M. Kahir - Bijna 2000 jaar

Lorber- en Swedenborgkenner
Een profetische blik op heden en toekomst
Uitgeverij De Ster, 1993, Breda, ISBN 90655660173
Alleen verkrijgbaar bij de Jakob Lorber Stichting

Het boek 'Bijna 2000 jaar' vat in een nieuwe, grootse synthese al die voorspellingen en visionaire profetieën samen, die voor onze tijd de komst van een nieuw millennium en een nieuw tijdperk aan de mensheid gegeven werden. M. Kahir is er in geslaagd om in de ondanks alle veelvormigheid overweldigende eenduidigheid van de Geest een echte profetie aan te tonen, waardoor grote zieners van alle tijden, zoals de profeten van het Oude Testament, maar ook mensen als Joachim von Fiori, Swedenborg, Jakob Lorber, Nostradamus en Paracelsus, met betrekking tot de komende ontwikkeling van de mensheid, werden bezield.
Een grondig, actueel commentaar brengt de symbolische taal van de Geest dichter bij de lezer en opent voor hem daardoor een wereld die anders voor het abstracte denken van onze generatie gesloten zou blijven. Het wordt duidelijk hoe de nieuwe tijdsperiode niet zonder zeer heftige reacties in onze wereld zal binnentreden. Maar ook dat een keerpunt in de wereldgeschiedenis nooit de ondergang van de wereld betekent, maar steeds een 'wereldgericht'.
Pas daarna kan die beslissende stap in de nieuwe tijd van het Watermantijdperk volgen, waarvan de geestelijke basistendens reeds in het apocalyptische beeld van Het Duizendjarige Rijk is geschilderd. Bij alle onthullingen, waartoe de waarheidsliefde noodzaakt, toont het boek naast het ten ondergang gedoemde ook het voortbestaan van alle echte geestelijke waarden, waarvan de opstanding na een geweldige passietijd van lijden een nieuw ontwaken van de mensheid zal brengen.

Inhoud

1. Aard en doel van de profetie
2. Symboliek en leer van de analogie
3. De toekomstverwachting van het Christendom
4. Vernieuwing van de religie
5. Vernieuwing van wetenschap en cultuur
6. Vernieuwing van het sociale leven
7. Astrologische tekenen - het schrift van de kosmos
    De Waterman-constellatie van 4 febr. 1962
8. Het teken aan de hemel
9. Paul Otto Hesse - 'Der jüngste Tag'

II Inleiding

Aard en doel van de profetie
Het Nieuwe Testament vertelt van het Pinkstergebeuren, waarbij de Heilige Geest over de leerlingen van Christus werd uitgestort: 'En zij begonnen te prediken met andere tongen, zoals de Geest hen ingaf te spreken.' Dit proces van verlichting door het innerlijke woord, als een naar binnen spreken van het goddelijke in het menselijke innerlijk (door inwerking, ingeving, inval), wordt ook in het Oude Testament steeds weer vermeld, vanaf de boeken van Mozes tot aan de grote profeten van Israël. Talrijk zijn de verkondigende openbaringen die met de woorden: "Zo sprak God, de Heer..." beginnen.
De gave om de stem van de goddelijke geest in zichzelf te vernemen, wordt verder door vele mystici in de Middeleeuwen vermeld. Ook in de laatste tijd, tot op de dag van vandaag zijn er mensen, die de bijzondere gave hebben om een middelaar te zijn voor inspiraties ('inblazingen'), die zij als woorden in hun eigen innerlijk ontvangen en die zij vervolgens naar buiten uiten.
Wel vaker worden mededelingen overgebracht van geestelijke krachten aan gene zijde door aardse mediums; duizenden, vaak zeer waardevolle geestelijke boodschappen, geven hiervoor een onweerlegbaar bewijs. Maar het eigenlijke, profetische, 'innerlijke woord' is een rechtstreekse aanraking in de mens van de geestvonk, die in hem woont, het eeuwige (zo genaamde) 'hogere ik' in de mens.
Zoals iedere druppel in de zee wat eigenschappen betreft gelijkwaardig is aan de zee als geheel, zo bezit ook iedere geestvonk als deel van de universele Geest van God diens eigenschappen. Ongetwijfeld valt hieronder ook het verheven zijn boven de aardse begrippen van ruimte en tijd, en de beperkende omstandigheden die hierdoor worden veroorzaakt. (17)

