Frater Henri Boelaars OSB, Scivias van Hildegardis van Bingen Boek 1

Eigen beheer, Willibrordsabdij, Doetinchem, 1984 (Volledige tekst met miniaturen)


Henri Boelaars OSB
(1912-2001)
Inhoud

Beschrijving van de miniaturen
Hoofdgedachten van de drie boeken
Eerste miniatuur: St. Hildegardis en Volmar
Tweede miniatuur: eerste visioen van het eerste boek
Derde miniatuur: tweede visioen van het eerste boek
Vierde miniatuur: derde visioen van het eerste boek
Vijfde miniatuur: vierde visioen van het eerste boek
Zesde miniatuur: vierde visioen van het eerste boek
Zevende miniatuur: vierde visioen van het eerste boek
Achtste miniatuur: vijfde visioen van het eerste boek
De engelen

Beschrijving van de miniaturen
De bedoeling van ons boek is de miniaturen te beschouwen, te bemediteren, door ook de tekst van Scivias erbij te betrekken. Daarnaast zullen het vooral de kleuren zijn en de metalen, n.l. goud en zilver, die ons de weg zullen wijzen naar de boodschap van Hildegardis. Waarom de kleuren? Omdat deze miniaturen gemaakt zijn in de 12e eeuw, en het is juist in die eeuw, dat de heraldiek een aanvang nam en direct tot volle bloei kwam. Als men de vuistregel van de heraldiek, dat een bepaalde kleur, in welke combinatie ook, bijna altijd dezelfde betekenis heeft, toepast op onze miniaturen, heeft men reeds de eerste sleutel in handen om de gedachtenwereld van Hildegardis binnen te gaan. En dan is er als hulpmiddel voor het vinden van de toenmalige betekenis der kleuren nog dit: dat het heel dikwijls Hildegardis zelf is, die in de tekst die betekenis aangeeft. De twee metalen deel ik ook in bij de kleuren in de gewone betekenis van het woord, maar voor de miniaturisten van de 11e eeuw hadden deze door de kostbaarheid van het materiaal een zeer bijzondere betekenis.
Wat voor het begrijpen van deze miniaturen ook verhelderend werkt, is het feit dat, als de compositie op een bijzonder hoog peil staat, juist die miniaturen de belangrijkste zijn om de diepere zin te achterhalen van de boodschap en het profetische getuigenis, welke Hildegardis vanuit de mystieke verlichting ons wil overdragen. Naast dit feit van de artistieke compositie valt het op, dat juist die dertien miniaturen die een gehele bladzijde beslaan, ook voor Hildegardis de belangrijkste zijn. Zij vormen het grote kader waarbinnen de andere tweeëntwintig miniaturen van een halve of een kwart bladzijde opgesteld staan. Eigenlijk zijn het er elf, die een volle bladzijde beslaan; twee miniaturen nemen bijna een bladzijde in, wat samen een aantal van dertien oplevert. Dan zijn er zestien miniaturen die precies een halve bladzijde nodig hebben, daar voegen we nog drie aan toe die vanwege de voorstelling een driekwart bladzijde vullen, samen dus negentien halve bladzijde miniaturen. Tenslotte drie die niet groter zijn dan een kwart bladzijde. Welke zijn nu die dertien grote miniaturen?

De eerste miniatuur is nr. 4: de prachtige voorstelling van de kosmos, volgens de idee van Ptolomaios, zoals die in de middeleeuwen algemeen werd aangenomen.
De tweede is nr. 5: de levensloop van de geestelijke mens.
De derde is nr. 7: Het sterven en het bijzondere oordeel van de mens.
De vierde is nr. 9: De zeldzaam mooie miniatuur van de negen koren der engelen.
De vijfde is nr. 10: De schepping, zondeval en verlossing.
De zesde is nr. 11: De voornaamste van heel de serie, n.l. van de voorstelling van de H. Drievuldigheid.
De zevende is nr. 12: Het sacrament van het Doopsel.
De achtste is nr. 14: Het mysterie van de maagdelijke Kerk.
De negende is nr. 21: Het mysterie van de Stad Gods.
De tiende is nr. 27: Het Oude Testament en de bekering tot Christus.
De elfde is nr. 30: Het mysterie van de Kerk na Pinksteren.
De twaalfde is nr. 32: Het einde der tijden en de wederkomst van Christus.
De dertiende is nr. 33: Het Laatste oordeel.

terug naar de Inhoud

Hoofdgedachten van de drie boeken
De hoofdgedachten zijn: Kosmos, geboorte, levensloop en sterven van de mens; zondeval en verlossing door Christus niet door de engelen; de H. Drievuldigheid; Doopsel en de Kerk als lichaam van Christus; de Kerk als Stad Gods in de loop der geschiedenis, waarin de mysteries van Christus en der gelovigen centraal staan; tenslotte de Wederkomst en het Oordeel; eigenlijk als in de Bijbel: a) Oude Testament, b) Nieuwe Testament en c) Apocalyps.
Dit kader waarbinnen het geheel van Scivias is opgebouwd, kunnen we ook leren kennen, maar dan geheel ingevuld, door uit de tekst van de visioenen die passages te lichten waar sprake is van de Stem uit de Hoge. Als we dan de toespraak vanuit het hemels licht bij ieder visioen de kernboodschap nemen en we schrijven al deze boodschappen achter elkaar op, dan hebben we de mooiste samenvatting van de boodschap en de getuigenis van Hildegardis, die dan ongeveer als volgt luidt:

Iste Boek: Roeping
Hildegardis, roep, ja schreeuw het uit, wat je existentieel in één lichtflits, in één mystieke ervaring hebt mogen beleven. Ik, God, dwing je daartoe. Immers, zij die eigenlijk de blijde boodschap, het evangelie moesten verkondigen, laten door zelfzucht verstek gaan. De boodschap is: God die alles geschapen heeft en regeert, zal degenen die Hem in ootmoed dienen, met hemels licht doorstralen om hen die er mee instemmen tot ware aanschouwing te voeren. Dit zijn de wegen des Heren. Wie instemt met God zal nooit uit het hemels evenwicht losgerukt worden wees dus niet bang.
Immers in de geschapen, zichtbare dingen openbaart God de onzichtbare geestelijke dingen.

De grootste openbaring is, dat de tweede Persoon van de H. Drieëenheid voor ons zichtbaar is geworden door de Menswording uit de Maagd Maria. Omdat eens Adam en na hem ieder mens in schuld verstrikt is geraakt, wil Gods Woord zelf, door ook mens te worden, ons hulp bieden en ons terug voeren op de wegen des Heren. Vóór de Menswording hield God het uitverkoren volk wel de wet voor; maar deze was te zwaar voor hen. Christus heeft die gestrengheid in de mildheid der genade veranderd en zalfde zó de mens die door de wet gewond was geraakt.
Vóór Christus, in Christus' dagen en na Christus helpen de engelen ieder van ons, door Gods boodschappen over de juiste wegen door te geven.

