Roger Cook - De Levensboom

Symbool van het middelpunt, in het bijzonder: de menorah en de sefiroth
Uitg. De Haan, Bussum, 1974, ISBN 9022840247
Vertaling E.A.M. Scheltema-Vriesdorp

Inhoud

de Menorah als levensboom
tekening op vaas, Mesopotamië
1. De Boom der verbeelding
2. De Boom in het centrum
3. De Boom der vruchtbaarheid
4. De Boom der verrijzenis
5. De omgekeerde Boom
6. De Boom van het offer
7. De Boom der kennis
8. De Boom der geschiedenis
9. De Boom van de innerlijke belofte
10. Afbeeldingen van de Levensboom
Literatuur

1. De Boom der verbeelding
"Over de Aard van de Visionaire Verbeelding of Fantasie is weinig bekend en het Eeuwig karakter en de duurzaamheid van haar altijd bestaande Beelden worden minder constant geacht, dan zaken van Vegetatieve en Generatieve Aard; een Eik sterft net zo goed als Sla, maar zijn eeuwige Beeld en Individualiteit sterven nimmer, doch keren weer door het zaad; op dezelfde wijze keert het Imaginaire Beeld terug door het zaad van het Beschouwende Denken."
William Blake schreef deze woorden in 1810 en sindsdien is het hele imaginaire leven van de mens, zoals dat in symbolen en mythen wordt uitgedrukt, een open boek geworden. Dankzij de snelle verbetering van de communicatiemiddelen, tengevolge van de ontwikkeling van de moderne techniek, is één blik op de afbeeldingen in dit boek voldoende om de waarheid van Blake's bewering "Dat het Imaginaire Beeld door het zaad van het Contemplatieve Denken terugkeert" te bevestigen.
Overal ter wereld heeft de mens te allen tijde het zo tot de verbeelding sprekende beeld van de boom afgebeeld.

Wat bedoelt Blake echter met 'het imaginaire beeld'? Hij doelt kennelijk op een bepaalde manier van zien, een visie die verschilt van de wijze waarop wij doorgaans de wereld 'zien'. Een uitspraak van een Amerikaanse Indiaan, een ziener die door Blake als een broeder zou zijn begroet, kan ons helpen. Ook hij 'zag' een boom: "Ik stond op de hoogste berg en beneden mij lag de ring der aarde. Terwijl ik daar stond zag ik meer dan ik zeggen kan en ik begreep meer dan ik zag; want ik zag op een heilige wijze alle dingen van de geest en de gestalte van alle vormen, zoals die samen moeten leven als één wezen. En ik zag dat de heilige kring van mijn volk een van de vele kringen was die samen een kring vormen, zo wijds als het daglicht en het schijnsel der sterren. En in het midden groeide een enorme, bloeiende boom, die bescherming bood aan alle kinderen van één vader en van één moeder. En ik zag dat hij heilig was."

Deze woorden uit de autobiografie van Zwarte Eland, de medicijnman van de Oglala Sioux, herinneren aan een ander visioen en een andere tijd. "En hij (de engel) toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam. Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier, staat het geboomte des levens, dat twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volkeren."
Dit is het Bijbelse beeld van de Levensboom zoals wij dat kennen uit de Openbaring van Johannes (22:1-2). Als men het vergelijkt met het visioen van Zwarte Eland, realiseert men zich dat dit beeld 'gezien' werd en niet bedacht of 'verzonnen' in de denigrerende zin van het woord. Jammer genoeg denken wij tegenwoordig meestal op die manier over de verbeelding. Het wetenschappelijke karakter van onze ontwikkeling veroorzaakt, dat wij verzinsels altijd associeren met onecht en bedriegelijk.

Deze rationalistische vooringenomenheid wortelt in de achttiende-eeuwse Verlichting. Sindsdien maakt de rationele inslag van de moderne ontwikkeling, dat er alleen maar geloof gehecht wordt aan die twee terreinen die zich lenen voor natuurwetenschappelijke waarnemingen: redelijke en zintuigelijke waarneming. Hierdoor kwam het ertussen gelegen terrein der verbeelding in het gedrang. Het was niet langer een algemeen aanvaarde manier om kennis en inzicht te verwerven, maar iets dat vooral in het laatste stuk van de negentiende eeuw weggelegd was voor estheten en kunstminnaars. Blake kwam op profetische wijze tegen deze instelling in verzet. Hij zag in dat het toenemende empirisme van de natuurwetenschappen de verbeelding zou gaan veroordelen als vaagheden van een 'te persoonlijke' innerlijke wereld, die geen werkelijke structuur, basis of realiteit kende.
Hij vond de verbeelding allerminst vaag, onwezenlijk of 'alleen maar subjectief'. Hij vond dat het in tegendeel een bepaalde vorm van werkelijkheid is, die samenhangt met een bepaalde manier van zijn, met een geheel eigen samenhangende structuur. En Blake was bepaald niet de enige die dat zo ervoer. Alle Romantici, dichters, schilders en filosofen bevestigen de structurele samenhang der verbeelding en kwamen in verzet tegen de overheersing van een technische en mechanische logica, die een bedreiging vormt voor de verbeelding, die de basis is van alle menselijke ervaringen.

Om de verbeelding als eigenschap weer in ere te herstellen, heeft Henry Corbin voorgesteld om het woord 'imaginair' te vervangen door het positiever klinkende 'imaginaal', afgeleid van het Latijnse woord imaginalis. Corbin achtte het noodzakelijk dit woord te gebruiken, toen hij over de mystieke ervaringen van Mohammedaanse zieners schreef. Deze filosofen kennen een bepaald ervaringsniveau dat zij de alam al-mithal, de wereld van het beeld, of de alam-imalakut, de wereld der verbeelding noemen. Zij beschouwen het als een overgangsgebied tussen het niveau van het intellect en van de zintuigelijke waarnemingen en dat die beide doordringt. Volgens deze voorstelling is de verbeelding de centrale eigenschap van de ziel, die als overbrugging functioneert tussen de zintuigen en het verstand, de geest en het lichaam, het spirituele en het materiële. Dit zien van een structuur in de verschillende ervaringen, wortelt in de oeroude mythologische voorstelling van de kosmos, die dikwijls wordt vertaald met het symbool van de boom.

De Levensboom of de Kosmische boom dringt door tot de drie sferen, de hemel, de aarde en de onderwereld. De takken reiken tot in hemelse sferen en de wortels dringen door tot in de afgrond. Net als de boom vormt de verbeelding de verbinding tussen hemel en aarde. Hij is zowel boven als beneden 'verworteld'. Door de lichtende wereld van het bewustzijn te verenigen met de duistere wereld van het onderbewuste, krijgt hij zijn voedsel zowel uit de 'hemelse-onstoffelijke' wereld, vol zinvolle betekenis, als uit de 'aardse-materiële' wereld van zintuigelijke gewaarwordingen en schept op die wijze de 'magische' overgangswereld van beelden.
Deze levendige wisselwerking tussen twee verschillende werelden is verantwoordelijk voor de veelzijdigheid van de symboliek van de boom en voor het feit dat er in ruimte en tijd zo'n overvloedige bloei en zo'n wijde vertakking van beelden is ontstaan. Net als de boom is de verbeelding een onuitputtelijke bron van regeneratie. Hij is tegelijkertijd oud en jong, kent zijn lentes en herfsts; want als de zintuigen te zwaar worden en te zeer vastgeroest in traditionele vormen, dan verlaat de verbeelding hen. Dan verwerpt hij oude betekenissen, verbrijzelt vaststaande dogma's en doet de eeuwige waarheden herleven, en hult ze eeuwig wederom in het licht van het nieuwe.
De Franse filosoof Gaston Bachelard heeft al opgemerkt: "De verbeelding is als een boom. Zij heeft de tot de verbeelding sprekende goede eigenschappen van een boom. Zij heeft zowel wortels als takken. Zij leeft tussen de hemel en aarde. De boom der verbeelding wordt ongemerkt de kosmische boom, de boom die een universum weergeeft, die een heel universum op zich wordt."

terug naar de Inhoud

2. De Boom in het centrum
Het beeld van de Kosmische Boom of de Levensboom hoort thuis in een samenhangend geheel van mythen en riten, beelden en symbolen die al met al vormen, wat de godsdiensthistoricus Mircea Eliade, de 'symboliek van het centrum' heeft genoemd. Omdat alle symbolische beelden van de Boom tot op zekere hoogte deel uitmaken van deze symboliek, is het belangrijk van het begin af aan de belangrijkste trekken ervan te begrijpen. Dit kan op de eenvoudigste wijze door middel van een diagram.
Eliade heeft aangetoond hoe alle aspecten van het 'mystieke gedragspatroon' van de mens het verlangen weerspiegelen, om de diepste werkelijkheid van de wereld te doorgronden. Dit is vooral duidelijk door de geobsedeerdheid van de mens met het ontstaan der dingen, waarop alle mythen uiteindelijk betrekking hebben. Het centrum is in de eerste en belangrijkste plaats het 'absolute begin', waar de sluimerende kracht van het goddelijke voor het eerst doorbrak en waar de bovennatuurlijke wezens van de mythe, de goden of God, het eerst de wereld en de mens schiepen. Uiteindelijk vindt alle schgpping plaats op dit punt, dat de uiteindelijke bron van de werkelijkheid vertegenwoordigt.

Zuil of Paal, de Boom en de Berg
In de symbolentaal van de mythen en van de godsdienst wordt het dikwijls aangeduid als de 'navel van de wereld', 'het Goddelijke Ei', 'het Verborgen Zaad' of de 'Wortel der Wortels'. Het wordt ook wel voorgesteld als een verticale as, de 'kosmische as', of de 'wereldas' (Axis Mundi), die midden in het Universum staat en dwars door de drie kosmische sferen, de hemel, de aarde en de onderwereld gaat. Aan de kant van de hemel is hij bevestigd aan de Poolster of de zon, de vaste punten waar de andere hemellichamen omheen draaien. Van dat punt gaat hij dwars door de aarde naar de onderwereld.
Dit oeroude en wijd verbreide denkbeeld van de kosmische as en van 'het middelpunt der aarde', wordt voornamelijk door drie beelden, die in grote verscheidenheid overal ter wereld voorkomen, uitgebeeld. Het zijn de Zuil of Paal, de Boom en de Berg [de berg Meru in India, de berg Golgotha].
In onderstaand diagram worden zij alle drie aangegeven met tekens, die zijn afgeleid van de sacrale architectuur en vooral van de piramide-Ziggoerat (Egypte, Mesopotamië en Mexico) en van de Boeddistische stoepa (India, Oost-Azië). Deze stellen de Kosmische Berg of Oerberg voor (een beeld zowel van de kosmos als van de wereld), die volgens veel oude kosmogoniën 'in den beginne' zijn opgerezen uit de peilloze diepte van de oeroceaan.

De Kosmische Boom op de Kosmische Berg
- In het diagram wordt de top van de Kosmische Berg voorgesteld als een cirkel met een gelijkbenig kruis en de basis als een vierkant.
- Deze geometrische basisvormen en hun driedimensionale overeenkomstige vormen, de bol en de kubus, stellen per traditie de hemel en de aarde voor.

- Aan alle kanten leidt een trap naar de top; zij herinneren aan de vele mythen, riten en symbolen, die met stijgen te maken hebben, met geestelijke ontwikkeling, en die verbonden zijn met de symbolen van de Axis Mundi, de Wereld As, waarlangs die ontwikkeling plaatsheeft.
- In de vierkante muur zijn vier poorten waarlangs zij, die zichzelf in de ontwikkelingstempel als werk ter hand willen nemen, naar binnen kunnen gaan.

- Op de top, in het centrum van het kruis dat naar vier kanten uitstraalt, staat de Kosmische Boom, voorgesteld door Zeven schijven [overeenkomend met de Menorah]. Die vertegenwoordigen de zeven, soms negen, planeten aan de hemel.
- Het punt waar de Axis Mundi die vierkante basis van de Berg doorboort is het centrum van een platte spiraal. Alle mythen, legenden en sprookjes ter wereld leggen er de nadruk op, dat eerst moeilijkheden moeten worden overwonnen (krachtmetingen, gevechten met wilde beesten etc.) voor men bij het centrum kan komen (het doel bereiken, de princes krijgen, de schat veroveren).

- Men kan zich voorstellen dat die spiraal zich in de vorm van een labyrint voortzet buiten de begrenzingen van het heiligdom, waarin de Kosmische Berg staat. Deze muren geven de grens aan tussen het heilige en het profane. En net als in het labyrint zijn er mogelijkheden om zich te verdedigen tegen de demonische krachten der chaos, die het centrum voortdurend bedreigen.
[Labyrint in de Cathedraal van Chartres]
Er zijn in de geschiedenis wel riten geweest waarbij moest worden rondgelopen om de magische bescherming van heilige plaatsen te versterken, b.v. om de muren van steden of tempels.
- Op deze scheidingslijnen vinden we schutsgoden, die met hun monsterachtige maskers de dubbele taak hebben de oningewijde af te schrikken en de kwade geesten te verdrijven. Zij laten duidelijk zien wat meestal wordt bedoeld met het ambivalente van het heilige. De mens vreest en vereert het heilige immers, hij beleeft het als een manifestatie van de geweldige macht, die al het menselijke en kosmische doordringt. Toch manifesteert deze bovennatuurlijke en transcendentale kracht zich, paradoxaal genoeg, aan de mens middels dingen, die zowel menselijk als kosmisch zijn. De lucht, de aarcle, planten, stenen, dieren en bomen kunnen allemaal geladen zijn met bovennatuurlijke krachten. Deze vertrouwde zaken wekken de gemengde gevoelens van bewondering en vrees, die kenmerkend zijn voor het irrationele van de godsdienstige ervaring.
- Uit de platte spiraal op de grond van de Berg in het diagram rijst een dubbele helix op die bestaat uit twee ineengestrengelde slangen [Hermes' Caduceus]. Dit is net als de trap een symbool voor omhoog gaan. Maar nu betekent het innerlijk zich verheffen door ascetische en meditatieve oefeningen zoals de Koendalini Yoga, die het lichaam als een mikrokosmos beschouwt.

De slang
De slang komt veel voor bij symbolen van het centrum. Bijvoorbeeld de slang die zich in het midden van de Paradijstuin bevindt. De slang die om afbeeldingen van het Kosmische Ei kronkelt en de vele draken die de symbolische equivalenten voor het centrum in de mythologie en de folklore bewaren. De associatie van de slang met alles wat vrouwelijk is, vooral met Moeder Aarde (de heerseres over de aarde, de beesten en de vruchtbaarheid) valt te herleiden tot haar aan de aarde gebonden, vitale ritmisch golvende bewegingen.
"De vorm wekt associaties met seksuele energie en de periodieke hergeboorte (door vervellen) wekt de associatie met de cyclische veranderingen van de maan. Zij belichaamt het regeneratieve karakter van het water, dat beheerst wordt door de maan en de verborgen krachten die zich diep in de aarde bevinden. In het diagram wordt de dubbele aard van de slang weergegeven door twee slangen die aanduiden dat de vitale kracht zowel creatief als destructief is. Deze dubbele natuur vertegenwoordigt het huwelijk van de tegenpolen, de synthese in de hoogste vorm. Deze regeneratieve, dubbele aard van de slang is één met het ambivalente van het heilige dat door de kosmos zweeft en het is het levenssap dat door de kosmische boom vloeit. Het is het veel gezochte onsterfelijkheids-elixir, de magische mede van honing, het vuur-water van de goden.

De boom
De Boom vertegenwoordigt ook de symboliek van de slang en de maan, want hij verliest zijn schors en zijn bladeren en wordt in het voorjaar herboren. Hij groeit in overeenstemming met het ritme van het maandelijkse wassen en afnemen van de maan. We vinden misschien wel de helderste mythologische verbeelding van de Kosmische Boom in de Scandinavische Edda's, die pas in de 11e en 12e eeuw zijn opgeschreven, maar duidelijk van oorsprong veel ouder zijn.
In het duistere, onheilspellende gedicht, de Völuspå, vertelt een zieneres over het lot van de goden en het einde der wereld, het Ragnarök. Ze wordt uit een diepe slaap gewekt door de god Odin en zegt in verzen:
Ik berinner mij reuzen die geboren werden aan bet begin der tijden.
En zij, die mij het leven schonken.
Ik ken de negen werelden, negen sferen die bedekt worden door de wereldboom.
De boom die geplant is in wijsheid en die wortelt in de schoot der aarde.
Ik ken een Esp die Yggdrasil heet.
Die grote boom is nat van wit water. Daaruit stijgt de dauw die in de dalen vult.
Hij groeit eeuwig groen naast de bron van Urd.

