus is Gods heilige geest bij ons geweest. Het is onbegrijpelijk dat men in latere eeuwen heeft gemeend zo'n verwarrend leerstuk als de z.g.n. 'Heilige Drieëenheid' te moeten opstellen. Dit laat zien dat godsdienstleiders van de eenvoudige leer van Jezus waren afgedwaald. Ook moet worden vermeld dat men er eeuwen over heeft vergaderd en dat daar geen vrouw aan te pas is gekomen.)
Jezus en de Christus
Op dat laatste, de Christus, werd vooral door Paulus de nadruk gelegd. Door zijn visioen van Jezus op weg naar Damascus, had hij in de geestelijke wereld Jezus als Gods heilige geest ontmoet. Daardoor wist hij zeker dat de als mens terechtgestelde Jezus was opgestaan en in de geestelijke wereld weer de kosmische geest was, die als Jahweh de geschiedenis van het joodse volk had geleid. Door zijn ervaring met de geest van Jezus stond het voor hem vast, dat die geest de masjiach was, de geest van Jahweh, die ooit door de joodse profeten heen zijn komst naar de aarde had aangekondigd.
Daarvan moest Paulus nu zijn joodse geloofsgenoten overtuigen. In zijn zendingsbrieven wordt hij dan ook niet moe erop te wijzen, dat in de mens Jezus de masjiach, in het Grieks de Christus bij de mens op aarde is geweest. In zijn brieven gaat het steeds meer om Jezus de Christus, om Christus Jezus en ten slotte alleen om: de Christus.
Klik hier voor een vergelijking van het voorkomen van deze namen in het Nieuwe Testament.
In de vier evangeliën echter wordt nog voornamelijk over Jezus gesproken, wat de naam is die Gods heilige geest door de engel heen zelf tegen Maria had gezegd (in Matth. 1:21; in Luk. 1:31 tegen Jozef). In Luk. 1:35 staat: "De Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden." De Allerhoogste is God als de algeest, naar wie Jezus als de Vader verwees, van wie zijn eigen heilige geest als een Zoon uitgaat, die in Jezus als een mens op de aarde wordt geboren.
In Jesaja, door wie Gods heilige geest als Jahweh heeft gesproken om zijn komst op de aarde aan te kondigen, staat immers: "Daarom zal de Heer zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuel geven (God met ons) (Jes. 7:14) en "En op hem zal de Geest des Heren rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze des Heren." (Jes. 11:2)
In de mens Jezus was als geest Gods heilige geest zelf aanwezig, die bij zijn aankondiging aan Maria had gezegd Jezus te willen worden genoemd (van 'Jehova shoea', 'Joshoea': God redt).
De mensen van de Weg worden christenen
Door de zendingsijver van Paulus echter kwam zoals gezegd op den duur voor de eerste gemeenten de naam Christus in het middelpunt te staan, waardoor de aanvankelijke aanduiding 'de mensen van de Weg' - een woord van Jezus zelf - werd vervangen door de aanduiding 'christenen'. Maar daardoor kwam de nadruk niet meer op Jezus als het 'mens onder de mensen zijn van God' te liggen, maar op 'God als een kosmisch wezen' (de algeest) en op een historisch begrip als de Messias, een begrip dat zich echter in hogere, onaardse sferen ophield. Het overmatig toepassen van hoofdletters versterkte nog eens de zo ontstane afstandelijkheid (terwijl het Hebreeuws geen hoofdletters kent en Jezus, die Aramees sprak, die ook niet gebruikte).
Bovendien is de naam 'Christus', met de betekenis 'Gezalfde' een titel, die aan hoogwaardigheidsbekleders werd gegeven... en de naam Jezus is de naam van een méns zoals wij. Dáárvoor was Gods heilige geest naar de aarde gekomen.
Daardoor werd Jezus van mens onder mensen tot een onbereikbare figuur, een 'Here' ergens ver weg in de hemel, waar door voorgangers op zalvende toon over werd gesproken, die de menselijke maat ver teboven ging en die daardoor moest worden aanbeden in enorme gebouwen met plechtige rituelen en verheven woorden, die bij zo'n kosmisch wezen pasten. Door niet voor de landstaal, maar voor het Latijn te kiezen, begreep de gemiddelde gelovige niets van wat daar vooraan bij het altaar allemaal werd gezegd, wat de afstandelijkheid vergrootte. Terwijl Gods heilige geest zélf voor een stal had gekozen om in te worden geboren.
