De Kabbalah - een esoterisch joodse wereldbeschouwing


Bron: Jodendom Online, 1998, van de Redactie
Copyright © 1998 Jodendom Online
Hoofdstuk 5 (van 9): De Ejn-Sof en de Sefiroth
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste uitgangpunten van de Kabbalah behandeld.

Inhoud

A. Leerstelling van de Ejn Sof
B. Leerstelling van de Sefiroth
C. Adam Kadmon - de Hemelse of eerste mens
D. - Andere onderwerpen
Literatuur

Inzicht in deze leerstellingen is noodzakelijk om het Kabbalisme te begrijpen. Als de Ejn Sof wordt begrepen, begrijpt men de betekenis van het g'ddelijke Zijn. Wanneer het doel en de plaats van de Sefiroth wordt begrepen, begrijpt men het Zijn in zijn algemene betekenis voor heel de schepping.
Zonder het inzicht in deze symboliek kan niets worden uitgelegd.
De wereld van de Ejn Sof en van de Sefiroth kunnen alleen in symbolen worden beschreven. In de kabbalistiek wordt een eigen methodiek gebruikt, waarin deze symbolen voor de menselijke geest begrijpelijk zijn. Door de visionaire gaven, dromen, meditaties en intuïties van de kabbalisten, kon men deze methodiek en haar symboliek ontwerpen.

A - De Ejn Sof
[Ein Sof, Ain Sof, En Sof, Ên Sôf]

Ejn Sof betekent: oneindig, grenzeloos; Ejn: zonder (geen), Sof: einde [m.a.w. tijdloos en eindeloos: de eeuwige oneindigheid: de goddelijke algeest]. De G'd die alle begrip te boven gaat. In deze G'd bestaan alle tegendelen, zonder zichtbare verschillen. Dát is de tegenstelling: de eenheid waarbinnen tegendelen onmogelijk en niet herkenbaar zijn: een eenheid, meer dan één eenheid.
Deze Ejn Sof maakt volgens de kabbalisten geen deel uit van het menselijke leven. De mens kan zich daardoor ook geen enkele voorstelling van God maken. Volgens de kabbalisten kan de mens er zelfs niet over spreken.
De 'Sefer-ha-Zohar' zegt: "... en van het hoofd van Ejn Sof ging, als een verzegeld geheim, een wazig sprankje stof uit, een middelpunt van een cirkel, wit noch zwart, rood noch groen. Het had geen kleur ..."
In de Kabbalah is de Ejn Sof een Niets. Het is een Niets, van het Hebreeuwse woord Ayin: Ayin-Soph. Men heeft geprobeerd de Ejn Sof te definiëren door te omschrijven wat het niets is. Een negatieve omschrijving in de hoop op deze wijze een goede omschrijving te maken: "... de oorzaak van alle dingen is niet de Ziel of het intellect; Hij heeft geen voorstelling, menig of rede. Geen intelligentie, noch is Hij rede. Hij bestaat niet in woord of gedachte. Hij is geen getal, geen aantal of ordening, geen afbeelding of abstractie. Hij staat niet, beweegt niet, rust niet. Hij is niet dé essentie, de eeuwigheid of eindigheid in de tijd. Hij kent geen geestelijk contact. Hij is wetenschap noch waarheid. Hij is niet verheven, niet wijs, zelfs geen geest zoals door de mens gerekend wordt ..." (Dionysius, 'Theologia Mystica').
Deze definitie komt uit de opvattingen van andere commentaren. De opvatting van Niets of Niet-iets. Maar deze omschrijving omvat de werkelijkheid niet, het ligt veel verder. Niets of Niet-iets is voor de menselijke geest nog te bevatten. Door grondige studie (zoals Yoga) en meditatie kan de menselijke geest zich in het doorgronden van dit Niets of Niet-iets oefenen en zo tot inzicht komen.

De Ejn Sof bestaat nog vóór de Schepper-G'd. De Ejn Sof is niet te plaatsen in ruimte of tijd. Volgens de kabbalisten is het een feit dat Ejn Sof niet de oorzaak van de wereld is, daar Het zelfs boven de aanleiding tot een dergelijke oorzaak staat. De kabbalisten omzeilen de moeilijkheden rond de omschrijving van het onuitdrukbare door ervan uit te gaan, dat het 'niets' (het Ain of Ayin, hetgeen in feite 'G'd' betekent) uit dezelfde letters is opgebouwd als het persoonlijk voornaamwoord 'Ani', dat 'Ik' betekent.
Het is niet mogelijk over de Ejn Sof te schrijven zonder in onmogelijke retoriek te geraken, omdat geen taal bij machte is deze Ejn Sof te beschrijven. De Kabbalah zegt: "... laat het zo genoemd worden, omdat het niet kan worden gekend. Het kennen is onmogelijk. Wat in dit beginsel van het Iets ligt besloten, kan niet worden begrepen, want immer daalt het af naar het vlak van menselijke onwetendheid, daar het zelfs de Wijsheid-Zelf te boven gaat ..."
Het is hét niets, maar tegelijkertijd is deze Ejn Sof het fluïdum (de vloeistof, de geestelijke uitstraling), waarin het gehele universum - én de Sefiroth als de uitstraling van de ongebonden overvloed van deze Sefiroth - wortelt. De Sefiroth zijn hét resultaat van dé uitstraling van de Ejn Sof.
Sommige kabbalisten stellen hieromtrent dat men de Ejn Sof in elke Sefirah kan terugvinden. Maar zelfs dan nog is en blijft Hij onkenbaar en een niet te benaderen werkelijkheid.

Dus: de werking van Ejn Sof, de beweging in Zichzelf, is herkenbaar in de Sefiroth. D.w.z. de werking die waarneembaar is in het resultaat van deze beweging, de onderlinge verhoudingen tussen de 10 Sefiroth, het tienvoudige krachtveld dat de Ejn Sof belichaamt (als er van een lichaam gesproken zou kunnen worden). Voor de kabbalisten is het bijzonder belangrijk te begrijpen, dat Ejn Sof in de kabbalistische zin boven de Schepper-G'd van de Tenach, het Oude Testament staat. De enige activiteit van de Ejn Sof, is uitstraling (herkenbaar in de Sefiroth). Een bundel licht, niets meer.
In het boek 'Sefer-ha-Zohar' staat geschreven: "... toen de Allerhoogste Zich openbaarde, bracht Hij eerst één enkelpunt voort, dat werd omgezet in een gedachte. In deze gedachte werkte Hij verschillende ontwerpen uit en schreef er ontelbare tekens in. Verder graveerde Hij in de Heilige mystieke lamp (het oerlicht uit Hem-Zelf) een allerheiligst ontwerp; een wonderbaarlijk bouwwerk, dat uit het middelpunt van de gedachte oprees ..."

Volgens de kabbalist Isaac Luria (1534–1572) trok het oneindige wezen, de Ejn Sof, zich in zichzelf terug en vormde hij in de vrijgekomen ruimte die hierdoor ontstond - en die Hijzelf was - de wereld: het Universum. Als de Ejn Sof zich niet tot een oneindig kleine 'monade' (een wiskundige, filosofische eenheid: een punt, een ondeelbaar bestanddeel) van zuivere energie had teruggetrokken, dan zou er geen ruimte zijn geweest en zouden de gebeurtenissen waarvan Genesis verhaalt, niet hebben kunnen plaatsvinden. Na het samentrekken ontstond het universum. Op dat ogenblik komt uit de Ejn Sof de lichtstraal voort, naar de openliggende ruimte, het eerste lichtpuntje waaruit de Sefiroth zouden voortkomen.
Om de schepping mogelijk te maken, moest eerst de samentrekking van alle energie, plaatsvinden. Daarna diende de samengebalde energie zich weer uit te zetten (uitzetting; uitbreiding over een grotere ruimte, met betrekking tot gassen en tot het streven naar vergroting van grondgebied of van afzet) d.m.v. het uitzenden van de verzamelde energie in geconcentreerde vorm, zoals een laserstraal. De energie wordt na de samentrekking weer losgelaten. Dit loslaten geschiedt volgens vastgestelde schema's, die paden worden genoemd. JHVH Zaboath (de Enige G'd, de Vader, de Oneindige) graveerde Zijn Naam in het boek 'De 32 paden van Wijsheid' d.m.v. de drie Sepharim (boeken): drie uitingsvormen: Getallen, Letters en Klanken.