De kosmische boom Yggdrasil
Yggdrasil staat in het midden van drie kosmische vlakken. Zijn drie grote wortels dringen door in de drie afdelingen van de onderwereld: de Hel, het land der doden; het koninkrijk der reuzen van de vrieskoude en het ondergrondse rijk der goden, het Aesir, waar zij zich iedere dag verzamelen rond de bron van het Lot, de Bron van Urd, om rechtszitting te houden en om geschillen te beslissen.
De stam gaat door het tweede vlak, Midgard, de Midden-Aarde, het land der stervelingen en de takken strekken zich uit tot in Asgård, de hemelse wereld der goden. Bij de voet van de boom ontspringt de Bron van Mimir (Herinnering), waar Odin eens een oog opofferde voor één teug kennis. Drie Nornen, schikgodinnen, geven de wortels dag en nacht water terwijl de reuzenslang, Niogghr er voortdurend aan knabbelt. Deze drie godinnen stellen de drie gezichten van de maangodin voor: het wassende, het volle en het afnemende van het hemelse lichaam, dat zo zeer met het levensritme verbonden is. Zij zijn alle drie gezeten aan de voet van de Yggdrasil en weven met de kosmische weefspoel het lot van de mensen en de wereld. Zij geven water aan de wortels uit de Bron van Urd waar ze omheen zitten en zwaaien de scepter over de 'irrationele' wereld van zaden en verborgenheden en van kiemende Vormen: Water, Chaos en Nacht.

De slang is de vijand van de adelaar die in de bovenste takken van de boom leeft. Daar bevindt zich ook de zetel van Odin, die van daar uit de negen werelden - die door de boom worden bedekt - overziet. Verschillende wezens leven in of van de boom: een eekhoorn rent langs de stam op en neer, gehoornde wezens, hertebokken en geiten verslinden de bladeren, takken en spruiten. Deze dieren, die de boom voortdurend aanvallen en verslinden, vormen samen met de Nornen, die de wortels voortdurend begieten, het beeld van de tijdcyclus, de eindeloze regeneratie van de kosmos - net als de voortdurende strijd tussen de adelaar en de slang die de zon en de maan vertegenwoordigen (pl. 50).
Het motief van de wedergeboorte is met de vermenging van de tegenovergestelde principes ook in een ander beeld aanwezig: Men zegt dat met Ragnarök de grote boom beeft en dat daardoor de goden in de wereld zullen vergaan. Maar in de stam is het zaad van de vernieuwing verborgen in de vorm van een man en een vrouw. Uit hun vereniging zal een nieuw ras ontstaan dat de aarde zal herbevolken.

terug naar de Inhoud

3. De Boom der vruchtbaarheid
"Boven de wijdse en roerloze diepte, onder de negen sferen en de zeven verdiepingen van de hemel, in de meest centrale plaats, de navel der aarde, de stilste plaats ter wereld, daar waar de maan niet afneemt en de zon niet ondergaat, waar het eeuwig zomer is en de koekoek eindeloos roept, daar vond de 'Blanke Jongeling' zichzelf." Zo begint de mythe van de schepping van de Yakoet-stam in Siberië.
Op deze wonderbaarlijke plek ziet de Blanke Jongeling een machtige heuvel en op de heuvel een enorm grote boom. De hars van deze boom is doorzichtig en ruikt heerlijk; de schors droogt nooit op en barst nooit, de bladeren verdorren nimmer en vloeibaar licht speelt door alle takken. Die takken doorboren de lucht en dringen door tot in de 'negen sferen en de zeven verdiepingen der hemel'. In de allerhoogste top bevindt zich de allerhoogste god, Ai-Toyon. De wortels dringen net als die van de Yggdrasil door tot in de onderwereld, waar zij de spil worden van vreemde mythologische wezens. De boom houdt met zijn ritselend lover gesprekken met de geesten van de hemelse wereld.

Terwijl de Blanke Jongeling er naar kijkt beginnen de blaadjes te ritselen, valt er een fijne witte regen uit en er waait een warme bries. De boom begint te krimpen, terwijl hij kraakt en steunt. Van binnenuit verschijnt een geest, een oeroude godin met grijs haar, "even bont gekleurd als een patrijs, met borsten zo groot als leren zakken". De Blanke jongeling, of de Eenzame, zoals hij soms wordt genoemd, richt het woord tot de boomgeest. "Hooggeachte Meesteres," zegt hij, "Geest van mijn boom en verblijfplaats, alle levende wezens zijn in paren en schenken leven aan nakomelingen, alleen ik ben eenzaam. Ik wil reizen en een gezellin zoeken die mij waardig is. Ik wil anderen leren kennen en mijn kracht met hen meten. Ik wil leven zoals dat een man betaamt. Weiger mij uw Zegen niet, zo bid ik u met nederig genegen hoofd en gebogen knieen."
Hij verneemt nu van de godin dat zijn moeder Kubaichotum is, de moeder van alle dingen en zijn vader de hemelse god Ai-Toyon. Zij lieten hem uit de hemeJ neerdalen opdat hij de voorvader van het mensdom kon worden. Daarna neemt de boomgodin water tussen de wortels van de boom, giet het in een blaas en geeft het hem met de woorden "bind dit onder uw linker arm, het zal uw redding zijn in uiterste nood". (Later in hetzelfdc verhaal vecht de held een duel met een draak en krijgt een dodelijke slag bij zijn hart, maar zodra de blaas barst, is zijn hart onmiddellijk weer gezond.) Tenslotte geeft de godin hem haar zegen en geeft hem melk uit haar grote borsten: al drinkend merkt hij, dat zijn kracht negenvoudig groeit.

Grote Moeder Godin
Deze bontgekleurde boomgodin met de volle borsten is een van de vele verschijningsvormen van de Grote Moeder Godin die overal ter wereld in de mythologie voorkomt. Als Moeder Aarde (Tellus Mater), 'de Moeder-van-Alle-Dingen', belichaamt zij de regeneratieve krachten die in de aarde en de wateren besloten liggen. Uit haar waterige diepten ontstaat alle leven en in haar grotten en spelonken schuilt het potentiële leven. Haar schoot wemelt van leven, in staat om eindeloos op te nemen en her op te nemen, om te scheppen en te herscheppen, de eeuwige bron van kosmische vruchtbaarheid.
De Vrouw en de Boom zijn beide belichamingen van deze Grote Moeder Aarde, want zij zijn beiden manifestaties van haar vruchtbaarheid (platen 10, 11, 13). In de Yakoet-mythe ontdekt de Blanke Jongeling in de nabijheid van de grote boom, misschien rond de heuvel waar die op stond, 'een meer van melk, met gestremde moerassen aan de oevers'. Er valt geen machtiger beeld te bedenken voor de moederwateren waar alles uit ontstaan is en waarin zij voortdurend hun bestaan vinden. Dit is de melk van de Grote Godin zelf, het levenschenkende vocht dat de borsten der vrouwen doet zwellen en dat als sap door iedere boom vloeit. In India wordt dit levenssap Soma of Amrita genoemd en het is het hemelse elixir of 'levenswater' dat de goden hun onsterfelijkheid verleent. Het is het alleressentieelste van alle levengevende sappen (water, bloed, semen, melk, sap) die door de kosmos vloeien en die de regeneratie van het leven zeker stellen.

De god der vegetatie - Isis en Osiris
Voor de archaïsche mens was de jaarlijkse dood en het herboren worden der natuur het grote mysterie waarvan hij de betekenis in zijn mythen en rituelen vierde. In de winter zag men hoe alles terugkeerde naar de duistere herkomst in de schoot van Moeder Aarde. In het voorjaar werd de alleroudste daad, de eerste schepping der kosmos, steeds opnieuw herhaald. In de klassieke wereld werd deze gebeurtenis gevierd als het hiëros gamos - het heilige huwelijk - van Moeder Aarde met haar zoon en minnaar, de god der vegetatie. Iedere lente werd hij herboren in plant en boom, in de zomer groeide hij tot volle wasdom om in de herfst weer in haar door te kunnen dringen om haar te kunnen bevruchten met zijn 'gerijpte zaad' in de grote kosmische nacht van de winter.
De oude Mesopotamiërs vertellen omstreeks 4000 v.Chr. hoe de godin Isjtar op zoek gaat naar haar jeugdige zoon-minnaar omdat zijn afwezigheid alom verlatenheid en droefheid veroorzaakt in het land der levenden. In de oude Babylonische hymnes wordt hij vergeleken met de verleppende tamarinde en de wilg. Omstreeks de 7e eeuw v.Chr. begonnen de Grieken hem te vereren en noemden hem Adonis (wat Heer betekent). Zij zeiden dat hij geboren was uit een myrrhe-boom waarvan de bast na 10 maanden rijpen (pl. 18) gebarsten was.
Ook de Egyptenaren hadden een God der Vegetatie waarvan wij het bestaan vernemen door Plutarchus en teksten in de piramides. Die vertellen hoe de goddelijke koning Osiris over Egypte regeerde met zijn gemalin en zuster Isis. In het 28ste jaar van zijn regering wist zijn slechte broeder Seth hem te vangen in een houten kist, die hij in de Nijl wierp. Deze kist belandde tenslotte in Byblos aan de oostkust van de Middellandse Zee. Daar groeide een prachtige boom die de kist omsloot met zijn stam. De koning van Byblos die de boom erg bewonderde liet er een pilaar voor zijn paleis van maken. Ondertussen kwam Isis die door smart verteerd werd en op zoek naar Osiris rondzwierf daar aan. Toen zij de pilaar zag wist zij onmiddellijk, wat hij in zijn binnenste verborg en zij smeekte hem van de koning af. Zij haalde de kist eruit en liet de boom-pilaar achter voor het volk van Byblos om te vereren.
Later in het verhaal vindt de boze Seth, die in de afwezigheid van Isis op jacht is, de kist. Hij herkent het lichaam en hakt het in stukken, die hij over heel Egypte verstrooit. Na lang zoeken vindt Isis tenslotte alle stukken terug, met uitzondering van de fallus, die van vitaal belang is en die zeer betekenisvol weer in de aarde is teruggedrongen en daarna naar de diepte van de zee afgedaald als een vis. Isis maakt er met behulp van de magische kunsten van haar zuster Nephthys een afbeelding van en geeft het lichaam van Osiris het eeuwige leven in de Egyptische onderwereld, waar hij de harten van de doden weegt om te beslissen of zij de beloning van onsterfelijkheid verdienen.

Een belangrijk Egyptisch symbool is met de onsterfelijke Osiris geassocieerd. Het is de Djed- Zuil, die hiëroglyfe voor 'duurzaamheid en stabiliteit'. De Djed-Zuil is oorspronkelijk afgeleid van het beeld van de boom met de afgehakte takken. Maar bijzonder interessant is het feit, dat dit oorspronkelijke beeld van de boom gekoppeld werd met Osiris' heiligbeen, het laatste werveltje van de ruggegraat. Men geloofde dat dit deel van de verminkte Osiris de plaats van zijn mannelijkheid was. De ligging onder aan de ruggegraat komt veelbetekenend overeen met de 'wortel-chakra' van de Indiase Yoga, waar zich Koendalini, de vitale energie bevindt.
In het antieke Rome werd tijdens het voorjaarsfeest de hiëros gamos gevierd van de Aziatische vruchtbaarheidsgodin Cybele met haar jonge minnaar de herder Attis. Attis was de zoon van de maagd Nana, die zwanger was geworden door het inslikken van een rijpe amandel, het zaad van een boom die het voorjaar aankondigt door lang voordat hij bladeren krijgt, te bloeien. De mythe verhaalt dat Cybele zo gepassioneerd van Attis hield dat zij hem zichzelf liet castreren, zodat hij van niemand anders kon houden dan van haar. Dat deed hij onder een pijnboom waarin zijn geest bleef huizen nadat hij was doodgebloed. In Rome werd elk jaar op 22 maart een pijnboom omgehakt en naar het heiligdom van Cybele gebracht, waar hij als een lijk werd ingewikkeld met wollen banden en bedekt werd met slingers viooltjes. Men zei dat er uit het bloed van Attis viooltjes waren opgebloeid. Zijn beeld werd eraan bevestigd en het geheel werd in plechtige processie naar de tempel gebracht.
De volgende dag werd er streng gevast ter voorbereiding van het vieren van de Bloeddag (Dies Sanguini) op 24 maart. Op die dag werd de dood van Attis ritueel opgevoerd. Onder veel gejammer en geweeklaag werd het beeld verwijderd en begraven in een graftombe, terwijl de priesters van Cybele zich zelf wonden in hun armen toebrachten ter herdenking van zijn offer. (In de oorspronkelijke Phrygische ritus verminkten de ingewijden zichzelf echt en daarna werden hun afgesneden delen plechtig in de aarde begraven.) Na een nachtwake waarbij gevast werd, werd de tombe geopend en leeg bevonden, waarna de langverwachte boodschap officieel werd verkondigd: "Neofieten weest verheugd. De God is gered. Ook wij zullen na onze beproevingen redding vinden." Vanaf dat moment veranderde droefenis in vreugde en die dag stond bekend als Hilaria, het Vreugdefeest, waarbij algemene losbandigheid heerste.

Dit Feest der Vreugde doet denken aan Europese volksfeesten waarin de mensen actief deelnamen aan de wederopstanding van de plantenwereld. In het voorjaar of in de vroege zomer op Midzomerdag was het en is het nog hier en daar in Europa de gewoonte om het bos in te gaan om daar een spar om te hakken en die naar het dorp te brengen, waar hij van zijn takken ontdaan werd en versierd, net als de boom van Attis. J.G. Frazer haalt in The Golden Bough een vermakelijke beschrijving van de feestelijkheden aan in het landelijke Engeland van de hand van de Elizabethaanse puritein Phillip Stubbes. Deze beschrijft vol walging hoe men in de dagen van de Goede Koningin Elizabeth gewend was de Mei binnen te halen.
"Tegen Mei, Pinksteren, of een andere tijd gaan alle jonge mannen en meiden, oude mannen en vrouwen 's nachts vrolijk naar het bos, de heuvels en de bergen waar zij de nacht met plezierig tijdverdrijf doorbrengen. En als ze 's morgens terug komen, brengen ze berken- en boomtakken mee om overal hun samenkomsten mee te versieren. En dat is niet verwonderlijk, want een grote Heer bevindt zich onder hen, die op hun tijdverdrijf en sporten toeziet en ze leidt, te weten Satan de prins van de Hel. Het belangrijkste juweel dat zij ervan meebrengen is hun Mei-boom, die ze op de volgende wijze vol verering mee naar huis voeren. Ze hebben twintig of veertig span ossen en iedere os krijgt een lieflijke siinger bloemen om zijn horens. Deze ossen trekken de Mei-boom (eigenlijk een stinkend afgodsbeeld) naar huis, helemaal bedekt met bloemen en kruiden, die er van boven tot onder omheen gebonden zijn met linten, - die soms in verschillende kleuren beschilderd zijn. Twee tot driehonderd mannen, vrouwen en kinderen volgen vol verering. Dan wordt hij recht overeind gezet met de wapperende vlaggen en doeken eraan. De grond eromheen wordt met groene takken bestrooid en er worden tenten en schermen vlak bij gezet. Dan beginnen ze eromheen te dansen net als heidenen bij het inwijden van een afgodsbeeld, waar dit alles erg op lijkt en wat het eigenlijk ook is. Ik heb zeer geloofwaardig horen vertellen (en nog wel viva voce) door mensen met een zeer goede en ernstige reputatie dat er dan meer dan veertig, zestig of wel honderd meisjes naar het bos gingen waarvan er dan hoogstens eenderde naar huis terugkeerde zonder onteerd te zijn."

terug naar de Inhoud

4. De Boom der verrijzenis
Met het veranderen van een boom in een pilaar of zuil verandert de symbolische waarde. Het loof is het gedeelte van de boom dat aan verandering onderhevig is. Als men een boom van zijn loof ontdoet, dan blijft het onveranderlijke midden over: de vertikale as waar de zichtbare wereld van de boom om wentelt. Bij de voorjaarsfeesten wordt de boom van zijn loof ontdaan omdat dan de herschepping van de kosmos gevierd wordt en men de bron ontsluiert. Door het dansen om de meiboom en door het vervlechten van de linten, nemen de dansers actief deel aan de schepping, aan het weven van de wereld. De linten en de bloemen zijn dezelfde versiering als bij de Attisboom.
De Meiboom is de kosmische pool, de Axis Mundi, die inplaats van zijn takken, bloesems en bladeren de lucht in te steken, zich concentreert op de Poolster waar de hemel om draait. Vandaar daalt hij neer om de as van de aarde te worden. Zo'n centrale as, in de vorm van een zuil of een rookgat, is kenmerkend voor 'primitieve' woningen. Hier geldt dezelfde symboliek. De menselijke bouwsels zijn gemaakt in navolging van de kosmos, die geschapen, gevormd en geregeerd wordt door de goden.

