Frater Henri Boelaars OSB, Scivias van Hildegardis van Bingen Boek 2

Eigen beheer, Willibrordsabdij, Doetinchem, 1984 (Volledige tekst)


Henri Boelaars OSB
Inhoud

Tiende miniatuur: eerste visioen van het tweede boek
Elfde miniatuur: tweede visioen van het tweede boek
Twaalfde miniatuur: derde visioen van het tweede boek
Dertiende miniatuur: vierde visioen van het tweede boek
Veertiende miniatuur: vijfde visioen van het tweede boek
Vijftiende miniatuur: zesde visioen van het tweede boek
Zestiende miniatuur: zesde visioen van het tweede boek
Zeventiende miniatuur: zevende visioen van het tweede boek
Achttiende miniatuur: zevende visioen van het tweede boek


Tiende miniatuur: eerste visioen van het tweede boek
Het feit dat Hildegardis een nieuw boek begint, wijst erop, dat de openbaring van haar mystieke belevenis waarover de praetestificatio spreekt, aan belangrijkheid gaat winnen. Inderdaad, de vijf volgende visioenen en miniaturen vormen samen het middenluik van de triptiek waaruit Scivias bestaat.
Laten we eerst weer naar de hemelse Stem luisteren: "De levende God schiep alles door zijn woord. Door ditzelfde Woord, dat vlees aannam, heeft Hij ook zijn schepsel de mens, ongelukkig geworden door de zondeval in de duisternis, de vurig verhoopte verlossing teruggebracht". Hoe is dit geloofsgegeven door Hildegardis in beeld gebracht? Op een groot veld van zilver zien we twee cirkels, een gouden en een donkerblauwe. Als we nu zeggen dat dit zilver wijst op de Eerste Persoon van de H. Drievuldigheid, zal men kunnen tegenwerpen: in de vorige miniaturen werd met zilver het geloofslicht aangeduid; bovendien houdt Abraham in miniatuur acht een mes vast van zilver en sommige engelrijen in miniatuur negen dragen zilveren helmen. De kleuren hebben bij Hildegardis een wisselende betekenis en men kan de 35 miniaturen dan ook niet met een computer verklaren. Iedere keer verschuift de betekenis van de kleuren, die echter wel associatief met elkaar verbonden blijven. Zo staat zilver op de eerste plaats voor licht en wel wit licht; dus niet het zonlicht maar het soort daglicht dat er is vóór zonsopgang of na zonsondergang, of als de zon versluierd wordt door de mist. Licht is dan wit. We hebben in het visioen van de engelen reeds gezien dat God werd aangeduid door een kern van zuiver wit. Meer dan eens echter wordt in de miniaturen de heraldische kleur wit gebruikt: het metaal zilver. Verder wordt zilver gebruikt, als er sprake is van een spiegel en haar weerspiegeling. Omdat spiegels in die tijd gemaakt werden van gepolijst ijzer, is het ook te begrijpen dat de glanzende wapenrusting en zwaarden en lansen, waarover in de visioenen wordt gesproken bij voorkeur worden aangegeven door zilver. Langs die weg ontstaat een associatie met macht, rechtvaardigheid en sterkte. En zo wordt het duidelijk dat Hildegardis God - in het bijzonder de Vader - aanduidt met zilver.

In deze levenssfeer van de Vader zien we in de miniatuur twee cirkels, die als polen op elkaar inwerken. Een gouden cirkel die een blauwe omvat: goud is veelal het beeld van het vuur door de warmtegloed die daarvan uitstraalt. Dan staat het goud hier voor de H. Geest en de liefdegloed waarmee deze alles tot ontwikkeling brengt. Deze gloed van de Geest omgeeft het Goddelijk Woord, de tweede Persoon van de H. Drievuldigheid, die hier is aangegeven door een discus van blauwe kleur, verlevendigd met golvende witte lijnen. Met dit blauw wil Hildegardis de diepste wezensopenbaring van God uitbeelden. De tweede Persoon is mens geworden in Christus en Deze heeft zich tot het doel gemaakt van ons geestelijk leven en vormt tevens de overkoepeling van heel de schepping. Bij de volgende miniatuur zullen we verder uitweiden over de betekenis van de kleur blauw in de mystieke ervaringen van Hildegardis met betrekking tot dit goddelijk geheim.
De donkere schijf in het middenveld van deze miniatuur stelt de oerchaos voor waarover de H. Schrift in haar aanvang spreekt. De aarde was nog ongeordend en leeg en over de wereldzee heerste de duisternis. Dan begint de geschiedenis van Gods Geest die broedde over de wateren en de aarde bevruchtte. In de tekst van Scivias staat: "De Vlam Gods werd witgloeiend en zie, er ontstond plotseling een donkere luchtkogel van enorme omvang, waarop de Vlam verschillende keren sloeg en iedere keer sprong er een vonk naar voren. Zo werd die kogel tot voltooiing gebracht en hemel en aarde kwamen ten volle in het licht". Op dit beeld van de Vlam die enkele keren op de luchtkogel sloeg, dienen we even dieper in te gaan. De latijnse tekst spreekt van een faber, een werkman, die enkele slagen geeft en daardoor uit de donkere luchtkogel vonken deed springen. Hier wordt evenwel van geen gereedschap gesproken. Zr. Böckeler vertaalt dit zo, dat de vlam op de kogel sloeg als een smid op een aambeeld, waardoor er bij iedere slag een vonk uitspatte. Dom Baillet zegt in zijn beschrijving van deze miniatuur, dat de zwarte cirkel aangeraakt wordt door een zilveren vinger en dat zo de wezens ontstaan. Hij verbaast zich wel erover dat de vinger niet blauw is, want door het Woord de tweede Persoon toch is alles geschapen.