IIde Boek: Verlossingswerk gezien van God uit
Ondanks de tegenwerking van de geestelijkheid die je, om je vrouw-zijn, het spreken wil beletten: Roep toch, zoals Ik het je geopenbaard heb. De levende God schiep alles door Zijn Woord en door ditzelfde Woord verlost Hij de mens en brengt hij hem in het hemelse Jeruzalem. Deze verlossingswil ligt in het hart van de H. Drievuldigheid. Daar ligt de bron van alle natuurlijk en geestelijk leven. De hemelse stad Jeruzalem, welke hier op aarde reeds in de Kerk een aanvang neemt, wordt gevormd door levende stenen. Dat zijn zowel de grote als de kleine gelovigen, gelijk ook een net grote en kleine vissen ophaalt. Iedere gelovige, groot en klein, wordt herboren in het doopsel en ontvangt zijn volwassenheid door de zalving van de H. Geest. Maar de uitgroei naar volwassenheid wordt hevig tegengewerkt door de gevallen engel en zijn trawanten. Christus echter overwint hen.

IIIde Boek: Verlossingswerk gezien vanuit de mens
Nu volgt onder het dynamisch beeld van de opbouw van een stad, weer de verkondiging van dezelfde mystieke verlichting.
Justitia, de Gerechtigheid Gods, eist dat de Schepper, die ook de Verlosser is, alle eer toekomt en in trouw geloof aanbeden wordt. Op het fundament van dit geloof wordt het gebouw van de Gerechtigheid opgetrokken. Vóór het Oude Verbond was alleen de aanleg te zien, denken we slechts aan de aartsvaders. Maar onder de joodse wet en met Christus' komst ging het gebouw de hoogte in. Omwille van Gods Zoon toont God zich in het Nieuwe Verbond wel mild, maar Hij straft in een scherp oordeel elk verhard gemoed dat de Geest versmaadt. Het Oude Verbond liet duidelijk zien, wat de eerste voorwaarde is voor de geestelijke opbouw, n.l. in deemoed gehoorzaamheid betuigen aan wie door de Geest in gezag gesteld zijn. Door Christus is het mysterie van de Drieëenheid openbaar geworden, maar net als met het mysterie van de Menswording van de tweede Persoon kan men deze geheimen alleen doorgronden in zover de H. Geest ze wil openbaren. De Zoon Gods roept alle deugdzamen op, samen de verdedigingsmuur te vormen tegen de vijand, opdat geen gelovige door duivelse list geroofd kan worden. Ieder die zichzelf weet te verloochenen, ontdekt dat de Zoon Gods, die zetelt op hoeksteen in het Oosten, degene is uit wie alles voortkomt en tot wie alles terugkeert. Wel gaat al het geschapene te gronde, maar de bruid van de Zoon Gods zal in groter heerlijkheid opstaan en in de armen van haar geliefde vallen. Al het geschapene zal overgaan in een nooit eindigend lichtvisioen waar een nieuw lied weerklinkt: Lofzang komt de hoogste Schepper toe, door Wie niet alleen de volmaakte gelovigen als engelen en heiligen, maar ook de steeds struikelende gelovigen met de hulp van Zijn genade tot de hemelse glorie worden gevoerd. Amen.

Als we nu deze samenvatting overlezen, komen twee blijde boodschappen op ons af. In de eerste gaat het over God en het mensgeworden Woord, Christus, en daarna over de Kerk als stad, als een bolwerk met verdedigingsmuren, waarvan alles steunt op één hoeksteen. Die hoeksteen is weer de Christus en zo wordt er een nauw verband gelegd tussen God, Christus en de stad Jeruzalem ofwel de Kerk. En deze verhouding tussen Christus en de Kerk wordt op het einde bij de wederkomst des Heren geformuleerd in termen van de bruid die in de armen van haar Geliefde zal vallen. Dit is de eerste boodschap door onze profetes verkondigd.
Maar de tweede is wellicht nog belangrijker. Aan de absolute eis van de Justitia, dat aan de Schepper, die tevens de Verlosser is, alle eer moet toekomen, is uiteindelijk volledig voldaan. De wegen des Heren leiden hoe dan ook alle naar God zelf. Daarom hoort Hildegardis aan het slot een nieuw lied:
Lofzang komt de hoogste Schepper toe door Wie niet alleen de volmaakte gelovigen, als engelen en heiligen, maar ook de steeds struikelende gelovigen met de hulp van Zijn genade tot de hemelse glorie worden gevoerd.
Wat is het nieuwe in dit lied? Dat dank zij het verlossende lijden van Christus ook de zwakke broeders in het geloof het einddoel zullen bereiken. De blijde boodschap, het ware Evangelie, is dat Christus in het hart van de Drieëenheid zich ontfermt over de arme massa. Misereor super turbam. Hij kan aanvullen wat er bij ons kleingelovigen ontbreekt en Hij heeft dit ook gedaan. De grootheid van God is deze, dat Hij, toen de hoogste geesten weigerden Hem te aanbidden en in de afgrond vielen, de minste der geesten n.l. de mens in hun plaats koos. En God heeft kans gezien, deze ondanks zijn onvolmaaktheid binnen te dragen in Zijn Rijk om de opengevallen plaatsen in te nemen. Mors et vita duello conflixere mirando.

Terecht zou iemand kunnen opmerken: Wat Hildegardis ons als profetes meent te moeten meedelen, is toch eigenlijk geen nieuws! Wat de leer betreft inderdaad niet, maar wat de beleving en verkondiging ervan betreft wel. Hier treedt een vrouw naar voren, die ons verzekert geroepen te zijn, de door God aangewezen verkondigers n.l. de bisschoppen en de priesters terecht te wij zen. De hele Scivias is gericht tot de geestelijkheid, die volgens de hemelse stem haar plicht verwaarloost. Maar Hildegardis aarzelde lang om deze opdracht te vervullen. Wat helemaal niet moeilijk te begrijpen is, omdat zij immers een vrouw was en vrouwen hadden - zeker in háár tijd - geen enkele stem in de kerkelijke hiërarchie. Toen zij desondanks begon te spreken, voelde zij het als een bijna onoverkomelijk bezwaar, dat zij geen onderricht had gehad in de welsprekendheid. Zij kende nauwelijks Latijn; zij had zich dit eigen gemaakt door het veelvuldig lezen en zingen van de H. Schrift. En toch moest zij spreken, maar hoe? Terwijl zij over de korte maar hevige ervaring van de Godsontmoeting en verlichting begon na te denken, waaierde het licht uit als een regenboog, of beter als een reeks kerkramen van gebrandschilderd glas in een kathedraal. Het licht werd haar duidelijk in beelden, maar altijd in beelden die in haar memorie reeds aanwezig waren. Als zij deze dan ook beschrijft, herkennen we veel motieven uit de kerkelijke iconografie van de eerste eeuwen van het christendom. Evenwel, de bekende beelden waren voor haar niet toereikend om haar strikt persoonlijke ervaring tot uitdrukking te brengen. Voor die momenten ontwerpt Hildegardis nieuwe composities van vorm en kleur.
Daarom dienen we attent te zijn, zodra we bij het bestuderen van de vijfendertig miniaturen nieuwe iconografische gegevens tegenkomen. Bij die nieuwe voorstellingen en kleurencombinaties kunnen we er op rekenen, dat in de tekst hele persoonlijke ontboezemingen onder woorden zijn gebracht en wel zo persoonlijk, dat we van unieke ervaringen van zuiver mystiek gehalte kunnen spreken.

