De éénheid, de letter aleph א


Inhoud

Inleiding (een citaat uit: Jos Quak, lodebar.net)
Geestkundige beschouwing van bovenstaand citaat
De tweevoudige kracht
De verenigde en gedeelde tweelinggeest
De twee zijden van ha Adam, de mens
Mannelijkheid en vrouwelijkheid als spiegelbeelden in aleph
Mijn tweede godservaring en de overeenkomst met de betekenis van de letter aleph

Inleiding
De getalswaarde van de letter aleph is 1. De aleph is de letter van de éénheid. In ónze wereld is éénheid onvoorstelbaar. In ónze wereld staat tegenover elk begrip een ander begrip: groot en klein, hard en zacht, vochtig en droog, warm en koud, mannelijk en vrouwelijk, alles wat wij kennen heeft een tegenpool. Als wij de tegenpool niet kennen, kunnen wij ons bij een begrip niets voorstellen.
Het eerste verhaal in de Hebreeuwse Bijbel is het scheppingsverhaal: 'bereschiet bara Elohim' is 'In het begin schiep God'. Dat verhaal begint met de letter bêth. De getalswaarde van deze letter is 2. De bêth staat voor de tweeheid. Die tweeheid typeert het hele scheppingsverhaal. In dat verhaal schept God de ene tweeheid na de andere. De hemel en de aarde, het licht en de duisternis, de zee en het land, enzovoort.
De aleph [als de ademstoot] gaat aan de bêth vooraf. De aleph drukt de toestand uit van vóór de schepping, de toestand waarin alleen God zelf als eenheid er is. Die toestand gaat ons verstand te boven.
Onze wereld is de wereld van de bêth. In die wereld moet je voortdurend kiezen tussen twee dingen. Daardoor mis je een heleboel. In de wereld van de aleph blijft alles bij elkaar. Daar hoef je niets te kiezen en dus ook niets te missen.


de aleph
aleph, spiegeling van twee jôds t.o.v. een waw
De letter aleph א staat dus voor de éénheid, maar als je de vorm van die aleph bekijkt, zie je dat die eigenlijk uit drie letters bestaat, namelijk uit twee jôds י die zich spiegelen t.o.v. een schuin lopende waw ו.

De jôd (10) is de oervorm waar de vormen van alle Hebreeuwse letters van zijn afgeleid. De jôd is dus helemaal 'af' zou je zeggen. Die is al een éénheid in zichzelf. Toch staat daar nog een andere jôd, een andere éénheid tegenover, want dan pas kun je spreken van het Bijbelse begrip 'éénheid'. Eénheid is in de Bijbel dus iets anders dan wat wij ons daar gewoonlijk bij voorstellen.
Het gaat hier niet om een verborgen tweeheid. De jôds in de aleph zijn geen tegenpolen van elkaar, zoals hemel en aarde en de andere tweeheden in de schepping dat zijn. De jôds in de aleph lijken op elkaar als twee druppels water.
De jôd links onderaan is het spiegelbeeld van de jôd rechts bovenaan. 'Onder' heeft te maken met onze wereld en 'boven' met de wereld van God. De jôd van onze wereld weerspiegelt hier dus de jôd van de wereld van God. De harmonie tussen deze werelden is [voor de mens, de waw in het midden] de hoogste gelukstoestand die mogelijk is. Het is de toestand van 'Edèn', het Bijbelse paradijs (Gen. 2:4-15).

Eén van die paradijsbewoners is de de mens, 'ha Adam'. Volgens de Joodse Overlevering (zie bij literatuur) had 'ha Adam' een dubbel gezicht. Als God een zijde van hem wegneemt en er een vrouw van maakt, houdt hij één gezicht over, een mannelijk gezicht. Dan pas wordt hij een mens zoals wij die nu zijn, een mens die óf een man óf een vrouw is (Gen. 2:21-25). Dan pas gaat hij in ónze wereld, in de wereld van de bēth, de tweeheid, leven.
In de wereld van de aleph, de éénheid, had Adam nog twee gezichten. Die twee gezichten maakten van hem geen monster, maar een symmetrisch wezen. Het mannelijke en vrouwelijke streden niet in hem, maar waren in harmonie.