Hiltgart Keller spreekt van een zilveren tong, die uit een klomp leem een mens te voorschijn roept. Inderdaad zien we beelden van de zes scheppingsdagen, waarover in de tekst niet gesproken wordt, rondom deze tong geschikt.
Men ziet, de miniaturist is hier van de tekst afgeweken, hetgeen hij nooit heeft kunnen doen buiten Hildegardis om. We hebben nu als ware twee verschillende lezingen van de visioenervaring: de eerste is de tekst in de Scivias met de uitleg ervan, de tweede is de weergave in de miniatuur. Laten we eens proberen te ontdekken, of de tweede lezing nieuwe gezichtspunten opent.
Het gaat om de schepping van de mens en zijn verlossing. De schepping geschiedt door de drie goddelijke Personen. Deze Drieëenheid is voorgesteld door drie elementen, namelijk een gouden cirkel met rode lijnen verlevendigd, daar binnen een blauwe schijf, verlevendigd met witte lijnen, en op de derde plaats een zilveren roede die doordringt in de ronde kogel van de oerchaos. Vuur, hier uitgebeeld door het goud, is steeds het beeld van Gods Geest. De blauwe schijf noemt Hildegardis een vlam van hemelkleur, die schittert als een saffier. Zo wordt deze vlam ook in het volgende visioen aangegeven, waar uitvoerig wordt uitgelegd, hoe deze saffier, het binnenste van God zelf, de tweede Persoon betekent. De roede is van dezelfde kleur als de hele achtergrond en wel van het metaal zilver, het heraldisch gegeven voor wit. Zoals wij in het visioen van de engelen in het middelpunt de witte kleur aantroffen als beeld van de volmaaktheid van God, zo wil de zilveren roede ons de almacht van God tonen. Maar waarom een roede, als Dom Baillet spreekt van een vinger, Hiltgart Keller van een tong en Zr. Böckeler van een smidshamer? Iedere godsdienstgeschiedkundige en iedere antropoloog zal reeds bij de eerste blik op deze miniatuur zonder iets van het onderwerp af te weten denken aan het fallisch symbool. Eens symbool dat in alle godsdiensten voorkomt om de vruchtbare liefde van de Godheid voor de schepping aan te duiden. Voor Hildegardis zijn alle vormen van leven, van plantaardig- dierlijk tot geestelijk leven toe, even zovele openbaringen van Gods vruchtbaarheid.
Het is daarom niet moeilijk in de zes medaillons een uitbeelding te zien van de zes scheppingsdagen, met dien verstande, dat op de eerste dag, toen God sprak: "Het worde licht": de engelen geschapen zijn. Onder in die donkere luchtkogel zien we uit rode leem een mensenhoofd te voorschijn komen om de schepping van de mens uit te beelden. Voor Hildegardis is scheppen niet alleen iets smeden, iets maken, maar vooral de dingen het leven schenken, zoals een vader dat doet. De eerste mens zien wij - bovenaan rechts - ruiken aan een bloem die hangt aan de gouden schijf als een dauwdruppel aan een grashalm (ut ros pendet in gramine): een prachtig beeld van het goddelijk aanbod van het zoete gebod der gehoorzaamheid. Zo kostbaar als de wonderbare dauw is voor de groei van de halm, zo waardevol is dit gebod van God voor de groei van het geestelijk leven. Dom Baillet uitte zijn verbazing er over, dat de bloem zonder enige steun daar in de lucht hangt. Als men echter bij het opkomen van de zon voor een grasveld, nat van de dauw, staat en men ziet hoe de dauwdruppels daar hangen, is men verbaasd over het wonder van de adhaesi-capaciteit van een druppel; hij hangt los aan de grashalm, maar men begrijpt niet hoe het mogelijk is. Iets dergelijks bedoelde Hildegardis, toen zij zo die stengel van Gods wet met drie bloempjes liet uitbeelden, als het ware klevend aan de goddelijke cirkel.
Helaas, Adam de mens, nog beter de mensheid, aanvaardde deze wet niet, hij rook er slechts aan en keerde zich er van af. Sedert dit moment breidde de chaos zich uit over het ganse heelal en heeft de duisternis de betekenis gekregen van zonde en dood. Immers, toen viel de mens ten prooi aan lijden en sterven.
Doch direct daagt er nieuwe hoop. God is machtig genoeg om ondanks de eerste mislukking toch als overwinnaar zijn schepping te redden. Om deze verlossing, deze overwinning van het licht op de duisternis voor te bereiden en aan te kondigen zendt God de aartsvaders en de profeten van wie St. Jan de Doper de laatste en de grootste is. Zij worden hier voorgesteld door gouden sterren. Links zien we twaalf sterren waarvan er negen zeven punten hebben, en drie, die iets groter zijn, met acht of negen punten: drie aartsvaders. Rechts bevinden zich zeven sterren waarvan er een, met negen punten de voorloper St. Jan moet aanduiden. Verder zijn deze grote sterren omringd door kleine witte met zes punten: rechtvaardigen die leefden vóór de komst van Christus. Zij zijn vierentachtig in getal: zeven maal twaalf. Is het toevallig, dat het allemaal magische getallen zijn? Mij dunkt, dat dit soms bewust soms onbewust gebeurde, maar men drukte in die tijd graag op een dergelijke manier zijn gedachten uit.
Plotseling verschijnt op de aarde, vervolgt de uitleg, een licht als de dageraad en de Vlam verenigt zich op wonderbare wijze met die dageraad zonder zich van haar gouden oorsprong los te maken. Hier komen we bij een van de voornaamste kernpunten van de mystieke openbaring voor Hildegardis. In dit kerngegeven ontmoeten we het trefwoord 'Aurora': de dageraad. Als men de acht teksten uit de H. Schrift waarin sprake is van aurora, naslaat, kunnen waarschijnlijk twee daarvan bij Hildegardis voor dit beeld een rol spelen. De eerste zou dan zijn de vraag van God aan Job: "Hebt ge ooit in uw leven de morgen ontboden en de dageraad zijn plaats gewezen?" (Job 38-12) waar God Job en ieder mens duidelijk laat voelen, dat Hij de schepper is en dat Hij alle dingen hun plaats aanwijst naar Zijn inzicht. De tweede tekst is uit het Hooglied: ?Wie rijst daar op als het morgenrood? (Hooglied 6-10). Hier wordt het morgenrood als iets buitengewoons gezien en de aanstaande bruidegom spreekt zijn bewondering voor zijn bruid uit door haar daarmee te vergelijken.
In de duisternis van de chaos na de zonde komt er volgens Hildegardis toch een nieuwe dageraad. Zonder de aarde met zijn vurige roede (langs de te verwachten natuurlijke orde) opnieuw te bevruchten, kiest God een andere weg: Hij zaait in maagdelijke grond. Alles wat door God is aangeraakt, is ongeschonden als een maagd. Uit deze maagdelijke grond neemt het Woord het vlees aan en wordt Hij de nieuwe bron van licht en leven. Dit is het raadsbesluit van God, dat noch door engelen noch door heiligen of profeten kan worden begrepen. Daarom is hier de dageraad voorgesteld als een gloed oprijzende van achter de omlijsting. Hij is volledig gescheiden van de zwarte band die het middenveld van de miniatuur bedekt. God begint iets nieuws, en vanuit dit nieuwe valt het mensgeworden Woord de verduisterde chaos aan. We zien, hoe een geheel vergulde Christusfiguur met zijn stralenkrans tot in de duisternis doorstoot, om de gevallen mens te verlichten en te verlossen. Het is merkwaardig, dat het morgenrood dat in feite op Maria slaat, met dezelfde kleuren wordt uitgebeeld als de grote zonnecirkel van de Godheid. In de kern zien we blauw en daar omheen een gouden gloed verlevendigd door rode lijnen. Op deze kleuren komen we bij de bespreking van het volgende visioen nog uitvoerig terug. Nu reeds kunnen we zeggen, dat in het mysterie van de maagdelijkheid van Maria, van wie de tweede Persoon zijn lichaam ontving, de drievoudige goddelijke activiteit zich a.h.w. opnieuw openbaart.