terug naar de Inhoud

Eerste miniatuur (T1): St. Hildegardis en Volmar
Deze eerste miniatuur van het handschrift toont ons de schrijfster van het boek Scivias, juist zoals in de oude Evangeliaria de schrijvers van de vier evangelies werden afgebeeld. Dit kleine tafereel beantwoordt volledig aan de Praetestificatio, het voorwoord, waarmede haar boek begint.
We zien het kleine klooster uitgebeeld waarin Hildegardis de verlichting te beurt viel. Twee kleine kamers met rode koepeltjes en vergulde vensters bevinden zich naast een grote ruimte. Het is daar dat onze zieneres gezeten is, gekleed in kovel (koormantel), opgehouden in de taille. In een van de twee zijvertrekken buiten het slot, buigt door een spreekvenster de monnik Volmar zijn hoofd naar Hildegardis om vol verbazing te luisteren naar wat hij van haar hoort. Hij houdt zijn ogen wijd open en op zijn knieën ligt een boek van perkament. Hij is gereed om over te schrijven, wat de heilige zelf met een stift op de wastabletten op haar knieën vastlegt. Om het hoofd van de moniale spelen vijf rode vlammen, waarvan er één reikt tot op haar borst. Het is de schittering van het vuur dat volgens haar eigen woorden in het voorwoord, plotseling vanuit de geopende hemel neerdaalde om haar hersenen te doordringen en haar hart te verwarmen. De achtergrond waartegen Hildegardis afsteekt, is van het schitterendste bladgoud. We zullen in de volgende miniaturen nog dikwijls het goud tegenkomen als symbool van het bovennatuurlijke leven, uitgestort door Gods Geest, die de bron is van alle heiligheid. Deze miniatuur, ontstaan onder toezicht van de heilige zelf, is een duidelijke aanwijzing van de persoonlijke overtuiging van deze nederige vrouw, dat zij een geroepene was, en dat zij als profetes moest optreden. Hoe had zij anders toegestaan op deze wijze uitgebeeld te worden?
Dit eerste miniatuurtje is één van de zorgvuldigst uitgevoerde werkstukken van deze serie. Dit is gemakkelijk te verklaren, omdat de voorstelling volledig kon steunen op traditionele voorbeelden en op de tweede plaats omdat de miniaturistengroep met veel ijver aan de opdracht van de abdis, haar tekst te illustreren, begon en haar bewust of onbewust wilde tonen, waartoe zij in staat was.

terug naar de Inhoud

Tweede miniatuur: eerste visioen van het eerste boek (T.2/I,1)
Deze miniatuur hoort bij het eerste visioen van het eerste boek van het driedelige werk Scivias. Het eerste boek bevat zes visioenen, die met negen miniaturen verlucht zijn. In dit eerste visioen gaat het om de ontmoeting van God en de mens Hildegardis. Terwijl Hildegardis de Stem hoorde van Hem die op de berg zat, kregen die woorden de vormen en kleuren als in deze miniatuur weergegeven. En de doordringende Stem sprak: "Gebrekkige mens, stof van aardse stof, as van as, roep en spreek er over, hoe men in de verlossing welke alles herstelt, binnengaat. Stort jezelf uit als een overmatig rijke bron en doe deze van geheimen zwangere leer uitstromen, opdat door deze watervloed de priesters opgeschrikt worden die hun plicht verzaken en die ook nog vanwege de zonde van Eva jou als vrouw minderwaardig vinden. Wat je nu hoort en ziet, ontvang je niet door een mens, maar door de vreeswekkende hemelse Rechter wordt je dit van bovenaf gegeven, waar dit sterke licht steeds weer onder de voeten van de Lichtende die zetelt op de troon, in volle klaarheid opvlamt. Verkondig wat je nu geleerd hebt, hoe God die Zijn schepping met macht en goedheid regeert al degenen die Hem vrezen en Hem deemoedig dienen, overstroomt met hemelse verlichting en hen zo, als zij volharden op de weg der gerechtigheid, voert tot de vreugde van de ware aanschouwing'".
In welke beeldvormen is deze toespraak in de geest van Hildegardis geëtst? Om te beginnen: de stem van de openbaring komt van bovenaf. Zij ziet een hoge berg, een onwrikbaar volume met de kleur van ijzer. Deze kleur wordt een van de kern begrippen in heel de miniaturenserie. Hier is ijzer weergegeven met de kleur grijs, maar later zal dit bladzilver zijn. Die ijzerkleurige berg is door zwarte lijnen in zeven heuvelen verdeeld. Waarom zeven? De tekst spreekt daar niet over, dus is 7 waarschijnlijk een artistieke vrijheid van de miniaturist. De getallensymboliek zat in de XIIde eeuw echter zo diep geworteld in de geest van de mensen, dat zij, als zij iets wilden uitbeelden, onwillekeurig symbolische getallen gebruikten b.v. 3, 7, 9, 12. We weten, dat Rome op zeven heuvels is gebouwd; puur associatief gedacht kunnen we begrijpen, dat de miniatuur iets verhevens in zeven heuvels opdeelt. Het is voor ons gemakkelijk aan te voelen, waarom voor de troon van de hoogste Rechter een berg getekend is. Hoeveel te meer dan voor mensen, die leefden van de Bijbel en zijn beelden.

Is de berg Sinaï niet de troon van God? Trouwens in alle religies - tot in die der alleroudste tijden toe - heeft de mens de Godheid boven op de bergen gezocht. Zo ook hier: God gebruikt de berg als Zijn zetel en Hij verschijnt volledig in een gouden kleur, die nog sprekender gemaakt is door de rode lijnen die licht en vuur suggereren: een poging om het oogverblindende zo sterk mogelijk uit te beelden. Ook bij ons verwijst zo'n berg-zetel naar iemand die macht bezit. "Maar", zegt de hemelse Stem, "God regeert niet alleen met macht maar ook met goedheid!" Dit is aanschouwelijk voorgesteld door twee grote vleugels die zich van Gods schouders uitstrekken. Dat vleugels goedheid en bescherming kunnen uitbeelden, behoeft geen betoog, maar het is een originele vondst van de miniaturist de grote goedheid van God weer te geven door de vleugels het eigenlijke kader van de miniatuur ver te laten overschrijden. Deze uitbeeldingswijze zullen we ook in andere miniaturen tegenkomen.
Nu zegt de Stem, dat God diegenen met Zijn hemels licht overstroomt, die Hem 'vrezen' [Middelnederlands: hoogachten] en deemoedig dienen. Twee zielshoudingen welke bij de gelovige moeten samengaan, wil God met hem in contact treden. Want men kan God wel vrezen [hoogachten] en Hem toch niet dienen; denken we slechts aan de gevallen engelen. Eerst God vrezen [hoogachten]. De psalmist zegt immers van deze deugd: de Vreze [hoogachting] des Heren is het begin van alle Wijsheid (ps. 110). We zullen in een der laatste visioenen van Scivias de enorme betekenis van deze deugd ontdekken, doordat zij daar bij de gaven van de H. Geest behandeld wordt, omdat de Mensenzoon haar als garantie van Zijn zending aangehaald heeft (Luc. 4,18 - Is. 61,1-2). Hier is deze deugd voorgesteld als een mensenfiguur die geheel overdekt is met een gekleurde tule, waarop aan alle kanten open ogen geborduurd zijn. Daardoor is haar waakzaamheid tegen het kwaad en haar streven naar het goede duidelijk aangegeven.
De andere figuur een kind met een matkleurig kleed, duidt op de Armoede van Geest. Ze draagt witte schoenen, omdat ze graag de voetstappen van Gods Zoon volgt. Het is dit figuurtje, dat bijna hulpeloos haar handen in biddend gebaar ophoudt, dat rechtstreeks van de voeten van de Hemelse Vader met een gouden lichtstroom overgoten wordt, en wel zozeer, dat het gezicht niet eens meer te onderscheiden valt. Zo volkomen wordt haar geringheid opgenomen in de goddelijke liefdegloed. Merken we op, dat rondom elk der twee figuren bundels licht met sterren geschilderd zijn.
De tekst van Scivias zegt: allen die God vrezen, worden door Gods genade verlicht om hun goede werken te kunnen verrichten. Maar de mystieke begenadiging, rechtstreeks komend uit Gods licht, is alleen voor hen die dit geschonken krijgen als een charismatische gave ten bate van heel de Kerk.
In de berg, of beter in de zeven heuvels ziet men tien maal twee hoofden in een venster afgebeeld, en bij goed toezien bemerkt men, dat het ene hoofd twee rode koontjes heeft en het andere bleek is. Dit moet laten zien, dat er zielen zijn, die gezond zijn en volharden op de weg der gerechtigheid en weer anderen die lauw en slap zijn. Ja, zegt de verklaring van Hildegardis, Gods kennis kent de waarde van iedere ziel. En juist het mysterie van de vrije wil van ieder mens speelt een belangrijke rol in heel het betoog van het boek Scivias. Deze miniatuur, eenvoudig van opzet, is met weinig commentaar te begrijpen. De volgende is moeilijker, maar ook mooier.