Het boek 'Sefer Jetsiráh' zegt: "... in de 32 mysterieuze paden van wijsheid schreef de Heer. Hij schiep het universum middels drie uitdrukkingsvormen: Getallen, Letters en Woorden (Klanken). Tien niet te noemen, de onuitsprekelijke Sefiroth en 22 grondletters: drie moederletters: Alef, Mem, Sjien, 7 dubbele letters: B G D K P R Th en 12 enkele letters: H V Z CH T I L N S O TS Q ..."
Deze 32 paden hebben weer betrekking op de 22 letters van het Hebreeuwse alfabet en de 10 Sefiroth. Het boek 'Sefer-ha-Zohar' zegt: "... en uit het licht van die hemelse straling bracht Hij machtige Ceders voort van de Bovenwereld en plaatste Zijn wagen op 22 gegraveerde Letters, welke waren verdeeld over de 10 uitingen en daarin geschreven letters ..." Ceders zijn de zes scheppingsdaden, de 10 uitingen en letters: de cijfers van de Sefiroth.
Het is aannemelijk te denken dat deze 32 paden en deze Sefiroth zich 'buiten' de Ejn Sof bevinden, maar de Ejn Sof en zijn emanaties (zijn daden van uitvloeien), de Sefiroth, zijn niet van elkaar los te denken. De Sefiroth zijn de innerlijke psychische functies van G'd. [de 'innerlijke, psychische functies' zijn: de geestelijke vermogens] Eenmaal ontstaan, kunnen zij niet van Hem worden gescheiden. Zij zijn Hem ... Zij zijn de Ejn Sof, als de zenuwen in het menselijke lichaam op een geheel eigen wijze dit menselijke lichaam presenteren.
Iedere Sefirah heeft een morele en ethische waarde, waar later op terug wordt gekomen. Wetenschappers die trachten de oorsprong van het heelal te ontdekken, zij zoeken in feite de Ejn Sof.
[In geestkunde is de Ejn Sof de eeuwige oneindigheid van de algeest, de ongevormde oertoestand, gekenmerkt door een zee van geestelijk licht en geestelijke warmte, voortgekomen uit een geestelijke donkere koelte, die daarna - door een ompoling - in die lichtende warmte is opgegaan.]

  terug naar de Inhoud

B - De Sefiroth
In het boek 'Jewish Mysticism' kunnen wij het volgende lezen: "... Hij liet 10 lichtstralen uitgaan vanuit Zijn midden, lichten die schijnen met het licht dat in aard aan Hem is ontleend en dat overal het licht van een stralende dag verspreidt. De Heilige Oude - de meest Verborgene van de Verborgenen - is een hoog bakenvuur en we kennen Hem slechts door het licht dat onze ogen zo overvloedig verlichtte. Deze lichten zijn Zijn Heilige Naam ..." De 10 lichten zijn de Sefiroth, die zijn oorsprong vindt in de Sefer Jetsiráh. Ze worden vergeleken met bliksemstralen en de vlammen van brandende kolen: de Ejn Sof.
De kabbalisten zien de Sefiroth als abstracte eenheden, de oorzaken van iedere verandering die zich in het universum voltrekt. Het zijn samengestelde figuren met twee aspecten:
1: ze zijn mogelijkheden voor verandering en transformatie. Ze worden hier voorgesteld als 'vaten';
2: ze vertegenwoordigen het eeuwig onveranderlijke. Ze worden hier voorgesteld als 'licht'.

De manifestatie van de g'ddelijke macht van de Ejn Sof in de vorm van licht neemt verschillende kwaliteiten of kleuren aan, wanneer het wordt opgevangen in en/of passeert door elk van de Sefirah. De aard en de hoedanigheid hiervan bepaalt het specifieke vat-aspect. Elke Sefirah is hierbij voorgesteld als een vat van doorzichtig gekleurd glas, terwijl het zelf ook uit licht bestaat. De hoedanigheid van het licht van de Sefiroth verschilt van het licht van de vaten: hoewel in oorsprong aan de Ejn Sof ontleend, zijn de hoedanigheid, wat betreft de werking, verschillend.
Het verschil is het g'ddelijke licht en het natuurlijk licht. Het g'ddelijke licht spreekt van de g'ddelijkheid van G'd zoals Hij is in Zichzelf. Het natuurlijke licht spreekt van de g'ddelijkheid, welke aan Zijn schepselen wordt geopenbaard. Alleen door deze verschillende werkingen kan het onwaarneembare (de Ejn Sof) indirect worden waargenomen. De oorsprong, de opborrelende stroom, kunnen wij niet zien. Zij is er en alleen haar uitwerking is waarneembaar.
Er zijn verschillende gradaties in het waarnemen van deze zelfopenbaring van de Ejn Sof. Het waarnemen van één of van meerdere vaten of aspecten. De kabbalist streeft naar het waarnemen van alle aspecten en hun functies [vermogens]. Aan dit alles, deze doorstraling van het licht van de Ejn Sof middels de Sefiroth, ontleent de schepping haar substantie.
[In geestkunde zijn de Sefiroth de geestelijke vermogens, die door de verdichting van Gods licht en warmte rechtstreeks uit de goddelijke algeest zijn voortgekomen: de vier vermogens waarnemen, denken, voelen en willen en de beide instellingswijzen, in- en uitgekeerd].

De Sefiroth en de 'Sefer Jetsiráh'

In het boek ''Sefer Jetsiráh wordt de theorie van de Sefiroth behandeld:
JHWH grifte Zijn Naam in 32 paden. Hij schiep het universum d.m.v. drie uitingsvormen: de Getallen, de Letters en de Woorden (Klanken).
Er zijn 10 Heilige Sefiroth. De 22 Letters zijn de basis van alle dingen: 3 Moederletters, 7 dubbele Letters en 12 enkele Letters.
De Heilige Sefiroth zijn de 10 vingers aan de beide handen: 5 + 5, maar in het midden zijn zij een eenheid, met elkaar verbonden.
Er zijn 10 Sefiroth. Tien, niet negen; tien, niet elf. Als iemands handelen en pogen erop gericht zijn deze wijsheid te doorgronden, zal hij een wijs mens worden. Denk diep na, gebruik uw intelligentie en uw voorstellingsvermogen steeds wanneer ge over dit alles nadenkt, opdat hierdoor de Schepper in ere wordt hersteld.
De oorsprong van de Sefiroth heeft een begin zonder grenzen en heeft geen einde; elk van hen is een grote afstand, een put van goed en kwaad, van onmetelijke diepte en van onmetelijke hoogte: zij zijn gevormd uit eindeloze afstanden van oost naar west, van noord naar zuid, alleen beheerst door de Heer vanaf Zijn Heilige Troon.