Dat de centrale as het belangrijkste is, zelfs onder de blote hemel, wordt heel tragisch geïllustreerd door een verhaal over een van de Arunta-clans, een stam van Aborigines uit Midden-Australie. In het centrum van hun wereld stond altijd een heilige zuil. Hun god Numbakula had namelijk nadat hij in mythologische tijden de wereld had geschapen een paal gemaakt van een rubberboom en was daarlangs naar de hemel geklommen en werd nooit meer teruggezien. Iedere clan droeg nu een kopie van die paal met zich mee op hun omzwervingen en zij reisden altijd in de richting waarin die wees.
De ethnologen Spencer en Gillen hebben het verhaal vastgelegd hoe zo'n clan, toen hun paal gebroken was, eerst nog enige tijd doelloos rond bleef zwerven, maar toen met zijn allen op de grond ging liggen om te sterven. Het leven had alle betekenis voor hen verloren toen hun verbinding met het heilige verbroken was.

Sjamanisme
Stijgen en dalen is het hoofdthema van het sjamanisme. Dit is de naam voor de godsdienst van die volken wier geestelijk leven om een sjamaan (pl. 60) draait, een bijzonder soort medium, die in religieuze extase de rol van mysticus, ziener, heler, kunstenaar en wonderdoener in zich verenigt. Het sjamanisme heeft zijn eigen symbolische structuur die bewaard blijft, ook al gaat het samen met een andere religie, wat dikwijls het geval is met het Boeddhisme en het Christendom. Grotschilderingen uit het Paleolithicum geven de indruk, dat het de godsdienst van de jagers uit die tijd was. In onze tijd zijn de duidelijkste sporen gevonden in het noordpoolgebied, vooral bij stammen in Siberië en Centraal-Azië. Het heeft zich van daaruit verbreid naar andere delen van Azië, tot naar Oceanië en over de Beringstraat naar de beide Amerika's.
De sjamaan is van levensbelang voor de gemeenschap waar hij bij behoort, ook al Ieeft hij er afzijdig van, omdat hij regelrecht in contact staat met de wereld der geesten, die hij regelmatig in trance binnengaat. In die toestand kan hij alleen middels 'het centrum van de wereld' geraken, want hij kan alleen door dit centrum de wereld der geesten binnengaan. Als dat nodig is, varen Altaïsche sjamanen in Siberië, ritueel ten hemel. Voor iedere familie van de stam wordt dat van tijd tot tijd gedaan. Het hele ritueel duurt twee tot drie opeenvolgende avonden.

De eerste avond plaatst de sjamaan een jong berkeboompje midden in een speciale van huiden gemaakte hut. Het dak stelt de hemel voor, waardoor heen een paar takken steken. Er worden negen kepen in de stam gesneden, zij stellen de negen hemelen voor, waardoor de sjamaan op zal stijgen op zijn rituele tocht. Een lichtgekleurd paard wordt uitgezocht als offer. De sjamaan zal op de ziel van dat paard zijn hemelse tocht maken. Daarna roept de sjamaan de geesten op en nodigt ze uit om in zijn trommel door te dringen. De sjamaan zal ook op deze trommel rijden, want door eindeloos te trommelen, roept hij de nodige energie op en bundelt die om de geestenwereld binnen te kunnen gaan. Deze trommel is het belangrijkste bezit van de sjamaan. Men gelooft dat het houten buitengedeelte gemaakt is van een tak die de oppergod, Bai Ulgen, uit de Kosmische Boom liet vallen.
De volgende avond begint het belangrijkste gedeelte van de ceremonie, een langdurig ritueel waarbij de sjamaan in stijgende vervoering symbolisch in de boom klimt. Terwijl hij één voor één langs de kepen stijgt, zingt hij: Ik ben een trap omhoog Ik heb een niveau bereikt en als hij dan verder stijgt: Ik ben door de tweede verdieping been Ik heb de tweede verdieping onder me Zie de grond is versplinterd.
Hij gaat verder met klimmen en houdt onderweg rustpauzes waarin hij bijzondere avonturen en episodes vertelt over de verschillende wezens die hij ontmoet. Zo stijgt hij van hemel tot hemel, tot de 9e en zelfs tot de 12e. Als hij zo hoog gekomen is als zijn macht dat toelaat, ontmoet hij Bai Ulgen en spreekt met hem en krijgt voorspellingen over het weer en de komende oogst. Als hij het toppunt van zijn vervoering heeft bereikt, zakt hij uitgeput in elkaar en blijft enige tijd bewegingloos zonder te praten. Op een gegeven moment wordt hij wakker. Wrijft zich de ogen uit en begroet de aanwezigen alsof hij lange tijd afwezig is geweest.

Voor de Navajo in het zuidwesten van Amerika is de Axis Mundi een rietstengel, waardoor hun mythologische voorvaderen kropen om door de vier onderaardse werelden heen te komen die onder de onze liggen. Hun mythe van herkomst, een mythe van tevoorschijn komen net als die van hun buren de Zuñi, vertelt hoe hun voorouders gedwongen werden door opeenvolgende natuurrampen, overstroming, overbevolking en ziekte om van de ene onderwereld naar de volgende te gaan, die telkens beter was dan de vorige. Al die onderwerelden zijn door één kleur bepaald. En door een bepaald soort dier of plant. Pas in deze wereld komen alle kleuren en dieren en planten bij elkaar, waardoor de volheid van licht en kleur, de mens en de wereld ontstaan. Maar volgens de mythen van de Navajo is alles nog niet voltooid. De mens zelf heeft nog meer transformatie nodig. Daarom blijft de Axis Mundi stijgen.
In de zandschilderingen van de Navajo (pl. 5) wordt dit afgebeeld als een gigantische maïsplant, waar door het centrum het 'pad der regen' loopt of het 'heilige stuifmeel pad', het beeld van het levenspad van de Mens. De tweelinghelden van de Navajo cultuur, de Monster-verdelger en de Getogen in-de-Aarde, volgden dit pad, de Axis Mundi door de verschillende hemelen tot in het huis van hun hemelse vader de zon. Daar moesten zij zich volgens de mythe aan een zware initiatie onderwerpen, een water- en vuurproef. Pas daarna kregen zij de zegen van de Zon en mochten terug keren naar de aarde met de kennis van de heilige kunst van schilderen met zand. De Navajo's maken deze zandschilderingen als onderdeel van ingewikkelde ceremonieen van 'zangwegen' waarin zij symbolisch de gebeurtenissen uit mythologische tijden opvoeren.
De structuur van de schilderingen is altijd symmetrisch en concentreert zich om een of ander symbool van de Axis Mundi. Deze geconeentreerdheid en symmetrie zijn des te beduidender omdat de bedoeling van deze schilderingen therapeutisch is (blz. 100). Op een gegeven moment tijdens het ritueel wordt de patiënt op de schildering geplaatst en wordt er zand van de schildering op zijn lichaam gestrooid. De bedoeling hiervan is, hem psychologisch en geestelijk terug te brengen naar mythologische tijden en plaatsen. Dit is een dimensie die sterker en van vitaler belang is dan van de profane alledag, want het ligt in de tijd en in de ruimte waarin de dingen voor het eerst werden. Deze belevenis van terugkeer naar 'het ontstaan', in het axiale middelpunt der wereld, omspant de patiënt en bewerkt de genezing.

terug naar de Inhoud

5. De omgekeerde Boom: de kabbalistische sefiroth
Het idee van de kosmische boom zoals die eeuwig is vastgelegd in het empirische, is ook uitgedrukt in het beeld van de omgekeerde boom, met de wortels naar boven en de takken naar beneden. Dit beeld verschijnt in sterk uiteenlopende tradities en wordt bijvoorbeeld aangetroffen bij de sjamanen van de Aborigines in Australié en bij de Lappen, die als ze aan de god der vegetatie offers brachten, een omgekeerde boom naast het altaar plaatsten. Waarom ze dat deden kan misschien het beste worden bestudeerd door de betekenis van dit beeld na te gaan, zoals die wordt uitgedrukt in twee van de 'hogere' religies van de wereld.

De omgekeerde boom wordt beschreven in de alleroudste geschriften uit India - de Veda's en de Oepanisjaden (c. 900-500 v.Chr.). In de Katha Oepanisjad wordt hij aldus beschreven: 'Deze eeuwige asvattha waarvan de wortels heel hoog oprijzen en waarvan de takken Iaag groeien, is het pure, de Brahman, wat de 'Niet-Dood' wordt genoemd. De hele wereld rust erin.' 'Hier verbeeldt de asvattha, de vijgeboom de manifestatie van de kosmos vanuit één transcendente bron, Brahman, en de schepping wordt gezien als een afdalende beweging. 'De drievoudige-Brahman heeft zijn wortel boven,' zegt de Maitreya Oepanisjad en bedoelt daar de drie hoofdtakken van de kosmische boom mee. Zij vertegenwoordigen de drieëenheid van het Hindoeïsme, de drie goden van het kosmische gebeuren, Brahma, de god der Schepping, Visjnoe de God der Instandhouding en Sjiva de god van de Ontbinding.
Van deze drie gaan meerdere vertakkingen uit, want alle drie hebben ze met hun vrouwelijke gezellinnen actief deelgenomen in verschillende incarnaties aan de cycli van tijd en geschiedenis. Door het beeld van de omgekeerde boom weten metafysici in India op subtiele wijze het hindoeïstische polytheïsme te verzoenen met het monotheïstische standpunt. Alle goden en godinnen zijn immers uitlopers van één verborgen wortel. Behalve de asvattha (Ficus religiosa) met hartvormige bladeren wordt nog een vijgeboom met ovale bladeren in India vereerd. Het is de nyagrodha of banyan boom (Ficus indica) die de vreemde gewoonte heeft op andere bomen te groeien. De zaden ervan worden door vogels en andere dieren hoog in andere bomen in het woud gezaaid. Vandaaruit laten zij lange Iuchtwortels tot de grond gaan, die vervolgens weer omhoog groeien. Op die manier weven zij een vreemdsoortig mandje om hun gastheer die daardoor tenslotte sterft met achterlating van de levenskrachtige banyan boom (pl. 64). Er wordt in de geschriften uit India het meest over de asvattha gesproken, maar de banyan boom verschafte het beeld van de omgekeerde boom met zijn lange luchtwortels. Zijn groeiwijze was een weerspiegeling van de inwerking van het goddelijke in de kosmos, uitgaande van een enkele transcendentale bron, het 'zaad' van Brahman.

Kabbala
De mysterieuze verhouding tussen de onzichtbare, transcendente God en de zichtbare wereld van de schepping was iets, wat ook de middeleeuwse joodse mystiek boeide, vooral die vorm die als de Kabbala bekend staat. De Kabbalisten beschouwden de schepping als een uiterlijke manifestatie van de innerlijke wereld van God. In de oudste Kabbalistische tekst die we kennen, het Boek van Bahir, dat in 1180 in Frankrijk werd geschreven, lezen we: "Alle goddelijke krachten vormen een opeenvolging van lagen net als een boom." En in de allerbelangrijkste Kabbalistische tekst, het 13e-eeuwse Boek van Zohar van Mozes van Léon staat: "De Levensboom nu strekt zich van boven naar beneden en is de zon die alles verlicht."
De Kabbalisten gebruiken, om Gods verborgenheid te beschrijven, de gekoppelde beelden van het zaad (het 'Verborgen Zaad'), de wortel (de 'Wortel van alle Wortels') en de mathematische punt (het 'Oer- of Gladde Punt'). Vooral de associatie van het 'Oerpunt' en het 'Verborgen Zaad' is uiterst belangrijk, omdat we die in een belangrijke moderne tekst opnieuw tegen zullen komen.

In het boek van Zohar wordt het begin van de schepping zo beschreven: "Toen de Verborgene van het Verborgene zich wilde openbaren, maakte hij eerst een enkele punt: het Oneindige was volledig onbekend en verspreidde geen licht voordat dit lichtgevende punt in het gezicht kwam." "Buiten dit punt kon niets worden gekend, daarom wordt het resjith, het begin, genoemd, het eerste van die scheppende woorden waarmee het heelal werd geschapen."


De Levensboom of Sefirothboom
Deze eerste openbaring van Gods innerlijkheid gaat vooraf aan een serie van tien emanaties die de Sefiroth, de sferen van God worden genoemd. Deze Sefiroth stellen de goddelijke eigenschappen, machten en krachten voor en zijn in groepen van drie gerangschikt om zo de Kabbalistische Levensboom te vormen. Er zijn drie vertikale kolommen:
de Zuil van het Oordeel, die uit Binah (Begrip) bestaat, Din of Gevurah (Oordeel) en Hod (Pracht);
de Zuil der Genade, die bestaat uit Hokhmah (Wijsheid), Hesed (Liefde) en Netsah (Kracht); en
daartussen de verzoenende Midden Zuil, ook Evenwicht genoemd en die bestaat uit
Kether (Kroon), Rahamin (Medelijden) of Tifereth (Schoonheid), Yesod (Grondvest) en Malkuth (Koninkrijk).
Ze kunnen ook overdwars worden gelezen en vormen dan de drie onafhankelijke werelden van het Intellect (Kether, Binah, Hokhmah), Verbeelding (Din, Hesed, Tifereth, Hod, Netsah en soms Yesod) en Materie (Yesod en Malkuth). Verder is er een seksueel symbolisme verweven in het web van relaties tussen deze tien Sefiroth, want elk vertegenwoordigt een mannelijke of actieve, of een vrouwelijke of passieve kracht van God.

En Sof
Tenslotte verbindt deze mystieke boom de drie Werelden van God, de Mens en het Heelal, omdat het functioneren van alle drie wordt onthuld. De Mens en het Heelal zijn een afspiegeling van elkaar en beiden zijn ze een afspiegeling van de onmeetbare oneindigheid, van wat de Kabbalisten En-Sof noemen, het Eindeloze [de algeest]; die 'onpersoonlijke God [de algeest] buiten God [Gods heilige geest] om' die het eindige menselijke begrip te boven gaat, maar waar zowel de Mens als de Wereld op mysterieuze wijze in ondergedompeld zijn.

Menorah
Een belangrijk (en misschien bekender) Joods symbool dat in verband staat met de kosmische boom is de zevenarmige kandelaar die bekend staat als de Menorah. De bijbelse herkomst ervan vindt men in Exodus (25:31-40), waar Mozes van God instructies krijgt om een menorah te maken als een van de belangrijkste onderdelen van het Tabernakel. Hij moet uit één stuk worden gemaakt, van puur geslagen goud, in overeenstemming met het model dat Mozes op de berg is getoond. Dat was het model van de gouden menorah die tenslotte in de Tempel in Jeruzalem stond (pl. 52).
De vorm van de boom gaat zoals zoveel andere vonnen van de kosmische boom terug tot het oude Mesopotamie. De zeven armen zijn afkomstig van de astrologische betekenis van het getal zeven, dat de zeven bekende hemellichamen vertegenwoordigde (Zon, Maan, Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Saturnus).

De zeven lampen van de menorah waren ook de zeven 'ogen van God', die de profeet Zacharia in zijn visioen van de gouden lampenhouder zag (Zacharia 4). Die stond tussen twee olijfbomen die olie voor de lampen leverden. Deze associatie treffen we ook aan in de Koran (ch. 24) waarin de 'olijf die noch van het Oosten, noch van het Westen is' (dit betekent in het centrum van de wereld) zou branden 'zelfs als hij door geen vuur zou worden aangeraakt'.
[Hiernaast een droombeeld van de brandende menorah als levensboom van een patiënt van Jung]
Voor de grote joodse filosoof Philo van Alexandrië (c. 30 v.Chr. - 50 n.Chr.) wiens streven het was om de wetten van Mozes en het Oosterse gedachtengoed te verenigen met de Griekse filosofie van Plato, vertegenwoordigden de vertakte bogen van de kandelaar de banen van de planeten om de Zon, die vertegenwoordigd werd door de 'vaste' vertikale middenpijler, waarvan de lamp het licht van God was waaraan de andere zes hun afstralende glorie ontleenden. Het model dat Mozes op de berg te zien kreeg, was de innerlijke, geestelijke vorm van de kosmos, waarvan de menorah een uiterlijke afspiegeling was.
Klik hier voor een beschrijving van de menora in de Woordenlijst.

terug naar de Inhoud

6. De Boom van het offer
Hedendaagse historici achten het hoogst onwaarschijnlijk dat Christus aan een echt kruis [Latijn: 'crux'] zou zijn gekruisigd. Het is veel waarschijnlijker dat het een eenvoudige paal was [want 'stauros': paal staat er in de Griekse tekst]. Het kruis heeft zijn vorm eerder door de mythe, dan door de geschiedenis gekregen(!).
Voor de vroegste christenen was het de kósmische betekenis van het offer van Christus die aan de historische gebeurtenis op Golgotha zijn inhoud verleende. Een inhoud die werd uitgedrukt door het symbóól van het Kruis.