terug naar de Inhoud

Derde miniatuur: tweede visioen van het eerste boek (T.3/I,2)
Met de voorstelling vóór ons, luisteren we eerst naar wat de Stem van boven aan Hildegardis meedeelde.
"Wie met gelovige overgave en liefde God aanhangt, zal niet door de stormloop van de ongerechtigheid verschrikt raken en losgerukt worden van de hemelse zaligheid. Wie God slechts naar uiterlijke schijn dient, zal niet tot het hogere opstijgen, maar integendeel buitengeworpen worden en in de onderwereld terecht komen".
Wat in deze miniatuur als eerste opvalt, is het opstijgende zwarte vlak, dat met grijpvingers naar de sterrenhemel reikt en dat donkerrode vlammen aan zijn voet laat zien. Naast dit zwart gegeven zien we het gelukkige paradijs, aangeduid door een vergulde achtergrond en twee rijk versierde bomen. Boven het paradijs prijken in de blauwe hemel naast kleine witte sterren nog negentien grote sterren van goud. Hiermede is de engelenwereld bedoeld, maar deze is bevolkt met een niet volmaakt getal van sterren. Immers een derde deel der geesten heeft zich niet aan God wensen te onderwerpen en is in het hellevuur neergestort. God heeft in Zijn Wijsheid de lege plaatsen willen aanvullen en Hij schiep de mensheid, hier aangeduid door acht sterren in een wit-groene wolk, voortkomend uit de zijde van Adam. Samen met de eerste negentien vormen zij een getal van zeven en twintig sterren, het volmaakte getal van drie in de derde macht. Drie maal drie maal drie. Tegen dit plan rijst het vreselijk verzet van de onderwereld en terwijl de zwarte vingers onmachtig zijn de sterren in de hemel te grijpen, vergiftigt een vlam, in de vorm van een slangekop, de acht sterren in de schoot van Eva.
Aangrijpender kan men het mysterie van de erfzonde niet uitbeelden. Dit is ook als iconografisch gegeven uniek in de kunstgeschiedenis. Zoals reeds werd gezegd, wanneer we een niet traditionele voorstelling ontmoeten, dan mogen we daar naar de wezenskern van de mystieke boodschap van Hildegardis zoeken. Deze kern ligt in de strijd tussen licht en duister, tussen heiligheid en zonde. Hierover zegt de Stem: "Wie van liefde brandt zal niet door de stormloop van de ongerechtigheid verschrikt worden". Het enige wat ons gevraagd wordt, is met gelovige overgave God aan te hangen en te geloven, dat God uiteindelijk overwint.
Een van de kernpunten van de boodschap van Hildegardis is, dat God haar getoond heeft, hoe de wegen zijn waarlangs de vijand verslagen zal worden. En toch zullen we in de volgende visioenen zien, hoe Hildegardis ondanks haar geloof en overgave van tijd tot tijd beeft voor het mysterie van het kwaad. Dit komt ook voort uit haar sterk kosmisch gevoel: zij voelt zich intens verbonden met heel de zichtbare schepping en weet zich onder invloed van de sterren, planeten, winden en regen te staan. Zij ervaart in haar lichaam heel pijnlijk de wanorde in de elementen die in de vier hoeken van deze miniatuur zijn uitgebeeld: water en aarde beneden, lucht en vuur in de bovenhoeken.
Eén motief in deze miniatuur is nog niet besproken, n.l. de oranje band tussen de sterrenhemel en de vergulde achtergrond van het paradijs. In de uitleg van de Scivias-tekst staat, dat een lichtglans rondom het paradijs werd opgetrokken, toen het eerste mensenpaar de tuin van Eden moest verlaten. Want God wil het paradijs ongerept bewaren voor de zielen die eenmaal door de Verlosser aan de greep van de duivel ontrukt zullen worden. Dat nu deze glans de kleur draagt van het morgenrood, de aurora, is van diepe betekenis. Dit motief wordt in de miniaturen nog breed uitgewerkt in verband met het mysterie van de Menswording uit de Moedermaagd.
De vruchtbaarheid van het moederschap is een gegeven dat sterk in de gedachtenwereld van deze vrouw meespeelt om de activiteit van God in beeld te brengen. Daarom is de wolk uit de zijde van Adam groen gekleurd. Alleen al over de kleur groen en het trefwoord viriditas zou een afzonderlijk hoofdstuk geschreven kunnen worden. Toch geloof ik, dat ook voor ons moderne mensen de kleur groen, zoals wij die kennen in de natuur, heel gemakkelijk associaties oproept met de groei van alles wat leeft.
Deze miniatuur gaf ons een eerste blik in het grote mysterie van het kwaad. Nu gaat Hildegardis de invloed hiervan op de hele kosmos, de makrokosmos beschrijven. Daarna komt de rol van het kwaad in iedere mensenziel, de mikrokosmos. Immers uit de bewegingen van de grote kosmos leren Hildegardis en ook wij de drijfveren van het menselijke doen en laten steeds beter kennen.