Hun aanblik is die van een schitterende vlam die oplicht als een bliksem, onzichtbaar en niet aan ruimte gebonden. Zij flitsten naar buiten, van G'ds Troon weg; weg van de Heer, komen terug, vallen voorover in Heilige aanbidding voor Zijn Troon en Het Woord dat zij spreken is gelijk de wervelstorm.
Hun einde is hun begin. Zij zijn gelijk een stralende vlam die opvlamt van het oppervlak van een laaiend kolenvuur. JHWH is groots in Zijn Eenheid. Geen is Hem gelijk.
Wanneer ge aan 10 Sefiroth denkt, bedek dan uw hart en verzegel de begeerte van uw lippen om Hun g'ddelijkheid te verkondigen. Doet uw Geest het Juk aan. Mocht hij aan uw greep ontsnappen, strekt uw hand uit en breng hem weer onder uw leiding. Zoals is gezegd: "... en de levenden snelden voort en keerden terug, gelijk een bliksemschicht ..." Zo kwam het verbond tot stand.

Zij - de Sefiroth - openbaren de 10 getallen: In het eerste: de geest van de G'd des levens, luisterrijker dan de levende G'd: klank van de stem, de Geest en het Woord zijn van deze aard.
Het tweede: G'd vormt lucht uit de Geest en verandert deze lucht in 22 Klanken, de Letters van het alfabet, 3 van hen zijn de Moeders, 7 van hen zijn de dubbele Letters en 12 van hen zijn enkelvoudige Letters.
Het derde: de wateren werden door Hem uit deze lucht gevormd. Hij schreef Zijn bedoelingen op de gladheid van hun oppervlakten. Uit de vormloze ruimte vormde Hij de wateren, terwijl Hij het scheidde en vormde tot materie, welke die der oorsprong is.
Het vierde: en Hij vormde vuur uit dit water opdat Hij de Merkaváh (de hemelse wagen) kon scheppen. En Ophanim, Serafim en Cheroebim waren de engelen die Hem hierin bijstonden. Met de hulp van deze drie werd de plaats die Hem onderdak gaf, voltooid. Aldus staat geschreven: "... Hij, die Zijn engelen tot geesten maakte, zijn dienaren tot vlammend vuur ..."

Uit de enkelvoudige Letters werden er drie gekozen en verzegeld, opdat zij konden worden gevormd tot de Glorierijke Naam IHV (het zijn de letters Jod, Heh en Wow: JHW: evenwicht tussen het mannelijke teken Scorpio en het vrouwelijke teken Maagd, in stand gehouden door de weegschaal als universele symboliek voor deze verzegeling. M.a.w. noodzaak en vrijheid, in evenwicht gehouden door harmonie). Met deze Naam werd het universum door Hem in zes richtingen [de drie dimensies] verzegeld.
Het vijfde: naar boven opziend, de hoogte, verzegelde Hij met IHV. Het zesde: naar beneden neerziend verzegelde Hij de diepte met IVH. Het zevende: het oosten verzegelde Hij met HIV, dit deed Hij recht voor Zich uitziende. Het achtste: het westen, werd verzegeld met HVI, toen Hij omzag. Het negende: het zuiden werd verzegeld met VIH. Dit deed Hij kijkend naar rechts. Het tiende: het noorden werd verzegeld met VHI, dit kijkend naar links.
Ziet... de Geest van de lucht, het water en het vuur: hoogte, diepte, oosten, westen, noorden en zuiden... Zij zijn de emanatie van de 10 g'ddelijke Sefiroth.
Voor details van deze 12 punten kan worden verwezen naar het boek 'Sefer Jetsiráh' (1:13).

De tien Sefiroth
Deze natuurlijke lichten, deze Sefiroth, vertegenwoordigen de krachten die werkzaam zijn in de Ejn Sof zelf [de geestelijke vermogens]. In die zin dat zij de substantie van de werkelijkheid [dat, wat 'werkelijk' is, door de vermogens] zijn, de schepping en al wat daarop volgt, is de uiterlijke ontwikkeling van G'd, een afspiegeling van iets, wat niet kan worden uitgedrukt. Verder vormen de Sefiroth, door hun relatie tot de Letters van het Hebreeuwse alfabet, óók de namen en uitdrukkingen van de Ejn Sof, zoals het boek de 'Zohar' zegt: "... Zijn Heilige Naam is geen andere dan deze lichten ..." [God kan worden gekend doordat hij werkzaam is door de vermogens]

1. Sefirah Kether: de Kroon der Kennis, de Wil [bewuste kracht], het vriendschappelijke punt: in deze Sefirah ligt G'ds plan met het universum besloten (de Kroon). In Kether vangt de Ejn Sof haar uitstraling aan: "... Kether is de Wil: de gedachte, het beginsel aller beginselen. In haar is alles, wat uit de Allerhoogste is. Haar g'ddelijke naam is Ehjeh, wat 'Ik ben' betekent ..."
Binnen Kether zijn alle tegendelen [vermogens] in vreedzame eenheid aanwezig. Deze tegendelen verkeren in deze Sefiroth in een staat van mogelijke scheiding [vanuit de oorspronkelijke eenheid]. Ze vinden hun evenwicht pas in de twee volgende Sefiroth: Chochmah en Binah. Kether vertegenwoordigt dit evenwicht als macht en kracht, rustend op de centrale as. Op dit punt van de centrale as vinden de twee tegengestelde en met elkaar samenwerkende krachten hun evenwicht.
Deze Sefirah wordt 'het vriendschappelijke punt' genoemd, omdat zich daar een monade (een eenheid, punt, ondeelbaar bestanddeel) van pure energie bevindt, die de kracht van alle tegendelen verenigt. Zijn eerste verschijningsvorm is als een vonk [bolvormige wolk], die een opening in de ruimte veroorzaakt. Uit dit punt zullen de overige Sefiroth voortkomen. De verschijning van Kether is slechts de eerste openbaring van de Ejn Sof: de eerste uitdrukking van G'ds primaire Wil: een Wil tot Willen [het willen van zichzelf]. Kether is het gevolg van de werking van Ejn Sof en alleen in dat verband kunnen beide begrippen worden onderscheiden.

Een zijsprong voor de belangstellenden: deze Sefiroth wordt door kabbalisten ook het onmetelijke gelaat of Macroprosopus (Grieks 'prosopon': gezicht) genoemd. Het Hebreeuwse gelijkwaardig woord van deze uitdrukking Macroprosopus is Arich Anpin: 'Het Grote Gezicht'.
Men moet weten dat elke Sefirah zelf ook weer tien lichten in zich draagt, waarvan elk licht ook weer tien lichten bevat, tot in het oneindige [een fractaal]. De Sefiroth waarvan alle lichten tegelijk werkzaam zijn, vormen een aparte groep: Partsoefim, het gelaat [de 'geest' als de toestand van werkzame eenheid van de vermogens].

In het eerste hoofdstuk van de 'Sifra di Tsenioetha' (tweede deel van de 'Sefer-ha-Zohar)' is gewijd aan een complete beschrijving van deze Macroprosopus. De beschrijving is als volgt:
De schedel van de Macroprosopus bestaat uit het licht van de Ejn Sof en een kristallijn vocht. Deze uitstraling dringt door 40.000 werelden, die superieur zijn aan onze wereld. Daarnaast bevat deze schedel 13.000 myriaden (tienduizendtallen) werelden. Het vocht waarin deze werelden drijven, stroomt neer van zijn hoofd en heet het elixer (het Sterke extract) te zijn, dat doden opwekt voor de komende wereld. Zij is het Mana des Hemels, Melanesisch voor levenselixer, energie. Volgens kabbalisten is deze kristallijne dauw in de schedel van Macroprosopus: wit van kleur, waarover in Exodus 16:14 gesproken wordt: "Toen de dauwlaag opgetrokken was, zie daar lag over de woestijn iets fijns, iets schilferigst, fijn als rijp op de aarde ..."
Het vlies van het brein van de Macroprosopus heeft een opening naar de werelden die lager zijn gelegen, de lager gelegen Sefiroth. Vanuit het brein worden witte, schitterende stralingen uitgezonden langs 32 paden. De paden waarop JHWH Zijn Naam vastlegde. De kabbalist verklaart dat met Genesis 11:10: "Er ontsprong in Eden een rivier om de Hof te bevochtigen ...", overeenkomend met de geschetste beeld van het brein en de opening van de 32 paden.
Zijn haar bestaat uit 7500 fijne, witte haren. Ieder haar heeft een lichtbron die licht uitstraalt naar 410 werelden. 410 is de numerieke waarde van het Woord Heilig.
Van het oog, dat gericht is op het universum (zijn andere oog is niet waarneembaar), wordt door de kabbalist aangehaald van Psalm 121:4: " ... zie de bewaarder van Israël sluimert noch slaapt ..." Dat oog, dat altijd geopend is, stopt met bestaan als het oog maar één ogenblik sluit. Vandaar dat zijn oog zonder ooglid wordt afgebeeld.
Vanuit zijn neusgaten stroomt de Geest ('roeach': adem, wind) naar de lagere werelden.
Zijn baard, net zo wit en fijn als zijn haar, is in 13 parten verdeeld: 13 is het symbool van de eenheid.
Bij deze beschrijving van de Macroprosopus dringt het 'visioen van de Oude van Dagen' uit Daniël 7:9 naar voren: "... wiens kleed wit was als sneeuw en wiens haar blank was als wol; zijn troon bestond uit vuurvlammen, de raderen eronder uit laaiend vuur ..."