Christus is in het centrum van de wereld geofferd, op de Kosmische Boom, die zich uitstrekt van de hemel naar de aarde en die in het snijpunt staat van het radiale kruis van de vier richtingen. Dit kruis komt overeen met de Levensboom die volgens de Schrift in het midden van de Paradijstuin staat aan het begin van de tijd en in het centrum van het Hemelse Jeruzalem aan het eind der tijden.
In de derde eeuw werd dit beeld van het Kosmische Kruis van Christus heel mooi opgeroepen in een Paaspreek van Hippolytus, Bisschop van Rome:
"Deze boom, die zo wijds is als de hemel zelf, is van de aarde naar de hemel gegroeid. Hij is een onsterfelijke en groeit en torent tussen de hemel en de aarde. Hij is het brandpunt van alle dingen en de plaats waar zij alle rusten. Hij is het fundament van de ronde wereld, het centrum van de kosmos. Daarin worden alle uiteenlopende kanten van onze menselijke natuur tot één eenheid omgevormd. Hij wordt bijeengehouden door de onzichtbare nagels van de geest, zodat hij niet los kan raken van het goddelijke. Hij raakt de hoogste top der hemel en maakt de aarde stevig aan zijn voet, en omvat de middenregionen ertussen met onmetelijke armen."

De christelijke attributen van geestelijke en tijdelijke macht hebben alle deel aan deze kosmische symboliek. De koninklijke wereldbol is het beeld van de wereld met het kruis in het midden en de koninklijke scepter en de bisschopsstaf, die dikwijls als een levende tak worden afgebeeld, verlenen aan degene die hem vasthoudt de centrale positie en de macht, die horen bij de Levensboom die in het Centrum groeit. Wanneer de kroningsmantel met de boom erop geborduurd, om de schouders van de keizer van het Heilige Roomse Rijk werd gehangen en wanneer de Patriarch van Venetië zich op de Troon van de H. Marcus zette, waar de Levensboom en de vier Paradijsrivieren op de rugleuning waren afgebeeld, waren zij beiden symbolisch geplaatst op die allerheiligste plaats, het centrum van de wereld (zie pl.102-103).

In de alleroudste vormen van cultuur is de meest elementaire vorm van een heiligdom een miniatuur kosmos. Meestal bestaan ze uit een landschap van bomen, stenen en water, in het geval van de totemcentra van de Aborigines in Australie, of een heilige plek waar een altaar staat, een steen en een boom, zoals men die nu nog in bepaalde gedeelten van India aantreft. Toen Boeddha in India zijn leer predikte (ca. 563 483 v.Chr.) waren zulke offeraltaren, opgericht voor de eredienst van de vruchtbaarheidsgodinnen (Yaksas), in grote getale aan te treffen. En de toekomstige Boeddha koos zo'n altaar onder de heilige banyan-boom uit om op te gaan zitten, toen hij zijn 'ik-zijn' opofferde om verlichting te bereiken. De Boom waaronder hij zich zette was de heilig Bo of de Bodhi boom, de Boom der Verlichting, waarvan een stek nog steeds groeit en vereerd wordt in Bodh Gaya (pl. 27).
De Boeddhistische legenden verhalen hoe Boeddha, toen hij tenslotte een volledig begrip van de eindige beperkingen en de omstandighcden van het bestaan had verworven, besloot er bovenuit te stijgen door onthouding. Hij besloot dat al zouden zijn botten wegteren en zijn bloed opdrogen, hij zijn plaats onder de heilige banyan-boom niet zou verlaten, tot hij met succes zou zijn uitgestegen boven de omstandigheden van het bestaan en doorgebroken zou zijn tot de onmiddellijke verwerkelijking van de Uiterste en Allerlaatste Waarheid (Bodhi).

Boeddha's worsteling om verlicht te worden, die naar men zegt 49 dagen (7x7) duurde, wordt mythologisch afgebeeld als de Beproeving in de Aanval van Kama-Mara, de demonische Heer van de kosmische processen. Eerst verscheen hij als Kama (Verlangen), met zijn drie 7x7 schone dochters, die voor Boeddha zongen en dansten, en al hun kunsten gebruikten om zijn lust op te wekken. Toen dat mislukt was, verscheen hij als Mara (de Dood) met heel zijn helse schare. Tijdens stormen van wind en regen, en vulkanische uitbarstingen van kokende modder en lava, vielen monsterlijke wezens hem aan met rotsblokken en ontwortelde bomen. Terwijl dat gebeurde kantelde de aarde duizelingwekkend in alle vier de richtingen, maar elke keer kwam zij weer terug in de goede stand en de helse projectielen veranderden in bloemen als zij in het concentratieveld van Boeddha kwamen. Want Boeddha bleef onbewegelijk in het centrum, geestelijk was hij één met de wereldas, symbolisch gesproken was hij in de Kosmische Boom geklommen en keek op het optreden van Kara-Mara neer vanaf een ander niveau.
Dit is een van de redenen waarom op de oudste boeddhistische afbeeldingen Boeddha zelf niet wordt afgebeeld. Hij was uitgestegen boven het niveau waarop deze gebeurtenissen plaatsgrepen. Omdat hij verlicht was, werd hij niet langer blootgesteld aan de beperkingen en de voorwaarden van het bestaan, omdat hij één was met het diepste wezen van de hele kosmos, werd hij veel waarachtiger weergegeven door het beeld van de Kosmische Boom.

De verlichting door geestelijke omvorming
Overigens is de Boom met zijn zich vertakkende ondergrondse wortels, de smalle stam en het zich uitbreidende loof een ideale verbeelding van het proces der verlichting: want het opgaan, het bundelen en de concentratie van de verborgen energie is nodig voor de geestelijke transformatie. Daarom wordt in de oudste boeddhistische teksten de Bodhi Boom en niet Boeddha de Grote Bewustmaker genoemd.

De Indiaanse zonnedans
De Noordamerikaanse Indianen voerden veel van hun rituelen die de band met de geestenwereld moesten verstevigen rond een heilige boom of paal uit. De beroemdste hiervan was de zonnedans. Zwarte Eland geeft een verslag van de ritus van de Sioux in zijn boek de Heilige Pijp, waarin hij over het ontstaan van de ritus vertelt: hoe een van de dapperen het in een visioen zag en hoe het toen voor het eerst werd uitgevoerd. Met een ingewikkeld ritueel wordt een heilige katoenboom geveld en ceremonieel naar het kamp gebracht. Deze boom wordt de centrale paal van de heilige zonnedanshut. 28 palen gaan er straalsgewijze van uit; die stellen de 28 fasen van de maanmaand voor.
"We maken echt een afbeelding van het heelal," zegt Zwarte Eland, "want alle palen rond de hut stellen een bepaald object van de schepping voor, waardoor de hele cirkel de volledige schepping wordt en die ene boom in het centrum waarin de 28 palen rusten is Wakan-Tanka: de Grote Geest, die het centrale middelpunt van alles is. Nadat dit kosmische huis gebouwd is, worden acht van de dapperste krijgers uitgekozen en met de heilige symbolen beschilderd: de cirkel, het kruis, de zon, de maan en de morgenster. Daarna doen ze konijnevellen aan om tam te worden en om hun lijden in een deemoedige geest te kunnen aanvaarden - "een eigenschap, die we allen moeten bezitten als we naar het centrum van de wereld willen gaan'. Daarna lopen ze, na nog meer gebeden en heilige geloftes, volgens de baan van de zon om de hut heen en roepen luide: "O Wakan-Tanka, wees barmhartig, moge ons volk leven! Daarom breng ik mijn offer." Daarna wordt de borst van iedere danser met twee houten pinnen doorboord, die vastzitten aan een leren riem die weer bevestigd is aan het bovenste gedeelte van de middelste paal. Bij het begin van de dans leunt iedere danser op zijn beurt achterover aan zijn riem, die 'de lichtstralen van Wakan-Tanka' voorstellen. Vervolgens dansen zij net zolang tot de pennen door hun vlees heengaan. Het ritueel eindigt ermee dat iedere danser een stukje van zijn verminkte vlees aan de voet van de boom legt, terwijl het volgende gebed tot de Grote Geest gericht wordt: "Deze acht mannen hebben hun lichaam en ziel aan u opgeofferd; in hun lijden hebben zij hun stem tot u verheven; zij hebben u zelfs een stukje van hun eigen vlees geofferd, dat nu aan de voet van de heilige boom ligt. De gunst die zij u vragen is, dat hun volk het heilige pad moge betreden en dat zij toe mogen nemen in heiligheid."
Tenslotte richt men zich tot de dansers: 'Door uw optreden hebt u de heilige band van ons volk verstevigd. U hebt de relatie met alle dingen in het universum veel nauwer aangehaald."
Zwarte Eland vervolgt: "Er was iets geweldigs gepresteerd en in de komende winters zou door (21) dit ritueel veel kracht aan het volk worden verleend."

De Noorse god Odin hing negen dagen en nachten aan de wereldboom Yggdrasil te lijden. In een gedicht in de Edda dat bekend staat als Havamal (De Uitspraak van de Hoge) zegt Odin:
"Ik weet dat ik hing aan de boom in de wind, negen dagen en nachten
Ik werd getroffen door een speer en gegeven aan Odin, mijzelf aan mijzelve."

Vroeger verkeerde men in de veronderstelling dat dit beeld van een god die aan een boom hing te lijden een gevolg was van christelijke invloeden op de Noorse mythologie. Maar die opvatting is nu verworpen vanwege de vele parallellen die gevonden zijn met de sjamanistische symboliek uit Noord- en Centraal-Azië. Wij hebben bijvoorbeeld al gezien hoe de Siberische sjamanen een paard offeren om in hun extase op zijn ziel naar de hemelse wereld op te kunnen stijgen. Eén van de namen van Odin was Ygg en de naam van de Wereldboom Yggdrasil, betekent 'ros van Odin'.
Verder is er sprake van de top van de boom als de plek waar de god was vastgebonden. Tenslotte wordt de schandpaal volgens Noorse traditie 'het paard van de gehangene' genoemd. Rituele ophangingen speelden in de cultus van Odin een rol. Het offer van Odin van zichzelf aan zichzelf werd gebracht om de wijsheid van de magische runen te verwerven, die de taal zijn van de andere wereld, de wereld van het heilige.
"Ze hielpen me geen van beide met vlees noch drank
Ik keek naar beneden en nam de runen op
Met een kreet nam ik ze en viel toen achterover."

Het lijden van Odin vertoont overeenkomsten met dat van de Siberische sjamaan, in wiens rituelen de Wereldboom zo'n belangrijke rol speelt. Bij het begin van hun mystieke roeping lijden toekomstige sjamanen dikwijls ongewild aan ziektes die maken dat ze soms dagen achtereen buiten bewustzijn blijven. Gedurende die periodes ondergaat de toekomstige sjamaan een belangrijk deel van zijn initiatie, die hij in droomvorm ondergaat. Pas na deze persoonlijke initiatie wordt hij onderwezen in de traditionele technieken door een andere sjamaan van zijn stam.
De Russische ethnograaf A.A. Popov legde de initiatiedroom van een Samojedische sjamaan vast. Het is een van de voorbeelden die Eliade in zijn boek over het sjamanisme geeft. Deze sjamaan droomde dat zijn ziel weggevoerd werd naar de grote zee, waar zich in het midden een eiland bevond en midden op dat eiland stond een boom. Tussen de takken van die boom (de Levensboom) zag hij de voorvaderen van veel verschillende volkeren. Toen hoorde hij een stem die hem gebood een trommel te maken van een van de takken van die boom. Van de Heer van de Boom, die in menselijke gestalte naar voren trad, kreeg hij met de andere sjamanen zijn tak. De Heer van de Boom sprak vervolgens: "Eén tak geef ik niet aan de sjamanen, want die bewaar ik voor de rest van de mensheid. Zij kunnen er onderkomens van maken en hem zo voor hun noden gebruiken. Ik ben de Boom die het leven schenkt aan alle mensen."
Daarna vloog de sjamaan verder met zijn tak in de hand. Na nog andere avonturen kwam hij bij een opening aan de voet van een berg. Toen hij naar binnen keek zag hij hoe zijn (22) eigen lichaam in stukken gehakt en in een grote ketel werd gedaan, waarin het gedurende drie jaar werd gekookt. Daarna werden de stukken er allemaal weer uitgehaald en op drie gigantische aambeelden weer aaneen gesmeed. Als laatste smeedde de smid zijn hoofd en gaf hem nieuwe 'mystieke' ogen en hij prikte zijn oren door zodat hij de letters binnen in zijn hoofd kon lezen en de taal der dieren en planten kon verstaan.

Dit is een van de vele voorbeelden die Eliade aanhaalt om te laten zien, hoe de gevoeligheid van de sjamaan door zijn ervaringen tijdens de inwijding verandert. Daarna beschikt de sjamaan over para-normale gaven: helderziendheid, helderhorendheid en het vermogen om in trance te raken en die toestand weer te verlaten. Dankzij die vermogens kan hij optreden als sjamaan. Het lijden van de sjamaan stelt hem net als Odin in staat om de taal van de andere wereld te verstaan. Hij kan de normale grenzen van het menszijn overschrijden en naar believen afdalen of opstijgen naar die regionen waar de zielen van de zieken onvrijwillig vertoeven.

terug naar de Inhoud

7. De boom der kennis
Behalve de Levensboom stond er nog een boom in het Paradijs: de Boom der Kennis van Goed en Kwaad. In Genesis (2:17) verbiedt God aan Adam en Eva om de vruchten van deze boom te eten en zegt hen, dat ze zullen sterven als ze dat toch doen. Maar de slang verleidt Eva ertoe om toch van het fruit te eten, door haar te vertellen dat haar ogen geopend zullen worden en dat zij aan God gelijk zal worden door de kennis van goed en kwaad (Genesis 3:5). Adam en Eva eten en hun ogen worden geopend. Zij weten dan voor het eerst, dat zij naakt zijn. God verdrijft hen uit de tuin en vervloekt hen wegens hun ongehoorzaamheid en zegt hun dat ze in het vervolg in het zweet van hun aanschijn hun brood zullen eten. Want stof zijt ge en tot stof zult ge wederkeren! Daarna plaatst God een engel met een vlammend zwaard bij de poort van het Paradijs om de weg naar de Levensboom te bewaken om hen te beletten ook daarvan te eten en het eeuwige leven deelachtig te worden (Genesis 3:24).
Het thema van de twee bomen is niet beperkt tot het Jodendom en het Christendom. De oude Babyloniërs hadden ook twee bomen die bij de oostelijke toegang tot de hemel stonden: de Boom der Waarheid en de Levensboom. Op de eilanden van Hawaiï worden de twee, de Boom van het Eeuwige Leven en de Boom die kennis van de dood brengt als één afgebeeld. De bewoners van die eilanden meenden dat spleten in de aarde toegang gaven tot het land der doden. Ze werden 'afvaart-plaatsen' genoemd. In een van hun mythen treft een ziel die bij zo'n plaats aankomt een boom waaronder zich een groep kindertjes heeft geschaard. Aan de ene kant is de boom levend en groen, aan de andere dor en dood. De kindertjes zeggen tegen de ziel dat hij aan de dorre kant naar boven moet klimmen en daarna aan de andere kant af moet dalen om een levende tak te kunnen pakken en af te breken om hem in 'het labyrint dat naar de onderwereld leidt' te kunnen gooien.

De betekenis van de 'zondeval' volgens theoloog Paul Tillich
Hier hebben we net als in Genesis een paradox. De kindertjes onder de Hawaiïaanse boom zijn de zielen van de ongeborenen. Zij vertegenwoordigen een stadium van onvoltooide volmaaktheid, vergelijkbaar met de dromerige onschuld van Adam en Eva voor de zondeval.
Volgens de moderne theoloog Paul Tillich is dit stadium niet volmaakt, al heeft het Christendom dat dikwijls als zodanig willen bestempelen. De ware volmaaktheid kan pas worden bereikt, als eerst de val in ongehoorzaamheid en zonde is gemaakt. In het bijbelse verhaal veroorzaakt het geloof dat de vrouw Eva schenkt aan de subtiele waarheid die de slang haar vertelt, de zondeval. Eva is de oorzaak van de wedergeboorte van Adam in de wereld.