Alleen op deze manier kunnen we echt zienerschap duiden, evenals die uitzonderlijke geestelijke verkondigingen, die gedurende millennia de ontwikkelingsgeschiedenis van de mensheid in symbolen vooruit zagen. Meestal was hun inhoud - beschreven in visionaire beelden met een indrukwekkende kracht - voor het menselijke denken van de verkondigers zelf niet begrijpelijk; zij moesten eenvoudig uitspreken of opschrijven waar de geest hen toe aanzette.
Als wij vragen naar de zin en het doel van zulke profetieën, dan dienen wij daarin zowel onderricht, vermaningen als waarschuwingen te zien. In iedere tijd, maar met name tijdens een beslissend keerpunt in de geschiedenis, laat de goddelijke voorzienigheid nieuwe lichtstralen in het mensenrijk doordringen. Zij roepen op tot een innerlijke ommekeer en waarschuwen voor de onvermijdelijke gevolgen die de mensheid over zich afroept, door de eeuwige, geestelijke levenswetten niet in acht te nemen. Gevolgen die omwille van de keuzevrijheid door God worden toegelaten, opdat de mens - door de opgewekte weerzin tegen het lijden - zelf zal ontwaken en de stem van het geweten tot richtsnoer voor zijn leven zal nemen.

God is liefde en liefde straft nooit. Het is de mens zelf, die, door de wereldharmonie te verstoren, noodzakelijkerwijs steeds weer 'gerichten' over zich afroept. Wanneer alle profeten gelijkluidend over een laatste, groot wereldoordeel spreken, dan is zo'n gericht het gevolg van menselijke verblinding door zelfzuchtige drijfveren, zoals die in de wereldgeschiedenis reeds duizenden jaren lang zichtbaar zijn.
Eenmaal echter, na een bepaalde tijd van ontwikkeling, moet de mensheid toch in overeenstemming met Gods ontwikkelingsplan een beslissende stap vooruit en omhoog doen. Daarom spreken de voorspellingen over een komend laatste oordeel niet alleen als over een omvattend, reinigend proces. Zij kondigen ook een daarop volgend tijdperk aan, waarin de mensen zich niet langer zullen afsluiten voor de instroming van de goddelijke liefde- en wijsheidskrachten.
De oude spirituele astrologie noemt dit toekomstige tijdperk het Waterman-tijdperk (water-man: geestelijke mens); ook de christelijke overlevering heeft de wetenschap voor dit komende keerpunt voor de wereld trouw bewaard. Wij dienen de profetische woorden alleen op de juiste manier te leren lezen. (18)

  terug naar de Inhoud

2. Symboliek en leer van de analogie
Dikwijls wordt gevraagd waarom in religieuze werken zo vaak symbolische beelden en gelijkenissen worden gebruikt, in plaats van heldere begrippen die voor het verstand toegankelijk zijn. Zowel het Oude als het Nieuwe Testament bieden hiervoor een ononderbroken reeks voorbeelden. Met name de voorspellingen van alle profeten en zieners spreken een taal die - letterlijk opgevat - een 'boek met zeven zegels' vormt. Het antwoord is niet moeilijk te vinden: goddelijk verlichte verkondigers zien of horen met geestelijke organen [chakra's] in bovenzintuiglijke sferen. Deze werelden van de geest en de ziel kennen echter andere verschijningsvormen dan de stoffelijke wereld op aarde. Hun beschrijvingen hebben daarom in eerste instantie betrekking op geestelijke toestanden van de mensheid, waarover hun voorspellingen spreken. Vanzelfsprekend zijn deze werelden (overeenkomend met bewustzijnstoestanden) tevens ook de oorzaak van alle gebeurtenissen op aarde, die enkel een verdichting van niet-materiële krachten zijn.

Nu is de menselijke taal een produkt van het denken en zij schept uitdrukkingsvormen in overeenstemming met de aardse gedachtenwereld. Het bewustzijn van de mens, dat voornamelijk naar buiten is gericht, ontvangt de indrukken meestal door de natuurlijke, zintuiglijke waarnemingen, die het verstandelijk verwerkt.
Daardoor zijn ook metafysisch-abstracte gedachten alleen in samenhang met zintuiglijk voorstelbare beelden, voor de mens begrijpelijk. Daarom is het nodig dat profeten, die voor de mens over zuiver geestelijke en zielsprocessen spreken, hun schouwen in overeenkomstige beelden weergeven, die aan de natuurlijke wereld zijn ontleend; anders zouden zij voor het aardse, menselijke verstand onbegrijpelijk blijven. Daarnaar verwijst ook de uitspraak van Jezus: 'Gij gelooft niet wanneer ik u spreek van aardse dingen, hoe zoudt gij dan geloven indien ik tot u over hemelse dingen zou spreken?' (Joh. 3:12).
De manier waarop deze verkondigers hun visioenen beschrijven, ontspringt echter geenszins aan hun eigen fantasie, waardoor zij naar eigen goeddunken de zinnebeelden zouden kunnen kiezen. (19) Tussen 'boven en onder' of 'binnen en buiten' heerst in het wereld-al een bindende wetmatigheid en een gemeenschappelijke betekenis. Boven: dat is de wereld van de goddelijke ideeën, de geestelijke oerbeelden. Onder: de wereld waar deze ideeën een vorm krijgen in de rijken van de ziel en de natuur. Binnen: dat zijn de fijnstoffelijke sferen, die zich onttrekken aan een grofzintuiglijke waarneming en de mens op aarde enkel als een vermoeden, als een herinnering beroeren. Buiten: het rijk van de materie en de dingen die zintuiglijk kunnen worden ervaren en die daardoor voor de mensen pas bewust voorstelbaar zijn, hoewel zij in diepste zin onwerkelijk zijn, dat wil zegggn, niet zelf werkzaam, maar tot stand gebracht.