2. Sefirah Chochmah: de wijsheid van de kenner, het water van de wijsheid, de Vader der Vaderen. Chochmah lijkt op de vader. Deze Sefirah manifesteert zich als de wil tot het scheppen. Het is de wil tot scheppen die in de 'Zohar' wordt bedoeld (middels de 32 paden) bij de uiteenzetting, dat er na de eerste doorbrak van g'ddelijke macht in het pleroma (de verschijning van Kether) [Grieks 'pleroma': volheid] het stralende punt verscheen, dat Resjieth: 'Begin' werd genoemd: het eerste scheppingswoord.
Chochmah, de Sefirah van G'ds wijsheid, draagt het potentieel van de gehele schepping (kennis) in zich. De Kether daartegen bevat het plan voor deze schepping, zoals dit door de Ejn Sof in Hem geopenbaard ligt. Chochmah bevat de 'status nascendi' (toestand vóór de geboorte), de aanzet, het brandende verlangen om het scheppingsplan uit te voeren. Zich uitdrukkend in wijsheid: het Woord [woord: 'dabar' - denken, gedachte, woord, handelen], op het ogenblik van doorbreken. Het uiterst creatieve aspect van de Ejn Sof, zoals dat door Kether aan Chochmah is doorgegeven.
Chochmah is de Vader van al het geschapene. Het aspect van wijsheid dat opziet naar Kether, de kroon, klaar om het g'ddelijke plan uit de Ejn Sof te ontvangen, stralend naar beneden om de mensen te onderwijzen: "Hoe talrijk zijn Uw werken, o Heer. Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt: de aarde is vol van uw schepselen." (Psalm 104:24). "De Heer heeft door wijsheid de aarde gevormd, door verstand de Hemelen vastgelegd." (Spreuken 3:19).
Chochmah wordt in kabbalistische en Hebreeuwse geschriften met 'zij' aangeduid: een vrouwelijk zelfstandig naamwoord. Dat is echter verwarrend, want bij de bestuderingen van de Sefiroth vindt men dat Chochmah als mannelijk wordt benoemd (Vader der Vaderen). De kabbalist en auteur Mathers vond de oplossing: iedere Sefirah is tweeslachtig. De Sefirah is vrouwelijk gericht wanneer zij ontvankelijk is voor het voorafgaande Sefirah en is mannelijk wanneer hij een betrekking van overdracht heeft. Dit met uitzondering van Kether (de eerste Sefirah) en Malchoet (de laatste Sefirah). Kether is mannelijk, omdat het voorafgaande ontbreekt en Malchoet is vrouwelijk, omdat zij alleen ontvangend is en er geen Sefirah na haar komt.

3. Sefirah Binah: verstand en begrip. Binah is de verheven moeder Imma. Uit haar volgen de overige Sefiroth. Binah drukt het verborgen g'ddelijke zinnebeeld van de wereld uit in een zichtbare vorm. Chochmah is overgegaan in Binah (de ontvankelijkheid): het verenigen van wijsheid (Chochmah) en het denkbeeld (Binah). Daaruit komt als redenering de Zoon voort: Da'ath. Deze Zoon wordt niet als een Sefirah gerekend.
Binah, Chochmah en Kether staan als drietal voor de gehele Openbaring van het g'ddelijke denken: kroon, wijsheid, begrip, denkbeeld, rede. Deze drie Sefiroth kunnen als éénheid worden beschouwd.

De reden dat er zoveel aandacht aan dit eerste drietal Sefiroth gegeven wordt, ligt in het feit dat over hen de meeste informatie is overgeleverd. Zij symboliseren tevens de Heilige uitwerking in de wereld van Ejn Sof.
Het is mogelijk dat de eerste drieëenheid haar oorsprong heeft in Job 28:10-12: "...in de rotsen houwt hij gangen uit en allerlei kostbaars ziet zijn oog. De bronnen der stromen damt hij af en hij brengt het verborgene aan het licht. Maar de Wijsheid, waar wordt zij gevonden? En waar is de verblijfplaats van het Inzicht?"
Om het verband te zien tussen Job 28 en de stelling van de eerste drieëenheid wat te verduidelijken, is het aangeraden om een passage uit de 'Zohar' te lezen: "... dat de bron van de Zee één, derhalve Kether is. Dat de stroom die uit deze bron voortkomt, twee, derhalve Chochmah is. Dat zij - de bron - gevormd als een vat zo klein als de letter Jod, de wijsheid uitstortende fontein (hetzelfde als het water van de wijzen). Dat Kether wiens oog allerlei kostbaars ziet (Job), in de aarde een bedding uithouwt, waarin de stroom van deze - wijsheid uitstortende - fontein uitstroomt: derhalve uitstroomt in Binah (zee), de Sefirah die staat voor wijsheid en begrip. Het universele intellect of verstand, ook Imma, de Moeder genoemd ..."

Het verband met Job en de drie Sefiroth wordt duidelijk middels de 'Zohar'. In Jesaja 11:15 wordt het gevolg van Binah, de overige 7 Sefiroth, beschreven: '... dan zal de Heer de Zeeboezem van Egypte met de ban slaan en Hij zal Zijn hand tegen de rivier bewegen met de gloed van Zijn adem... en Hij zal haar tot 7 beken (de laatste 7 Sefiroth) uiteenspreiden':
- Het is de Kether die de rivieren uit de rotsen houwt, terwijl zijn oog alles overziet;
- Het is de Kether die de eerste golf van uitstraling van de zich emanerende Ejn Sof ontvangt, de instromende g'ddelijke straling temperend, er voor wakend dat zij niet overstroomt;
- Het is de Kether die het aspect van de g'ddelijke eenheid van de Ejn Sof voortbrengt in het symbolische anagram (letterkeer; woord, zin of zinspreuk, verkregen door verplaatsing van de letters van een ander woord of andere zin of zinspreuk), 'de eenheid der tegendelen', waardoor op een eenvoudige wijze wordt aangeduid wat verborgen is: de derde Sefirah, het vrouwelijke Binah ('zij die ontvangt').