Volgens de redenatie van Tillich kunnen de twee bomen worden beschouwd als de twee verleidingen of angsten waartussen de mens aarzelt: "De angst zichzelf te verliezen door zichzelf niet te verwerkelijken en de angst zichzelf te verliezen door zichzelf en zijn mogelijkheden wel te verwerkelijken. (23) Hij weifelt tussen het behoud van zijn dromende onschuld waarin hij de kern van het zijn niet ervaart en het verlies van die onschuld door kennis, macht en schuld. De spanning van deze situatie maakt hem zo aantrekkelijk. De mens kiest voor zelfverwerkelijking en maakt zo een einde aan zijn dromende onschuld."
Net als Adam grijpt de mens naar de vrucht van de eindige wijsheid en ervaring en aanvaardt zo de angsten en schuldgevoelens die gepaard gaan aan iedere daad van zelfverwerkelijking. Vóór de zondeval aten Adam en Eva onwetend de vruchten van de Levensboom; na de zondeval smaken zij de bitterzoete vruchten van de Boom der Kennis van Goed en Kwaad, die uiteindelijk door het offer van Christus de Verlossende Boom van het Lijden en de Redding wordt.

In Blake's schilderij van de Zondeval (pl. 45) brengt Christus, de vleesgeworden zoon van de Transcendentale God, hen zelf uit de Tuin der Onschuld naar de wereld der Ervaringen waar zij de lange weg van het lijden en de zonde, de Via Dolorosa, moeten volgen om de uiteindelijke volmaaktheid te bereiken.
In mythen, folklore en sprookjes treft men dikwijls slangen en fabeldieren aan die de wacht houden bij de symbolische equivalenten van de 'moeilijk te veroveren schat' zoals in de legende van St. Joris of in het verhaal van Hercules en de appels der Hesperiden. Ieder voorwerp in de kosmos is in staat het heilige te onthullen, maar de held kan zich alleen door het vervullen van de moeilijke opdracht van het bedwingen van de vitale krachten die symbolisch voorgesteld worden door de 'dierlijke krachten' (pl. 3) toegang verschaffen tot het heilige gebied.

Koendalini-Yoga
Wat op populaire wijze beschreven wordt in mythen en legenden, wordt 'verinnerlijkt' door meditatieve technieken en geesrelijke oefeningen zoals Yoga. Door de Koendalini-Yoga wordt het menselijke lichaam als een mikrokosmos beschouwd, waarvan de ruggegraat de as is; de levenskracht, die nauw samenhangt met seksualiteit, wordt voorgesteld door de slang Koendalini, die ineengerold ligt te slapen aan de voet van de 'ruggegraatboom'. Het is de taak van de Yogi om deze sluimerende kracht op te wekken en om hem in de ruggegraatzuil te laten opklimmen, die onderweg de verschillende centra, de chakra's, doorboort, tot hij uiteindelijk ontsnapt uit de Sahasrara Chakra, de duizendbladige Lotus, bovenop het hoofd.
Op dat punt ontsnappen de zwaarwegende materiële krachten van de aarde en het water, die gepersonifieerd worden door de slang. Daarna verkeert het moeizame stijgen in wilde vlucht vol vervoering. De mystieke adelaar Garoeda draagt de slang Koendalini in zijn bek weg; hemel en aarde, licht en duisternis, lichaam en geest worden eindelijk in extase één. De moeilijke weg omhoog langs de ruggegraat wordt voorgesteld als een dubbel pad dat omhoog kronkelt tussen de uitersten die de tragische dubbelzijdigheid en de dynamische polariteit van het leven voorstelt (zie blz. 113). Op de diverse ervaringsniveau's die worden voorgesteld door de chakra's, worden die tegenstellingen opgelost; de paden kruisen elkaar en er wordt een doorbraak bereikt op het niveau van het bewustzijn.

Dit motief van de ineengestrengelde slangen is het archetype van het geestelijke en psychologische groeiproces. In onze Westerse traditie treft men het aan als de Caduceus, de staf van Hermes, de genezer der zielen, de bode der goden en de meester van de Hermetische kunst der alchemie.
De meeste mensen weten wel dat de alchemie, waarvan de oorsprong in de metallurgische praktijken van de antieke en primitieve wereld ligt, de voorloper is van de moderne wetenschappen der fysica en chemie. Waarschijnlijk minder bekend is het feit dat het ook een voorloper is van de moderne dieptepsychologie.
Zo vat Carl Jung, de pionier van de psychologie van het onderbewuste, het ten minste op. Hij meende dat de vreemde symbolentaal van de oude alchemisten ons veel kan leren over de aard der psyche. In zijn beroemde boek 'Psychologie und Alchemie' beweert Jung dat de poging van de alchemisten om gewoon metaal om te zetten in goud, eigenlijk een uiteilijke vorm is van de poging om in werkelijkheid zichzelf te veranderen. Het hele Magnum Opus, ofwel het Grote Werk, van de alchemisten en hun smeltkroezen, retorten, ovens, de elementaire krachten van aarde, lucht, vuur en water, de metalen met hun astrologische betekenissen, de processen van zwarten, bleken, vergelen, roodmaken, verkalken, verbinden, verrotten, oplossen en stollen zijn uiterlijke tekenen van de geestelijke krachten waarmee de alchemist zijn eigen ziel tracht om te zetten.

Jung zag overeenkomst tussen de chemische processen en wat hij het individualiseringsproces noemde. Door de structuur van het onderbewuste te verkennen door gedurende lange periodes nauwgezet zijn eigen dromen en die van zijn patiënten te volgen, ontdekte Jung dat ze een patroon vertonen dat overeen komt met natuurlijke groeiprocessen. De psychologische ontwikkeling volgt over het algemeen een spiraal. Het lijkt erop dat dromen zich in het leven 'om het centrum heen bewegen' en rond de verborgen kern van de betekenis heendraaien, waarbij ze de aandacht van de dromer steeds op een hoger en dieper niveau richten dan het vorige. Terwijl dit proces zich voltrekt, ontstaat er geleidelijk een bewustzijn van de eenheid van zijn, die Jung in navolging van Indiase zieners, het Ik noemt.

Deze geleidelijke overgang van het 'ego' naar een dieper en breder bewustzijn van het 'Ik', vindt plaats dankzij een dialoog tussen het ego met zijn bewuste waarden en de archetypische beelden die oprijzen uit de diepste collectieve lagen van het onderbewuste, dat alle mensen delen [Wat Jung het 'onderbewuste' noemt, is de geestelijke wereld met daarin alle geestelijke begeleiders voor de mens op aarde, die de mens deze dromen ingeven]. Deze terugkerende dromen en fantasieën komen op verbluffende wijze overeen met de mythologische beelden van de oude en 'primitieve' culturen.
Het individualiseringsproces van het Ik wordt in dromen vaak voorgesteld door gecentraliseerde en symmetrische beelden, beelden van polarisatie en eenheid, die Jung mandala's noemt. Een ervan die regelmatig in dromen voorkomt, dikwijls in vreemde symbolische en archaïsche vorm is de Boom. Jung interpreteert dat als een 'symbool van het Ik in doorsnee... het Ik afgebeeld als een groeiproces'. Voor de alchemisten symboliseert het het alchemistische proces zelf in de vorm van een Arbor Philosophica (pl. 39), die de beoefenaar misschien wel kan hebben 'gezien', als hij zat te kijken door het beslagen en weerspiegelende glas van zijn retorten.

"Ik verzoek u met de ogen der geest naar het boompje van een gerstekorrel te kijken en er alle omstandigheden van te bezien, zodat het de boom der filosofen kan laten groeien," schrijft een alchemist in de zeventiende eeuw; die op die manier het innerlijke beeld van zijn eigen transformatie op de natuur projecteert. Zijn woorden vinden drie eeuwen later weerklank bij iemand die instinctief het proces aanvoelde, de Duitse dichter Rainer Maria Rilke, die schreef: "O, Ik die groeien wil, Ik zie buiten mijzelve en de boom in mij groeit."
Het vervolmaken van zichzelf door de alchemisten ging hand in hand met de verlossing van de hele natuur, wat beschouwd werd als de uiteindelijke verwerkelijking van de ultima materia, die toestand van uiterste perfectie, die potentieel aanwezig was in de materia prima of de oerstof waarmee het Grote Werk was begonnen. Zij hadden het idee dat metalen in de aarde rijpen en meenden dat zij door hun werk dit kosmische proces bevorderden. Zo ziet de alchemist Gerard Dorn zijn eigen innerlijke transformatie weerspiegeld in de transformatieprocessen van natuurlijke en organische groei, die hij zich voorstelde als een metalen boom die in de aarde groeit.
Hij schrijft over een "boom van metaal, die midden in de schoot der aarde groeit, met een stam die verschillende takken heeft, die zich door de hele aardbol verspreiden, van Duitsland helemaal naar Hongarije en nog verder; net zoals in een menselijk lichaam door verschillende ledematen aderen zijn die apart van elkaar lopen." Een mysterieus, vurig, geestelijk vocht, dat nu eens met het 'filosofische kwikzilver', dan weer als het aqua permanens wordt geïdentificeerd, vloeit door de Filosofische Boom. In een alchemistische tekst worden de materia prima, het kwikzilverachtige vocht en de vertakte boom verenigd in de lapis philosophorum, de Steen der Wijzen, het bekendste symbool voor zowel de bron als het doel van het transformatieproces. (25)
In een andere tekst krijgt de student het advies: "Plant deze boom op de Steen, dan zal hij geen windvlagen te duchten hebben." Hier is de Steen zowel het potentiële zaad waaruit de boom der realisatie op kan schieten, alsook een beeld van het doel; de schat, 'het juweel van grote waarde', dat tussen de wortels verborgen is.

Door zijn studies van het symbolisme der alchemisten werd Jung gesterkt in zijn overtuiging dat het beeld van de Boom in dromen en fantasieën verscheen met het doel de bewuste realisatie van het Ik bij een individu te versterken. Hij had namelijk ontdekt dat het meestal voorkwam in dromen tijdens een kritieke periode in het leven van een mens, op momenten dat er een dringende behoefte bestond aan een steunend beeld van groei en integratie. Op dergelijke momenten betekende het beeld een antwoord op de situatie van de dromer, dat veel meer waarde had dan alle goede adviezen ter wereld.
In zijn Alchemistische Studies publiceerde Jung een aantal schilderijen van de boom die spontaan gemaakt waren door mensen, die niets afwisten van alchemistische of religieuze symboliek. Vele ervan waren al geschilderd voordat Jung zelf iets afwist van de symboliek van het beeld van de Boom. Pas na een vergelijkende studie van godsdienst en mythologie, begon hij in te zien waarom het onderbewuste juist dit beeld zo vaak produceerde. Omdat het alomvattende beeld van de Kosmische Boom, die in het centrum staat en met zijn wortels en takken de hemel en aarde verenigt, het geschiktste beeld is voor de onderbewuste bron (de wortel), de bewuste realisering (de stam) en het 'transbewuste' doel (de kruin) van de individualisering, hetgeen op menselijke schaal een voortzetting van het kosmische proces zelf is. Het onderbewuste kan geen beter beeld kiezen om de transformatieve krachten van het leven en de regeneratieve krachten uit te beelden.

Nachtelijke Reis van Mohammed
Voor de Yogi en de mysticus, die de bewakers overweldigd hebben en de slangenkracht in hun macht hebben, die de Boom van de Kennis en Wijsheid beschermt, worden de traditionele beelden van het Paradijs doorzichtige symbolen van het bereiken van een staat van innerlijke vervoering en verrukking. Op de 27ste dag van de maand Rajah viert de hele islamitische wereld het feit dat de profeet Mohammed op mystieke wijze ten hemel is gevaren. Gedurende dit feest worden de moskeeën speciaal verlicht en er worden diensten gehouden waarin uitgebreid wordt verteld, hoe de Nachtelijke Reis van de profeet (lailat al-miraj) verliep. Er wordt verteld hoe Mohammed in gezelschap van de aartsengel Gabriël op het vreemde, mythologische dier Boeraq door de kosmische regionen reed om af te dalen naar de Hel en op te stijgen naar de zeven hemelen om er de Profeten en Gezegenden te ontmoeten (pl. 25, 26).
In de islamitische literatuur vindt men - net als in de Koran - verrukte beschrijvingen van de hemelse tuinen. Er wordt verteld dat de Gezegenden daar in zijden gewaden op bruidsbedden rusten en worden bediend door donkerogige hoeri's en goddelijke knapen onder bomen van zuiver goud, waarvan de takken bijna bezwijken onder koraal, parelmoer en edelstenen. Midden in deze heerlijke tuinen staat de Hemelboom (pl. 24), de Toeba of Sidra, waar de vier rivieren ontspringen van helder water, melk, honing en wijn. Op de grens staat een mysterieuze boom waar niemand langs mag.

De Nachtelijke Reis van Mohammed werd het model voor alle dergelijke ervaringen van de mystici van de Islam. In de 9e eeuw schreef de mysticus Aboe Bayid uit Bistam bijvoorbeeld: "Mijn ziel werd opgeheven naar de hemelen. Hij keek nergens naar en sloeg nergens acht op, ook al werden Paradijs en Hel aan hem getoond, want hij was bevrijd van alle verschijnselen en sluiers. Daarna werd ik een vogel wiens lichaam Eenheid was en wiens vleugels Eeuwigdurendheid en ik bleef vliegen tot in de ruimte van het Absolute, tot ik in de sfeer der loutering kwam en neerzag op het veld der Eeuwigheid, waar ik de Boom der Eenheid aanschouwde."
In de 14e eeuw schreef de belangrijkste Perzische dichter, de mysticus Hafiz in soortgelijke trant:
In de heilige takken van de Sidra, Hoog boven de hemelse velden
Verheven boven aardse lust, Heeft mijn ziele-vogel een warm nest gebouwd.

Het islamitische 'heimwee naar het Paradijs' komt niet alleen tot uiting in de literatuur. Alle takken van islamitische kunst zijn ervan doortrokken. Zij trachten alle door beelden, die de bovenaardse schoonheid van de hemelse regionen weerspiegelen, bij de gevallen en vergeetachtige mens een diep en brandend smachten naar de paradijselijke toestand op te wekken: de enige, uiteindelijk werkelijke toestand, waar de ziel naar smacht.
De islamitische kunst is in het Westen vooral bekend door de tapijten. Deze tapijten bieden een prachtig voorbeeld van wat Bachelard 'concrete metaphysica' noemt. Zij imiteren alle min of meer de aanleg en de vorm van de hemelse tuinen van het islamitische paradijs. Bij de oproep tot het gebed, die vier maal per dag door de hele islamitische wereld alle dagelijkse activiteiten stil legt, ontrolt de gelovige zijn gebedskleed in de richting van Mekka, het heilige centrum van de islamitische kosmos en de plaats waar Mohammed zijn hemelse reis begon. Het kleedje waarop de gelovige dan neerknielt, is het hemelse veld - een aparte plaats, afgescheiden van de profane wereldse ruimte, waarin zich de bezigheden van alle dag afspelen. Binnen deze heilige ruimte stijgt hij op het ritme van zijn gebeden naar het paradijselijke niveau, waar de Gezegenden die de staat hebben bereikt, waar iedere ziel naar snakt, eeuwig verblijven. Deze symboliek wordt uitgedrukt in de makelij van het tapijt. De decoratie vertoont dikwijls de Boom of het Kruid van het Leven, temidden van motieven die expansie, verheffing en vlucht verbeelden (pl. 30).

terug naar de Inhoud

8. De Boom der geschiedenis
Het archetype van de Boom stond centraal in het revolutionaire denken van een filosoof, wiens visie op de geschiedenis de hele ontwikkeling van het Westerse gedachtengoed zou beïnvloeden. Joachim de Floris (1135-1202) was een contemplatief mysticus, wiens denken werd gevormd door een reeks zeer intense visioenen en verlichtingen. De belangrijkste daarvan vond plaats met Pinksteren, terwijl hij de Openbaring van Johannes aan het bestuderen was, waarin deze zijn visioen van de Levensboom beschrijft. Joachims eigen visioen van deze boom zou bepalend worden voor zijn dynamische kijk op de geschiedenis (pl. 42).