Hildegardis zegt hiervan, dat in dit morgenrood de diepste wilsuiting van de Drieëne God zich heeft geopenbaard, om kost wat kost de gevallen mens toch op te nemen in Zijn goddelijk leven. Als Hildegardis evenwel poogt nog dieper door te dringen in dit raadsbesluit, dan schrijft zij: "er werd mij een geheimnisvol zegel opgedrukt". Want, zegt de hemelse Stem, "je moet de geheimen Gods niet dieper willen doorvorsen, dan tot waar de goddelijke majesteit het in zijn liefde gunt aan hen, die Hem in diep geloof aanhangen". Hier naderen we het hoogtepunt van de mystieke ervaring, de vereniging van God met de ziel van de zieneres. Het is immers geen verwijt aan de geliefde, dat God haar niet toestaat dieper door te dringen in Zijn mysterie. Het is de bruidegom die zijn bruid verklaart, dat zij op dit moment, nu zij in het licht van het geloof verblijft, nog niet alles kan vatten van het overgrote geheim van het goddelijke trinitaire leven en van de Menswording. Het is niet de mens die God grijpen kan, nee het is andersom. Ondanks de eerste afwijzing gaat God toch de geliefde mensheid achterna. Het is het oerspel van elke liefdesbeleving: als de bruid wegloopt, vlamt de liefde hoger op met alle consequenties vandien. En de goddelijke greep en vereniging kunnen pijnlijk zijn. Hildegardis dicteerde hier: "In dit visioen is mij een geheim zegel opgedrukt". Maura Böckeler vertaalt: "hier werd mij een zegel van afscherming voorgehouden". (ein Siegel der Verhüllung entgegen gehalten claustrum occultationis tibi opponitur. Böckeler 1954 pag. 151). Als we echter de bijbelteksten over 'sigillum aponere' naslaan, zijn er maar twee te vinden in het Oude Testament en één enkele in het boek der Openbaring van St. Jan, wanneer hij spreekt over de zeven zegels, die eenmaal door het Lam verbroken worden. De eerste uit het O.T is uit Job, waar de zon bevel krijgt niet te stralen en de sterren onder een zegel worden geplaatst. (Job. 9,7)
In die geest vertaalt Maura Böckeler. De andere tekst is uit het Hooglied: "Leg mij op uw hart als een zegel en om uw arm als een band. Want sterk is de liefde". (Hoogl. 8,6) Deze staat in de epiloog van het Hooglied, waar gezongen wordt over het altijd verenigd zijn van bruid en bruidegom. Terwijl de bruidegom van het Hooglied vraagt als een zegel op het hart van de bruid gelegd te worden, zegt hier Hildegardis, dat God zich als een geheim zegel op haar hart gedrukt heeft. Zou men mogen zeggen: God begraaft zich in de ziel van de geliefde? Hier is in bijbelse beeldspraak de hoogste mystieke vereniging aangeduid.

We kunnen nagaan wat in de bijbelse tijden de uitdrukking van een zegel leggen op het hart betekend heeft. De zegelstempel en ook de zegel afdruk betekenen een persoonlijk en kostbaar bezit "Ik draag U (Zorobabel zoon van Salatiël) als een zegelring want Ik heb U uitverkoren" (Aggeus 2,23); zie verder Jer. 32 10-14. Neh. 10-1. Esth. 3-10 en 8-8 alsook Tob. 9-5. In al deze teksten is bezegeling tevens persoonlijke toe-eigening en bescherming (zie Deut. 6-18, Tob. 9-5, Mat. 27-66). Dit laatste doet denken aan claustrum, het graf verzegelen. Zo dunkt mij dat dit geheimnisvolle zegel de bekroning uitdrukt van de liefdesvereniging van God met Hildegardis. Dat hier geen verbod, geen afschermen van het mysterie is bedoeld, bewijst wel het volgende visioen, dat juist een dieper doordringen in het mysterie behelst. Het blijft merkwaardig, dat in deze miniatuur het verloop van het mysterie van de Menswording als een korte episode wordt weergegeven. Slechts een felle aanval op de burcht van de duisternis. Misschien is dit wel de juiste benadering, zoals alleen een mystica die kan vatten. Dom Baillet, die zich liever houdt aan de geschreven tekst waar gesproken wordt over de levensloop van de Verlosser en de stichting van de Kerk heeft een beetje moeite met deze vereenvoudiging, maar hij geeft er toch een spitsvondige verklaring voor. Hij schrijft: "De miniaturist heeft het niet nodig gevonden om de Verrijzenis, de verschijningen van Pasen, Hemelvaart en Pinksteren weer te geven, al had hij in de traditionele iconografie voldoende modellen om na te tekenen. Een minder persoonlijk genie zou deze kans hebben aangegrepen om het perkament zonder veel moeite vol te maken. Onze kunstenaar had daar maling aan (lui semble en avoir fi)!" In feite is het zo, dat het de bedoeling van Hildegardis is geweest het leven van Christus in het verloop van het scheppings- en verlossingsverhaal te zien als een snelle meteoor, die flitst langs het donker hemelgewelf van tijd en eeuwigheid. Even dienen we nog aandacht te schenken aan het figuurtje in de donkere chaos dat, overdekt met bloedrode wonden, aangeraakt wordt door de gulden vlam van de Christusfiguur, die oprijst uit de dageraad. Deze zwaar gewonde mens met witte haren kan zowel Christus zelf betekenen als de gevallen Adam, de vertegenwoordiger van de hele mensheid. De uitleg van Hildegardis laat de Mensenzoon, die voortkomt uit de dageraad, zich hevig verwonden aan de duisternis, om daarna de gevallen mens op te richten. Ik voel er het meeste voor in deze gewonde mens Adam te zien. Dan zou men hier kunnen denken aan de Nederdaling ter Helle, een mysterie dat vooral in de byzantijnse kerk veelvuldig is uitgebeeld, en waarin we de Christusmysteries van Verrijzenis, Verlossing van de gevallen mens en de Hemelvaart eigenlijk in één dynamisch geheel voorgesteld zien.
Dom Baillet die steeds weer probeerde de leer van Hildegardis in te passen in de scholastieke leer van St. Thomas waarin hij was onderricht, vindt deze miniatuur de minst verantwoorde ten opzichte van de tekst van Scivias. Toch meen ik, dat deze miniatuur ons het meeste leert over de spiritualiteit van Hildegardis. Zij leert ons de nieuwe wegen welke God gegaan is om ondanks de val der engelen en van Adam in het paradijs, toch de voltooiing van Zijn glorie te bereiken, wat de triomf uitmaakt van de Wijsheid en de Justitia van God, en waarop in miniatuur 30 dieper wordt ingegaan.