terug naar de Inhoud

Vierde miniatuur: derde visioen van het eerste boek
Terwijl we deze prachtige compositie van Ptolomaeus' wereldbeeld op ons laten inwerken, luisteren we naar wat de hemelse Stem zegt: "God die alles door Zijn Wil te voorschijn riep, heeft ieder ding geschapen, opdat Zijn Naam erdoor gekend en geëerd zou zijn. Doch niet alleen het zichtbare en het tijdelijke maakt Hij door Zijn schepping bekend, maar ook het onzichtbare en het eeuwige". Door de zonde heeft de kosmos, die samengesteld is uit vier elementen: aarde, water, lucht en vuur, zijn oorspronkelijke harmonie verloren. Maar zijn rol, symbool te zijn van de toekomstige en nieuwe harmonie is er voor Hildegardis zoveel te duidelijker om geworden. Daarbij komt, dat de wanorde en de barensweeën van de kosmos een grotere verbondenheid te weeg brengen tussen de mikro- en de makrokosmos.
Wat wellicht het eerste opvalt bij het zien van deze miniatuur, is de ovale vorm van de kosmos. Inderdaad, dit is een persoonlijk stempel dat Hildegardis hier legt op het reeds duizendjarig motief van het wereldbeeld, ontworpen door de griekse astronoom Ptolomaeus uit de tweede eeuw na Christus. De gangbare voorstelling is cirkelvormig, of zoals Hildegardis zelf op latere leeftijd in haar Liber Divinorum Operum: aangeeft, de vorm van een rad. Waarom spreekt zij hier van eivormig? In haar uitleg geeft zij er een symbolische betekenis aan. Deze vorm wijst de gelovige op de almachtige God, die niet te vatten is in zijn majesteit, niet te doorvorsen is in zijn geheimen en de hoop van alle gelovigen is. Op dit laatste komt het hier aan. Terwijl Hildegardis nog bezig is met het mysterie van het kwaad, wijst zij reeds op God als bron en doel van onze hoop op het herstel van het nieuwe leven. Denken wij aan nieuw leven, dan denken wij ook aan een ei. Daar komt bij, dat Hildegardis in haar poging om het onderscheid en verband tussen de verschillende elementen in de opbouw van de kosmos aan te duiden, een prachtig beeld vond in het afpellen van de verschillende lagen van een ei rondom de dooier die in het midden hangt. De ronde vorm van de dooier was een voor de hand liggend beeld van de aarde, welke voor die tijd het middelpunt vormde van de hele samengestelde kosmos.
Dit grootse motief van de kosmos in eivorm is door de miniaturist uitgewerkt tegen een achtergrond van geel en blauw met witte puntjes. Hierover wordt niet gesproken in de tekst. Maar ik meen, dat het mogelijk is in deze twee kleuren een beeld van God zelf te zien, waarin de kosmos hangt. Het geel komen we straks tegen in miniatuur 27 voor de deugd Veritas, in miniatuur 29 voor de deugd Castitas en tenslotte in miniatuur 30 voor de Sapientia. Van haar wordt uitdrukkelijk gezegd, dat zij in goud gekleed gaan. Maar de kunstenaar moest, omdat het bladgoud al zoveel gebruikt is, naar een andere kleur uitzien om goudkleur uit te beelden, zoals in deze miniatuur naast de gouden vlammen. Zo dacht ik dat het geel alias goud op God zelf slaat speciaal als Scheppende Geest en het blauw op Zijn goedheid, zoals we later nog zullen zien in de miniaturen 10 en 11.
Een tweede motief valt in deze voorstelling op: de buitenste ring bestaat uit vergulde met rood uitgetekende vlammen en de daarop volgende cirkel is van een benauwende zwarte kleur. In deze laag zien we bliksemschichten en hagelkorrels uitgebeeld. Deze tegenstelling tussen het vurig licht en de zwarte duisternis rondom de aardbol die in het midden van de blauwe sterrenhemel hangt, is voor Hildegardis het beeld van het mysterie van het kwaad, dat zich opstelt tussen God en de geschapen mens. Het is de strijd van het licht tegen de duisternis en zijn uiteindelijke overwinning waarover het hele boek Scivias spreekt. Maar we zien in deze miniatuur n?g een keer de tegenstelling door goud en zwart uitgebeeld en wel in de wereldbol die daar in het midden zweeft. In de visioensbeschrijving is niet aangegeven, hoe die zwevende bol er uitzag, alleen wordt er van een wereldbol gesproken.

Dom Baillet spreekt hier van de vier elementen, de aarde is groen, het water blauw en wit en hij probeert het goud en het zwart uit te leggen als vuur en lucht. Iets dergelijks poogt Hiltgart Keller; en zij zegt dan 'gouden lucht' en 'zwart vuur' en voegt er tussen haakjes aan toe: Immers het verbrandt op aarde tot zwarte kolen. Ik stel voor, hier in het goud en het zwart weer die tegenstelling te zien van licht en duisternis, het goed en kwaad, maar dan zoals die elementen voorkomen in het hart van de kosmos, dus op aarde in de mensen-ziel. Ditzelfde motief zullen we straks ontmoeten in de miniaturen over het doopsel, waar Christus de nieuwgedoopte de twee wegen zal tonen: de een naar het licht aangeduid door het goud en de ander naar de duisternis, weergegeven door het zwart, nog verduidelijkt door de rode vlammen van de hel. Het feit dat heel de compositie door de miniaturist binnen de omlijsting is gehouden, wijst op de overtuiging van Hildegardis, dat al het geschapene door de menselijke geest begrepen kan worden .
Alleen de drie planeten met de grote zonnester schieten er boven uit, want, zegt de uitleg van Scivias, het mysterie van de Menswording van de Eniggeborene des Vaders (steeds door de zon aangeduid omdat Hij de bron is van alle licht), en het mysterie van de Drievuldigheid gaan de menselijke geest te boven. Maar tegelijk heeft de kunstenaar door dit overschrij den van het kader prachtig de eivorm van de kosmos onderstreept.
In de buitenste ring van vuur zien we rechts drie rode kopjes blazen. Zij stellen de Zuidenwind voor met haar nevenwinden, die hun oorsprong vinden in deze vurige zone. In de volgende zien we bliksemschichten en hagelkorrels: hier komt de Noordenwind vandaan en die zien we links door drie groene kopjes uitgebeeld. In de blauwe hemelse zone met de sterren huist de Oostenwind, onderaan door groene kopjes aangeduid, en in de waterhoudende ring rondom de aardbol bevindt zich de Westenwind, door drie grijze kopjes weergegeven. Het motief van de vier windstreken speelde een grote rol in de verbeeldingswereld van de middeleeuwse mens en kreeg een grote plaats toebedeeld in de symbolentaal. Deze symbolen zullen we dan ook in onze miniaturenserie dikwijls ontmoeten.
Zoals reeds gezegd, is het ei voor Hildegardis een kernbeeld om de viriditas, de groeikracht van de hele schepping uit te beelden. Op dit gegeven gaat het volgende visioen dieper in.