In Joachims tijd was de heersende instelling ten opzichte van de geschiedenis een statische, die terugging op Augustinus, die leerde dat het duizendjarige rijk van Christus, zoals dat in de Openbaring van Johannes was voorspeld, hier en nu belichaamd werd in de leer van de kerk. Allen zouden onder die wet en bescherming blijven tot het Laatste Oordeel. Joachim, die helemaal niet bewust onorthodox of opstandig was en die met de zegen van maar liefst drie pausen werkte, ontwikkelde een volkomen nieuwe kijk op de geschiedenis. Gesteund door zijn visioen van de boom ging Joachim de geschiedenis beschouwen als een groeiproces van de mensheid dat in ontwikkeling was en drie fasen kende, die ieder op zich te identificeren waren met een persoon van de Heilige Drieëenheid.
De eerste periode was van de Vader, waarin de mens was onderworpen aan de Tafelen der Wet, zoals Jaweh de God van het Oude Testament die op de berg Sinaï aan Mozes gegeven had. De volgende was de tijd van de Zoon, waar inplaats van de Angst het Geloof domineerde en waarin het woord van God door het Evangelie en door de sacramenten, die door de Kerk werden toegediend, tot de mensen komt. De derde periode was de eeuw van de Heilige Geest, waarin de Liefde de scepter zou zwaaien, waarin de Duif en de Heilige Geest regelrecht zouden neerdalen in de harten van de mensen, waarin ze rechtstreeks openbaringen van God zouden krijgen zonder tussenkomst van de Wet of van de Kerk.

Het werkelijk nieuwe hieraan was de voorstelling die Joachim had over de overgang van deze periodes. Want net zoals iedere nieuwe loot aan een boom uit een oude groeit, zo passen de periodes in de geschiedenis in elkaar en zo ligt in iedere periode de kiem van de volgende besloten. Volgens de theorie van Joachim duurde het kiemen van de eerste periode van Adam tot Abraham, de tweede van Elia tot Christus en van de derde van Benedictus, die de kloosters had gesticht, tot de tijd waarin Joachim zelf werkte. Later stelden zijn volgelingen het begin van de derde periode precies vast als de Eeuw van de Heilige Geest in het jaar 1260.
Het is erg interessant dat sommige moderne historici omstreeks deze tijd het begin van de 'nieuwe geschiedenis' stellen. Het feit dat zij dat doen, is een afspiegeling van wat zij verschuldigd zijn aan Joachim, die als eerste het historische proces als een continuüm zag, waarin de vruchten van het verleden het zaad van de toekomst bevatten. Joachims opvatting dat er een derde uitstorting van de Heilige Geest zou komen, impliceerde een denkbeeld dat geen precedent kende, nl. dat de Kerk feilbaar zou kunnen zijn en dat haar bemiddelende rol onvermijdelijk af zou lopen. Dit denkbeeld kreeg vaste voet en sloeg aan. Het leidde tot de duizendjarige bewegingen in de Middeleeuwen, toen de onvrede van de grote massa, die voor het eerst samenstroomde in grote steden, zijn redding zocht in het onmiddellijk laten aanbreken van de Derde Eeuw.
De Anti-Christ Paus zou eindelijk worden onttroond en volmaakte vrede en liefde zouden neerdalen en het koninkrijk Gods op aarde zou een feit worden. Dit alles verhaastte de komst van de Reformatie, die maakte dat de ideeën van Joachim in de hoofdstroom van de Westerse filosofie terechtkwamen, waar ze opgevangen werden door Duitse idealistische filosofen als Lessing, Schelling en Fichte en door Auguste Comte die de drie fasen van de geschiedenis onderscheidde als de theologische, de metafysische en de wetenschappelijke. Tenslotte vormden zij de achtergrond voor het idee van Het Derde Rijk (of het Duizendjarige Rijk) van het Nationaal-Socialisme; voor het Marxistische idee dat er drie stadia zijn, het primitieve communisme, een klassensamenleving en tenslotte het communisme van de toekomst, dat geen klassen kent; en voor wat dikwijls de 'radicale secularisatie' wordt genoemd van de middentijd met zijn gevaarlijke doctrine van onbeperkte vooruitgang.

Uit dit alles blijkt welk een enorm creatieve en destruktieve macht er van een archetypisch beeld uit kan gaan. Joachim zou vol afgrijzen zijn geweest als hij had kunnen vernemen, wat de latere ontwikkelingen zouden worden, vooral omdat zijn ideeën zo verkeerd verdraaid in praktijk zijn gebracht. Als hij ze gekend had, dan zou hij waarschijnlijk de woorden van Paulus hebben aangehaald, die wel zesendertig keer voorkomen in zijn belangrijkste werk de Liber concordiae en de Expositio: "De letter doodt, maar de Geest maakt levend" (2 Kor. 3:6). De letterlijke toepassing van de ideeën van Joachim maakte, dat ze zo verdraaid werden dat zijn openbaring van de innerlijke betekenis van de historische gebeurtenissen helemaal genegeerd werd.

terug naar de Inhoud

9. De Boom van de innerlijke belofte
De ziener, die de ware betekenis van de ideeën van Joachim wel zag en vooral van het idee van de 'derde' openbaring, was de grote pionier van de nonfiguratieve schilderkunst, Wassily Kandinsky. In zijn autobiografische essay Herinneringen (1913) gebruikt hij het beeld van de boom van de Drieëenheid van Joachim om zijn eigen idee over de geestelijke evolutie in de kunst te illustreren: "Vandaag is een van de grote openbaringen van deze wereld. Hier begint de grote eeuw van het geestelijke, de openbaring van de Geest de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Kunst is in vele opzichten net als Religie. De ontwikkeling bestaat niet uit nieuwe ontdekkingen die de oude waarheden te niet doen... De ontwikkeling bestaat uit... nieuwe waarheden die au fond niets anders zijn dan de organische ontwikkeling, de organische uitwassen van oude wijsheid, die niet uitgehold wordt door de latere, maar als wijsheid en waarheid verder leeft en produkten levert. De stam van de boom wordt niet overbodig door een nieuwe tak, maar maakt de tak juist mogelijk. Zou onze eeuw op de drempel van de 'derde' openbaring denkbaar zijn zonder de tweede?"

Wat zijn volgens Kandinsky de "noodzakelijke elementen om de derde openbaring, de openbaring van de Heilige Geest, te ontvangen?" Er is slechts één, "een enkele eis: een voorwaarde: innerlijk leven". Op de basis van die innerlijke noodzaak, zoals die bijvoorbeeld bij plantengroei voorkomt, ontwikkelden Kandinsky en zijn vriend en mede-leraar Paul Klee hun beroemde 'punt-lijn-vlak' theorieën over het onstaan van vormen [Pythagoras' punt (1), lijn (2), driehoek (3) en viervlak (4)].

Zo sprak Klee tegenover zijn studenten in het Bauhaus over 'de geïrriteerde punt als latente energie':
"Bij het minste geringste kan de punt het stadium van verborgen bewegelijkheid verlaten en in beweging komen in een of meer richtingen. Hij staat op het punt lineair te worden. In concrete schilderkundige termen: het zaad schiet wortel. Aanvankelijk is de lijn naar de aarde gericht, maar niet om er te blijven, alleen om energie op te doen om van daaruit naar de lucht te reiken. De punt van oorsprong strekt zich uit tussen de bodem en de atmosfeer en de gegeneraliseerde plantafbeelding wordt boom, wortel, stam, kruin. De stam is het medium waardoor het sap op kan rijzen van de bodem tot de verheven kruin. De lineaire krachten bundelen zich erin tot zij een krachtige stroom vormen, en stralen uit naar buiten om het luchtruim op vrije hoogte te doordringen. Vervolgens wordt de vertakking natuurlijk steeds ruimer en breder om zo veel mogelijk van licht en lucht te profiteren. Bladeren worden platte lobben, de hele zaak begint op een long te lijken, of kieuwen poreus, onderverdeeld met slechts één enkel doel. Dit hele organisme moet ons tot voorbeeld strekken zoals de struktuur van binnenuit naar buiten en vice versa functioneert. Noodzaak ligt eraan ten grondslag."

Ter gelegenheid van de tentoonstelling van zijn werk in Jena in 1924, hield Klee een beroemd geworden lezing, die gepubliceerd werd onder de titel On Modem Art. Daarin gebruikte hij de parabel van de Boom om het scheppingsproces in de kunstenaar te beschrijven. "De moderne kunstenaar vervormt en vertekent zijn ervaring van de natuur, het leven en de kunst, niet met opzet, maar vervormt het, net als de stam van een boom, op natuurlijke wijze, want niemand verwacht van een boom dat hij zijn wortels op precies dezelfde wijze laat groeien als zijn takken. Het enige wat de kunstenaar doet, op zijn aangewezen plaats in de boomstam, is dat wat omhoog stijgt verzamelen en doorgeven. Hij heeft geen dienende en geen bevelende taak, maar treedt op als tussenpersoon. Zijn positie is nederig. Hij is zelf de schoonheid van de kruin niet, het is slechts door hem heen gegaan."

In al zijn geschriften en onderwijs trekt Klee voortdurend parallellen tussen natuurlijke en organische processen en het scheppingsproces. Hij zag de menselijke creativiteit als een voortzetting van kosmische processen. Op zichzelf kan dit idee worden gebruikt als een illustratie van Klee's parabel van de kruin en de wortels. Zelf haalde hij het uit het verleden, als erfenis van de Duitse Romantici en transformeerde het door de 'stam' van zijn persoonlijke optreden tot de 'kruin', de kroon, van zijn werk als denker en als kunstenaar.
Goethe, Waar Klee zo'n grote affiniteit mee voelde, was levenslang bezeten door beelden van organische groei en hun verhouding tot het poëtische proces. Als jonge man had hij verwoed gezocht naar de Urpflanze, de oer-plant, waarmee hij niet zozeer een botanisch exemplaar bedoelde alswel een projectie van het dynamisch patroon dat aan alle groei ten grondslag ligt. Goethe's vermenging van esthetisch gevoel met speculaties op het terrein der biologie, treffen we ook aan in het werk van zijn goede vriend Carl Gustav Carus (1789-1864). Carus was behalve vergelijkend anatoom en speculatief psycholoog ook een bekend landschapsschilder. Hij is bijzonder belangrijk omdat hij een van de voorlopers was van de theorie over het onderbewuste, die zo'n grote rol heeft gespeeld in de culturele transformatie van onze tijd, zonder welke de poëtische wereld van een schilder als Klee ondenkbaar zou zijn (pl. 5 8).

In zijn verhandeling Natur und Idee beeldt hij het geestelijke leven van de mens af als een plant, die geworteld is in het onderbewuste en die omhooggroeit naar het 'goddelijke licht' van grotere bewustwording (zie blz. 111) [de Indiase, zevenvoudige 'saptaparna']. De nadruk die de Romantische schilders en dichters op de creatieve verbeelding legden, was gebaseerd op de veronderstelling dat er fundamentele overeenkomst bestaat tussen het innerlijke geestesleven van de mens en het plantenleven. Deze opvatting over het organische karakter van de verbeelding werd het tegenwicht voor de achttiende-eeuwse opvattingen over het technisch functioneren van het innerlijk van de mens. Er werd voortdurend verschil gemaakt tussen het bewust, kunstmatig en mechanisch samenstellen van een kunstwerk uit bekende voorbeelden en het organische samenvoegen van ongelijke delen tot een geheel door de natuurlijke uitbarstingen en de samensmeltende kracht der verbeelding.

De dichter Edward Young heeft al in 1759 geschreven: "Een origineel kunstwerk is vegetatief van aard; het ontspruit spontaan uit de vitale wortel van het genie; het groeit, het wordt niet gemaakt." Coleridge schreef in parafrase op de Duitse filosoof Schlegel: "Als we op een of ander materiaal een van te voren bepaalde vorm afdrukken, dan wordt die vorm mechanisch. De organische vorm is aan de andere kant ingeboren; hij krijgt zijn vorm naarmate hij zich van binnenuit ontwikkelt... De natuur, de geniale oer-kunstenaar, is onuitputtelijk in zijn verschillende vermogens en even onuitputtelijk in zijn verschillende vormen. Elk uiterlijk is de fysiognomie van het wezen er binnenin."
Nog een andere aanhaling uit de geschriften van Coleridge karakteriseert de innerlijke drang van de hele Romantische beweging veel beter en bovendien de voortdurende repercussies ervan die in de kunst van de twintigste eeuw voelbaar zijn. Coleridge nodigt het individu uit om actief deel te nemen aan de regeneratieve processen, die door de Boom belichaamd worden en schrijft: "Wat een plant is door een daad die niet zijn eigen is [maar die van God als schepper], moet gij maken dat gij uzelf wordt [de mens moet om zelfstandige geest te zijn, door zelfverwerkelijking zijn eigen schepper worden]."

terug naar de Inhoud

10. Afbeeldingen van de levensboom

Inleiding
[Onze voorouders tijdens de Oudheid hadden geen biologische kennis. Dat een boom (en andere planten) tijdens de winter schijnbaar dood was en tijdens de lente uit zichzelf weer herleefde, bladeren kreeg, weer bloeide en vruchten vormde, was voor hen een onbegrijpelijk wonder. Daar moest wel een god de oorzaak van zijn. Die was voor hen de vegetatiegod Tammuz (zinnebeeld een T) met zijn vrouw Inana.
Door Tammuz werd de boom in het algemeen een Levensboom, de boom van 'sterf en wordt geboren'. Tammuz overleed in de herfst en werd ieder jaar in de lente uit zichzelf herboren. Door deze overeenkomst werd Jezus door de eerste christenen met Tammuz verbonden en kreeg het martelwerktuig waaraan Jezus stierf - de paal met drie nagels die bij de Romeinen gebruikelijk was - de kenmerken van de aloude Levensboom.
De vorm van de Levensboom als zinnebeeld onderging door stilering een aantal stappen naar de eenvoudige vormen zoals de paal (totempaal, meiboom) of zuil, en een tussenstap was het ongelijkbenige kruis (ook Latijns kruis genoemd). Door mythevorming werd het tenslotte in de vierde eeuw dát kruis, waaraan Jezus zou zijn terechtgesteld en was overleden. Die mythe werd bevstigd door bijbelvertaler Hiëronimus, toen hij het Griekse woord 'stauros' (paal) in de Vulgaat vertaalde met het Latijnse woord 'crux' (kruis). Freek].

Deel 1 [niet alle afbeeldingen zijn weergegeven]

1 De Boom als symbool van de geest.
De psycholoog C.G. Jung beschreef het droom-beeld van de boom als een symbool van 'het 'ik', dat zich ontwikkelde' en zag het als voorbeeld van wat hij het 'individualiseringsproees' noemde.
Op de opvatting van Jung wordt al vooruitgelopen in deze schematische voorstelling van de achttiende-eeuwse Engelse mysticus William Law.
Een lichtstraal uit de bovenste bewustzijnswereld dringt door in de 'duistere wereld' van het onderbewuste, waarin de boom van de geestelijke ontwikkeling van de mens wortelt. Nadat hij door de 'vuurwereld' van het lijden en de beproeving is gegaan, mondt hij uit in de kennis van het hogere bewustzijn van het licht van God.
(De Boom van de Ziel, tekening van William Law uit The works of Jacob Behmen [Boehme], Londen, 1764-81)

[Het zinnebeeld van de Levensboom laat zien hoe een levensvorm, de boom, vanuit een schijnbaar levenloze toestand uit zichzelf begint te leven. Dat is wat ook bij de menselijke geest zichtbaar is, als die vanuit de kinderlijke, onbewuste en onbeheerste geestestoestand zichzelf - door begeleide, geestelijke ontwikkeling - omvormt naar de volwassen, zelfbewuste en zelfbeheerste geestestoestand - met stille begeleiding van boven.]

2 In de antieke en de archaïsche wereld wordt de boom niet alleen om zichzelf vereerd, maar omdat hij de werkzaamheid van een 'totaal andere' kracht, een heilige macht vertegenwoordigt, die de mens zowel vereert als vreest. Die kracht manifesteert zich in het kosmische centrum en straalt door alles heen. Op die wijze wordt de heilige boom de Kosmische Boom, die onderhevig aan de wetten der natuur door zijn ontwikkeling: zijn jaarlijkse 'dood' en 'wedergeboorte', een beeld van de voortdurende wederopstanding van de Kosmos uit de Bron vormt.
(Stieren ter weerszijden van de Levensboom, een bronzen schaal. Assyro-Kassisch, 13e-10e eeuw v.Chr.)

3 Gilgamesj en Enkidoe, de stierman, worstelen met de heilige stier, zegelafdruk.
(Assyrisch, 2e millennium v.Chr.)
[Zoals ook Mitras streed met de stier om het onbeheerste dierlijke in zichzelf te overwinnen. In hun midden staat de levensboom als zinnebeeld van geestelijke groei.]