Analogie
Wat betekent dan het begrip 'analogie'? Het wijst erop dat de buitenkant van een ding (maar ook van een toestand, bijvoorbeeld het wereldgebeuren) nauwkeurig overeenkomt met zijn innerlijke gesteldheid. Het zichtbare verhoudt zich tot het onzichtbare zoals een afdruk zich verhoudt tot het origineel. Het aards-waarneembare stelt de kenner van de analogieën daarom in staat om het te herleiden tot de ideeën en krachten, die het 'voorbeeldend' hebben geschapen en tot aanzijn brachten. De wetenschap die de innerlijke betekenis afleidt uit de uiterlijke verschijning van een symbool, is een kunst die verloren is gegaan in de mate waarin het concrete, logische verstandsdenken het vroegere beeldende, analoge denken van de mens (inbeelding, imaginatie) heeft verdrongen. Zo schouwde de nog geestverbonden oermens bijvoorbeeld bij zieletoestanden van opwinding het symbool vuur, driftmatige neigingen verschenen als dieren enz.

In iedere tijd en in alle culturen vormden symbolen en gelijkenissen een uitdrukkingswijze voor geestelijke toestanden middels beelden uit de zintuiglijke wereld, waarmee zij een bovenzintuiglijke samenhang hadden. Zo ligt ook in de christelijke symboliek een wereld van geestelijk-aardse samenhangen besloten in de vorm van analogieën, wier ontsluiting zeer werd bevorderd door de nieuwe openbaringen van Emanuel Swedenborg en Jacob Lorber. Hoezeer de symbooltaal ooit was verbreid, blijkt ook nu nog uit de bloemrijke talen uit het oosten [Chinese karakters]. (20)
Op de oude kunst van het symbool-duiden ten tijde van een vroegere mensheidsfase, duiden de woorden van Jezus, die zelf zo vaak in gelijkenissen heeft gesproken en die volgens Lorbers Grote Johannes Evangelie zijn leerlingen als volgt daarover onderwees: ...'De wetenschap van de analogieën is het innerlijke schrift en de innerlijke taal van de ziel en van de geest in die ziel. Wie deze taal heeft verloren, kan onmogelijk de geschreven overleveringen begrijpen en de taal die daarin wordt gebruikt, komt hem met zijn dode verstand als een dwaasheid voor. Het horen, zien, voelen en denken, evenals het geschreven woord van de geest, is anders dan bij 'de mensen van de natuurlijke wereld'. Daarom kan, wat door een geestelijk wezen gesproken of gedaan wordt, enkel op de wijze van een gelijkenis voor de mens op aarde begrijpelijk worden gemaakt.

Door gehechtheid aan de aarde hebben de mensen deze wetenschap verloren. Daardoor zijn zij buitengesloten van de omgang met de geestelijke wereld en de hemelen, en kunnen zij het innerlijke schrift daarvan niet meer begrijpen. Zij lezen de woorden naar de klank van de dode letter en begrijpen niet dat alleen de innerlijke, verborgen betekenis levenwekkend is.
Profetenwoorden ontspringen juist altijd aan de beschouwingswijze van de geest en dat is het begrip, het (denk)beeld. Zulke schouwingen rechtstreeks op het natuur- en wereldgebeuren te betrekken, voert meestal tot een uitsluitend letterlijke en daardoor verkeerde duiding. Niettemin bestaat er tussen de geestelijke voorbeelden en de betreffende materiële weerspiegelingen een samenhang, zoals tussen oorzaak en gevolg. Iedere innerlijke toestand van de mensheid weerspiegelt zich in analoge, aardse gebeurtenissen, maar zij hoeven zeker niet letterlijk identiek te zijn aan het geestelijke origineel. Dit gegeven is van groot belang voor een juist verstaan van religieuze profetie, opdat geen misverstanden ontstaan.