Wanneer een kabbalist mediteert, wordt hij of zij door Moses Cordovero gewaarschuwd om de contemplatie (beschouwing, bespiegeling, in g'dsdienstige zin) niet op de Moeder (Binah) en de twee hogere Sefirah te richten, maar op de jongere, de 7 latere Sefiroth. Cordovero komt met de volgende tenachtekst: "Wanneer ge onderweg een vol vogelnest aantreft in een of andere boom of op de grond, met jongen of eieren - en de moeder zit op de jongen of op de eieren - dan zult ge met de jongen niet ook de moeder wegnemen; de moeder zult ge in ieder geval laten vliegen, maar de jongen moogt ge meenemen opdat het U wél ga en U lang leeft." (Deuteronomium 22:6-7).
Dit, omdat het drietal een g'ddelijke drieëenheid is. Dat houdt in dat niemand deze Sefiroth kan verdragen zonder te sterven. Ze zijn zo vervuld met het g'ddelijk vuur, dat het niet kan worden uitgesloten, dat door contemplatie dit g'ddelijke drietal, of één daarvan, wordt opgeroepen en ongetemperd over de mediterende heen komt en hem vernietigt.

Vergeet niet dat reeds werd vermeld dat de eerste drie Sefiroth tot de eerste wereld Atsiloeth behoort. Dat is de wereld van de g'ddelijke uitstraling; de Ejn Sof manifesteert zich daar zuiver als energie, dat weer zou worden doorgegeven aan de mediterende. De gelovige Jood weet dat en als bescherming (symbool) tegen de straling van de eerste wereld, de straling die hem ten boven gaat, draagt hij de kipah of jarmoelka, het schedelkapje (keppeltje).
Ook interessant is, dat Cordovero's verwijzing naar Deuteronomium 22 enige duidelijkheid brengt in de volgende passage in de 'Zohar': "...wanneer de Messias komt, hij zal komen uit de Hof van Eden, uit een plaats genaamd: het nest van de vogel..." Je moet weten dat Sefiroth Chochmah het synoniem is van Eden. Er wordt hier dus verwezen naar Chochmah en Binah, daar Chochmah met Eden en Binah met de moedervogel op het nest met jongen, de lagere Sefiroth, overeenkomt.

Het is de drievoudige formatie van de g'ddelijke Gedachte, die het leven doorgeeft aan het hierop volgende drietal:
4. Sefirah Chesed: genade en liefde. Chesed vertegenwoordigt de liefde en genade van G'd, voorafgegaan door de eenheid uit wijsheid en begrip (Chochmah en Binah). Chesed wordt als een mannelijke kracht gezien: een scheppende en levenschenkende kracht, die zich niet alleen manifesteert in het universum, maar ook in de mens op zich. Hij vertegenwoordigt op symbolische wijze de zich uitbreidende wil van het eerste drietal: "... om de krachten in Chesed - de genade - in te dammen, de vijfde Sefirah, Gevoerah (ook wel in het Hebreeuws Din), werd geschapen ..."

5. Sefirah Gevoerah: oordeel of macht. Gevoerah is de macht van G'd, de Sefirah van de rechtvaardigheid en de gestrengheid: straf en vrees. Zij tempert de kracht van Chesed, terwijl Chesed mannelijk op haar inwerkt. Omgekeerd wordt haar macht getemperd door Chesed, de genade, in optimale wederkerigheid, in volstrekte harmonie. Zoals Chesed in zijn genade het leven vertegenwoordigt, vertegenwoordigt Gevoerah de dood.
Gevoerah staat voor de eerste scheppingsdag (de eerste Sefira van de zes Sefiroth die de verhoudingen in de stof regeren). De eerste scheppingsdag is de dag waarop G'd het licht schiep, door het donker van de oorspronkelijke chaos te scheiden van het licht, om het de eerste dag en eerste nacht te maken.
Een zinvol gegeven, door de Italiaanse filosoof en Tenachexegeet Obadja ben Sforno (1475- 1550) voorgesteld: het licht waar het eerste hoofdstuk van Genesis over spreekt, was een speciaal licht, een licht dat alleen gedurende de zeven scheppingsdagen bestond. Deze veronderstelling zou gebaseerd zijn op de gedachte dat er geen licht kon zijn op de eerste dag, omdat de zon en de maan pas op de 4e dag geschapen werden. Voor de kabbalist is het geen probleem, integendeel, het is voor hem de bevestiging dat dit eerste licht - dat een speciaal [geestelijk] licht moest zijn - niets anders dan de emanatie van de Ejn Sof was.
Gevoerah symboliseert de tweede scheppingsdag, toen G'd de wateren scheidde door het stellen van het uitspansel in het midden van de wateren. Met wateren wordt de bewerking van Chesed (boven) en de werking van Gevoerah (beneden) bedoeld. Het is het evenwicht in schoonheid (de volgende Sefirah Thifereth). Deze schoonheid is hier de Hemel of Sjamajim, het Hebreeuwse woord voor: samentrekking, in het begrip 'er zij water'!, shamajim. Deze samentrekking staat ook voor Esj wamajim: vuur en water.
De Spaanse dichter-exegeet Abraham ibn Ezra (1092-1162) zegt dat het uitspansel hier "...de atmosfeer die het vuur der schepping als inhoud heeft..." Dit vuur, dat tot volle ontwikkeling komt, nadat G'd met de wind de aarde droog had gemaakt, is de hemel die de wateren scheidt.
Wat trouwens een mooi woord is, is Roeach [adem, wind], het woord voor de Geest G'ds, die over de wateren zweefde (Genesis 1:1).

6. Sefirah Thifereth: schoonheid. Thifereth is het gemeenschappelijke treffen van Chesed en Gevoerah: het middenpunt tussen leven en dood, genade en oordeel. Thifereth is het hart van de wereld: de zon en daardoor het hart van de Hemelse mens, Adam Kadmon. Thifereth symboliseert de derde scheppingsdag. De dag waarop de wateren worden samengetrokken en het land, de aarde droogvalt. Op deze dag werd ook het plantaardige leven geschapen.
Er moet evenwicht worden gevonden tussen de onstuimige scheppingskracht van Chesed en de barse gestrengheid van Gevoerah. Dit evenwicht wordt gevonden in de schoonheid, maar dan de schoonheid van Thifereth, in de betekenis van volmaakte harmonie ['overeenstemming'].
Thifereth wordt ook Zair Anpin, het Kleine Gelaat genoemd. Het belangrijkste verschil tussen het Grote Gelaat (Macroprosopus) en het Kleine Gelaat (Microprosopus) ligt in de opvatting dat de Macroprosopus, een deel van zichzelf in Kether, beschouwt moet worden als niet manifest, terwijl Microprosopus zowel niet als wel manifest kan worden gezien. Dit gegeven berust op de bekendheid met zijn beeltenis. De Microprosopus heeft in tegenstelling tot de Macroprosopus: Zwart haar: "...want mijn hoofd is vol dauw, mijn lokken zijn als droppels van de nacht..." (Hooglied 5:2).

De ogen van Microprosopus hebben allebei oogleden, in tegenstelling tot de Macroprosopus (behoeder van Israël), die één oog steeds geopend heeft en geen oogleden heeft.
De Microprosopus is tweeslachtig. In de Idra Rabba (derde gedeelte van de 'Zohar') wordt gezegd dat de tweeslachtigheid ontspringt op de plaats waarin het lichaam van de Microprosopus, tussen de armen, als volgt wordt aangeduid: "Het is hier dat wij het hoofd van de vrouw vinden. Eén zijde van het gezicht wordt door het haar bedekt." Dit beeld, deze gestalte van Thifereth, de Hermafrodiet (wezen dat kenmerken van beide geslachten in zich verenigt), vindt ook zijn oorsprong in het hart: het middenpunt van het universum dat Thifereth is. De zon is het beginsel of de eigenschap van deze Sefirah.
We hadden het hiervoor over de eerste drietal: Kether, Chochmah en Binah. In de manifestatie van Thifereth is het tweede drietal, het drietal van G'ds morele macht (zetel van ethische eigenschappen) voltooid.
Het volgende drietal -  het derde drietal -  omvat de Sefiroth Netsach, Hod en Jesod.