Literatuur
Weinreb, F (1975), Anthropologie II, p. 9-11
Weinreb, F (1976), De Bijbel als Schepping, p. 85-87, 91-95, 197-200, 529-531
Weinreb, F (1985), De zin van de schrifttekens, p. 7-13
Weinreb, F (1992), Het Hebreeuwse Alfabet, Les 1, p. 35-40; Les 3, p. 1, 21; Les 11, p. 7-9
Weinreb, F (1981), Letters van het leven. Het wezen van het Hebreeuwse alfabet, p. 20-48
(einde citaat)

terug naar de Inhoud

Geestkundige beschouwing van het bovengenoemde citaat

In het Bijbelboek Genesis wordt in twee tekstgedeelten beschreven, hoe God na de schepping van hemel en aarde, op de zesde dag (de waw ו heeft de getalswaarde 6) ook de mens, 'ha Adam' schiep:

de aleph
1. Genesis 1:26-27; God zei: "Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; […]" God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen.
2. Genesis 2:15; God, de Heer, bracht de mens in de tuin van Eden, om die te bewerken en erover te waken. […] 21-23 Toen liet God, de Heer, de mens in een diepe slaap vallen en terwijl de mens sliep nam hij een van zijn ribben weg; hij vulde die plaats weer met vlees. Uit de rib die hij bij de mens had weggenomen, bouwde God, de Heer, een vrouw en hij bracht haar bij de mens. Toen riep de mens uit:
'Eindelijk een gelijk aan mij, mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees, een die zal heten: vrouw, een uit een mens gebouwd.'

terug naar de Inhoud

De tweevoudige kracht
Zoals hiervoor reeds beschreven, geldt voor Genesis 1:1 de volgende overweging. Een van de mogelijke vertalingen van vers 1:1 luidt: 'Uit het eeuwig bestaande wezen der ruimte vormde de tweevoudige kracht hemel en aarde.' (Vertaling van de Hebreeuwse tekst, uit: Max Heindel - Leer der Rozekruizers, blz. 325)
Deze tweevoudige kracht wordt verder 'de elohim' genoemd, een samenstelling van de Hebreeuwse woorden:
- 'el': god;
- 'eloh': godin (het vrouwelijke enkelvoud van 'el', terwijl het meervoud 'elooth' is) en
- 'elim': goden (het mannelijke meervoud van 'el').
Het woord 'elohim' kan daardoor betekenen: de godin en de god, m.a.w. 'God als tweevoudige kracht als vrouw en man'.

terug naar de Inhoud

De verenigde en gedeelde tweelinggeest
Deze tweevoudige kracht die mannelijk en vrouwelijk is, is (volgens de esoterische literatuur) de goddelijke geest als een verenigde tweelinggeest, waarbij de beide lichtwezens uit liefde geheel in elkaar zijn opgegaan en een éénheid vormen, die als één persoon spreekt en handelt; en die aan de binnenkant, in het hart vrouwelijke kenmerken heeft en aan de zichtbare buitenkant mannelijke. Deze tweevoudige persoon vermenigvuldigt zichzelf en schept zo de mens als 'een evenbeeld van God, dat mannelijk en vrouwelijk is'. Met andere woorden, die mens werd eerst als een verenigde tweelinggeest geschapen, zoals in het eerste tekstdeel uit Genesis is beschreven en maakte in die toestand, tot aan Adam toe, zijn ontwikkeling mee - zowel in de geestelijke als in de stoffelijke wereld.
In het tweede tekstdeel wordt deze aanvankelijk verenigde tweelinggeest door God uit elkaar gehaald en tot een gedeelde tweelinggeest gemaakt. Dan pas is er in de geschiedenis van de mensheid sprake van een mannelijke geest die los komt te staan van zijn vrouwelijke tweelinggeest, maar die wezenlijk bij elkaar horen. Na hun ontwikkelingsweg zelfstandig te hebben doorlopen, zullen zij zich weer met elkaar kunnen herenigen als hun geestesgesteldheden met elkaar overeen zijn gekomen.

terug naar de Inhoud

De twee zijden van ha Adam, de mens
Het Hebreeuwse medeklinkerschrift wordt met punten van klinkers voorzien. Op de ene manier gepuncteerd luidt het betreffende woord: 'tsad' dat inderdaad 'rib' betekent, maar op een andere manier gepuncteerd, luidt dat woord: 'tsela', dat 'zijde' betekent. Alleen door onwetendheid omtrent esoterische inzichten hebben de vertalers van het Oude Testament voor 'rib' gekozen en daardoor het anders zeer zinvolle verhaal verminkt.
Want nogmaals, volgens de Joodse Overlevering had 'ha Adam', de mens, twee gezichten en werd dat veroorzaakt, doordat de tweevoudige kracht, God, zich in de mens uitdrukte. Als God de vrouwelijke zijde van de tweevoudige mens wegneemt en er een vrouw van maakt, houdt de oorspronkelijke mens één gezicht over, het mannelijke gezicht. Daardoor wordt de oorspronkelijk tweevoudige mens zoals wij die nu zijn, een mens die óf een man óf een vrouw is (Gen. 2:21-25). God deelt de van oorsprong zoals God tweezijdige, verenigde tweeling geest, die de mens oorspronkelijk is, in een mannelijke en vrouwelijke geest.