terug naar de Inhoud

Elfde miniatuur: tweede visioen van het tweede boek
Bij het beschouwen van deze eenvoudige maar tevens belangrijkste miniatuur van heel Scivias luisteren we eerst weer naar wat het levende Licht hierover tot Hildegardis sprak:
"Dit is de diepe zin van het grote goddelijk geheim dat helder door je aanschouwd werd, dat je zou inzien, hoe groot die volheid wel is, welke geen oorsprong kent en nooit vermindert en aan wier kracht alle levensstromen ontspringen. Immers, als bij de Schepper en Heer de eigen levenskracht leeg zou zijn, wat zou dan zijn schepping niet leeg zijn; naar waarheid zou zij ijdel zijn. Nu erkent men in het volmaakte werk het diepste wezen van de Maker zelf".
Duidelijk klimt Hildegardis hier van de zichtbare orde der geschapen dingen op naar de innerlijke rangorde van God zelf. Wat zich in het vorige visioen bij God naar buiten openbaarde door de schepping en verlossing, met andere woorden: de goddelijke liefde voor de mens, vinden we hier terug in het innerlijke leven van God zelf. Welk beeld heeft Hildegardis in zich laten vormen over dat innerlijk leven van God? In dit visioen schrijft zij als volgt:
"Vervolgens zag ik een zuiver licht en in dat licht een mensenbeeld in de kleur van saffier. En deze mensengestalte was omgeven door een zacht trillend vuur. Het zuivere licht overstroomt het trillende vuur en dit overstroomt op zijn beurt het zuivere licht. Maar dit zuivere licht en dat trillende vuur verenigen zich, om zich samen uit te storten over het mensenbeeld. Aldus vormen vuur, licht en mensen beeld slechts één licht en als het ware één hevigheid (volheid) van macht". Laten we nu zien, hoe de miniaturist deze litteraire beschrijving van een visioen in een kleurencompositie heeft vertaald. Door de uitleg van Hildegardis zelf wist de kunstenaar al, dat het licht God de Vader voorstelt, het vuur de H. Geest en het mensenbeeld het mensgeworden Woord, en dat die drie onderscheiden Personen slechts één en onverdeelde goddelijke majesteit vormen.
In de heraldische kleurentaal waarmede onze twaalfde-eeuwse monnik-miniaturist volkomen vertrouwd was, meende hij te kunnen volstaan met een cirkel van zilver voor het licht. Binnen deze lichtcirkel een kleinere cirkel van bladgoud, die verlevendigd wordt door golflijnen van licht- en donkerrood om daarmee het teken van vuur nog duidelijker te maken. En in het hart van die twee cirkels een mensenfiguur. Om zowel het onderscheid als de doordringing van elkaar uit te beelden, heeft de miniaturist vanuit de grote zilveren cirkel een fijne dunne lijn van zilver tussen de gouden schijf en het mensenbeeld getekend. Merken we op dat die zilveren lijn boven langs het hoofd naar beneden komt, zich rondom de mensenfiguur voortzet en langs boven weer uitgaat naar de zilveren cirkel. Voor een gecultiveerde geest van de twaalfde eeuw was het meer dan duidelijk, dat het in deze eenvoudige voorstelling gaat om de drie onderscheiden Personen van God en de éénheid van de onverdeelde goddelijke majesteit. Haar diepste zin ontleent deze miniatuur aan het beeld waaronder het Mensgeworden Woord ons wordt geopenbaard. Met uitzondering van de witte ogen en het zwarte haar is deze mensenfiguur uitgevoerd in de kostbaarste kleur die de miniaturist tot zijn beschikking had nl. saffierblauw. Tot onze verbazing is de Mensenzoon hier niet uitgebeeld als een Heerser, maar als een smekende 'Orantefiguur', ja bijna als een groot kind. De overeenkomst in houding met het kleine figuurtje aan de voet van de berg op de tweede miniatuur is opvallend. Treffender de kon Hildegardis haar mystieke ervaring, dat God zich het liefst in de kleine arme medemens aan ons openbaart, niet uitbeelden. Deze voorstelling wijkt volledig af van het byzantijns koningsbeeld, dat eeuwenlang in het christendom het traditionele beeld van God en de Godmens heeft beheerst. Een beeld trouwens waarvan Hildegardis zich ook niet helemaal heeft kunnen losmaken, zoals uit andere miniaturen wel blijkt.
Maar hier heeft zij haar diepste mystieke ervaring gestalte willen geven, hoe God nl. het meest tegenwoordig is in het kind en in de arme en hulpbehoevende evenmens. Ieder die enigszins thuis is in de christelijke iconografie zal opmerken, dat deze triniteitsvoorstelling uniek is in de kunstgeschiedenis, hetgeen wijst op een zeer persoonlijke mystieke ervaring.
Naast het feit dat de tweede Persoon van de H. Drievuldigheid is voorgesteld als een kleine mensengestalte, valt ons op, dat Hij helemaal in het blauw is weergegeven.
Zoeken we naar de reden hiervan, dan komen drie vragen op ons af:
a) Is deze kleur een uitdrukking van een bepaalde emotie of van een bepaald gevoel bij Hildegardis?
b) Is hier sprake van een uitdrukking van een heraldische betekenis van blauw ?
c) Is het de uitdrukking van een symbolische zingeving? Zo ja, dan komt de vraag naar voren: waarvan is blauw het symbool?
Het vraagt een uitvoerige studie om na te gaan of er betrekkingen bestaan tussen deze drie vragen en hoogst waarschijnlijk sluiten zij elkaar niet uit. Omdat onze beschrijving van de miniaturen meer artistiek dan wetenschappelijk genoemd mag worden, gaan we niet dieper op deze kwestie in. Ik geef hier slechts enkele notities die misschien kunnen helpen een antwoord te vinden op de vraag: Waarom ziet Hildegardis de tweede Persoon van de H. Drievuldigheid in de kleur blauw? Uit de kleurensymboliek van de byzantijnse iconen is bekend, dat rood verwijst naar de Godheid en blauw naar de Mensheid van de tweede Persoon der Drieëenheid. Dit impliceert dat rood als machthebbend en blauw als uiting van ondergeschikt-ziin wordt aangevoeld. Ieder weet dat uit eigen ervaring: rood is agressief, geel veel minder en blauw is eigenlijk de stille zachtmoedige kleur. Rood doet denken aan vuur en hitte, blauw aan heldere hemel en koel water.
Blauw geeft met haar aanverwante kleur groen een gevoel van veiligheid en is een aanduiding van bestaanszekerheid. Denken we maar aan het vegetatieve leven dat ons tot voedsel dient. Zo kan men begrijpen, waarom Hildegardis de gevoelens van bestaanszekerheid en barmhartigheid, die zij gewaar werd bij de mystieke openbaring van het diepste wezen van de goddelijke Drieëenheid, niet beter tot uitdrukking wist te brengen dan met de kleur blauw en wel in haar zuiverste en edelste vormgeving van een stralende saffier. Saffier is tevens de naam waarmede de kleur blauw in de Bijbel aangeduid wordt. We kunnen nog even doormediterend over deze kleur. Onwillekeurig denken we aan water, zowel de waterdamp die voor ons het blauw van de stralende hemel teweegbrengt, als het water dat op aarde het blauw van de hemel weerspiegelt. En het is slechts een kleine stap bij water te denken aan moederschap, zowel door het feit van ons lichamelijk leven dat zich ontwikkelt in water van de moederschoot als dat van ons geestelijk leven dat ontspruit aan het water van het doopsel. Ook Hildegardis heeft bij het blauw in het centrum van de Drieëenheid aan moederschap gedacht. We lezen in de oorspronkelijke tekst van dit visioen deze opvallende woorden: "Nam per ipsum fontem vitae materna dilectio amplexionis Dei venit" (in de kritische tekst materna en niet als in Migne paterna).
Hildegardis ziet de edelste vorm van de goddelijke liefde als een omhelzing van moederliefde. Een visie op het innerlijke leven van God zoals die in de westerse theologie zelden uitgesproken is, maar die in de oosterse theologie meer ter sprake komt. En mogen we misschien zelfs verder gaan door te veronderstellen hier een oergegeven te vinden, waardoor een brug geslagen zou kunnen worden naar de boeddhistische godservaring, waarin meer dan bij ons gesproken wordt over de moederrol van God?
Het is mogelijk, dat Hildegardis dit vrouwelijk aspect in Gods wezen, zoals zij dit in haar mystiek visioen ervaren heeft, ook heeft willen uitdrukken door de tweede Persoon hier zonder baard uit te beelden. In de andere miniaturen stelt zij zowel God de Vader als de Zoon steeds met een baard voor, zoals de traditie sinds Byzantium dit had vastgelegd. Ieder is vrij om dit in twijfel te trekken. De bedoeling is slechts te wijzen op het feit, dat de visioenen en de miniaturen van Hildegardis alleen te begrijpen zijn, wanneer men ze ziet in het vrouwelijk denkpatroon. De volgende miniatuur in deze serie toont dit ook duidelijk aan.