Alleen de voorspellingen van Jezus Christus, die hier ontleend zijn aan de leergesprekken uit het Grote Johannes Evangelie dat door Lorber door middel van inspiratie werd ontvangen, hoeven niet verder te worden ontcijferd. Het goddelijke schouwen van Jezus wordt zijn leerlingen reeds meegedeeld in concrete taal, die ook voor het denken van onze tijd gangbaar is.
Voor een beter begrip van de overige profetieën werden aan de uitgekozen citaten verklaringen toegevoegd. Deze commentaren zijn duidingspogingen van de schrijver en maken geen aanspraak op dogmatische geldigheid. (21) Het zijn aanwijzingen, die laten zien hoe echte voorspellingen zich vanzelf door de 'tekens van de tijd' als waar legitimeren. Deze onmiskenbare tekens, die waargenomen kunnen worden aan de hemel, in de natuur en het verloop van het wereldgebeuren, nemen van jaar tot jaar verder toe. Zij spreken een overduidelijke taal en rechtvaardigen de titel van dit boek 'Bijna 2000 jaar', dat gewijd is aan het idee van het grote keerpunt in de wereldgeschiedenis en de geestelijke betekenis daarvan.

  terug naar de Inhoud

3. De toekomstverwachting van het Christendom
Evangelie betekent: blijde boodschap! De inhoud van de Blijde Boodschap van het Nieuwe Testament is dat de kloof die er bestaat tussen God en de onwetende mensheid, weer wordt gesloten. Het Evangelie spreekt over een heilsplan, dat door Jezus Christus, het mensgeworden Woord van God, een aanvang nam. Zijn fundamentele leer van de beide liefdegeboden wijst de mensheid de weg om weer deelachtig te worden aan het Rijk van God. Onder de verwerkelijking van deze heilsgedachte moet - met betrekking tot de mens - worden verstaan het volledig doordrongen worden van de 'Heilige Geest', de uitstraling van de eeuwige Christus.
Dit rijk van God, dat weliswaar binnen in de mens ligt, moet toch ook eens op aarde tot openbaring komen en alle dingen nieuw maken, in de zin van de goddelijke wereldorde. Het geestelijke visioen in de Openbaringen van Johannes (de Apocalyps), waarmee het Nieuwe Testament eindigt, is een symbolische vooruitblik op de weg die de mensheid gaat met volstrekte wilsvrijheid, om na lange dwaalwegen het beloofde land te bereiken.
De meest indrukwekkende van alle profetieën verkondigt een toekomstig Duizendjarig Rijk, als een wereldtijdperk, waarin de mensheid de beslissende stap zal zetten naar een ware 'religio': een herstelde verbinding met God. Dit godsrijk op aarde wordt ook wel het messiaanse vrederijk genoemd en de nieuwe gemeenschap van de mens met Christus wordt symbolisch weergegeven in het beeld van een stad, het 'nieuwe Jeruzalem', dat vanuit de hemel naar de aarde afdaalt. (22)
Bij de aanvang van dit rijk wordt ook de wederkomst van Christus voorzegd, waaronder het geestelijke ontwaken van de mensheid moet worden verstaan, door het opnieuw binnenstromende goddelijke licht van liefde en wijsheid.

In het gedeelte van dit boek dat als titel draagt 'Profetieën in het Nieuwe Testament' wordt dieper ingegaan op de wereldschokkende uitspraken in de Openbaringen van Johannes. Hier zij alleen vermeld, dat deze 'verwachting van het Rijk' als een rode draad door de hele geschiedenis van het Avondland heen loopt. Het is de grondslag voor alle latere religieuze voorspellingen, maar ook de basis voor vele vaak vertekende opvattingen van deze grootse belofte. Want naast geestelijke zieners en kenners van de taal der analogie werden ook steeds andere enthousiaste personen aangetroffen, die het ondanks alle goede wil aan dieper inzicht ontbrak. Velen van deze dwepers verwachtten de komst van het Duizendjarige Rijk onmiddellijk en soms op een veel te materialistische manier. Zij moesten allen de grote ontgoocheling beleven dat hun berekeningen, die voortvloeiden uit bijbelse getallen en de tekens van hun tijd, niet werden vervuld.
Deze verwachting op korte termijn kan al in het oerchristendom worden aangetroffen en berustte op enkele verkeerd uitgelegde uitspraken van Jezus over het 'naderende Godsrijk'. Intussen pleit juist voor de waarheid van de Openbaringen, dat een haast tweeduizendjarige verwachting van het Rijk levend bleef en nimmer doofde. Tot op heden bleef deze verwachting in het schouwen van verlichte mensen bestaan en vond in zeer uiteenlopende sekten een meer of minder waarheidsgetrouwe neerslag.