terug naar de Inhoud

Vijfde miniatuur: vierde visioen van het eerste boek
Het vierde visioen wordt geïllustreerd met drie miniaturen. Het laat de schepping van de mensenziel zien, al haar moeilijkheden ten gevolge van de erfzonde en haar strijd om desondanks in het hemelse heil opgenomen te kunnen worden.
De vijfde en zevende miniatuur beslaan een volle pagina, de zesde slechts een kwart. Deze dient eigenlijk alleen als schakel tussen de twee grote voorstellingen en zij wordt ook niet vergezeld van een stem uit de hemel.
De vijfde en zevende miniatuur vormen samen de illustratie van de toespraak uit de hemel aan het begin van het vierde visioen van het eerste boek: "De zalige en onuitsprekelijke Drieëenheid heeft zich geopenbaard als de Vader van Zijn eniggeboren Zoon, die naar de wereld werd gezonden, opdat de mensen, die ieder met een eigen karakter geboren worden en in veel schuld verstrikt dreigen te raken, door het mensgeworden Woord naar de weg der waarheid teruggevoerd zouden worden. Reeds bij de eerste blik op miniatuur vijf zien we twee helften. De linkerkant stelt de ontvangenis en de groei van mensenkind in de moederschoot voor, de rechter in vijf tafereeltjes van onder naar boven de levensloop van ieder mens in dit tranendal naar de top van het geestelijke leven. Eerst de ontvangenis van de mens in de moederschoot en de instorting van de levenskiem door de Drieënige God. Onmiddellijk valt hier weer de eivorm op met groen als achtergrondkleur. Van de vorige miniatuur weten we al, dat zowel het ei als de groene kleur voor Hildegardis tekens zijn voor de 'viriditas', de groeikracht. Maar laten we er voor oppassen de simpele conclusie te trekken, dat de eivorm alleen betrekking heeft op de vrouw en het moederschap. Nee, in dit ei zijn zowel de vrouw als de man uitgebeeld. Dus vader en moeder vormen samen het ontvangende vrouwelijke element, waar God, hier weergegeven als een gulden vierkant, als Vader tegenover staat. De hele schepping maar het ouderpaar in het bijzonder heeft als roeping gekregen de ontvangende te zijn tegenover de almachtige Levensschenker.
Waarom zijn God en Zijn macht hier gezien als een verguld vierkant? Vragen we het Hildegardis, die zelf de uitleg ervan geeft, al laat zij een hemelse Stem optreden.

We lezen: "O gij mens die in dit alles dieper moogt doordringen en de opdracht hebt hieraan vrij en openhartig bekendheid te geven, gij ziet een grote glans, die haar vier hoeken naar de vier streken van de hemel richt en van binnen vol ogen vlamt. Dit duidt op de Alwetendheid van God welke reikt tot de vier uiterste einden der aarde!" Deze voorstelling verwijst verder naar de oneindige hoogte en diepte van de goddelijke majesteit. Maar in dit vierkant loopt een gouden baan gevuld met oranje stippen en een mensengezichtje. Hier wordt volgens Hildegardis aangegeven, dat in Gods alwetendheid de Menswording in Maria (graag aangeduid door de oranje kleur van de dageraad) een centrale plaats inneemt. Met andere woorden: wanneer God niet slechts de mens schept in natuurlijke orde, maar in iedere mens tevens de kiem legt van zijn bovennatuurlijk leven, dan vormt voor God steeds het mysterie van de Menswording en de verlossing uit de zonde de voornaamste drijfveer.
In de tegenstelling tussen het gouden vierkant en het groene ei ligt heel duidelijk uitgedrukt, hoe Hildegardis het volkomen anders zijn van God ten opzichte van alles wat geschapen is, ervaren heeft. Hij is de machtige Gever en het geschapene is de volkomen ontvangende. In die zin is God het mannelijk en de schepping in haar geheel het vrouwelijk element. Tegelijkertijd ervoer Hildegardis de oneindige Goedheid van God. Hij wil immers elke geest die van goede wil is en die zich in geloof en liefde voor Hem openstelt, opnemen in zijn innerlijk goddelijk leven, doch altijd langs de weg van de Mensheid van de Tweede Persoon.
Helaas, de onwil van de mens, verleid door de onwillige engel, de duivel, is de basis van het mysterie van de erfzonde. Deze invloed van de boze geest is hier al heel realistisch weergegeven door het duivelsfiguurtje, dat het stremsel van het mannenzaad, gedragen als kaas uit melk vervaardigd (Job, 10:10) weet te bezoedelen. In de uitleg wordt niet alleen gezinspeeld op de erfzonde, maar ook op de eventuele mindere kwaliteit van het menselijk zaad, wat misvormde en geestelijk gestoorde kinderen verwekken kan. Het natuurlijke, gezonde leven en u het geestelijk gezonde leven liggen in de hildegardiaanse gedachtengoed in elkaars verlengde. Ziekte en zonde zijn verstrengeld, zoals wij het ook leren uit de genezingsverhalen van Christus in het evangelie. De vijf tafereeltjes aan de rechterzijde tonen ons in oplopende lijn, (zoals men ook de kerkramen uit de XIIde eeuw moet lezen) de verschillende lijdensstormen welke ieder mensenkind na zijn geboorte en tijdens de groei naar geestelijke volwassenheid te verduren heeft. De onderste drie taferelen waar de naakte mens (hier geslachtsloos weergegeven) gefolterd wordt door duivelsfiguren en wanstaltige dieren zou men grappig kunnen noemen, als het niet om zulke indroeve waarheden ging. De waarheid n.l. dat van het begin af de mens door zijn vleselijke begeerten neergetrokken wordt tot het peil van onreine varkens, dat vervolgens een ziel bloot kan staan aan hevige geestelijke druk en benauwdheden, hier door een wijnpers uitgebeeld, waarmee de duivel in plaats van druivensap het bloed uit de mens perst, en dat zij tenslotte door exotische dieren dreigt aangevallen en gebeten te worden, wat kan wijzen op de geestelijke kwellingen van twijfels welke de mens tot het uiterste kunnen uitputten.
Maar op het vierde tafereel gebeurt er iets wonderlijks in de mensenziel. Ja, zegt de uitleg van Hildegardis, er komt een dag, dat het mensenkind zich de moeder Sion, de heilige stad Jerusalem, herinnert en daarnaar terug wil keren. Om de ziel daarvan terug te houden, werpen de duivels een berg van moeilijkheden op. Tot groot leedvermaak van de duivels schreit de ziel in haar heimwee naar het paradijs, dat hier is voorgesteld door twee roodbruine varenachtige planten. Maar dan geeft God de ziel vleugels, opdat zij aldus alle beletselen kan overwinnen en zo gevoerd kan worden naar de mystieke tent van de onverwrikbare verbondenheid met God (zie bovenste tafereel). Op deze wijze wordt duidelijk aangegeven, dat de vereniging met God een genade is, vrijblijvend door Hem geschonken. Middenin de stalen tent (een hildegardiaans beeld: een tent van staal en ijzer, iets wat voor ons toch moeilijk voor te stellen is, associaties met geloof)) bouwt de ziel een toren van vierkante stenen en hangt daar, zoals de bruid in het Hooglied (I 4-IV 4), rode schilden en ivoren hoorns aan op. Hildegardis is vol bijbelse beeldspraak; alleen zij die daar goed in thuis zijn, kunnen de gedachten van onze zieneres hierin volgen.