terug naar de Inhoud

Twaalfde miniatuur: derde visioen van het tweede boek
De volgende vijf miniaturen handelen over de sacramenten van de Kerk, n.l. Doopsel, Vormsel, Priesterschap, en Eucharistie. Hildegardis besteedt een bijzondere aandacht aan het H. Doopsel en het H. Priesterschap, en dit laatste speciaal in verband met de maagdelijkheid in de Kerk.
De twaalfde miniatuur nu toont ons het visioen van het H. Doopsel als openbaring van de schoot der Kerk; immers het Doopsel is het sacrament van de wedergeboorte tot het goddelijk leven. De volgorde waarin men de vier voorstellingen moet lezen is in de vorm van een

2    1
  S
4    3

Rechts boven zien we de Kerk als koningin met gouden kroon en gulden gewaad, zelfs haar gezicht en handen zijn van goud. Uit de tekst leren we, dat deze gulden schittering wijst op het goddelijk licht dat haar als een gewaad omkleedt. Met haar handen omvat zij het altaar waarboven de Christus met een boek in de hand als Majesteit troont. Men ziet aan de voorkant van het altaar de rechterhand en opzij van het altaar nog net de toppen van de vingers van de linkerhand: zij omhelst werkelijk het altaar als een geliefde haar bruidegom. Het is een huwelijksgebaar waardoor de vereniging van de Godmens met de Kerk tot stand komt. Het gevolg van deze eenwording toont de volgende voorstelling (nr. 2) die een zwangere Kerk laat zien. In heilig enthousiasme heft zij haar rechterarm omhoog; op de banderol die zij in de hand houdt, staat: Me oportet concipere et parere (ik moet ontvangen en baren). De oervrouwelijke vreugde over deze zwangerschap brengt Hildegardis in beeld door engelen te laten toesnellen met muziekinstrumenten, die symfonieën van vreugde doen klinken. En tegelijk dragen de engelen trappen en stoelen aan, bestemd voor de gelovigen die gebaard zullen worden. Want, zegt de tekst, engelen staan gereed om het nieuwe geslacht te helpen bij het bestijgen van de treden van het geloof en het de rustpunten te verschaffen voor de beschouwing. De derde voorstelling geeft op een heel oorspronkelijke wijze het proces weer van de geboorte tot het geestelijk leven. De geloofsleerlingen haasten zich als donkere hardlopers in de wedren om door de brede mazen van het net dat de schoot van de Kerk bedekt, naar binnen te dringen. Men ziet daar van hen alleen nog de hoofden zoals bij vissen die in een net gevangen zijn. Het opmerkelijke hier is dat de Kerk haar kinderen baart uit haar mond, omdat de door de mond hardop uitgesproken trinitarische doopformule, de mensenkinderen geboren doet worden tot het bovennatuurlijke leven. Daarom strekken de pasgeborenen nu stralend van goudkleur, hun handen uit naar het symbool van de H. Drievuldigheid, zoals we dat reeds kennen van de vorige twee miniaturen, n.l. drie elkaar omgevende cirkels, de buitenste van zilver, dan één van goud en de middelste van een blauwe kleur met een wit centrum. Vóórdat de geloofsleerlingen geboren werden, hadden ze een donkerbruine kleur die we in de andere miniaturen alleen voor de helbewoners gebruikt zien. Bij de wedergeboorte hebben de neofieten die donkere huid afgeworpen, zoals een slang die vervelt. En nu schitteren zij van het hemels goud van de H. Geest. In het vierde en laatste tafereel richt Christus deze vermaning tot de nieuwgedoopten: Aanzie de twee wegen; de ene leidt naar het oosten, waar de laatste openbaring zal plaats vinden en de andere voert naar het noorden, waar de vorst van het kwade, hier voorgesteld door rode vlammen, zetelt. Deze leer van de twee wegen in verband met het doopsel gaat terug tot de eerste tijden van het christendom.
Deze bijna kinderlijke uitbeelding van het mysterie van het doopsel toont een zekere overeenkomst met de hedendaagse stripverhalen. Misschien hebben deze voorstellingen waarde voor het hedendaagse godsdienstonderricht voor kinderen.