De opschik is te ver doorgedreven en de Bijbel wordt behandeld als een geschiedenisboek, daardoor is het welslagen nu uitgeput.
De gelovige werd door dat alles een kleine, afhankelijke toeschouwer en werd bovendien een leek genoemd (onwetende), met een priester die als een bemiddelaar tussen de gelovige en God werd opgesteld; daardoor droogde de bron in het innerlijk van de gelovige mens, die voor een levende, persoonlijke geloofsbeleving kon zorgen door de weg naar binnen te gaan, op. Het geloof werd beleefd binnen het kerkgebouw, samen met andere gelovigen, maar daarbuiten leefde het bij velen alleen door gewoonte, door overlevering, door opvoeding of traditie. Het geloof moest worden aangeleerd en dwang werd noodzakelijk om de schapen binnen de schaapskooi te houden.
Tegelijkertijd raakte Jezus' oorspronkelijke, eenvoudige leer van Godsliefde en naastenliefde bedolven onder theologische discussies, dogma's en een dwingende moraaltheologie, die de gelovige zijn vrije keuze ontnam. Maar het is juist die vrije keuze die leidt tot persoonlijke, innerlijke overwegingen en daardoor tot geestelijke ontwikkeling van de mens.
Jezus is een oosterling en de Weg van Jezus is naar binnen
Deze ontwikkeling sinds de romeinse jood Paulus en later de romeinse keizer Constantijn, had echter verstrekkende gevolgen voor de levensbeschouwing van de gelovigen. Want aan het begrip 'de Weg' was het woord van Jezus zelf als mens verbonden: Jezus zei: "Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij." (Joh. 14:6) Daar gaat het om bij de leer van Jezus, de leer die de mens op zichzelf moet toepassen door te trachten zich zoals Jezus te gedragen, waardoor de mens het mens-zijn verwerkelijkt en daardoor uiteindelijk de hereniging met de Vader bereikt en één wordt met de Vader zoals Jezus daar één mee is.
Die eenwording beschrijft Jezus uitgebreid tijdens het laatste avondmaal. In Johannes is als samenvatting te lezen: "Ik ben in de Vader en de Vader is in mij." (Joh. 14:11)
[…] "Ik ben in mijn Vader en jullie zijn in Mij en Ik ben in jullie." (Joh. 14:20)
"Indien iemand Mij liefheeft, […] wij zullen tot hem komen en bij hem wonen." (Joh. 14:23)
"Vader, laat hen één zijn zoals wij, de Vader in mij, ik in de Vader en zij in ons." (Joh. 17:21)
"Opdat zij één zijn zoals wij één zijn." (Joh. 17:22)
Jezus' 'weg' beschrijft een innerlijke leergang, die kan worden begaan door zich zoals Jezus gewetensvol en deugdzaam te gedragen, waardoor de geestesgesteldheid van de mens zo wordt ontwikkeld, dat die steeds meer in overeenstemming komt met die van Gods heilige geest.
Jezus beschrijft de stappen op die geestelijke ontwikkelingsweg o.a. in de Bergrede, waar steeds bepaalde persoonlijkheidseigenschappen worden beschreven, die de mens geluk brengen:
Mattheüs 5:8 "Gelukkig wie zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien."
5:48 "Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is."
6:9 "Bid daarom als volgt: Onze Vader in de hemel…"
6:33 "Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid."
7:12 "Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen. Dat is het hart van de Wet en de Profeten."
In Mattheüs 5:8 staat het doel waar het om gaat duidelijk: "Gelukkig zijn zij, die zuiver van hart zijn [de zelfverwerkelijking], want zij zullen God zien [de hereniging]."