Zelfs de leerstelling die in de 5e eeuw door de kerkvader Augustinus werd geformuleerd: het Godsrijk op aarde zou door de stichting en het bestaan van de Kerk op aarde al verwerkelijkt zijn - een misvatting die ook door de reformatie van Luther niet werd opgelost - kon het Chiliasme, de hoop op het toekomstige messiaanse rijk, niet laten verdwijnen. Door alle eeuwen heen werd de fakkel van dit apocalyptische geloof verder gedragen. Op vele plaatsen ontvlamden weliswaar uitzonderlijke branden en bewegingen, die door een letterlijke uitleg van de Johannesprofetie waren ontstaan, maar ook deze al te menselijke motieven konden de metafysische betekenis van dit visioen niet vertroebelen. (23) Nog altijd spreken de woorden van de ziener van Patmos meer het gemoed dan het verstand aan en zij richten zich op geheimzinnige wijze tot de meest innerlijke, verborgen geest van de mens, die als enige deze taal kan verstaan.

Dit boek stelt zich tot doel om de verwachting op korte termijn van een groot keerpunt in de mensheidsontwikkeling, dat tegenwoordig het denken van miljoenen tijdgenoten bezig houdt, net zo kritisch te onderzoeken als positief te funderen. Want terecht komt de vraag op: Hebben wij, kinderen van de 20e eeuw, het recht - gezien de teleurgestelde verwachtingen van talrijke generaties - opnieuw de droom van een spoedig wereldgericht en het daarop volgende Duizendjarige Rijk te herhalen?
Is het geen verwachting die slechts wordt gedragen door een oude profetie en door de toekomstige overgang naar een volgend millennium? Zijn de thans zo veelvuldige verwijzingen naar een spoedig aanbreken van het Waterman-tijdperk niet alleen maar leuzen, ontstaan door de onrust van onze huidige tijd? Of ontspringen zij aan een verborgen oerweten, dat - om te spreken met de woorden van de moderne dieptepsychologie - in het 'collectief onderbewuste' van de hele mensheid besloten ligt en met kracht in het dagbewustzijn omhoog komt naarmate het tijdstip van vervulling nadert?

Het antwoord daarop is tweevoudig, uitgaand van het geloof of van de rede. Het geloof vraagt niet om bewijzen en ervaart de waarheid van echte profetie middels subtiele geestelijke organen. Het berekent de tijd niet, maar onderkent door de toestand van de wereld hoe nabij de eindtijd is, die de Apocalyps met zijn bazuinen en schalen van toorn voorspelt; profetieën die ook in de grootse nieuwe ogenbaringen van Swedenborg en Lorber een belangrijke plaats innemen. Het geloof weet dat in het voorbestemde goddelijke scheppingsplan, de mensheid wordt geleid.
["Onze hulp en onze verwachting is in den naam des Heren, die hemel en aarde gemaakt heeft. Die trouw houdt tot in eeuwigheid en niet laat varen de werken van Zijn handen." Psalmen 124:8 en 138:8]
Anders is het voor de rede: deze beproeft en houdt de maatstaf van de logica ook bij het onbevattelijke, in zoverre dit ten minste voor het aardse inzicht weerspiegeld, toegankelijk is. De denker doorvorst om te beginnen de oorzaken van de ontgoocheling die alle eerdere verwachtingen beschoren is geweest. (24) Hij vergelijkt de religieuze, historische, culturele en sociale omstandigheden van de voorbije eeuwen met onze tijd en moet dan tot de volgende conclusies komen: Wat zich aan waarden en tegenwaarden gedurende de laatste eeuwen - wereldhistorisch en cultuurscheppend nog het meest tot Europa beperkt - stap voor stap heeft ontwikkeld, bood zeer zeker nog geen grondslag voor zulk een overweldigende omwenteling als van een te verwachten keerpunt in de wereldgeschiedenis.
Er waren eerst aanhoudende veranderingen in de mensheid en van de tijdsgeest nodig om een zodanige volkeren-omvattende gemeenschap te vormen, zoals die in onze tijd bestaat. Het tijdperk van de ontdekkingen en uitvindingen, dat in onze tijd een ongekend hoogtepunt heeft bereikt, grijpt voor het eerst de aardbol als geheel tot in alle uithoeken aan. Deze verbindende gemeenschap zou een zegen zijn, indien niet het koude intellect van de mens aan het materialisme ten prooi zou zijn gevallen en alle diepere, religieus-ethische waarden zou hebben verdrongen.