terug naar de Inhoud

Dertiende miniatuur: vierde visioen van het tweede boek

Het Heilig Vormsel
Deze voorstelling heeft eigenlijk maar weinig uitleg nodig. Het Vormsel is de voltooiing van het Doopsel en dit sacrament verleent de gelovige de genade van sterkte door de gave van de H. Geest. We zien de Kerk terug maar groter dan in het visioen van het Doopsel. Wel weer dezelfde overvloed van goud over heel haar gestalte, dezelfde kroon op haar hoofd, dezelfde haarvlechten, dezelfde grote ogen, dezelfde kleding met lange mouwen, en dezelfde opstelling die niets laat zien beneden de heupen, omdat de Kerk pas voltooid zal zijn op het einde der tijden bij de wederkomst des Heren.
Haar handen zijn opgeheven in een biddend gebaar en zij leunt met de rug tegen een toren die we boven haar uit zien oprijzen. Deze toren verleent haar die sterkte, haar op het Pinksterfeest door de H. Geest geschonken. De miniaturist laat uit drie met edelstenen omlijste ramen in de top van de toren gouden vlammen te voorschijn komen, om aan te duiden hoe royaal de H. Geest zich gemanifesteerd heeft door zijn gaven en door de prediking van de apostelen. Al deze effecten van Pinksteren openbaren zich in iedere christen die het sacrament van het H. Vormsel heeft ontvangen. Daarom worden in dit visioen de gelovigen die gevormd zijn, beschreven als warmte-uitstralend en glanzend van goud, want door de zalving met het H. Chrisma is in hen het licht van het Doopsel nog helderder geworden. Nu zou het zo moeten zijn, dat allen die deze twee sacramenten ontvangen hebben, zich gelijkelijk deze glans waarmede zij bekleed zijn, waardig tonen. De tekst van het visioen leert ons, hoe van de gevormden sommige - en dat zijn vooral de religieuzen maar ook vele gewone gelovigen - hun blik richten op de zuiver stralende klaarheid. Tussen de gelovigen echter bevinden zich zowel dappere als zwakke, sukkelende en lauwe zielen. Anderen wenden zich naar troebel roodachtig licht; dat zijn de wereldlingen, de liefhebbers van aardse geneugten. Toch zijn er verschillenden onder hen die dapper zijn in geloof en met de aardse zaken hemelse schatten weten te kopen. Doch niet allen volgen dit goede voorbeeld en wagen het zelfs hun Moeder de Kerk op haar hoofd te slaan.
Dit alles heeft de miniaturist met enkele karakteristieke houdingen aangegeven en het verschil van die karakters door kleuren aangeduid. De volmaakte gelovigen zijn steeds met drieën uitgebeeld. De onvolmaakten met tweeën van wie er twee de Kerk op haar hoofd slaan. De maker van deze miniatuur gaat eigenlijk nog verder dan Hildegardis in haar tekst aangeeft en laat een onverlaat spuwen op de gulden linkermouw van de Kerk.
Welke betekenis het vlakje zilver, aangebracht rechts van de Kerk boven drie rode figuurtjes heeft, is niet duidelijk. Het zijn dezelfde figuurtjes die op de borst van de Kerk staan. Wellicht is hier gezinspeeld op de martelaren die in groot geloof de sterkte hebben opgebracht hun leven te geven. We zagen reeds eerder, dat zilver dikwijls verwijst naar het geloof.

terug naar de Inhoud

Veertiende miniatuur: vijfde visioen van het tweede boek

Priesterschap en Maagdelijkheid.
Met de elfde miniatuur, die van de H. Drievuldigheid, hoort deze, welke het vijfde visioen van het tweede boek illustreert tot de belangrijkste om de spiritualiteit van Hildegardis te begrijpen. Uit het voorwoord weten we, dat de profetes zich vooral geroepen voelde, de openbaring van de hemel te verkondigen, omdat de priesters van haar tijd in hun taak schromelijk tekort schoten. Daarom wil Hildegardis in dit visioen het ideaal van het priesterschap schetsen, en dit in nauw verband brengen met de roeping tot maagdelijkheid. Deze prediking en strijd voor het celibaat in de Kerk, ingezet door Paus Gregorius VII, vormt één der basisgegevens van het hele boek Scivias. Hildegardis weidt uitvoerig uit over alle aspecten en bijzonderheden, welke zij ziet in het grootse beeld van de Kerk en de uitleg bevat liefst 69 kapittels. Maar onze miniaturist, onmachtig die veelheid in beeld te brengen, heeft zijn toevlucht gezocht in de grootst mogelijke soberheid. Van de gedetailleerd beschreven versieringen van de maagden vinden we niets in onze miniatuur. Daar de tekst vaag is gebleven over de vormgeving van de Kerk en haar kleding (omdat Hildegardis verblind is geweest door de grootsheid van het mysterie), heeft de kunstenaar de figuur van de Kerk wel met schitterend goud versierd, maar verder geen enkel detail aangegeven. Men ziet slechts de omtrekken van de afhangende mouwen, de handen zelfs zonder vingers. En vanaf het middel tot de knieën (ook hier is het benedendeel van het lichaam niet afgebeeld) heeft de miniaturist niet alleen alle gegevens vereenvoudigd maar deze in de vorm van een schets gelaten. Men onderscheidt hier geen enkele begrijpelijke vorm meer, doch slechts verzilverde vlekken of wolken. Deze wolken symboliseren de lekenstand en geven Hildegardis de gelegenheid in haar uitleg uitvoerig in te gaan op het sacrament van het Huwelijk. Duidelijk speelt het mysterie van het huwelijk zich voor haar af in de geest van geloof dat door de miniaturist, zoals we reeds in de vorige afbeeldingen gezien hebben, met zilver wordt aangeduid.
Naast de zilverkleurige rok zien we twee banen die tussen de mouwen en het lichaam vanaf de oksels tot beneden toe lopen. Deze zijn onbeschilderd, zodat hier de kleur van het perkament meespeelt. Dit versterkt in hoge mate de eerste indruk van onvoltooidheid die vooral in de benedenhelft van deze miniatuur op ons afkomt. Waarschijnlijk is hier sprake van een opzettelijke onafgewerktheid die ten doel heeft het heilloze van het ongeloof duidelijk te maken. Volgens de tekst rijst een diepe duisternis van beneden af tegen de Kerk omhoog: het ongeloof, dat strijd voert tegen de maagdelijkheid. Dit ongeloof valt bij Hildegardis samen met het kwaad van de duivel. Men zou verwachten, dat dit kwaad simpelweg met zwart aangegeven zou worden, maar de miniaturist gaat in de geest van Hildegardis nog een stap verder. Voor haar is het kwaad de grote onwerkelijkheid, de absolute ontkenning tegenover het geloof. Daarom is het kwaad hier aangegeven door de afwezigheid van iedere kleur. Een wel heel emotionele benadering en uitdrukkingswijze van het mysterie van de ongerechtigheid, van het kwaad en het ongeloof. Deze afschuw voor het ongeloof kwam voort uit haar grote liefde voor de maagdelijkheid en de belangrijkheid hiervan voor het leven van de Kerk. Om deze reden ontdekken we dan ook in deze miniatuur een grote tegenstelling tussen de vage tekening van de hoofdfiguur en de kleurrijke uitbeelding van het kleine groepje in het hart van de Kerk. Hier zijn de gezichten fijn getekend en de plooien van de kleding soepel uitgewerkt en ook de houdingen zijn zeer expressief.
Het kleine meisje stelt de maagdelijkheid voor en zij schijnt met haar gespreide haren, de ten hemel geslagen ogen en als in extase geheven armen een vaart naar het bovennatuurlijke uit te drukken. Het is dat enthousiasme dat aan de zielen die getroffen zijn door de genade, de inspiratie geeft om triomfantelijk alle aardse vreugden los te laten. De maagdelijkheid staat daar geflankeerd door een stoet van zielen, vooraan godgewijde maagden met sluiers en achter haar bisschoppen met mijters. De maagden hebben loshangend haar, kronen op het hoofd en in haar handen dragen ze gouden vruchten. De bisschoppen dringen achter haar op en zijn in wijde kazuifels gekleed. Allen, zowel de bisschoppen als de maagden houden handen en blikken gericht naar de maagdelijkheid. Zo drukt de maagdelijkheid duidelijk hun gemeenschappelijk verlangen naar het eeuwig leven uit.
Leven, vreugde en licht, daar gaat het allemaal om in deze magnifieke en zachte voorstelling van het Priesterschap en de Maagdelijkheid. Dit is ook de betekenis van de gouden vlammen die ontsnappen aan het hart van de Kerk, van haar wijd uitgestrekte handen, van haar ogen zo groot en helder en van haar gezicht waaruit de heldere wetenschap van haar wezen straalt. Is het niet een weerschijn van de niet te schokken sereniteit van God zelf, welke zich weerkaatst op deze kalme uitdrukking? De maagdelijkheid maakt dezelfde gebaren als de Kerk, zij vormt zich geheel naar haar en zij mag delen in de zaligmakende standvastigheid van haar Moeder de Kerk.
Als we deze miniatuur van het Priesterschap vergelijken met die van de Synagoge (miniatuur 8) - eigenlijk zijn zij elkaars tegenhangers -, dan kunnen we bevroeden, tot welk een kracht van uitdrukking een eenvoudig kunstenaar die zich volledig ingeleefd heeft in de geesteswereld van Hildegardis, zich kan opwerken.
Deze enthousiaste beschrijving van de bijna abstracte voorstelling van de Kerk is ontleend aan Dom Baillet, die dit reeds bijna zeventig jaar geleden in zijn boek over de miniaturen van Scivias geschreven heeft. Bedenken we wel, dat hij dit schreef in de jaren dat het academisme nog hoogtij vierde. Hieruit blijkt, dat deze Dom Baillet, die helaas reeds in 1913 is overleden, zijn tij dgenoten ver vooruit was, zowel in het begrijpen van de mystieke betekenis van de visioenen van Hildegardis als van de artistieke waarde van deze miniaturen.