terug naar de Inhoud

Zesde miniatuur: vierde visioen van het eerste boek
Deze beschrijving en de voorstellingen van de opgang van de ziel naar zijn geestelijke evenwicht in God, zijn eigenlijk een weerspiegeling van de eeuwenoude leer van het geestelijk leven van ieder mens. Mochten we denken dat er zich, wanneer wij eenmaal op de top van de ziel zijn gekomen, geen moeilijkheden meer zullen voordoen, dan is het zesde miniatuurtje daar, om ons te leren, hoe het in werkelijkheid is. De duivel zal steeds weer opnieuw proberen de vrome ziel, bekers met de vergiftigde drank der ondeugden te laten drinken. Maar met een dappere afweerbeweging heft zij tegelijk haar ogen naar de goddelijke hand, die haar vanuit de hemel hulp biedt.
Hildegardis zegt in haar uitleg van dit visioen onder meer: "Als de ziel de goedheid van God blijft beschouwen, zullen de pijlen van de duivel haar niet raken. Dat zij steeds het mensgeworden Woord van de nederige Maagd beschouwe, dan zal als een zoete balsem, de zachtheid van God haar doordringen en zal zij sterk staan tegen de influisteringen van de hoogmoed".
Een heel eenvoudige voorstelling, deze zesde miniatuur, die weinig commentaar behoeft. Zij vormt dan ook slechts een schakel van de vijfde naar de zevende miniatuur waar het levenseinde van iedere mens in beeld gebracht wordt.

terug naar de Inhoud

Zevende miniatuur: vierde visioen van het eerste boek
Deze miniatuur is eigenlijk heel eenvoudig en heeft vele traditionele motieven. De Stem uit de hemel zegt er dit bij: "Eenmaal van de banden van de lichaamslast bevrijd, dragen de zielen hun goede en heilige werken met zich mee en ontvangen dan de vreugden van de hemelse erfenis. Maar goede en boze geesten staan wel gereed om de ziel naar gelang zij zich op haar levensweg gedragen heeft, naar hun oord te voeren".
De miniatuur laat onder meer zien, hoe de vijanden waken rond het sterfbed, uit angst dat deze prooi hun nog zal ontsnappen. De aanvoerder van de duivels grijpt al naar een voet en hand van de ziel die in de vorm van een klein kind door de mond van de stervende vrouw het lichaam verlaat. Maar één der engelen, die uit de hemel komt, ontvangt haar zuster, de ziel, met handen die bedekt zijn door een linnen doek: een antiek gebaar van eerbied.
Tellen we de engelen die de ziel staan op te wachten dan zijn het er negen, het symbolisch getal van de koren der engelen. Bij de duivels telt men er zeven, genoeg om alle duivels mee aan te duiden, die samen erg luguber aandoen met hun witte ogen en lippen. De bovenste helft van de miniatuur toont ons de hel en de hemel; naar een van beide gaat de ziel volgens haar verdiensten. De hel is heel traditioneel voorgesteld: Lucifer gezeten op een draak met opengesperde muil, terwijl zijn trawanten de veroordeelde zielen in de vlammen folteren. We ontmoeten deze motieven op de voorstellingen van het laatste oordeel in de portalen van de romaanse en vroeg-gothische kathedralen. Dat er samen achtentwintig figuurtjes (4 x 7) in de hel getekend zijn, behoeft geen speciale betekenis te hebben. Maar in het bovenste gedeelte, waar de hemel is uitgebeeld in twee voorstellingen, één van het hemels paradijs en van een driehoekige stad, kunnen de zeven in gouden gewaden geklede zielen die in deze stad zijn weergegeven, de symbolische betekenis hebben van het volmaakte getal der scheppingsdagen en van de sacramenten. Bovenaan in het midden steekt de scheppende en zegenende hand van God uit de wolken.
Ook deze miniatuur is traditioneel, maar één nieuwe bijzonderheid valt op: voor het éérst is de metaalkleur zilver duidelijk aangewend, die, zoals we in het vervolg zullen zien, wijst op het geloofslicht zolang we nog hier op aarde zijn. Het zilver zal in de volgende miniaturen steeds méér voorkomen en op de duur ook aan betekenis winnen.

terug naar de Inhoud

Achtste miniatuur: vijfde visioen van het eerste boek
Deze miniatuur is een der mooiste en oorspronkelijkste werkstukken van de monnik-kunstenaar. Laten we eerst luisteren naar de boodschap van de hemelse Stem: "God stelde het volk van het oude Verbond, toen Hij van Abraham de besnijdenis verlangde, onder de gestrengheid van de wet. Later heeft Hij de gestrengheid veranderd in de mildheid van de genade. Door Zijn Zoon gaf God aan hen die het geloof aannamen, de waarheid van het evangelie en zalfde Hij ieder die door het juk van de wet wonden had opgelopen, met de olie van de barmhartigheid".
In de theologische beschouwing van het hele Christusmysterie ziet Hildegardis de synagoge als de voorloopster van de Kerk. Zij is er niet alleen de voorafbeelding van, maar méér nog de moeder van de Menswording van Gods Zoon en zo van de Kerk. Daarom is haar hoofd gekroond met een diadeem, waarvan de schittering gelijk is aan het oplichten van de dageraad, voorgesteld door de kleur oranje. In de 13de eeuw en later worden de Synagoge en de Kerk dikwijls als elkaars tegenhangsters voorgesteld. Zo ziet men b.v. aan de kathedraal in Reims de Synagoge prachtig gebeeldhouwd als een geblinddoekte vrouw van wier hoofd de kroon afschuift, terwijl tegenover haar de Kerk stralend als een overwinnende koningin is uitgebeeld. Deze gedachtengang vinden we bij Hildegardis niet. De Synagoge blijft voor haar de dageraad van de Kerk. Zij werd immers verlicht door de vooruitlopende stralen van Christus' verlossingswerk.
Nu bespeurt men in de uitleg van dit visioen in de Scivias-tekst een ontwikkeling, overeenkomend met de voortgaande beweging van de geschiedenis van het oude Verbond. Immers Hildegardis spreekt eerst over een vrouw die min of meer in de schaduw staat en die in de verte de nieuwe bruid ziet opkomend uit de woestijn, tevens ziet zij de zonen van die bruid. Maar in het vervolg van de tekst zegt de schrijfster, dat deze vrouwengestalte van haar ogen beroofd is en haar handen onder de oksels houdt. Dit nu is weergegeven in de miniatuur, waar ook de bovenste helft van haar lichaam bleek-violet is gekleurd. Dat blind zijn en die houding van niet willen meewerken geven samen met die sombere kleur iets geweldig roerends aan deze voorstelling. Men krijgt eigenlijk diep medelijden met deze mislukte roeping, want zij had immers een hoge roeping. In haar hart zetelt Mozes (weergegeven met de in de middeleeuwen aan de joden voorgeschreven driehoekige hoed), de twee tafels van de Wet omhooghoudend tegen de achtergrond van de godsverlichting, weergegeven door goud. In de schoot van de Synagoge zien we Abraham met het zilveren mes, naast hem Aäron met de mijter van de hogepriester en achter hem een leviet. Deze drie zijn van het priesterlijk geslacht (Abraham wilde ook een priesterlijke handeling verrichten met het offer van Isaac) en negen van dat der profeten. Mozes is hier een voorafbeelding van Christus met zijn twaalf apostelen.
We zien het treurige drama zich als het ware langzaam voltrekken: het benedendeel van de Synagoge wordt steeds zwarter en haar voeten zijn bloedrood, omdat zij tenslotte de profeet der profeten vermoord heeft en daardoor zichzelf ten val bracht. Maar de betekenis van deze dood reikt buiten het kader van het Oude Verbond, want we zien hoe de voeten omgeven zijn door de helder witte wolk van de christelijke openbaring. In de miniatuur is dit wit aangeduid door het heraldische wit: het metaal zilver. Reeds hier zien we het vermoeden bij de vorige miniatuur uitgesproken, bevestigd, dat het zilver wijst op het geloofslicht in de loop van ons leven en in de ontwikkeling van de Kerk hier op aarde.
In de toespraak van de hemelse Stem konden we al iets merken van het grote medelijden van Hildegardis met en haar verdriet over dit mysterievolle tekortschieten van de Synagoge. We hoorden de hemelse Stem zeggen: "Door Zijn zoon zal God ieder van hen zalven die zich verwond hebben aan het juk van de wet, en wel met de olie van zijn barmhartigheid". Hier voelt men een verdriet en genegenheid als die van St. Paulus voor het uitverkoren volk, dat niet volledig heeft beantwoord aan zijn roeping. Een houding van onze mystica die sterk afsteekt tegen de gangbare afkeer van de joodse godsdienst en het joodse volk in de kerkelijke kringen van de twaalfde eeuw. Een afkeer die zich tijdens de kruistochten ontlaadde in hevige moordpartijen onder de joodse bevolking in al die plaatsen waar de kruisvaarders doortrokken, toen zij op weg waren om het heilige land te veroveren. Een praktijk waarvan Hildegardis zich distantieert zoals uit haar correspondentie zeer duidelijk blijkt.
Trouwens het blijft opmerkelijk, dat zij in heel haar oeuvre en briefcorpus bijna niet over de kruistochten spreekt, terwijl St. Bernardus, haar tijdgenoot, deze juist heeft gepropageerd.
We raken van ons onderwerp af; we slaan de bladzijde om en vinden dan een prachtige miniatuur, waar ons in de vorm van een gloeiend roosvenster de hiërarchie van de engelenkoren wordt getoond. Negende miniatuur. Zesde visioen van het eerste boek.