7. Sefirah Netsach: overwinning en vasthoudendheid van de zon en de maan. Netsach is mannelijk. Met Netsach vangt de 4e scheppingsdag aan: op deze dag schiep G'd de zon en de maan. Netsach is de eerste van de 3 krachtprincipes en vertegenwoordigt het rechterbeen van de Microprosopus [Adam Kadmon], zoals Gevoerah de linkerarm en Chesed de rechterarm van de Microprosopus vertegenwoordigt.

8. Sefirah Hod: majesteit of luister. Hod is vrouwelijk en passief van aard en werkt op Netsach in. Hod symboliseert de 5e scheppingsdag. Op die dag schiep G'd de levende wezens in de zee en het gevogelte aan het uitspansel. In deze Sefirah ziet de kabbalist het linkerbeen van de Microprosopus.
Met de Sefirah Netsach van zegepraal, verstaat de Zohar de uitdijende werking in het universum, de voortzetting, de kracht en de uitbreiding in deze Sefirah. De Sefiroth Hod en Netsach worden daarom ook de Heirscharen [strijdkrachten] van JHWH genoemd, aldus de 'Zohar'.

9. Sefirah Jesod: grondslag. Jesod symboliseert zowel de mannelijke- als de vrouwelijke geslachtsdelen: het is de zetel van het beginsel van de voortplanting, sexualiteit. Jesod voltooit het derde drietal: die G'ds scheppende kracht in de materie vertegenwoordigt. Jesod staat voor de zesde scheppingsdag: op deze dag schiep G'd Adam en Eva.
Deze Sefirah is de laatste van de 6 ledematen van de Microprosopus. Volgens het boek 'Sifra di Tsenioetha' (het 2e deel van de Zohar), symboliseert Chesed (genade) de rechterarm, Gevoerah (oordeel of macht (de linkerarm), Thifereth (schoonheid) de romp, Netsach (overwinning) het rechterbeen en de rechterdij, Hod (luister) het linkerbeen en de linkerdij, Jesod (grondslag) de voortplantingsorganen van de Microprosopus.

De Sefiroth zijn derhalve in de volgende drietallen verdeelbaar:
eerste drietal: Kether, Chochmah en Binah, waarbij Chochmah en Binah Abba (Vader) en Imma (Moeder) genoemd worden. Zij schenken het leven aan:
tweede drietal: Chesed, Gevoerah en Thifereth, dat de morele kracht van de Ejn Sof in het universum vertegenwoordigt,
derde drietal: Netsach, Hod en Jesod. Symbolisch gezien het stoffelijke universum in al zijn veelzijdigheid. Jesod symboliseert het evenwicht der tegendelen.

10. Sefirah Malchoeth: koninkrijk. Malchoeth is vrouwelijk en een passief beginsel. Door haar stroomt de genade van de Ejn Sof naar de lagere werelden. Zoals Kether evenwicht en harmonie is van de 'aanvang', zo is Malchoeth de harmonie en het evenwicht van het 'einde'. Malchoeth symboliseert de voeten van Adam Kadmon. Malchoeth staat voor de 7e scheppingsdag: de 7e dag rustte G'd.

De 10 Sefiroth zijn over de 4 werelden verdeeld:
eerste drietal: wereld Atsiloeth,
tweede drietal: wereld Beri'ah,
derde drietal: wereld Jetsiráh,
Sefiroth Malchoeth: wereld Assiah.

Tot zover de wijze waarop de Ejn Sof zich emanerend manifesteert in de werking van de Sefiroth. Let wel: de Sefiroth zijn geen eigenschappen van de schepping. Ze zijn het gevolg van Zijn g'ddelijke uitvloeiing. Het is noodzakelijk dit te onderscheiden. Scheppen is namelijk niets anders dan het wezenlijke van de schepper tot uitdrukking brengen: iets wat buiten de Schepper kan bestaan en dat in staat is volledig uit zichzelf als onafhankelijke eenheid of wezen te bestaan.
Emanatie, uitdrukking is een daad van uitstromen, maar ook de handeling - het uitstromen - is afhankelijk van deze bron, indien de handeling blijvend moet zijn. Wat door de Sefiroth stroomt, is het licht van Ejn Sof. Met en door dit stromende licht, bestaan zij. Zij zijn samengesteld uit het licht van Ejn Sof. Daar zij gezamenlijk het licht van de Ejn Sof ontvangen, delen zij ook elkaars hoedanigheden. De aard van de onderlinge verschillen in deze hoedanigheden wordt slechts bepaald door de mate, waarin de ene kwaliteit de andere overheerst, zulks binnen de samenhang van de naam die de betreffende Sefirah draagt.
Los van dit gegeven zijn zij allen gelijk in kracht en waarde.

  terug naar de Inhoud

C. Adam Kadmon - de Hemelse of eerste mens, daarin komen pas de sefiroth tot ontwikkeling

Het is goed te weten dat er kabbalisten zijn die de mening zijn toegedaan, dat de eerste vorm die door de lichtstraal van de zich uitdrukkende Ejn Sof werd gevormd, niet de Sefiroth, maar het lichaam van Adam Kadmon was; vanuit dat lichaam lichtten de Sefiroth op. We moeten in deze samenhang eerst de Sefiroth beschouwen, waarin zij gelden als delen van het lichaam van de Hemelse mens:
Kether - de Kroon - vormt het hoofd van deze Hemelse mens, Adam Kadmon.
Chochmah - wijsheid - wordt gekenmerkt als het brein.
Binah - begrip - is het hart. Het is ook de verbindende schakel in dit geheel. Zij verenigt het hart en de intelligentie, veel betekenend voor deze mystiek.
Deze drie Sefiroth vormen het hoofd en de functies die bij het hoofd en het hart van de Hemelse mens horen. Het is ook nuttig hier op te merken dat in het systeem van de Sefiroth, het hart (Binah) vrouwelijk en passief of ontvankelijk is. Het luistert als een moeder (Imma, de Hemelse moeder) naar haar kind en tempert het soms kille denken van Chochmah, dat plannen maakt en de wil heeft om die uit te voeren.
De volgende drietal:
Chesed - de genade - de rechterarm van Adam Kadmon (op de rug gezien).
Gevoerah - oordeel of macht - de linkerarm.
Thifereth - schoonheid - de borst [of romp] van deze hemelse mens.
De tweede drietal Sefiroth verwijst naar de activiteit van genade en oordeel van rechter- en linkerarm. Zij werken samen om schoonheid (borst) te bouwen die Binah, het hart, inwoning biedt.
Het derde drietal:
Netsach - overwinning en vastberadenheid - rechterbeen en rechterdij.
Hod - luister of heerlijkheid - linkerbeen en linkerdij van deze mens.
Jesod - de grondslag en zetel van de voortplanting - vertegenwoordigt Adam Kadmons voortplantingsorganen. Jesod verenigt de 7e en de 8e Sefirah tot een paar dat de materiële wereld vormt.
De 'Zohar' zegt over deze Jesod: "... zo zal alles weer terugkomen tot de grondslag (Jesod), waaruit alles voortkomt. In deze grondslag ligt alle Zaad en kracht opgezameld ..."

De laatste Sefirah, Malchoeth:
Malchoeth - koninkrijk - staat voor harmonie en volmaaktheid in Adam Kadmon.

Wanneer men naar een tekening van Adam Kadmon kijkt, wordt hij altijd met de rug naar voren afgebeeld, de waarnemer ziet hem van achteren. Dit vindt zijn oorsprong in Exodus 33:18-23, waar Mozes G'd vraagt Zijn glorie te tonen: "... maar hij zei: doe mij toch Uw heerlijkheid zien." Hij nu zei: "Ik zal Mijn luister aan U doen voorbijgaan en de Naam des Heren voor U uitroepen. Ik zal genadig zijn, wie Ik genadig ben en Mij ontfermen over wie Ik Mij ontferm. Hij zei: Ge zult Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven. En de Here zeide: Zie, bij Mij is een plaats waar Gij op de rots kunt staan; wanneer Mijn heerlijkheid voorbijgaat, zal Ik U in de rotsholte zetten en u met Mijn hand bedekken, totdat Ik ben voorbij gegaan. Dan zal Ik Mijn hand wegnemen en gij zult Mij van achteren zien, maar Mijn aangezicht zal niet worden gezien ..."