terug naar de Inhoud

Vijftiende miniatuur: zesde visioen van het tweede boek
De vijftiende miniatuur beeldt het visioen van Hildegardis uit over het H. Sacrament des Altaars, in het bijzonder over het H. Misoffer. De voorstelling is heel traditioneel en gemakkelijk te volgen. Uit de wonde in de zijde van Christus aan het kruis vloeit het bloed in een kelk die de Kerk (geheel in goud, zoals in de vorige miniaturen) omhoog houdt. Rechts bovenaan vertoont zich een zegenende hand, een duidelijk symbool van de hemelse Vader, die een banderol vasthoudt waarop geschreven staat: Mijn Zoon, deze zij uw bruid tot herstel van Mijn volk waarvan zij de Moeder zal zijn en dat herboren zal worden door Geest en water.
Waarom in deze voorstelling het kruishout in zilver is uitgebeeld, verklaart de tekst van de uitleg, die aldus luidt: "Toen Christus Jezus, de ware Zoon van God, aan het kruishout hing, werd Hem in de verborgenheid van de hemelse geheimenissen de Kerk Hem ten huwelijk gegeven en ontving zij als bruidsschat Zijn heilig Bloed". Het mysterie van het huwelijk van de tweede Persoon van de H. Drievuldigheid met de verloste mensheid, dat is de Kerk, speelt zich geheel af in de eeuwige gedachte van God de Vader en daarom hangt Christus hier aan een zilveren kruis. Want zoals we reeds zagen op vorige miniaturen, het zilver wijst op het goddelijk licht van de Vader. Hierom ook zien we op deze voorstelling de Kerk in haar gehele gestalte. Voor God vormen verleden, heden en toekomst één ogenblik, maar voor ons, gelovigen, die leven in de tijd, vertoont zich de Kerk nog niet volledig, zoals de onderste helft van deze miniatuur laat zien. De Kerk hernieuwt het mysterie van haar huwelijk met Christus iedere dag, als zij op het altaar de bruidsschat van het H. Bloed aanbiedt. Wanneer zij dat doet en de kelk en het brood op het altaar geplaatst heeft en gezegd heeft: "Dit is het sacrament van het geloof" dan heft zij de handen op en zegt namens het hele volk "Daarom gedenken wij Heer, het lijden en de dood van Jezus Christus Uw Zoon, dat Hij verrezen is en opgestegen ten hemel". Dit alles is in deze miniatuur prachtig weergegeven. Links zien we in medaillons de grote mysteries van Christus' aardse leven n.l. Zijn geboorte en begrafenis, rechts in medaillons die van Zijn hemelse leven, het opstaan uit het graf en daarboven de hemelvaart. Vier meesterwerkjes van miniatuurkunst vol symboliek. Zo is het graf waarin Christuslichaam gelegd wordt en dat waaruit Hij opstaat, gevormd van groene brokstukken, en groen komen we steeds tegen als het over de aarde gaat.
Ook de scheiding tussen het tafereel in de hemel in de bovenste helft van de miniatuur en het misoffer op aarde in de onderste helft wordt door een groenkleurige band gevormd, maar deze groene kleur correspondeert met de onderste en bovenste dwarsbalk van de omlijsting, terwijl de staande balken blauw zijn. Als men de lijsten van al de miniaturen nakijkt, komt men tot de conclusie, dat de kleuren daarvan uit zuiver decoratief oogpunt gekozen zijn. We moeten niet symbolischer willen zijn dan men in de XIIde eeuw was.