terug naar de Inhoud

De engelen - Negende miniatuur: zesde visioen van het eerste boek
Terwijl we deze kleurrijke voorstelling beschouwen, luisteren we naar wat de hemelse Stem aan Hildegardis mededeelde: "De almachtige, onuitsprekelijke God, die voor alle tijden bestond en geen aanvang heeft gekend en nooit zal ophouden te zijn, heeft ieder schepsel naar zijn wil wonderbaar in het leven geroepen en een opdracht gegeven. De een heeft Hij de aarde, de ander de hemel toegewezen en zo heeft Hij de engelen tot heil van de mens en tot eer van Zijn Naam geschapen. Sommigen der engelen heeft hij opgedragen de mensen in hun nood te helpen en anderen om de oordelen van Zijn geheime raadsbesluiten te openbaren".

Deze laatste taken hebben betrekking op de buitenste twee van de negen concentrisch opgestelde rangen rondom het witte middelpunt: God.
Een mooier symbool voor de almachtige God, die zonder begin en zonder einde is dan dit zuiver witte middelpunt, kan men niet bedenken. Wit, dat alle kleuren tegelijk bevat, vormt hier als het ware de lichtbron die de negen opgaande rangen tegelijk verlicht. Het is als bij de koepel van het Pantheon te Rome, waarin zich geen enkel raam bevindt, maar waar het licht dat binnenvalt door de ronde opening boven in de koepel, heel de ruimte tot in de verste hoeken verlicht. Terwijl de rangen der engelen onze ogen steeds hoger richten, ontsnapt het goddelijk licht aan ons gezichtsvermogen en voelen we ons betrokken bij de transcendentie van God.

Laten we eerst de namen noemen van de negen koren der engelen. Direct rondom het witte middelpunt bevinden zich de twee rangen van de Serafijnen en de Cherubijnen van een rode kleur, des te vuriger naarmate zij de puur blanke Drievuldigheid meer nabij zijn. Dan komen er vijf koren waarvan het getal vijf volgens Hildegardis ons herinnert aan de vijf wonden des Heren. Eerst de Tronen, die stralen als de dageraad. We zijn de oranjekleur als symbool voor de dageraad al tegengekomen in de diadeem van de synagoge; we zullen er nog uitvoerig op terugkomen als er gesproken wordt over de Menswording en Maria. Dan komen de Heerschappijen met helmen van ijzer en tunieken van marmerkleur. De volgende rij zijn de Vorstendommen, wier gelaat marmerkleurig is, hun tunika's worden gevormd door zilverkleurige wolken. Beide rijen hebben betrekking op hen die in gezag gesteld staan en namens God en de Mensenzoon regeren. Het is mij onbekend waar in de miniatuurkunst nog meer sprake is van klederen en gezichten van marmerkleur. De vraag is: wat bedoelt Hildegardis met marmerkleur? In de Bijbel en speciaal in het Boek der Kronieken is er even sprake van marmer voor de tempelbouw. Naar ik vermoed, gaat het daar om de witte kleur welke geaderd is. Hier heeft de kunstenaar de klederen en gezichten lichtblauw geschilderd, een blauw dat harmonieus afsteekt tegen het oranje van de Tronen en het goud van de vierde rij: de Machten. De Machten die Gods grootheid verkondigen en die men vanwege hun glorie niet kan aanschouwen, zijn hier prachtig aangeduid in de engelengezichten die met rode lijnen getekend zijn op vergulde achtergrond.
Het blauw van de Heerschappijen en Vorstendommen herhaalt zich nog een keer in de rij van de Krachten ofwel Deugden, die ermee belast zijn de zielen te helpen torens te bouwen van deugd en die de helderheid van de innerlijke gloed der gelovigen weerspiegelen en daarom klederen van zilver dragen.

Deze zeven koren der engelen worden omsloten door nog twee rijen en wel die van de Aartsengelen en de Engelen. De eersten dragen op hun borst de afbeelding van Gods Zoon, want zij waren de boodschappers die het geheim van Gods raadsbesluit omtrent de Menswording mochten voorbereiden. Als boodschappers dragen zij allen vleugels, evenals de buitenste rij van de engelen die ons mensen het meest nabij staan. Hun wangen zijn rood van ijver om de Wil Gods omtrent ieder van de mensen te volbrengen en onze goede werken bij de Heer te melden.
Beschouwen we nog eens dit magnifieke kleurenvenster en proberen we nog dieper door te dringen in de betekenis van deze engelenkoren in verband met de Godsbeschouwing van Hildegardis. We zagen reeds, dat de negen koren zijn verdeeld in twee, vijf en nog eens twee concentrische cirkels. De twee rijen die onmiddellijk rondom het middelpunt van God liggen, openbaren door hun vuurrode liefde de grootheid en het wezen van God de Vader. De middelste vijf wijzen ons op de tweede Persoon, de Zoon die mens is geworden. In deze vijf rijen overheerst het blauw, een kleur die zich terugtrekt, waardoor zij diepte verleent aan de hele koepelcompositie. De buitenste twee rijen gevleugelde engelen wijzen ons op het werken van de H. Geest. De Geest die zich in de gedaante van een vogel bij de Doop van Christus openbaarde.
We zullen straks zien, hoe het nog verborgen geheim van de Drieëenheid, hier aangeduid door het zuivere witte middelpunt, zich in de twee volgende visioenen aan Hildegardis in dezelfde kleuren zal openbaren. Het is merkwaardig, dat aan dit juweeltje van miniatuurkunst in de kunstgeschiedenis eigenlijk nooit aandacht geschonken is.


terug naar het literatuuroverzicht






^