Johannes, het gnostische evangelie
Het is geen toeval dat het woord van Jezus: "Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij" alleen in het evangelie volgens Johannes (14:6) staat. Dat is het mystieke, gnostische evangelie, dat met het begrip 'logos' begint, een begrip dat in de gnostiek in het middelpunt staat. Het Griekse 'logos' betekent immers: gedachte, woord, spreken; het duidt op een innerlijke, geestelijke werkzaamheid, wat ook de betekenis is van 'gnosis': weten, maar dan een soort van weten dat met het begaan van de weg naar binnen samenhangt, een weg die terugleidt naar de geestelijke oorsprong in het innerlijk van de mens. Het is een soort weten, dat in India met een sanskrietwoord 'boeddhi' wordt genoemd: verheven weten.
Het Hebreeuwse woord dat met 'logos' overeenkomt is 'davar', dat: denken, besluiten en handelen betekent, en zo nog meer duidt op die innerlijke, geestelijke werkzaamheid, die de bron is die in het gedrag naar de ander toe tot uiting komt. De weg terug naar de bron van die geestelijke werkzaamheid, de menselijke geest, is de weg die Jezus bedoelt, want het is de weg naar de binnenkamer, waar Jezus op wijst als de mens wil bidden. Mattheüs 6:6 "Maar als jullie bidden, trek je dan in je huis terug, sluit de deur en bid tot je Vader, die in het verborgene is [het eigen innerlijk]. En jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen."
De Levensweg
Ook mag niet worden vergeten dat Jezus een oosterling was en het judaïsme een oosterse godsdienst is. Het kenmerk daarvan is de ingekeerde, op het innerlijk gerichte levenshouding en van daaruit wordt de betekenis van het tijdelijke, stoffelijke bestaan beoordeeld. De Weg van Jezus is de weg naar binnen, het is de levensweg, de weg van geestelijke ontwikkeling: de ontwikkeling van het levende, de menselijke geest.
Het is dezelfde weg als het Dhammapada (het Pad van de Wet) dat de Boeddha beschrijft en heeft dezelfde betekenis als het 'tau' van Lao tse, dat is opgebouwd uit twee andere tekens: de tekens voor hoofd en gaan, met andere woorden: het begaan van de weg van geestelijke ontwikkeling.
Het is de innerlijke weg als de levensweg die de ontwikkeling beschrijft die de menselijke geest meemaakt, als die zijn geestelijke vermogens bewust en beheerst leert gebruiken en ze zo omvormt tot het geweten en de deugden, waardoor diens geestesgesteldheid steeds meer in overeenstemming komt met die van Gods heilige geest, die in Jezus bij ons is en waardoor de hereniging met die geest mogelijk wordt.
Hét heilige moment tijdens de godsdienstoefening die het dagelijkse leven heet, is daar, waar twee mensengeesten elkaar ontmoeten en liefdevol met elkaar om trachten te gaan. Alleen op dát moment kunnen beiden een rijkdom verkrijgen, die geestelijk en daardoor eeuwig is.
De levensweg leidt naar het Koninkrijk van God
In de evangeliën noemt Jezus meer dan 140 keer het 'Koninkrijk van God' en dat de mens naar wegen moet zoeken om daar binnen te gaan. Dat Koninkrijk is in de mens zelf te vinden! Er zijn namelijk drie manieren om het Griekse voorzetsel, dat o.a. in Lukas 17:21 wordt gebruikt voor de uitspraak van Jezus over het godsrijk, te vertalen:
1) Het godsrijk is 'binnen in jullie' (in jullie innerlijk, in jullie harten).
2) Het godsrijk is 'in jullie midden' (d.w.z. om jullie heen en in de persoon van Jezus en zijn woorden en daden).
3) Het godsrijk is 'binnen jullie bereik' (als jullie de juiste keuze maken en door geestelijke ontwikkeling daar naartoe werken).
terug naar de Inhoud
13. De betekenis van Jezus' kruisdood
Om de betekenis van Jezus kruisdood te kunnen begrijpen, is het noodzakelijk terug te gaan naar het begin.
In de oertoestand van de geest was er alleen sprake van de goddelijke algeest. Deze algeest deed zich aan mijn helderziende geestesoog aanvankelijk voor als een toestand van diepe rust, die zich uitte als een donkere koelte en die naar later bleek zich uitstrekte in de eeuwige oneindigheid. Uit deze rust en haar donkere koelte ontwikkelde zich een beweging, die zich voordeed als een geestelijk licht en een geestelijke warmte, die in de oertoestand in de rust en haar donkere koelte was opgelost. Ook deze beweging en zijn lichtende warmte strekte zich uit in de eeuwige oneindigheid.
