Eckehart - Het Niets van de ontmoeting

De preek 'Intravit Jesus in quoddam castellum' (Lucas 10:38)
F. Maas – vertaling (1)


Meester Eckehart
1260-1328?
Ik heb, eerst in het Latijn, een woord gesproken dat in het evangelie geschreven staat en in onze taal aldus luidt: "Onze Heer Jezus Christus ging op naar een stadje en werd ontvangen door een maagd die vrouw was geworden." Welaan, luister nu goed, noodzakelijk moet het zo zijn, dat zij (Martha [JH]) een maagd was, deze mens door wie Jezus ontvangen werd. 'Maagd' betekent zoveel als: een mens die van alle vreemde beelden leeg is, even leeg als hij was toen hij er nog niet was.
Zie, nu zou men kunnen vragen hoe een mens die geboren en tot de jaren van verstand gekomen is, van alle beelden leeg kan zijn, even leeg als toen hij er nog niet was. Hij weet toch immers veel en dat zijn allemaal beelden; hoe kan hij dan leeg zijn?
Luister nu naar de verklaring dat ik u wil geven.

Was mijn verstand zo groot, dat het alle beelden die ooit door de hele mensengemeenschap werden opgenomen en ook die in God zelf zijn verstandelijk zou kunnen omvatten en zou ik hierin zonder eigenschap zijn, zodat ik niets met eigenschap gevat zou hebben, zowel in doen en laten als ten aanzien van het verleden en de toekomst, meer noch dat ik in dit tegenwoordige nu vrij en leeg zou staan overeenkomstig de liefste wil van God, om deze zonder ophouden te vervullen, dan zou ik waarlijk maagd zijn, zonder enige hinder van al deze beelden, zoals het was, toen ik er nog niet was.
Ik zeg verder: Dat de mens maagd is, ontneemt hem niets van alle werken die hij ooit deed. Dat alles laat hem toch maagdelijk en vrij staan voor de hoogste waarheid, zonder enige hinder, zoals ook Jezus leeg en vrij is en maagdelijk in zichzelf. Zoals de meesters zeggen dat slechts 'gelijk en gelijk' grondslag voor de vereniging is, daarom moet de mens maagd zijn, jonkvrouw, om de maagdelijke Jezus te ontvangen.
Let nu op en luister goed! Wanneer de mens altijd door maagd zou zijn, kwam er geen vrucht van hem. Om vruchtbaar te worden is het noodzakelijk dat hij vrouw is. 'Vrouw' is de edelste naam die men de ziel kan toekennen, veel edeler nog dan 'maagd'. Dat de mens God in zich ontvangt, is goed en in deze ontvankelijkheid is hij maagd. Dat God echter vruchtbaar in hem wordt, is beter. Want alleen het vruchtbaar worden van de gave is dankbaarheid voor de gave. En daar is de geest vrouw in de terugbarende dankbaarheid, waar hij Jezus terugbaart in Gods vaderlijke hart.

Veel goede gaven worden ontvangen in de maagdelijkheid, maar worden niet in vrouwelijke vruchtbaarheid met dankbare lof weer terug geboren in God. Deze gaven bederven en gaan allemaal teniet, zodat de mens er nooit zaliger of beter van wordt. Zijn maagdelijkheid dient hem dan tot niets, want hij is boven zijn maagdelijkheid uit geen vrouw in volle vruchtbaarheid. Daarin ligt de schade. Daarom heb ik gezegd: 'Jezus ging op naar een burchtstadje en werd ontvangen door een maagd, die vrouw geworden was.' Dit moet noodzakelijk zo zijn, zoals ik u uitgelegd heb.
Echtelieden brengen nauwelijks meer dan één vrucht per jaar voort. Maar nu heb ik een ander soort 'echtelieden' voor ogen: al diegenen namelijk die met eigenschap gebonden zijn aan gebed, aan vasten, aan waken en aan allerhande uiterlijke oefeningen en kastijdingen. Elke eigenschap tot wat voor werk dan ook, dat je de vrijheid beneemt om in dit tegenwoordige nu God te aanschouwen en hem alleen te volgen in het licht waarmee hij je aanwijzingen geeft voor je doen en laten - vrij en nieuw in elk nu, alsof je niets anders had, wilde en kon - dát noem ik een jaar. Elke eigenschap, of elk voorgenomen werk dat je deze altijd nieuwe vrijheid beneemt, noem ik nu een jaar. Want je ziel brengt geen vrucht voort zonder dat zij het werk verricht heeft dat je met eigenschap in bezit genomen hebt. Daarbij heb je vertrouwen op God noch op jezelf; je hebt alleen je werk volbracht dat je met eigenschap op je genomen hebt, anders heb je geen vrede. Daarom breng je ook geen vrucht voort, je hebt slechts je werk gedaan. Dit tel ik voor een jaar, en de vrucht is toch ook klein doordat zij uit eigenschap is voortgekomen vanuit het werk en niet door vrijheid.
Deze mensen noem ik 'echtelieden', omdat zij aan eigenschap gebonden zijn. Zij brengen weinig vrucht voort en die is bovendien nog klein, zoals ik gezegd heb.