terug naar de Inhoud

Mannelijkheid en vrouwelijkheid als spiegelbeelden in aleph
De eerste letter en het eerste cijfer van het Hebreeuwse alefbeth is de aleph, dat met een schuinlopende waw en rechtsboven met een jod en linksonder met een gespiegelde jod is opgebouwd. Dit is het beeld van de menselijke geest die over twee zijden beschikt, die elkaars spiegelbeelden zijn, zoals bij ha Adam beschreven. Dat de twee jods elkaars spiegelbeeld zijn en zij op een mannelijke en vrouwelijke plaats staan, komt met het volgende overeen.
De mannelijkheid van de mannelijke geest wordt veroorzaakt doordat de volgorde van de geestelijke vermogens in de mannelijke geest is: waarnemen, denken, voelen en willen. De vrouwelijkheid van de vrouwelijke geest wordt veroorzaakt doordat de volgorde van de geestelijke vermogens in de vrouwelijke geest is: waarnemen, voelen, denken en willen. Daarnaast richt de mannelijke geest de werkzaamheid van zijn vermogens meer op onderwerpen in de buitenwereld, de vrouwelijke geest richt de werkzaamheid van haar vermogens meer op de persoonlijke binnenwereld van zichzelf en haar naasten.
Beide geslachten beschikken over dezelfde geestelijke vermogens, maar in de mannelijke geest ligt de nadruk meer op het denken en willen, bij de vrouwelijke geest meer op het voelen en waarnemen.

waarnemen → dénken → voelen → willen - waarnemen → vóelen → denken → willen

De gespiegelde werkzaamheid van de geestelijke vermogens, waardoor man en vrouw elkaar kunnen aanvullen. Waarbij moet worden aangetekend dat denken en voelen gelijkwaardige geestelijke vermogens zijn.

terug naar de Inhoud

Mijn tweede godservaring en de overeenkomst met de letter aleph
Mijn tweede godservaring, maar nu in de gevormde toestand. In een visioen loop ik door een oud bos over een breed pad met aan weerszijden hoge bomen. De hemel begint te betrekken, ik zie wolken en het begint te onweren, de donder rolt bijzonder indrukwekkend en langdurig langs de hemel. Ik ga aan de kant op de grond liggen, maar er is al verbinding met de bliksem, want mijn haren gaan overeind staan en ik voel een tinteling in mijn lichaam.
Dan zie ik voor mij een soort huis in het bos. Ik bevind me onmiddellijk daarna in het midden van een soort ruime kamer, een zaal, in het huis. Vóór mij is de ruimte licht, achter mij is er schaduw.
Op een bank schuin voor mij aan de rechter kant zit God als mijn vader op een bank. Hij heeft mij als zijn kind op schoot. Ik sta met mijn voeten op zijn knieën en houd mijn handen op zijn schouders. Ik zie mijzelf als een ongeveer drie-jarige. In het midden van de kamer vraag ik als toeschouwer mij daarna af waar God als mijn moeder is. Ik moet mij omdraaien en zie links schuin achter mij God als mijn moeder staan, het hoofd licht gebogen, gekleed als een Griekse godin.

Frater Henri Boelaars, OSB,
de Slangenburg, 1990
Vader, Moeder en Kind; brons
God als mijn vader bevindt zich vóór mij aan de rechter kant en in het licht; God als mijn moeder bevindt zich áchter mij aan de linker kant en in de schaduw. Het tafereeltje op de bank komt overeen met een beeldje over de verhouding tussen God als vader en moeder, en de mens als Gods godenkind, dat Broeder Harry van de Willibrordsabdij voor ons maakte na een langdurig en diepgaand gesprek over dat onderwerp.

De ruimtelijke verdeling van God als mijn vader en God als mijn moeder - als een gedeelde tweelinggeest - en ik als hun kind in hun midden, komt geheel overeen met de verdeling van de twee jods en de waw in het midden, van de letter aleph. De vorm van de letter aleph is een weergave van de vorm van mijn godservaring.
God als onze vader is de jod rechtsboven, God als onze moeder is de jod linksonder, wij als Gods godenkinderen zijn de waw in hun midden... de plaats die het doel is van iedere geestelijke ontwikkeling.


terug naar God als man en vrouw, aleph

terug naar het weblog







^