Vervolgens verbond de beweging en zijn lichtende warmte zich weer met de rust en haar schaduwrijke koelte, waarbij de beweging de rust doordrong, het licht het donker en de warmte de koelte. Daardoor ontstond een nieuwe toestand, een tussentoestand, die werd gekenmerkt door een lichtende warmte, maar waarbij de lichtende warmte de eigenschappen van de donkere koelte in zich had opgenomen. In deze tussentoestand vormden beide een evenwicht van elkaar aanvullende tegendelen, een toestand waarin zij elkaar temperen.
Deze tussentoestand werd gekenmerkt door licht en warmte, die beide zowel doordringend alsook doordringbaar kunnen zijn. In de doordringbare toestand zijn het licht en de warmte van buiten af bewerkbaar en vormbaar; in de doordringende toestand zijn het licht en de warmte uit zichzelf vormende werkzaam en kunnen daarna doordringend werkzaam zijn. Met deze eigenschappen hangen de geestelijke vermogens samen: waarnemen is doordringbaar en vormbaar licht, denken is zelfvormend licht, voelen is vormbare warmte, willen is zelfvormende warmte. Dit is de ongeschapen oertoestand van de zuivere algeest, waarin er van een geschapen vorm nog geen sprake is.
In deze ongeschapen oertoestand is de goddelijke algeest alleen, geheel en al één, doordat de algeest de eeuwige oneindigheid is. Door de eeuwigheid te zijn is er noch een 'vóór', noch een 'ná de algeest' en daardoor is er geen tíjd voor een ander; door de oneindigheid te zijn is er geen 'búiten de algeest' en daardoor geen plááts, waar een ander zou kunnen zijn. De algeest kan daardoor bij niemand te rade gaan (denken) en zichzelf met niemand verbinden (voelen). De algeest is wezenlijk één en bevindt zich daardoor eeuwig in een toestand van eenzaamheid.
Het denken is een geestelijke werkzaamheid die wel in die eenzaamheid kan plaatsvinden; het is een vormen van denkbeelden en een verbinden van zaken. Het voelen is echter een geestelijke werkzaamheid, waarvoor een ánder nodig is. De hoogste vorm van voelen is de liefde, het meevoelen; maar dat kan alleen met een ander. Om lief te kunnen hebben, zijn er twee nodig. Om nu het gevoel van eenzaamheid in de algeest te doorbreken, zet het gevoelsvermogen in de algeest het denkvermogen in de algeest ertoe aan zichzelf te overdenken en zichzelf als denkbeeld te willen vormen. Dit zelfgewilde denkbeeld van zichzelf wordt nu door het voelen binnen de algeest van leven voorzien door dit denkbeeld van zichzelf lief te hebben en het met levengevende warmte te doorstromen.
Dit denkbeeld is echter nog niet een 'ander', het is alleen een voortbrengsel van zichzelf. Liefde daarvoor zou eigenliefde zijn, het zou alleen een meevoelen met zichzelf zijn. Om van liefde als een meevoelen met een ánder sprake te kunnen laten zijn, moet dat goddelijke denkbeeld van zichzelf over een persoonlijke zelfstandigheid beschikken. Alleen door die zelfstandigheid kan de wederkerigheid ontstaan, die kenmerkend is voor een liefdesband.
Om die zelfstandigheid en wederkerigheid mogelijk te maken, moest het door de algeest geliefde denkbeeld van zichzelf binnen de algeest in een toestand worden geplaatst, waarin de groei naar die zelfstandigheid mogelijk zou zijn. Daartoe stelde de algeest het denkbeeld van zichzelf, met als doel het lief te kunnen hebben, als een kiem vol van goddelijke eigenschappen binnen zichzelf in een toestand van vrijheid in een eigen wereld: een toestand van vrijheid, die de groei van die kiem naar zelfstandigheid mogelijk zou maken. Deze kiem is de menselijke geest. De menselijke geest wordt dus door God gedacht en door Gods liefde van leven voorzien.
Liefdevol word ik als geest door Gods geest gedacht,
liefdevol word ik doorstroomd met Gods levenskracht.