Een maagd die vrouw is, die vrij en ongebonden is, zonder eigenschap, die is voortdurend God en zichzelf even nabij. Zij brengt veel vruchten voort en die zijn groot: niet minder en niet meer dan God zelf. Deze vrucht en deze geboorte brengt deze maagd die vrouw is voort en zij doet dat alle dagen honderd of duizend maal, ja zelfs ontelbare keren, barend en vruchtbaar wordend uit de alleredelste grond. Nog beter gezegd: voorzeker, uit dezelfde grond waaruit de Vader zijn eeuwig woord baart, wordt ook zij vruchtbaar meebarend. Want Jezus, die het licht en de afstraling is van het vaderlijk hart - zoals Sint-Paulus zegt dat hij een eer is en een afstraling van het vaderlijke hart en dat hij met macht het vaderlijke hart doorstraalt (Vgl. Heb. 1,3) - deze Jezus is met haar vereend en zij met hem. En zij licht en straalt met hem als een uniek één en als een klaarhelder licht in het vaderlijk hart.

De geest in de ziel
Ik heb al vaker gezegd dat er in de ziel een kracht is die tijd noch vlees beroert. Hij stroomt uit de geest en blijft in de geest en is geheel en al geestelijk. In deze kracht is God groeiend en bloeiend in alle vreugde en alle eer, zoals hij in zichzelf is. Daar is zo'n innige vreugde en zo'n onbevattelijk grote vreugde, dat niemand daarvan uitputtend kan gewagen. Want in deze kracht baart de eeuwige Vader zonder ophouden zijn eeuwige Zoon, en wel zo dat deze kracht de Zoon van de Vader, en zichzelf als dezelfde Zoon, meebaart in de unieke kracht van de Vader.
Bezat een mens een heel koninkrijk of alle goederen der aarde, en liet hij dat achter louter omwille van God, en werd hij een der armste mensen die ergens op aarde leeft, en gaf God hem dan zo veel te lijden als ooit een mens te lijden kreeg, en leed hij dit alles tot aan zijn dood en liet God hem dan slechts éénmaal met één blik schouwen hoe hij is in deze kracht: zijn vreugde zou zo groot zijn dat al dit lijden en heel deze armoede altijd nog te gering geweest zouden zijn.
Ja, al schonk God hem naderhand nimmer het hemelrijk, dan nog had hij een al te groot loon ontvangen voor alles wat hij ooit leed. Want God is in deze kracht als in het eeuwige nu. Was de geest altijd met God in deze kracht vereend, dan kon die mens niet ouder worden. Want het nu waarin God de eerste mens gemaakt heeft, het nu waarin de laatste mens zal vergaan en het nu waarin ik spreek, die zijn gelijk in God en zijn niets anders dan één nu. Kijk, deze mens woont in één licht met God. Daarom is in hem lijden noch opeenvolging van tijd, doch slechts gelijkblijvende eeuwigheid. Elke verwondering is deze mens in waarheid afgenomen en alle dingen staan wezenlijk in hem. Daarom ontvangt hij niets nieuws van toekomende dingen noch van enig 'toeval', want hij woont in een nu, altijd nieuw, zonder ophouden. Zulke goddelijke heerschappij is in deze kracht.

Er is nog een kracht en die is evenmin lichamelijk. Hij stroomt uit de geest en blijft in de geest en is geheel en al geestelijk. In deze kracht is God zonder ophouden gloeiend en brandend, met al zijn rijkdom, met al zijn zoetheid en heel zijn zaligheid. Waarlijk, in deze kracht is zo'n grote vreugde en zo'n grote, onmetelijke zaligheid dat niemand het uitputtend uitzeggen of openbaren kan.
Ik zeg nogmaals: Bestond het een enkele mens om de zaligheid en de vreugde die daarin schuilen een ogenblik met zijn verstand in waarheid te aanschouwen, al wat hij lijden kon en wat God hem zou willen laten lijden, zou voor hem onbeduidend zijn, ja het zou niets zijn. Sterker nog: Het zou voor hem geheel en al een vreugde en een gelukzaligheid zijn.
Als je goed wilt weten of je lijden van jezelf of van God komt, kun je dat hieraan merken: Als je lijdt om je eigen wil, op welke wijze dan ook, doet dit leed je pijn en is het zwaar voor je te dragen. Lijd je echter om God en God alleen, dan doet dit leed je geen pijn en is het ook niet zwaar voor je, want God draagt de last. In volle waarheid: Bestond er een mens die omwille van God en louter God alleen zou willen lijden en kwam alle lijden in zijn geheel op hem samen dat de gehele mensheid ooit geleden heeft en dat de hele wereld gemeenschappelijk heeft, dat alles zou hem geen pijn doen en het zou hem ook niet zwaar vallen, want God zou de last dragen.
Wanneer iemand een gewicht van honderd ponden op mijn nek legde en een ander hield die van mijn nek omhoog, dan laadde ik er even graag honderd maal zoveel op, want het zou niet zwaar voor me zijn en mij evenmin pijn doen. Kort gezegd: om het even wat de mens omwille van God en God alleen lijdt, God maakt het voor hem licht en zoet.