Deze theorie, de emanatie van de Ejn Sof, die leidde tot de vorming van het lichaam van de Hemelse mens, komt van het Luriaans kabbalisme. Veel kabbalisten zien Adam Kadmon als de eerste g'ddelijke verschijning die door de mens kan worden begrepen, daar hij - de mens dus - naar Zijn beeld en gelijkenis is geschapen. Van de eerste configuratie (onderlinge verhouding of gesteldheid van zaken of toestanden) uit, welke Adam Kadmon is, schoot het licht uit ogen, mond en neus. Dit licht, dat zich tot stralen verdichtte, vormt de verborgen configuraties van het universum: systemen en constructies; deze zijn zo geheim, dat ze op de huidige dag niet beschreven zijn.

De val van Adam
Daarna barstte uit de ogen van deze Hemelse mens de straling los die de centrale rol in de schepping zou hebben. Maar de schalen die gemaakt waren om deze straling op te vangen en te bewaren, braken onder de geweldige spanning, zodat het licht uiteen spatte in miljoenen deeltjes. Deze miljoenen deeltjes zonken tot in de donkerste uithoeken van het pleroma (de vestiging van Kether). Hieruit komt het kwaad voort: het omhulsel [de onbewuste vereenzelviging van de geest met het lichaam]. Een nieuwe straling was nodig. Deze kwam uit het voorhoofd van Adam Kadmon. Zij leidde tot de configuratie van de Sefiroth zoals die thans geldt [de geestelijke vermogens met hulp waarvan de mens zich daaruit kan verlossen].
Deze val van het licht die leidde tot het breken van de schalen, is de opvatting van veel kabbalisten; overeenkomend met de val van Adam in het Hof van Eden. De oorspronkelijke harmonie, die G'd geleidelijk in Zijn schepping wilde grondvesten, werd verstoord door de val van het licht door het breken van de schalen: de oorzaak van het kwaad.
De zondeval van Adam in het Hof van Eden was onvermijdelijk, omdat het archetypische model van deze val - in de val van het licht in Adam Kadmon - reeds had plaatsgevonden. Het probleem betreffende het herstel van de oorspronkelijke eenheid, lag niet langer bij G'd alleen: de mens heeft nu eenzelfde verantwoordelijkheid voor dit herstel. De Adam van de Hof van Eden is de antropologische tegenhanger (waarbij de mens in samenhang met de kosmos wordt beschouwd) van de ontologische: Adam Kadmon (bijv. ontologisch G'dsbewijs, bewijs van het bestaan van G'd uit het begrip G'd). Daarom moet het lichaam van deze aardse mens op dezelfde wijze in het systeem van de Sefiroth staan, zoals bij de Hemelse mens.
In iedere mens schuilt de Adam die verbannen is en terug wil naar herstel van de orde in de schepping: de terugkeer naar het aards paradijs: de Hof van Eden [Voor dat streven zijn de geestelijke vermogens nodig. Door het gebruik dat de mens van de vermogens leert maken - de zelfverwerkelijking - komt de geestesgesteldheid steeds meer overeen met die van de hemelse mens, waardoor de hereniging met God plaats kan vinden].

  terug naar de Inhoud

D - Andere onderwerpen

De drie zuilen

Naast de verdeling van de Sefiroth in drie drietallen (plus één), is er nog en indeling van de Sefiroth, d.m.v. drie zuilen:
Zuil 1: mededogen: zij is de rechter zuil en omvat de Sefiroth: Chochmah, Chesed en Netsach (van boven naar beneden).
Zuil 2: zuiverheid: zij is de middelste zuil en omvat de Sefiroth: Kether, Thifereth, Jesod en Malchoeth.
Zuil 3: de gerechtigheid: zij is de linker zuil en omvat de Sefiroth: Binah, Gevoerah en Hod.
De zuilen 'gerechtigheid' en 'mededogen' worden in evenwicht gehouden door de zuil in het midden, de 'zuiverheid.' De 'Zohar' noemt deze middelste zuil de volmaakte zuil.

Hoe de Sefiroth binnen de zuilen met elkaar worden verbonden.
Daarbij moet de volgorde van de 'gewone' drie drietallen (plus één) worden aangehouden.
Begonnen wordt bij Kether, boven in de middelste zuil. Vanuit Kether wordt een lijn naar beneden in de rechter zuil, naar Chochmah getrokken.
Vanuit Chochmah wordt een lijn naar de linker zuil bovenin, naar Binah getrokken;
Vanuit Binah een lijn naar de rechter zuil, Chesed;
Vanuit Chesed een lijn naar de linker zuil, Gevoerah;
Vanuit Gevoerah een lijn naar de middelste zuil, Thifereth;
Vanuit Thifereth een lijn naar de rechter zuil, Netsach;
Vanuit Netsach een lijn naar de linker zuil, Hod;
Vanuit Hod een lijn naar de middelste zuil, Jesod;
Vanuit Jesod ten slotte een lijn naar beneden (in dezelfde zuil), naar Malchoeth.

Diepere relatie tussen de drie zuilen

In deze zuilenopstelling openbaart zich voor het eerst de idee van de drie machten:
De macht van de linker zijde: de donkerte [vrouwelijk, ingekeerd].
De macht van de rechter zijde: het licht [mannelijk, uitgekeerd].
De macht van het midden: de ziel [geest].
De macht van het midden is de Sjechináh, de vrouwelijke tegenhanger van G'd. Volgens algemene kabbalistische opvatting is de middelste zuil 'de boom des levens' en vormen de andere zuilen tezamen 'de boom van kennis van goed en kwaad'.
De zuil van mededogen ontleent haar naam van de middelste Sefirah: Chesed: genade of liefde.
De zuil der gerechtigheid ontleent haar naam ook van de middelste Sefirah: Gevoerah: oordeel of macht.
De zuil van het midden vormt een directe verbinding tussen de g'ddelijke wereld van Kether en de stoffelijke wereld van Malchoeth. Zij vormen twee uitersten: Kether bovenaan en Malchoeth onderaan: Kether-Malchoeth.

Sefiroth als boom

Nog een benadering van de Sefiroth. Na de benaderingen drie drietallen (plus één) en de zuilen, komen wij op de benadering van de Sefiroth als boom, de 'boom des levens' in het paradijs. De middelste zuil is de stam van de boom en de rechter- en linker zuilen zijn de takken. De 'Zohar' zegt: "...dat de Torah de boom des levens is en dat allen die zich hier aan wijden, zeker kunnen zijn van het leven in de komende wereld."
Er zijn kabbalistische opvattingen die verder gaan en op grond van de overeenkomst tussen de leer en de boom en de 10 Sefiroth stellen dat G'd, bij aanvang van Zijn schepping, de daad van alles wat 'komen zou' in de Sefirah Chesed grifte. Daarom wordt Chesed ook wel Torah Keloelav genoemd: de geopende Torah. Chesed bevat hierdoor de geschreven en gesproken leer. Deze leer bleef in Chesed tot op het ogenblik waarop Chesed door Chochmah en Binah werd geactiveerd. Vanaf dat moment werd de geschreven leer van de Schepper gevestigd in Thifereth en de gesproken leer in de schatkamer van Malchoeth.