De menselijke geest deed zich in deze óngevormde toestand aan mijn helderziende geestesoog voor als een brandpunt van licht en warmte, dat ín en úit de goddelijke algeest leeft en dat in aanleg over de goddelijke eigenschappen beschikt: de geestelijke vermogens. Bij de schepping van de menselijke geest uit de goddelijke algeest kreeg de menselijke geest daardoor de volledige, persoonlijke vrijheid om zichzelf op eigen kracht tot ontwikkeling te brengen en toe te groeien naar persoonlijke zelfstandigheid.
In de gevórmde toestand deed het goddelijke denken zich aan mijn helderziende geestesoog voor als God als de vader, het goddelijke voelen als God als de moeder en het voortbrengsel van hun beider werkzaamheid - het willen van zichzelf als ontwikkelingskiem - als hun godenkind. Het godenkind-zijn is een geestestoestand, waarin het voortbrengsel van het goddelijke denken en voelen in staat wordt gesteld op eigen kracht op te groeien naar geestelijke volwassenheid binnen het goddelijke gezin, doordat de goddelijke vermogens als aanleg aan de kiem zijn meegegeven.
Deze zelfbewerkte groei naar persoonlijke zelfstandigheid binnen de algeest is zoals gezegd noodzakelijk om door het bereiken van die zelfbewerkte zelfstandigheid de wederkerigheid mogelijk te maken, die noodzakelijk is om een liefdesband tussen de algeest en alle menselijke geesten, tussen de goddelijke ouders en hun godenkinderen, te kunnen vormen en in stand te houden. De duurzaamheid van de liefdesband berust immers op de wisselwerking tussen twee zelfstandige, gelijkwaardige geesten.
De noodzaak van gelijkwaardigheid houdt in, dat de menselijke geest onder dezelfde omstandigheden als de algeest moet leren een zelfstandig gebruik te maken van de geestelijke vermogens. Dat betekent dat de menselijke geest, net als de algeest, schijnbaar aan zichzelf moet worden overgelaten, zoals ook de algeest één en alleen is, zonder een tweede met wie kan worden overlegd. Door het eenzijn kan de algeest bij niemand te rade gaan en moet volkomen uit zichzelf, op eigen kracht de geestelijke vermogens gebruiken bij het kiezen van een richting en het oplossen van vraagstukken. Wil de menselijke geest volkomen zichzélf worden, in overeenstemming met zijn oorspronkelijke, goddelijke geaardheid en net als de algeest zelfstandig, dan is het een onvermijdelijk vereiste dat de menselijke geest, net als de algeest in omstandigheden wordt gebracht, waarin de menselijke geest de gelegenheid krijgt in volkomen persoonlijke vrijheid en op eigen kracht te leren een zelfstandig gebruik te maken van de geestelijke vermogens.
De menselijke geest kwam daardoor in bijzondere omstandigheden te verkeren. In het tijdelijke bestaan in de stoffelijke schepping werd de menselijke geest schijnbaar aan zichzelf overgeleverd doordat die geest in een stoffelijke vorm, het lichaam, werd opgesloten. Daardoor kwam een afgescheiden toestand tot stand. Door deze afgescheidenheid voelt de menselijke geest zich aan zichzelf overgelaten, voelt zich een eenling, wat in wezen met de toestand van de algeest overeenkomt. Door deze afgescheiden toestand heeft de menselijke geest het gemeenschapsgevoel verloren en is er aanvankelijk alleen het zelfgevoel. Daardoor wordt dit zelfgevoel gekenmerkt door zelfgerichtheid; de werkzaamheid van de geestelijke vermogens is in deze toestand voornamelijk op zichzelf gericht. Daardoor kan de menselijke geest aan het belang van de anderen voorbij gaan en kan alleen gericht zijn op het eigenbelang. Het gedrag kan daardoor aanvankelijk worden gekenmerkt door een meerdere of mindere mate van zelfzucht.