Aldus heb ik in het begin gesproken en we zijn onze preek daarmee begonnen: 'Jezus ging op naar een burchtstadje en werd ontvangen door een maagd die vrouw was.' Waarom? Het moest noodzakelijk zo zijn dat ze een maagd was en ook een vrouw. Nu heb ik jullie gezegd dat Jezus ontvangen werd; ik heb jullie echter nog niet gezegd wat dat 'burchtstadje' is, en daarover wil ik dan nu spreken. Ik heb wel eens gezegd dat er in de geest een kracht is en dat die als enige vrij is. Ik heb wel eens gezegd dat het een hoede van de geest is, ik heb wel eens gezegd dat het een licht van de geest is, ik heb wel eens gezegd dat het een vonkje is. Maar nu zeg ik: Het is dit noch dat; benoem ik het nu op een edeler wijze dan ik het ooit benoemde, en toch spot het zowel met 'edel' als met 'wijze' en het is daarboven verheven.
Het is vrij van alle namen en van alle vormen ontbloot, leeg en vrij, zoals God leeg en vrij in zichzelf is. Het is zo volledig één en enkelvoudig als God één en enkelvoudig is, zodat men op geen enkele wijze naar binnen vermag te kijken. Diezelfde kracht namelijk, waarover ik gesproken heb en waarin God bloeiend en groeiend met heel zijn Godheid is en waar de geest in God is, in deze zelfde kracht baart de Vader zijn eengeboren Zoon zo waarlijk als in zichzelf, want hij leeft werkelijk in deze kracht; en de geest baart met de Vader dezelfde eengeboren Zoon en zichzelf als dezelfde Zoon, en hij is dezelfde Zoon in dit licht en hij is de waarheid. Als gij met mijn hart zoudt kunnen kennen, zoudt ge wel begrijpen wat ik zeg. Want het is waar en de waarheid zegt het zelf.

Zie, let nu op! Zo één en enkelvoudig en boven alle wijzen verheven is dit 'burchtstadje' in de ziel, waarvan ik jullie spreek en dat ik op het oog heb, dat die edele kracht waarover ik gesproken heb, niet waardig is om ooit ook maar één keer een ogenblik in dit burchtje naar binnen te kijken. En evenmin die andere kracht, waarover ik sprak en waarin God gloeit en brandt met al zijn rijkdom en met heel zijn welbehagen, ook die waagt het nimmer daar binnen te kijken. Zo totaal één en enkelvoudig is dit burchtstadje en zo verheven boven alle wijzen en alle krachten is dit uniek ene, dat er nooit een kracht of een wijze naar binnen vermag te kijken en ook God zelf niet. In volle waarheid en zo waar God leeft: God zelf zal nooit maar een ogenblik daar naar binnen kijken en hij heeft ook nog nooit naar binnen gekeken inzoverre hij zich manifesteert op de wijze en naar de eigenschap van zijn personen.
Dit is gemakkelijk in te zien, want dit uniek ene is zonder wijze en zonder eigenschap. En daarom: Wil God ooit daarbinnen kijken, dan moet het hem al zijn goddelijke namen kosten en zijn persoonlijke eigenschap; dat moet hij allemaal buiten laten, wil hij daar ooit in kijken. Veeleer, zoals hij enkelvoudig één is, zonder enige wijze of eigenschap, in deze zin is hij daar Vader noch Zoon noch heilige Geest in een is hij toch een iets dat dit is noch dat.
Kijk, zoals hij een en enkelvoudig is, zo komt hij in dit ene, dat ik een burchtstadje in de ziel noem. En anders komt hij er op geen enkele wijze binnen. Maar alleen zo komt hij er binnen en zo is hij daarbinnen. Met dit deel is de ziel aan God gelijk en verder niet. Wat ik u gezegd heb, is waar. Daarvoor neem ik de waarheid tot getuige en mijn ziel tot onderpand.
Mogen wij zo een 'burchtstadje' zijn waarnaar Jezus opgaat, en moge hij ontvangen worden en eeuwig in ons blijven op de wijze als ik gezegd heb, daartoe helpe ons God. Amen.

(1) Meister Eckhart, Die deutschen Werke/im Auftr. der Deutschen Forschumgsgemeinschaft. Stuttgart; Berlin; Köln; Mainz 1936 ff. (voortaan afgekort als: DW): 24-41 (Pr. 2). De volledige titel luidt: Intravit Iesus in quoddam castellum et mulier quaedam, Matha nomine, excepit illum in domum suam. Lucae II.
Wij maken gebruik van de vertaling van Frans Maas, Van God houden als van niemand, Kampen - Averbode 1997, 39-44. Deze is met enige correctie integraal overgenomen.


terug naar het literatuuroverzicht






^