4 Koning Assoernasirpal II en een gevleugelde god (engel) vereren de heilige boom, albasten reliëf
(Nimroed, neo-assyrisch, 9e eeuw v.Chr.)

[Boven de Levensboom de Faravahar, zinnebeeld van de zich geestelijk ontwikkelende mens.
Zie bij Zarathustra - Betekenis van de Faravahar in het Literatuuroverzicht]

6 De tragische dubbelzinnigheden en polariteiten van het bestaan in tijd en ruimte komen vanuit het centrum. Geboorte, Leven, Dood en Wedergeboorte zijn belichaamd in deze vier bomen van de vier windrichtingen. Bovenaan (het oosten), de boom van de opgaande zon tussen de gelijknamige god en de god van de scherpsnijdende steen. Rechts de offerboom, tussen de maïsgod en de heer van de dood. Onderaan een boom waarop een kolibrie zit, tussen de bloemengodin en de godin van de dronkenschap.
Links tenslotte, in het midden gespleten als een vulva, de boom van de wedergeboorte tussen de regengod en de god van de onderwereld.
(De vijf streken van de wereld, uit de Mayer-Fejérváry codex, Mixteeks, Mexico, vóór 1350 v.Chr.)
[Deze gestileerde bomen zijn ongelijkbenige T-kruisen met aan de uiteinden daarvan bloemen of blaadjes. Het is bijzonder te noemen dat zich in de Midden-Amerikaanse culturen, onafhankelijk van het Midden-Oosten een soortgelijke ontwikkeling van de Levensboom voordeed. In de vorm van een ✳︎ zijn er 2x4 levensbomen rondom de strijder, de zich ontwikkelende mens, te zien.]

11 Door heel Afrika en ook in andere delen van de wereld worden saprijke bomen beschouwd als personificaties van het goddelijke moederschap. De vruchten van de sycamore-vijgeboom [wilde vijg], die net als de meeste andere vijgebomen een wit vocht afscheidt, wordt met Isis en de andere Egyptische moedergodinnen, Noet, de hemelgodin en Hathor, de godin met de koeiekop, verbonden. De bomen zijn verschijningsvormen van de Grote Moeder.
(Thoetmosis III wordt gezoogd door Isis in de vorm van een sycamore-boom, muurschildering in het graf van Thoetmosis III, Thebe, 15e eeuw v.Chr.)

12 De Boom kan zowel het goddelijke moederschap symboliseren als het mannelijke vermogen de schoot van de Grote Moeder Aarde te bevruchten. Hier vereert Isis de [gestileerde] boom-zuil van Osiris, de vegetatiegod die sterft en weer herrijst [de boom, teruggebracht tot zijn eenvoudigste vorm, was de stam, ontdaan van kruin en wortels, in de vorm van de paal of zuil].

Zij houdt in haar rechterhand een 'crux ansata' of 'anch', het Egyptische luskruis, de hiëroglyfe voor levenskracht, geestkracht en geluk.
Later verbond de Koptische kerk in Egypte dit teken met de gestorven en weer herrezen god der christenen, Jezus.
(Offer aan de zuil van Osiris, stenen reliëf, tempel van Ramses I, Abydos, ca. 1315-1292 v.Chr.)

38 De omgekeerde boom, de boom die zijn wortels naar de hemel steekt en zijn takken naar beneden, is een primair beeld dat zowel in de allerprimitiefste als in de hoogst ontwikkelde culturen voorkomt. Het verst ontwikkeld is hij in de Indiase en in de mystieke joodse traditie, waar hij beschouwd wordt als het symbool voor de manifestatie van het mysterie in de kosmos uit een enkele transcendentale bron. (Sefirotische Boom, gravure van Robert Fludd, Philosophia saera, 1626)
39 De alchemist wist zijn eigen innerlijke transformatie te bewerkstelligen door volledige betrokkenheid met de beelden en symbolen, die zijn geestesgesteldheid weerspiegelden. Het proces van de alchemie weerspiegelt het individualisatieproees van C.G. Jung, het proces waardoor een individu zich bewust wordt van onbewuste eigenschappen, die tot dan toe verdrongen of verwaarloosd waren, maar die wel deel uitmaken van zijn totale persoonlijkheid.
Dit wordt beleefd als een soort initiatie, een sterven en herboren worden, hetgeen in alchemistische manuscripten werd aangeduid met: oplossen, scheiden, en vereniging van de tegendelen tot een nieuwe eenheid. Dit hele proces en het einddoel worden door het beeld van de boom weergegeven.
(De Kunstenaar en zijn Mystieke zuster, miniatuur uit De Alchemia van Thomas van Aquino, 16e eeuw)

40 Aan het eind der tijden staat de Levensboom in het midden van de Hemelse Stad, Jeruzalem. "En (de engel) toonde mij een rivier van levenswater, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam. Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat... het geboomte des levens, dat twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte des levens zijn tot genezing der volkeren."
(Openbaring van Johannes 22:1-2). (Het Hemelse Jeruzalem, miniatuur uit de Apocalyps, 13de eeuw)

41 Het commentaar op de Openbaring van Johannes door Beatus (T 789), de abt van San Martin de Liebana in Noord-Spanje, bleef vijf eeuwen lang bijzonder populair in geheel Spanje en ver daarbuiten. Heel vaak zijn in de manuscripten afbeeldingen te vinden van de rechtvaardige mens die in een palmboom klimt, een illustratie van de Psalmverzen: "De rechtvaardige zal groeien als een palmboom, opschieten als een ceder van de Libanon."
(Psalm 92:13) (Miniatuur uit Beatus, commentarius in Apocalypsin, 975 n.Chr.)

44 De Levensboom en de Boom van de Kennis van Goed en Kwaad zijn te beschouwen als afbeeldingen van de twee verleidingen waartussen de mens zich eeuwig bevindt. Op het middeleeuwse miniatuur zijn de twee bomen afgebeeld als één, de boom waaraan de vruchten van Leven en Dood groeien, die het menselijke bestaan beheersen.
(Boom van Dood en Leven, miniatuur door Berthold Furtmeyer, uit het misboek van de Aartsbisschop van Salzburg, 1481)

45 Op een schilderij van Blake is het Christus zelf die Adam en Eva uit de Tuin der Onschuld leidt naar de Ervarings-wereld, waar dat, wat in aanleg aanwezig is, moet worden ontwikkeld(!).
(De zondeval van de mens, aquarel van de mysticus William Blake, 1807)

[God zette ongemerkt door middel van de slang de mens ertoe aan uit vrije keuze zélf te besluiten op zoek te gaan naar de Kennis van Goed en Kwaad door het Paradijs te verlaten en de leerschool van de aarde in te gaan... om door geestelijke ontwikkeling 'als god te worden'.
Zie hiervoor bij 'Vragen en antwoorden' punt 2: de betekenis van de 'gevallen', zondige toestand 1 en 2]

46 Het Grote Kruis in de St. Jan van Lateranen in Rome, een vroeg-christelijk mozaïek, waarin het kruis in het centrum van de wereld is afgebeeld met de vier paradijsrivieren en de Levensboom (met erboven de Phoenix, het symbool van de verrezen Christus) midden in de Hemelse Stad, bewaakt door aartsengel Michaël.
(Christus boven Jerusalem, mozaïek in de St. Jan van Lateranen, Rome, na de restauratie van Torini in 1884)

[In een christelijke kerk is hier het Latijnse kruis weergegeven als de oeroude levensboom, geplaatst in de paradijsbron met de vier stromen. Let op de gestileerde blaadjes op de stam en takken. De vogel kan zowel de Heilige Geest als de Fenix zijn. Duidelijk wordt hier ook in de 19e eeuw nog de verbinding gemaakt met een zinnebeeld uit de vóór-christelijke tijd. Geheel onderaan de levensboom in het paradijs met God, Adam en Eva.]

52 'In de vorm van amandelbloesem,' één van Israëls heilige bomen, moest Mozes (Exodus 25:31-40) de bloemkelken, knoppen en bloesems maken van de eerste gouden Menora (kandelaar), waarvan de oorsprongen terug zijn te vinden in de Levensboom of Kosmische Boom van het oude Nabije Oosten (zie 'De Boom van het licht' verderop in de tekst).
(Menora met 'masora' (uitleg) in de zijmarges en onderaan, Hebreeuwse Thora, Perpignan, 1299)
[De menora wordt gezien als een lichtgevende Levensboom, een weergave van Mozes' 'brandende struik'. Linksboven de Tien Woorden in de ark met daarop de twee cherubijnen. Daaronder de twaalf 'toonbroden'.
De afbeelding toont voorwerpen uit het heilige en het allerheiligste van de joodse tempel.]

53 "En er zal een twijgje voortkomen uit de tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen. En op hem [Jezus] zal Gods Geest rusten" (Jesaja 11:1-2). In de boom, die uit de lendenen van Isaï opschiet, zijn de figuren van zijn afstammelingen David, Maria en Christus te zien. Zeer waarschijnlijk leverde de Boom van Isaï, die voor het eerst zo werd afgebeeld in de twaalfde eeuw, het voorbeeld waarop Joachim van Floris zijn Boom der Geschiedenis (pl. 42) baseerde.
(Boom van Isaï, miniatuur uit het psalmboek van Henrik van Blois, 1140-60)

Deel 2

De Boom in het Centrum
De 'totaal andere' kracht die de mens altijd als heilig heeft ervaren, straalt vanuit één bron in het centrum (1,2,4), dat als centrum van de kosmos (3,4,5) zorgt voor de communicatie van de verschillende kosmische niveaus, zoals hemel-aarde-onderwereld (7,8). Hier op het 'stille punt' in een 'wentelende wereld', onder de Bodhi-Boom, zat Boeddha onbewogen, ondanks het betoverende kosmische spel van illusies (maya) dat de god Kama-Mara, wiens naam Liefde en Dood betekent, voor zijn ogen toverde (6; zie blz. 21). Eén met het centrum van alle manifestaties, straalt zijn goddelijke medeleven door heel de kosrnos en trekt de harten van alle levende wezens naar het centrum en de bron.

8 De Skandinavische wereldboom, de Es Yggdrasil.
(Richard Folkhard, Plant Lore, Legends and Lyrics, Londen 1884)

In de christelijke wereld omvat het ongelijkbenige kruis alle symbolen die met de boom en het centrum te maken hebben. Het valt te identificeren met de boom die 'in het midden van de tuin' in het Paradijs stond aan het begin der tijden en met de boom die midden in het Hemelse Jeruzalem zal staan, wanneer het einde der tijden aanbreekt. Het ongelijkbenige kruis verenigt de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde en stelt ook het smalle pad voor door het centrum of de 'smalle Poort' ertussen. Als de Boom van het Kruis, "Is het het brandpunt van alle dingen en de plaats waar zij alle tot rust komen... het fundament van de ronde wereld, het centrum van de kosmos."
[Als hedendaagse christenen zeggen, dat het ongelijkbenige, Latijnse kruis ook Jezus' opstanding uit de dood verzinnebeeldt, dan doelen zij, waarschijnlijk zonder het zelf te weten, op de betekenis van de 'heidense' Levensboom. Als afbeelding van de Levensboom kwam dat kruis † al eeuwen vóór het christendom in het Midden-Oosten voor.]

19 Het Kruis als de Boom van het centrum.
(Middenpaneel van het Harbaville Triptiek, Byzantijns ivoor 10e-11e eeuw, Louvre, Parijs)

[Let op de gestileerde blaadjes en bloemen aan het einde van de vier benen van dit ongelijkbenige kruis, wat aangeeft dat het om de oeroude Levensboom gaat.
De twee bomen in het midden van het Paradijs neigen zich naar deze Levensboom toe, die hier op het kruis van Jezus (want IC XC) duidt.
Duidelijk is hier ook te zien, dat de drie bolletjes die vaak aan het einde van een been van zo'n kruis zijn te zien, gestileerde blaadjes zijn. Het zijn er door de eigenschappen van een kruis twaalf, maar dat komt onbedoeld overeen met het aantal van Jezus' leerlingen.]

20 De Boom van het Kruis.
Het chi-rho-monogram van Christus, de Chi (ch) en de Rho (r), de eerste twee letters van Christus) die de assen van de kosmos voorstellen, zweven boven het kruis als symbool van de triomf van de verrijzenis [Maar dan in de vorm van de Levensboom].
(Detail van een sarcofaag, 4e eeuw na Chr. Museo Laterano, Rome)

22 De Troon van San Marco in Venetië zou oorspronkelijk uit Alexandrië komen, waar Marcus volgens de traditie bisschop was. Deze troon zou een geschenk zijn geweest van keizer Heradius aan de bisschop van Grado in de 7e eeuw.
Onder het gestileerde kruis staat de Levensboom met het Lam Gods op een heuveltje, aan de voet waarvan de vier paradijsstromen ontspringen.
(Troon van San Marco, Venetië)

[Op deze zetel worden Jezus' kruis en de Levensboom rechtstreeks met elkaar in verband gebracht. Jezus' overlijden en opstanding maken van het Latijnse kruis een Levensboom.
Achter het kruis staan waarschijnlijk Adam en Eva.
Het is duidelijk dat in de eerste eeuwen van het christendom de gelovigen nog verweven waren met overeenkomende zinnebeelden uit vroeger tijden en deze moeiteloos meenamen naar hun nieuwe, christelijke geloof.]

Dierlijke krachten, monsters en griffioenen beschermen de Levensboom. Het heilige moet worden bedwongen en verworven, voordat men het centrum kan bereiken en de vruchten der onsterfelijkheid kan eten, en het hemelse elixir van de goden kan drinken.

23 Het bekende iconografische teken van de boom met aan weerszijde twee dieren die tegenover elkaar staan, is afkomstig uit het Nabije Oosten. Op dit Assyrische zegel bewaken twee griffioenen de Levensboom.
(Ward, Cylinder Seals of Western Asia, Washington, 1910)
[In die oude tijden waren er al de gelijkbenige kruisen met op de einden de gestileerde blaadjes, samen met de achtpuntige sterren.]

24 Hier komt hetzelfde motief voor in een raam van de abdijkerk van Santa Maria, die in 1026 gewijd werd.
(Pomposa, Emilia, Italië)

25 Het motief van de jacht komt in de Byzantijnse tijd zowel op christelijk als islamitisch textiel voor.
(Textiel, Constantinopel, 8e eeuw na Chr., Vaticaans Museum)

Regeneratie vanuit het Centrum
De boom geeft de kracht van het heilige voornamelijk gestalte door zijn eigenschappen, door zijn uiterlijk en door de veranderingen waar hij tengevolge van de jaargetijden aan onderhevig is. De Aarde wordt universeel beschouwd als de 'moeder van alle dingen' en de wortels van de boom steken diep in de verborgen en geheimzinnige diepte van deze Grote Moeder Aarde. Door zijn wortels heeft de boom deel aan het regeneratieve leven van de wateren en de grond.
Van het ontkiemen tot aan de dood blijft de boom verbonden met Moeder de Aarde, de bron van de voortdurende vernieuwing. In de herfst keren het zaad en de bladeren terug naar de aarde waaruit ze in het voorjaar met het geheimzinnig opstijgende sap waren geboren. Dat sap dat uit de diepte omhoog wordt gezogen, is de melk van de Grote Godin zelf, de hemelse ambrozijn, het elixir van de goden, waardoor de doden onsterfelijkheid verwerven. In 'het centrum van alles wat het omgeeft' staat de Levensboom als een beeld van de eindeloze vernieuwing van de kosmos, vanuit één enkele bron.

30 De Boom van het Kruis groeit uit het lichaam van de Maagd Maria. In het christendom draagt de Maagd alle eigenschappen die de 'Grote Moeder Aarde' in primitieve en archaïsche symboliek heeft. Het offer van Christus op de Levensboom vernieuwt de wereld voortdurend.
(De Droom van de Maagd, schilderij van Simone dei Crocifissi, 14e eeuw, Pinacoteca Nazionale Ferrara)

De Boom der Ziel [geest]
De psycholoog C. G. Jung interpreteerde het droombeeld van de boom als het symbool van het transcendentale Ik dat de totaliteit van alle bewuste en onbewuste processen omvat en dat de potentiële volmaaktheid van het wezen van de mens weerspiegelt. Als zodanig maakte hij een onderscheid met het persoonlijke ik of ego, het ccntrum van het bewustzijnsveld en hij waarschuwde tegen de desastreuze gevolgen van onbewuste identificatie, die maniën tot gevolg kan hebben, zoals religieus fanatisme, dictatuur, tyrannie en regelrechte waanzin.