De morele ontwikkeling heeft geen gelijke tred gehouden met de zegetocht van de natuurwetenschappen. Zo werd niet de geestelijke evolutie, maar de techniek tot eigenlijke wereldmacht en zijn verslavende werking in dienst van machtswaan en vernietingingsdrang vormt thans een zwaard van Damokles, dat als een dreigend onheil, als scheiding tussen zijn en niet-zijn, boven de hele mensheid hangt.

De greep naar de oerkracht van het atoom heeft de gesel van de verderf zaaiende radio-activiteit gebracht. De biologische ingreep in de natuur door verwoesting van de wouden en de aantasting van de gewassen, verandert het aangezicht van de aarde en bedreigt de levensgrondslagen van haar bewoners. Robotten en automatisering vormen de spookbeelden van een nieuwe tijd, omdat zij de mens overbodig maken, die strijd zal moeten voeren voor zijn naakte bestaan. Reeds wil de rusteloze geest van de mens zich ook aan de wereldruimte vergrijpen, dezelfde mens die op aarde geen enkel levensvraagstuk of wereldprobleem de baas is!
Nooit werd er zo vaak en zo mooi over vrede gesproken als in dit tijdperk van de vele conferenties. Alleen ontbreekt de daadkracht. Nog zien de machtigen van de aarde het heil van de wereld in de kracht van hun wapens en in onbuigzaamheid. Ze zijn bereid om als de afgezanten van de dood al het levende de oorlog te verklaren, zonder liefde, zonder genade, zonder achting voor de wetten van het eeuwige recht. (25)

De demon van de wereldangst voedt zich van jaar tot jaar met koude oorlog in alle opzichten, voortdurend bereid om opnieuw een laatste wereldbrand te laten ontvlammen. Daarnaast groeit echter het miljoenenleger van mensen die tot vrede en een nieuw begin bereid zijn; mensen van goede wil, schijnbaar uitzichtloos overgeleverd aan de duistere machten van een stervend tijdperk en toch vol hoop dat de noodzakelijke omwenteling van alle dingen de grote nood zal keren.
Zo voert er ook voor de rede een weg naar de oude christelijke profetie en haar in de tijd naderende vervulling. Naar deze onheilsverwachting van een naderend wereldgericht, die uitmondt in de heilsverwachting van een daaropvolgend vredesrijk. Zo bevestigen de beide hogere eigenschappen van de mens, geloof en rede - de beide goddelijke getuigen in de Openbaringen van Johannes - hoe actueel de voorspelling is van een 'eindtijd'... aan het begin waarvan de mensheid, vlak voor het einde van het tweede millennium, nu reeds staat. (26)

Het Nieuwe Openbaringswerk van Emanuel Swedenborg
"Moge zijn geest zich nu verheffen en zich dieper in het geest-al voelen. Daartoe wensen wij innige gemeenschap voor Swedenborg, de geroemde ziener uit onze tijd, die door de vreugde van de hemel omgeven was, in wiens boezem de engelen woonden en tot wie de geesten door alle zintuigen en ledematen gesproken hebben - hun heerlijkheid moge hem omstralen en doorgloeien, opdat hij eenmaal zaligheid moge voelen en een vermoeden mag krijgen wat het stamelen van de profeten is, wanneer onuitsprekelijke dingen de geest vervullen."
Uit een brief van Goethe aan Lavater (27)

  terug naar de Inhoud

4. Vernieuwing van de religie
Wat wordt voorzegd over de omvorming van de wetenschap, de cultuur en het sociale leven, is slechts een gevolg van de uitwerking van dat ene, grootse gebeuren: de wederkomst van de Christusgeest in de mens! Ook al wordt deze gebeurtenis, die voor het gewone verstand ontoegankelijk blijft, nog veelvuldig misverstaan en ook al wordt de 'wederkomst van Christus' door vele sekten geduid als een opnieuw in aardse gedaante verschijnen van Jezus, de woorden van de Heiland in het Evangelie geven daar geen aanleiding toe. (79)
"Wanneer Ik opnieuw op aarde zal komen," dat betekent volgens Jezus' eigen uitleg niet meer een aardse wedergeboorte van de Godszoon, maar een geestelijk nieuw geboren worden van de mensheid door het binnenstromen van de goddelijke licht- en krachtstroom, die als enige de naam 'Heilige Geest' toekomt.