De boom des levens en de boom van kennis van goed en kwaad

De Zohar vertelt over de boom des levens. Die boom staat in het midden van de Hof en strekt zich uit over een afstand van 500 jaar gaans; aan de voet van de boom ontspringt een rivier en 'het gedierte des velds' hebben in de schaduw van de boom een weide. Er wordt verder in de Zohar gezegd dat de rivier die aan de voet van de boom ontspringt, zich opsplitst in tal van kleinere stromen en dat deze stromen leiden naar de boom van kennis van goed en kwaad. De laatst genoemde boom heet zo, omdat hij door twee tegengestelde krachten wordt gevoed. Deze boom wordt in het verband gebracht met de zes scheppingsdagen en is met betrekking tot deze dagen opgebouwd uit de Sefiroth Chesed t/m Jesod, die deel uitmaken van de Microprosopus. De configuratie van de Sefiroth in het algemeen onthult dus een tweevoudig structuur:
- de eerste drie Sefiroth vormen de boom des levens;
- het tweede en derde drietal vormen de boom der kennis van goed en kwaad.

Beide structuren symboliseren de Hof van Eden. De Malchoeth vertegenwoordigt de wereld buiten hen. Logisch: zij vertegenwoordigt immers de 4e wereld: Assiah (zie bladzijde 11). Assiah is deze wereld en het verschil tussen de wereld en de Hof van Eden is onbeschrijfelijk groot.
Een andere opvatting: de boom des levens, waarvan wordt gezegd dat hij in het midden van de Hof staat, heeft een spil en deze spil is opgebouwd uit de Sefirothische benadering van de schepping. Dat zou uit Kether, Thifereth, Jesod en Malchoeth bestaan (bij de vorige benadering speelde Malchoeth niet mee), gelijk als de middelste zuil, zuiverheid; de volmaakte zuil. De boom van kennis van goed en kwaad daartegen, bestaat uit twee tegengestelde kanten in de zes Sefiroth die hen omringen (de donkere linker zuil en de lichte rechter zuil). Toen de mens van deze boom at, riep hij de krachten op van goed en kwaad. Volgens sommige kabbalisten is er daardoor disharmonie in de wereld en daardoor zijn de tegendelen in de schepping tegenstellingen geworden en met elkaar in conflict.

Sjechináh en het menselijke lichaam als de boom van eeuwig leven

De boom des levens wordt ook vaak als de Sjechináh (in dit geval de g'ddelijke ziel) aangegeven, omdat zij alleen de tegendelen in zich verenigt. De boom is de middenweg van het lichaam, waar klappende handen samenkomen. Hij is de boom van het eeuwige leven, omdat hij de ziel is. Tenzij de mens zich verenigt met de karakteristieken van de Sefiroth, die de boom des levens vormen, zal de mens geen toekomstig leven kennen. Veel kabbalisten menen dat de Sefirothische boom het menselijke lichaam symboliseert. In het licht van recente ontdekkingen en verklaringen van oosterse Yoga-meditatietechnieken, gericht op het transcendente, blijkt veel voor deze opvatting te zeggen, aldus sommige kabbalisten.
We hadden al besproken dat linker- en rechterzijde van de Sefirothische configuratie staan voor de armen van Adam Kadmon en de verticale reeks Sefiroth in het midden de romp vormen. Het zou misschien juister zijn, de lijn die van Kether over Thifereth naar Jesod en Malchoeth loopt, te zien als de ruggegraat van Adam. In de leer van Kundalini yoga wordt dit verder uitgediept. Aangeraden wordt om zich niet zonder leraar op dat pad te begeven.

De Partsoefim van de 'Zohar'

De theorie van de Partsoefim, de theorie van de gezichten: Macro- en Microprosopus
Het is een opvatting die niet voorkomt in de 'Sefer Jetsiráh', maar in de 'Idra Rabba', derde deel van de 'Sefer-ha-Zohar'. Vanuit de 'Idra Rabba' en wat ander materiaal uit de 'Zohar' zelf, heeft Isaäk Luria een groot deel van deze opvatting over de gezichten verder uitgewerkt.
Deze Partsoefim zijn:
Kether, de Macroprosopus,
Chochmah, Abba,
Binah, Imma,
Thifereth, de Microprosopus,
De Sjechináh.

Deze partsoefim zijn een differentiatie (het ontstaan van verscheidenheid in de oorspronkelijke eenvormigheid) van de krachten van G'd, zoals die in feite bestaan. Het zijn de archetypische of mythologische voorstellingen die naar voren treden, vanuit de noodzaak deze g'dskrachten te verbinden met meer herkenbare en meer hanteerbare voorstellingen. De vijf genoemde partsoefim zijn archetypische modellen van duidelijk universele aard en derhalve niet typerend voor een bepaald religieus of mystiek-filosofisch systeem.

De Sefiroth als mandala

In het kabbalisme denkt men dat het herstel van de Hemelse Adam kan plaatsvinden m.b.v. de sterfelijke aardse mens. De aardse mens is hier zowel werkplaats als werker. D.w.z. dat zonder de aardse mens het niet mogelijk is de weerslag van levenservaringen in de onsterfelijke tegenhanger te ervaren. In dit mysterie vormen de Sefiroth de sleutel. De Sefiroth gaan te werk als mandala. Een mandala kan op twee manieren worden bekeken:
Het is een vierkant of rechthoek met cirkels als symbool. In dit geval is het een magische diagram voor meditatiedoeleinden: 'de weg naar het midden'.
In dit geval zijn de Sefiroth als mandala met als doel de samenhang, de weg naar het licht te zijn. Zij verbinden het eigen innerlijk. Zij verbinden het innerlijke van de Hemelse en de aardse Adam, zodat "de krachten van hogere (Hemelse) en lagere (aardse) dingen zich verenigen." (Hermes)

  terug naar de Inhoud

Literatuur
De studie van het Kabbalisme is gericht op de belangrijkste literatuur.
1. De Tora (leer) De Tora heeft betrekking op de Tora sje-bi-chetav (geschreven Wet) en de Tora sje-bi-al-peh (ongeschreven Wet). De Tora sje-bi-chetav omvat de eerste 5 boeken van het Oude Testament.
2. De Talmoed (mondelinge leer en naast de Tenach de hoofdbron voor het joodse g´dsdienstig leven).
De Talmoed is de naam die gegeven wordt aan de Misjnáh (de systematisch samengebrachte joodse mondelinge traditie die ca. 220 n.Chr. tot stand kwam onder leiding van rabbi Jehoedah Hanassi) en de Gemaráh samen.
3. De Misjnáh (herhalen). Misjnáh komt van het Hebreeuwse woord sjana, dat herhalen betekent. Zij omvat de verzameling joodse mondelinge overleveringen die door Rabbi Juda ha-Massi (135 - 220 n.Chr.) tot stand is gekomen.
4. De Gemaráh. Commentaren en besprekingen van de rabbijnen op de Misjnáh. Deze vormen tezamen de Gemaráh.
5. De Midrásj. De Midrásj - Hebreeuwse stam darasj - is rabbijnse commentaar op de Hebreeuwse Bijbel, de Tenach. Het is tevens een uitbreiding van de mondeling overgeleverde wet. In feite is de Midrásj een aaneensluitende literatuur over Bijbelexegese.
6. De Halacháh (weg) en de Agadáh. Halacháh betekent 'weg' en het woord staat voor de dagelijks praktijk, de wetsbepaling en de praktische richtsnoeren voor het g´dsdienstig leven. Hij is geschreven door rabbi Gamaliël II, uit farizeese gemeenschap de Tannaiem, van rabbi Hillel.
Agadáh is op te vatten als overlevering van kennis uit het onderzoek van het Tenachwoord.
Uit deze traditie komt het kabbalisme voort.

Bron: Charles Poncé - Kabbalah, an introduction and illumination for the world today, 1973


terug naar het literatuuroverzicht






^