De zelfzucht heeft tot gevolg dat het gedrag wordt gekenmerkt door hebzucht, regelzucht, eerzucht en heerszucht. Dat is de oorzaak van verwijdering en strijd, van haat en geweld. Daardoor worden de menselijke geesten, die in wezen allen brandpunten zijn in de goddelijke algeest, schijnbaar, voor hun eigen gevoel, van elkaar gescheiden. In deze toestand kunnen de menselijke geesten haat tegenover elkaar gaan voelen, terwijl zij in werkelijkheid, in de goddelijke algeest, onwrikbaar met elkaar zijn verbonden. Daardoor komt hun geestesgesteldheid, die er nu een is van zelfgerichtheid en afgescheidenheid, niet overeen met hun oorspronkelijke geestelijke geaardheid, die er een is van liefdevolle samenhang, het doel van Gods schepping. Dat heeft tot gevolg dat deze geesten zich als het ware búiten de samenhang binnen de algeest plaatsen. Zij verstoren de goddelijke orde van de schepping (de 'duivelse' toestand, van Gr. dia-balloo: verstoren), die er juist een is van liefdevol streven naar overeenstemming en verbondenheid.
Door deze geestesgesteldheid groeide er in een aantal geesten een sfeer van verzet, een verdediging van de zelfgerichtheid tegen de gemeenschapszin, een tegenstand ('satan', van Hbr. 'satana': tegenstander) tegen de liefdevolle eensgezindheid die de goddelijke orde van de schepping is. Hierdoor raakte een deel van de geschapen geesten in een verstarde toestand. Hun geestelijke ontwikkeling kwam tot stilstand, wat het doel van de schepping: de zelfopvoeding van de menselijke geest tot zelfstandigheid, noodzakelijk om lief te kunnen hebben, in gevaar bracht. In een deel van Gods schepping kwam deze ontwikkeling tot stilstand doordat een deel van de menselijke geesten hun licht en warmte niet meer uitstraalden naar de anderen, maar voor zichzelf hielden. Daardoor ontstonden er schemerige tot duistere gebieden in de wereld van de menselijke geesten, de duistere sferen, ook hellen genoemd. De geesten die in die toestand terecht kwamen, verstoorden niet alleen het doel van de schepping - het toenemen van liefde in het goddelijke gezin - maar waren op den duur ook niet meer in staat zich op eigen kracht uit de toestand waarin zij door hun zelfzucht terecht waren gekomen, te bevrijden.
Alleen door een goddelijke ingreep van bovenaf konden de verloren godenkinderen weer met de hoofdstroom van zich ontwikkelende godenkinderen worden verbonden. Daartoe besloot de goddelijke algeest als vader en moeder zich in een bijzonder godenkind tot uitdrukking te brengen: als Gods heilige geest, die in Jezus bij de mensheid is geweest. Deze geest moest weliswaar dezelfde weg als ieder mens door het aardse bestaan doorlopen, maar werd daarin begeleid door Gods aartsengelen. Daardoor bereikte Gods heilige geest in de persoon van Jezus in één aards leven de volmaaktheid. Door deze ervaring met de aarde was Gods heilige geest in het aardse bestaan afgedaald, leefde onder de menselijke geesten op aarde en kon hen onderwijzen.
Vervolgens besloot Gods heilige geest ook af te dalen tot de geesten in de duistere gebieden en zo de band met hen, die door hun zelfzucht verloren was gegaan, uit liefdevol medeleven met hen te herstellen (1 Petrus 3:18-22). Daartoe onderwierp Jezus zich aan de meest smadelijke dood die in die tijd kon worden gestorven: de wrede dood aan het kruis, bestemd voor moordenaars. Door dit gericht te ondergaan werd Gods heilige geest onder de moordenaars gerekend en kon zich daardoor verbinden met de sfeer van de hel, de sfeer van de grootst mogelijke tegenstelling tot het doel van de schepping: de liefde.
Door deze liefdevolle, goddelijke tegemoetkoming werd de band met de godenkinderen, die verloren dreigden te gaan, hersteld en konden zij, als zij dat wilden, zich weer aansluiten bij de geestelijke ontwikkeling naar persoonlijke zelfstandigheid en wederkerigheid, die liefde mogelijk maakt: het doel van Gods schepping.