Dat deze geen 'derde persoon van God' is, maar een alles omvattende uitstraling van de eeuwige Christus, Gods levende scheppingswoord in de tot rijpheid gekomen harten van de mensen, zal in een algehele vernieuwing van de religie en haar aardse middelaar, de kerk, openbaar worden.
Wat zo aan toekomstige dingen wordt voorzegd, zal echter geen plotselinge, bovennatuurlijke gebeurtenis zijn, maar is het geestelijke ontwikkelingsproces van een nieuw tijdperk van de mensheid, dat in de Openbaringen als het 'duizendjarige rijk van Christus' wordt aangeduid.

Intussen is het voorafgaande 'wereldgericht' met geweldige omwentelingen van alle begrippen en dingen - deels in de toekomst, deels ook nu al - het middel om de bodem voor te bereiden en de zielewereld van de rnens ontvankelijk te maken. Zo worden de voorwaarden geschapen voor het 'metanoia' [bekering], waartoe Johannes de Doper ooit opriep.
Weliswaar wordt deze oproep in de Bijbel onjuist vertaald met 'doet boete', maar de innerlijke betekenis ervan is: 'Verander uzelf, wend u naar de geest!' *) Wat ooit een oproep was, moet nu werkelijkheid worden door het licht van de waarheid, dat uit de geest van Christus in miljoenen mensen van goede wil zal binnenvloeien. Is er een grootsere 'wederkomst van de Heer' denkbaar dan deze? (80)

*) [De eerste woorden die Jahweh tot Abram (later Abraham) sprak, waren: "Lech, lecha," die ook kunnen worden vertaald met: "Trek je terug uit deze wereld en kom tot jezelf in je eigen binnenwereld!"
i.p.v. zoals gebruikelijk: "Trek weg uit je vaderland en ga naar het land dat ik je zal wijzen."]

Het ligt in het wezen van de goddelijke wijsheidsmacht besloten, dat zij alle schijngeloof zal oplossen, dat het Christendom gedurende bijna tweeduizend jaar als op het uiterlijke gerichte kerk heeft opgebouwd. Wanneer bij de volgende voorspellingen sprake is van valse profeten, priesters en leraren, dan is dit omdat in het licht van de goddelijke waarheid alles wat koude theologie, dogmatisme, geloof naar de letter, ceremonie- en offerdienst, cultus en kerkenbouw geen ware 're-ligie', d.w.z. 'wederverbinding met God' tot stand kan brengen. Dat kan alleen de geestelijke godsvonk in de mens zelf bewerken en deze heeft daarvoor geen bemiddelaar nodig, maar enkel de ontvankelijkheid van de ziel en de warmte van het mensenhart.

Daarom zal de wederkomst van Christus het herstel betekenen van zijn lichte leer van liefde en leven. En ook een nieuw, het hart doorstralend geloof, dat ook
- de rede van de mens zal verlichten en hem
- het wezen van God, alsook
- de bedoeling van de hele schepping, zal bijbrengen.
Weliswaar wordt deze overwinning van de geest met grote stelligheid voorzegd, maar de krachten van het oude schijngeloof zullen zich nog lang teweerstellen, totdat de opgaande ochtendzon van de waarheid alle nevelen in de mensheid zal hebben opgelost.

Nog iets anders is geprofeteerd: Christus in de mensengeest als de 'nieuwe kerk' of het 'nieuwe Jeruzalem' zal bij talloze mensen een metafysische verruiming van het bewustzijn teweegbrengen. En wel zo, dat door een innerlijk schouwen de scheidingswand tussen materie en geest, tussen de uiterlijke wereld van de natuur en de sferen aan de andere zijde, zal beginnen te verdwijnen.
Wat tegenwoordig onbewezen dwanggeloof is, zal een levende werkelijkheid worden en die zal van de mensheid de dreiging van doodsangst en twijfel wegnemen. Paulus duidt reeds met de volgende woorden op deze toestand: "Thans zien wij door een spiegel in raadselen, maar dan van aangezicht tot aangezicht ..." (1 Kor. 13:8-13)

Aan de geestelijk ten volle ontwaakte mens is de gave van het 'innerlijke woord' beloofd, dat hen - door de goddelijke geest onderwezen - tot echte leraren van hun medemensen zal maken: tot ware priesters en profeten, die het hemelse met het aardse zullen verbinden.
Dit alles en nog meer kan in de volgende voorspellingen uit de nieuwe openbaringen in het werk van Lorber worden gevonden: (81)

"Wanneer aan de geestelijke horizon de lichtende ochtendboden (sterren) zullen opgaan, is dit een teken dat spoedig de grote levens- en waarheidszon hen zal volgen. Hun heldere licht zal een onverbiddelijk gericht zijn voor alle leugen en bedrog. De leugen zal tezamen met zijn leerlingen en wereldse praal in de afgrond van de verachting, van de rechtvaardige toorn en van de vergetelheid worden geworpen. [...]
Zelf zal Ik als de eeuwige waarheid in die zon vertoeven en door zijn licht een gids zijn voor de mensen, voor hun leven en hun tijdelijke en eeuwige lot..."