terug naar de Inhoud

Zestiende miniatuur: zesde visioen van het tweede boek
Op deze, de zestiende miniatuur wordt ons het vervolg van de H. Mis getoond en wel de H. Communie van de gelovigen. Voor hen, die als katholieken de kerkelijke gewaden van vóór het tweede Vaticaanse Concilie kennen, is het interessant te zien, hoe reeds in de XIIde eeuw de albe, stola, manipel en kazuifel gedragen werden. De kelk en hostie zijn nog net te zien onder het opgeslagen kelkkleedje. Bij goed toezien kan men in het missaal zelfs nog de beginwoorden van de oude canon ontcijferen "Te igitur clementissime Pater". Vanwege de Sanctus zang na de prefatie zijn hier ook de engelen afgebeeld.
De benedenhelft van deze miniatuur toont ons de verschillende groepen van de gelovigen die ter communie gaan; de verschillen van gunstige en ongunstige instelling en het daaruit voortvloeiend effect op de zielen is in kleuren uitgebeeld. De bovenste rij mensenfiguren wordt gevormd door zielen in staat van genade. Het is een groep van dertien personen van wie er vier monialen zijn. Eén van die monialen is samen met nog vier andere gelovigen volledig in goud weergegeven: zeker die zielen die de hoogste trappen van het geestelijk leven bereikt hebben. Drie van de acht anderen in deze rij dragen rode klederen: het beeld van het martelaarschap. De vijf overigen dragen blauwe gewaden met witte sterretjes. Dit blauw met witte sterren zijn we in deze serie van de sacramenten voortdurend tegengekomen als achtergrond bij het doopsel, vormsel en de H. Eucharistie. Waarschijnlijk hebben we hier een symbool van het bovennatuurlijk leven van de gelovigen, die in navolging van Christus barmhartig zijn voor anderen. Het komt in de 35 miniaturen veertien maal voor (miniatuur 2, 3, 4, 5, 10, 12, 13, 15, en 16, 17, 19, 25, 34, 35). De witte puntjes zijn zeker bedoeld als decoratie en om de kleur blauw in haar bescheidenheid iets naar voren te halen. Maar het blauw als zodanig verwijst naar het mensgeworden Woord vooral in zijn openbaring als de zachtmoedige.
Dan zien we vier groepen van communicanten, links twee van zes personen en rechts van vijf. Deze laatsten zijn in heel sombere kleuren weergegeven, omdat zij het in hun zondige staat toch waagden te communiceren en zich zo in nog groter duisternis hulden. Bij de vijf ondersten ontdekken we bloedvlekken op hun donkere kleren waarmede de bloeddorstigheid van sommigen wordt weergegeven. De middelste groep links bestaat uit gelovigen met hier en daar bloedkleurige vlekken op hun kleren. Zij dragen niet het rood van de martelaren, maar dat van door zweren ontstoken lichamen. Hier zijn niet de kwaadwilligen aangeduid, maar de zwakke en zieke zielen, die kleingelovig zijn en dikwijls door hun hartstochten meegesleurd worden. Als zij desondanks in geloof ter communie gaan, kan de genade ondanks alles in hun zielen zegevieren. Zo zien we links onderaan, hoe deze zes donkerrode kleingelovigen toch nog veranderen in gelukzaligen zoals die van de bovenste rij. Ook zij worden overstraald door de goddelijke genade en verwerven de blauwe kleren van bovennatuurlijk leven, en kunnen zelfs de rode kleren van het martelaarschap verdienen.

terug naar de Inhoud

Zeventiende miniatuur: zevende visioen van het tweede boek
Deze en de volgende miniatuur laten ons het tegenspel zien dat de duivel God levert. De beschouwing van de Wegen des Heren zou niet volledig zijn, als we naast de genade van de sacramenten, de realiteit van de duivelse bekoring niet onder ogen zouden zien. Op de miniatuur zien we hoe onder de zaligen in de hemel en onder de gelovigen die op aarde nog in het geloofslicht leven (hier weer door zilver aangeduid), een afschuwelijk monster ligt, dat de satan voorstelt. De kunstenaar heeft in deze compositie een knappe gradatie van kleurenlicht toegepast. Onderaan het sombere monster met de veelvuldige kleuren van blauwachtig zwart en bruin afgewisseld met felle tonen als b.v. de rode strepen die aan het lichaam van het ondier ontsnappen. Deze rode vlammen reiken naar het zilver licht en de gulden glans zonder evenwel iets te schaden, waardoor heel knap de onmacht van het monster wordt aangegeven. Dit monster is eigenlijk met een zeker leedvermaak uitgebeeld door een tegenstelling van felle kleuren. Het grote reptiel, een schepsel waarvoor ieder een natuurlijke afkeer heeft, is hier op de rug liggend voorgesteld vol stekelige haren, zweren en uitslag. Vijf strepen lopen over de volle lengte van de buik: een groene, zwarte, gele, witte en als laatste een rode streep. (Deze vijf kleuren zijn niet aangebracht in de volgorde, welke Hildegardis in de tekst geeft; daar staat groen-wit-rood- geel en zwart.) Ze vormen als het ware vijf aderen vol venijn. Het oog is vol gelopen met bloed. De muil en de neusgaten zijn die van een roofdier, de voorpoten zijn afschrikwekkende bruine klauwen en de achterpoten lijken op die van een draak. De staart is even lang als breed, en aan het eind ontsnapt vuiligheid als kikkerdril. Uit de borsten komen donkerzwarte wolken en uit de bek vlijmscherpe pijlen. Onder in de lijst van de miniatuur is de blauwe rand van een put voorgesteld, waaraan een zware ketting is vastgemaakt die de hals en de vier poten nauw samenbindt. Dit alles leert ons, dat de Menswording van Christus de duivel reeds overwonnen en geboeid heeft.

terug naar de Inhoud

Achttiende miniatuur: zevende visioen van het tweede boek
Deze miniatuur toont hoe niet alle mensen voldoende onthecht zijn aan aardse dingen om altijd te kunnen ontsnappen aan de gevaarlijke aanvallen van de duivel. Onderaan zien we een markttafereel. De verleider in de gedaante van twee kooplieden getooid met punthoeden, waaraan in de XIIde eeuw de joden herkenbaar waren, stalt luxe klederen uit, waaraan sommige gelovigen wel kans zien voorbij te lopen, maar anderen voelen zich gedwongen er bij stil te blijven staan. Waar deze bekoring toe kan voeren, zien we in de bovenste helft van de miniatuur. De verleidingen en de bekoringen zijn evenzovele glijbanen waarlangs de zielen, als ze niet voorzichtig zijn en hun gezicht niet afwenden van de duivelse aanlokkelijkheden, in het hellevuur terecht kunnen komen. Het is allemaal wel zo kinderlijk voorgesteld, dat men onwillekeurig aan een afbeelding van een kermistent denkt, waar men langs een glijbaan in de muil van een monster binnenschuift. Dat er in de onderste vlammen twaalf figuurtjes voorkomen, heeft zeker geen directe betekenis maar kan de symbolische aanduiding van een grote groep zijn. Decoratief is het goed gevonden om in het midden een groengekleurd figuurtje langs een groene baan naar beneden te laten glij den. Om in al die verschillende kleuren van mensen een bepaalde betekenis te zoeken, gaat waarschijnlijk te ver. De witte rand van de drakebek vormt een compositorisch evenwicht met de paar witte figuren aan de andere kant. Alles te samen ontegenzeggelijk een suggestieve voorstelling.
Dom Baillet heeft bij deze laatste twee miniaturen de opmerking gemaakt, dat het monster van het manuscript van Wiesbaden met minder humor is geschilderd dan de Ierse leviathans. Het is mogelijk maar het is er niet minder fantasierijk om, en ieder onderdeel is neergezet met sterke vormen en kleuren om de rijkdom en diepte van de geestelijke ideeën van Hildegardis voor ons zichtbaar te maken. Met deze achttien miniaturen zijn we aan het einde van het tweede deel van Scivias gekomen en tevens op de helft van de serie miniaturen.


terug naar het literatuuroverzicht






^