Door de kruisdood was Gods heilige geest een der hunnen geworden. Daardoor alleen kon hij naar hen afdalen en hen bereiken; zo niet, dan zouden zij voor zijn heiligheid zijn gevlucht. Om die reden was het noodzakelijk dat de heilige geest Gods de kruisdood onderging, hij is gestorven voor het heil van hen, die zich door hun zelfzucht van God hadden afgekeerd en verloren dreigden te gaan.
terug naar de Inhoud
14. Jezus over zijn kruisdood en opstanding
(Grote Johannes Evangelie 5, 220:1-3)
Het doel van de kruisdood
Jezus: "Wat Mijn lichaam betreft ben Ik nu evenals jullie een sterfelijk mens. Het gevolg daarvan is, dat ook Ik dit lichaam zal afleggen. Dit zal geschieden aan het kruis in Jeruzalem, als getuigenis tegen de slechte joden, hogepriesters en Farizeeën, en tot hun gericht. Want dit alleen zal voor altijd hun macht breken evenals van de vorst van de geestelijke duisternis, die nu de mensen-wereld beheerst. Want ook hij zal machteloos worden en de mensen niet meer zo erg als tot nu toe kunnen verleiden en in het verderf storten.
Deze vorst heet 'satan'. Dat betekent: leugen, bedrog, trots, hebzucht, eigenliefde, afgunst, haat, heerszucht en moordlust en allerlei hoererij.
Omdat de grootste hoogmoed alleen door de diepste deemoed te gronde kan worden gericht, is het dus noodzakelijk dat dit aan Mij zal geschieden. Wanneer jullie dit zullen vernemen, moeten jullie dus niet ontsteld zijn; want Ik zal niet in het graf blijven en ontbinden, maar op de derde dag weer opstaan. Zoals Ik nu hier bij jullie ben, zo zal Ik weer bij jullie komen! En dit zal voor jullie allen in jullie ziel een grootste en waarste getuigenis geven van Mijn goddelijke zending en jullie geloof geheel en al sterk maken. Dit heb Ik jullie nu van tevoren gezegd opdat, als het zover zal komen, jullie je niet aan Mij zult ergeren en Mijn leer zult verlaten."
Het evenwicht in Gods schepping was verstoord door de zelfzucht van een groep menselijke geesten, die van de rechte weg waren afgeweken. De algeest kon die verstoring in zichzelf alleen maar opheffen door zelf in de vorm van de heilige geest mens te worden. Gods heilige geest is daarvoor in de persoon van Jezus uit Maria geboren en als mens bij de mensheid geweest. Zo kon hij als Gods heilige geest zelf de diepste vernedering ondergaan door zich door zijn eigen schepselen als een misdadiger aan het kruis te laten terechtstellen.
Gods heilige geest bracht als Jezus de diepste deemoed onder de mensheid op aarde om zo hun hoogste hoogmoed te vereffenen en het evenwicht in zichzelf als algeest te herstellen.
terug naar de Inhoud
15. De huidige ontwikkelingstoestand van de mensheid
In de boeken van het Grote Johannes Evangelie beschrijft Jezus voor zijn toenmalige toehoorders nauwkeurig hoe de toestand van de mensheid iets minder dan 2000 jaar na hem zal zijn. Punt voor punt komt dit overeen met wat wij in deze tijd meemaken, zoals onder andere het zedelijke verval dat in de Katholieke Kerk heeft plaatsgevonden en het verdwijnen van het geloof in God (klik hier voor een overzicht of zie op deze website onder 'Jezus' wederkomst').
Jezus beschrijft daar ook dat zijn wederkomst niet zal gebeuren in de vorm waarin dat van ons uit gezien iets minder dan 2000 jaar geleden geschiedde; maar het zal zijn 'in de geest' van zijn huidige leerlingen, 'op de wolken van de hemel'.
Het dieptepunt in de geestelijke ontwikkeling van de mensheid werd gemarkeerd door het verschijnen van boeken waarin de schrijvers beweren 'dat wij ons brein zijn' (Swaab), dat wij 'geen vrije keuze hebben' (Lamme) en dat 'ons brein is een orkest zonder dirigent' (Hagoort). Het is het toppunt van ongeloof, dieper kan de geestestoestand van de mensheid niet verduisterd zijn. Van nu af aan kan de weg alleen nog maar omhoog gaan... wat zal geschieden!
^