39 In het Boek Daniël (hoofdstuk 4) droomt koning Nebukadnessar dat er een grote boom 'midden op de aarde' staat waaronder 'alle dieren des velds' en 'de vogels uit de lucht' beschutting vinden. Daarna ziet hij een heilige engel uit de hemel neerdalen die met machtige stem roept: "Houwt de boom om en kapt zijn takken, stroopt zijn loof af en verstrooit zijn vruchten; hij hebbe met het gedierte zijn deel aan het gras der aarde; zijn hart worde veranderd, zodat het niet meer een mensenhart is; een dierenhart worde hem gegeven."
De uitleg van Daniël was dat de boom de koning zelf voorstelde die in moderne psychologische termen uitgedrukt, zijn persoonlijke ik had geïdentificeerd met het goddelijke ik, dat zijn koningschap symboliseerde. Dit resulteerde uiteindelijk in waanzin, waarbij hij degradeerde tot een beest, waarbij "zijn haren groeiden tot als die van leeuwen en zijn nagels als van gieren."
(De Droom van Nebukadnessar, uit de Bijbel van Rohan, Bibliothéque Nationale, Parijs, M.S. lat. 6(3))

Jung ontdekte dat het onderbewuste op natuurlijke wijze werkt door middel van spontane beelden, dromen en fantasieën, waardoor het individu zijn eigen potentiële volmaaktheid kan bereiken. Dit individualisatieproces houdt een verscherping van morele tegenstrijdigheden in door de onderkenning van de onderbewuste kant van de persoonlijkheid. Deze spanning tussen de tegenstrijdigheden in een individu, wordt uiteindelijk gevolgd door een verzoening op een hoger niveau van het bewustzijn. Jung vond de bevestiging van zijn theorieën over de aard van de psyche in de vreemde symbolentaal van de alchemisten, die er naar streefden zelf innerlijk te veranderen met behulp van de beelden en symbolen, die de algemene omzettingsprocessen in de natuur weerspiegelden. Op die wijze speelt de ontwikkeling van het Ik zich even geleidelijk af als een natuurlijke groei, hetgeen zowel in de hermetische taal der alchemisten als in de symbolentaal van dromen wordt vertolkt door het beeld van de boom.

41 Het proees van de omzetting van metalen, die de astrologische elementen vertegenwoordigen in de vorm van een boom.
(Hermetische Boom, Basil Valentine, Azoth, 1659)

42 Het alchemistische proees van de zeven stadia, weergegeven op de stam, met twee zijtakken, lichaam (corpus) en geest (anima), waaruit de totaliteit van het Ik, de Lapis of 'steen der wijzen' ontstaat. (Twaalf alchemistische handelingen, uit Mercurius redivivus van Samuel Norton, 1630)
43 Diagram van de gevoeligheden van de mens als een plant die wortelt in het 'droomleven' van Carl Gustav Carus (1789-1869), een belangrijke voorloper van de theorie van het onderbewuste.
(C. G. Carus, Natur und Idee, Leipzig, 1861)
44 Het transformatieproces wordt in dit miniatuur uit India voorgesteld door de boom en door Radha en Krisjna, die de vereniging van geest en materie symboliseren.
(Radha en Krisjna, miniatuur, Victoria 8e, Albert Museum, Londen)

47 In deze alchemistenboom wordt het proces van de transformatie voorgesteld als een één, twee, drie en viervoudige vereniging van tegengestelden. Op de cirkels; vast en vloeibaar, wit, zwart en rood, Jupiter, Mars en Venus, water, aarde en vuur. Rond de driehoek, geest ziel en Iichaam. Binnenin de driehoek; hemel, zon, mannelijk, aarde, maan, vrouwelijk. In het vierkant, de vier elementen, lucht, vuur, water en aarde. Bovenaan de boom tussen de witte en de rode roos de kroon, het symbool der eenheid. In het centrum van het vierkant staat de geest die het hele proces beheerst, Mercurius of Hermes, de god der geneeskunde, bode der goden en meester der hermetische kunsten.
Hij draagt een gevleugelde helm en een staf die bekend staat als de caduceus (48), een machtig beeld van transformatie en vooruitgang door de vereniging en inwerking op elkaar van tegengestelden.
(47 Hermetische transformatie, uit Mercurius redivivus van Samuel Norton, 1630;
48 Caduceus, houtsnede, Zwitsers, 1615)

De Boom en de Slang
Door de macht en de wijsheid van de slang werden Adam en Eva in het Paradijs uit hun dromen gewekt. Zij werden wakker en beseften, wat de ware bestaansvoorwaarden waren en wat de betekenis van de wereld was, en zij werden zich over en weer bewust van het 'anderszijn' van de ander. In een ander verband zou men kunnen zeggen, dat hun kundalini, hun slangekracht of levenskracht werd gewekt. Want de relatie tussen de slang en de boom treft men niet alleen in Genesis. De slang die over de hele wereld wordt verbonden met seksualiteit, vruchtbaarheid en wedergeboorte, vertegenwoordigt de herstellende krachten van de wateren en sappen, die door de Boom oprijzen uit de diepte van de aarde.
48 Deze beweging der wateren door het universum en door de Boom, komt overeen met het eindeloos zich herhalende wassen en weer afnemen van de maan. Ook de slang geeft door zijn bewegingen en gedrag, het mysterieuze verschijnen en verdwijnen in en uit de aarde, door zijn periodieke vervellen, en vernieuwing, gestalte aan de cycli van de maan, het hemellichaam dat alle andere bestaansritmen weerspiegelt.

49 Eva neemt de vrucht uit de bek van het reptiel.
(Codex Vigilanus, San Lorenzo del Estorial, Spanje

50 Het zogenaamde 'Zegel der Beproeving', dat in werkelijkheid de Soemerische godin Gaia Bau voorstelt, een verschijningsvorm van de Grote Moeder Aarde, aan de linkerkant van de boom. Achter haar staat de slang, embleem van de macht, die zij vertegenwoordigt.
Rechts van de boom zit haar zoon en minnaar, Doemoezi (Tammuz), de plantengod, die altijd weer sterft en wordt herboren, 'Zoon der Afgrond: heer van de Levensboom'.
(Ward, Cylinder Seals of Western Asia, Washington, 1910)

51 In de speciale vorm van Indiase Yoga, die wordt aangeduid met Koendalini Yoga, wordt het menselijke lichaam als een mikrokosmos beschouwd, waarin de ruggegraat de Axis Mundi is [de stok van Brahman]. De levenskracht, die nauw verbonden is met seksualiteit, wordt voorgesteld als de slang Koendalini, die aan de voet van de 'ruggegraat-boom' slaapt. Het is de taak van de Yogi om deze sluimerende kracht op te wekken en hem langs de kolom van de ruggegraat omhoog te laten klimmen en de verschillende centra van de geest, de chakra's, te laten doorboren, tot hij tenslotte de Sahasrara chakra bereikt, de Lotus met de Duizend bladeren, boven op het hoofd.

52 De slang kronkelt langs de Wereldboom omhoog tussen twee vruchten. Aan weerszijden blijkt uit symbolen van de zon en de maan dat hij in het centrum van de wereld staat, de plaats waar 'de maan niet afneemt en de zon niet ondergaat'.
(Detail van een kom, Elamitisch, laat-Sassanidisch, 226-641 n.Chr.)

[De zon wordt hier afgebeeld als cirkel met stip en met een uitstekend gelijkbenig kruis.]

54 Op de zijkant van dit Ierse kruis is de hand van God, Dextra Dei, te zien, boven twee slangen die langs een as met drie hoofden omhoog en omlaag kronkelen, waarschijnlijk zijn het de hoofden van heiligen die de vitale krachten hebben weten te leren beheersen.
(Kruis van Muiredach, Monasterboice)

56 Op populair niveau weerspiegelt het vermogen om slangen met muziek te kunnen bezweren, het vermogen om de vitale krachten te beheersen, die zowel in de natuur als in de mens werkzaam zijn.
(Asceet met slang, miniatuur, Deccan, eind 18e eeuw, Victoria 86, Albert Museum, Londen.)

Deze moeilijke weg omhoog volgt twee banen [Ida en Pingala] die de spanning tussen de dynamische polen van het leven voorstellen. Op de verschillende niveaus van het zijn, die door de opeenvolgende chakra's worden gesymboliseerd, verdwijnt de spanning. De wegen kruisen elkaar en er wordt een doorbraak van het bewustzijn bereikt.
Dit motief van de in elkaar gestrengelde slangen is het archetype van geestelijke ontwikkeling, die we in onze westerse traditie aantreffen als de caduceus, de staf van Hermes, de herder der geesten, de bode der goden en de meester van de Hermetische kunst der alchemie (zie 47,48).

De Boom der Verrijzenis
De Kosmische Boom wordt, net als de Kosmische Berg, als symbool van het centrum het ontmoetingspunt van de drie kosmische niveaus, altijd verbonden met riten, mythen en symbolen van de opstijging. Mensen en goden houden immers door het centrum, langs de axis contact met elkaar en dalen daarlangs af naar de onderwereld of stijgen op naar de aarde en de hemel.

De Boom van Licht
Brandende bomen en struiken zijn in de godsdienstgeschiedenis, de mythologie en folklore goede bekenden. Het heilige manifesteert zich dikwijls in vuur en licht. De levengevende sappen die door de wortels van de boom worden opgezogen, worden op hun weg naar boven geconcentreerd en veranderd. Het sap van de boom wordt de kostbare 'levensolie' die in bloem en vrucht brandt.
In joodse iconografie wordt de Levensboom veelvuldig afgebeeld als een bloeiende amandelboom, de boom, die in het Nabije Oosten met zijn stralende, witte bloesems, die, lang voordat de bladeren verschijnen, het voorjaar aankondigt en verhaast. Mozes kreeg opdracht om naar het voorbeeld van de amandelboom de schaaltjes, kapitolen en bloemen van de zevenarmige kandeIaar, de Menora, te maken. (Ex. 25:31-40). Hierin en in de Sefirotische Boom van de joodse Kabbalisten, wordt de Kosmische symboliek van het goddelijke Licht en de Kosmische symboliek van de Levensboom gecombineerd.

67 De Menora is zowel qua vorm als symboliek afgeleid van het model van de heilige boom in het Nabije Oosten.
(Tekening op een stenen vaas, Mesopotamië, vóór 3000 v.Chr.)

69 In deze voorstelling door een patiënt van Jung ontsprong het droombeeld van een Boom van Licht spontaan uit het onderbewuste. Psychologisch betekent het de expansie en verlichting van het bewustzijn. (C. G. Jung, Alchemieal Studies, Londen, New York 1967)

In de Kabbala wordt het goddelijke Licht gebroken en weerkaatst door de tien 'sferen' of de Sefiroth, die de scheppende uitingen van het diepste wezen van God voorstellen. Zij vormen samen de Sefirotische Levensboom en ontplooien de verborgen struktuur van God, de Mens en het Universum, die in de En Sof, het Oneindige onverbrekelijk één zijn. Het goddelijke licht dat in de tien Sefiroth wordt weerkaatst, is net als het licht van de zon dat wordt weerkaatst in de hemelse sferen. Op die manier worden de zeven onderste sferen van de boom verbonden met de zeven hemellichamen. In het diagram heeft ieder zijn astrologische teken overeenkomstig het systeem dat Kircher hanteerde: Tifereth-Schoonheid-Zon, in het midden en eronder, Hod-Pracht-Venus, Netsah-Vastheid-Mars, Yesod-Grondvest-Mercurius, Malakoet-Koninkrijk-Maan, en boven links Din of Gevoera-Oordeel-Saturnus en rechts I-Iesed-Liefde-Jupiter.

72 Jona onder de Komkommerstruik.
(Uit een Bijbels Ms. 14e eeuw British Museum, Londen)

[Jona zit in de schaduw van de wonderboom, die Jahweh voor hem laat opschieten (Jona 4:1-9).

Let op de gestileerde blaadjes/bloemen aan het einde van de takken.]

De Boom en het Kruis
Al sinds de tijden van het Judaïsme en het eerste christendom, nog voor het zich door de Grieks-Romeinse wereld verbreidde, hebben vroege christenen de diepe mystieke band tussen het Kruis van Christus en de Levensboom herkend.
De Boom van het Kruis verbindt de Alfa en de Omega, het verleden en de toekomst, het begin en het einde. De Boom van het Kruis staat tussen de Levensboom in het Paradijs (Genesis 2:9) en de Levensboom in de toekomstige wereld (Openbaring 22:1-2). Het is tegelijkertijd de Boom van het Lijden waardoor de tragische spanningen en de polariteiten van het bestaan worden geopenbaard, zoals door de boom waarvan Adam at, en tegelijkertijd de Boom der Verlossing, door middel waarvan de voortdurende existentiële crisis, de vervreemding, het lijden en de schuld, worden aanvaard en overwonnen.

74 Stenen kruis uit lerland met in het midden Adam en Eva ter weerszijden van de Levensboom.
(North Cross, Eastledermot, Kildare)

terug naar de Inhoud

Literatuur
Geciteerde boeken
William Blake, A Vision of the Last Judgment, in Complete
 Writings, ed. Geoffrey Keynes, Londen, 1966

Black Elk, Black Elk Speaks, Lincoln, Nebr., 1961

Henry Corbin, ‘Mundus Imaginalis or the Imaginary and the
 Imaginal’, Spring, New York, 1972

Henry Corbin, Creative Imagination in the Sufism Ibn ‘Arabi, 
Londen en Princeton, 1969
Gaston Bachelard, On Poetic Imagination and Reverie, Indian
apolis en New York, 1971
Mircea Eliade, Cosmos and History: the Myth of the Eternal 
Return, New York, 1954
Mircea Eliade, Images and Symbols, Londen en New York,
1961
Voluspä: in Mircea Eliade, From Primitives to Zen: a Thematic
 Source Book on the History of Religions, Londen en New
York, 1967
Yakut mythe: in Uno Holmberg, Mythology of All Races, IV, Finno-Ugric, Siberian, New York, 1964
J.G. Frazer, The Golden Bough, verkorte uitgave, Londen en 
New York, 1957
Baldwin Spencer en F.J. Gillen, The Arunta, Londen, 1927,
 vol. I.

Mircea Eliade, Shamanism: Archaic Techniques of Ecstasy, 
Londen en New York, 1970
Gershom Scholem, Major Trends in Juwish Mysticism, New 
York, 1954, en Londen, 1955

Gershom Scholem, On the Kahbalah and its Symbolism, New
York, 1969

Black Elk, The Sacred Pipe, Lincoln, Nebr., en Londen, 1973

Hippolytus en Rome: in Hugo Rahner, ‘Christian and Pagan 
Mysteries’, in Papers from the Eranos Yearbooks, 2: The 
Mysteries, Princeton, 1965

M. Beckwith, Hawaiian Mythology, New Haven, 1940

Paul Tillich, Systematic Theology, Londen en Chicago, 1957

Carl Gustav Jung, ‘The Philosophical Tree’, in Alchemical
 Studies, Londen and New York, 1967

Aboe Bayazid: A.J. Arberry, Sufism: An Account of the
 Mystics of Islam, Londen, 1950

Hafiz: in G. Lechler, ‘The Tree of Life in Indo-European 
and Islamic Cultures’, Ars Islamica, vol. VI, 1937

Marjorie Reeves en Beatrice Hirsch-Reich, The Figurae of Joachim of Fiore, Oxford, 1972
Wassily Kandinsky, ‘Reminiscences’, in Modern Artist on Art, 
ed. Robert L. Herbert, New Jersey, 1964
Paul Klee, Notebooks, II: The Nature of Nature, Londen en 
New York, 1973
Paul Klee, On Modern Art, Londen, 1947
Paul Carus, Natur un Idee, Leipzig, 1861

Samuel Taylor Coleridge: quoted in M.H. Abrams, The Mirror 
and the Lamp: Romantic Theory and Critical Tradition, 
Londen, 1973, Ch. 7, 8.

Aanbevolen literatuur
Mircea Eliade, Patterns in Comparative Religion, Londen en 
New York, 1958, ch. 8.

E.O. James, The Tree of Life: An Archaeological Study, Leiden,
1966

E.A.S. Butterworth, The Tree at the Navel of the World,
 Berlijn, 1970

F.D.K. Bosch, The Golden Germ, Den Haag, 1960

L. Yarden, The Tree of Light, a Study of the Menorah, Londen,
1971
Shakti M. Gupta, Plant Myths and Traditions in India, Leiden,
1971

Mircea Eliade, Yoga, Immortality and Freedom, New York,
1958

Ionel Jianou, Brancusi, Parijs, 1963

Petru Comarnesco, Mircea Eliade en Ionel Jianou, Témoignages
sur Brancusi, Parijs, 1967
Carl Gustav Jung, Psychology and Alchemy, Londen, 1953


terug naar het literatuuroverzicht






^