"De valse priesters zullen onder Mijn naam door hun tekens en bedrieglijke wonderen vele mensen misleiden en daarbij voor zichzelf grote schatten, aardse rijkdommen, macht en aanzien verwerven. Maar door Mijn vuur en het heldere licht daarvan, zullen zij alles verliezen en te gronde gaan. Want Ik zal met Mijn getrouwen en legeraanvoerders tegen ze optrekken en hen de overwinning bezorgen, en zo zal er op aarde een einde komen aan de nacht en haar afgezanten. Zoals deze nacht thans in de heidense, zinloze, blinde ceremonieën leeft, zo zal deze nacht ook in die tijden leven, maar zal door het vuur van de waarheid, dat uit de hemelen stamt, worden vernietigd. De duistere toestand zal niet lang duren en er zal een tijd komen, dat deze valse profeten zichzelf de doodsteek zullen geven.
Want Mijn geest zal ontwaken onder de in vele opzichten verdrukte mensen, nog eer er duizend en nog geen duizend jaren verstreken zullen zijn. Dan zal de levenszon geweldig beginnen te stralen en de doodsnacht zal in haar oude graf terugzinken..."

(Het slotbeeld van de visionaire schouw van het Nieuwe Babel):
"Zie nu, hoe de man op de troon weer pogingen doet om zich opnieuw te verheffen (Poetin en zijn ultrarechtse aanhangers), omringd door zijn zwarte bendes en enkele koningen reiken hem de helpende hand (China, Noord-Korea, Iran). Maar zij die dit doen, worden weldra machteloos en hun volk rukt hen de kroon van het hoofd en geven die aan de sterke koningen. En zie: nu zinkt zijn troon en de sterke koningen haasten zich nabij en verdelen hem (de Russische Federatie) in meerdere stukken, waardoor voor hem nu alle macht, status en grootsheid verloren gaat. Wel slingert hij nog pijlen en matte bliksemschichten om zich heen, maar die beschadigen niemand meer, want veruit de meeste keren weer naar hem zelf terug en verwonden hem en zijn matte hordes. (82)
Zie nu, hoe zich uit lichte wolkjes een nieuwe aarde vormt! Het zijn gemeenschappen van zulke mensen, die door de goddelijke waarheid worden doorstraald. Zij komen bijeen en vormen nu een grote gemeenschap. Dat is de nieuwe geestelijke aarde, waarboven zich een nieuwe hemel uitbreidt vol van licht en helderheid..." - (Dit beeld eindigt dus met het 'Nieuwe Jeruzalem', de nieuwe geestelijke kerk.)
[Het is ook het beeld van het mystieke lichaam van Christus van Paulus en van het punt Omega van Teilhard de Chardin.]

"Dan zal Baäl, gelijk de grote hoer van Babel, ten val worden gebracht en het licht van het levende woord in de harten van vele mensen zal de verdrukten en gekromden rechtop doen gaan en verlossen. In die tijd zullen de mensen veelvuldig omgang hebben met de reine geesten van Mijn hemel. Deze zullen hun leraren zijn en hen in alle geheimen van het eeuwige leven onderrichten. Wanneer Ik als het levende woord voor allen zal verschijnen in de ware hemel, die in het hart van de mens is, dan is het wereldgericht aangebroken. De gerechte mens zal dan binnengaan in Mijn heerlijkheid, maar de daders van het kwaad zullen worden verteerd door her vuur van Mijn waarheid en zullen binnengaan in het rijk van hun boze werken...
Wensen jullie je dit wereldgericht niet te spoedig voor zijn tijd! Het zal altijd nog te vroeg komen, zelfs voor jullie en nog meer voor degenen die dan gericht zullen worden! Want in het gericht zullen liefde en erbarmen verre zijn (Poetin en aanhangers)."

"Dan zal Ik engelen met grote schallende bazuinen onder de arme mensen uitzenden. Zij zullen de naar de geest gedode mensen van de aarde als het ware opwekken uit de graven van hun nacht. Als een vuurzuil van de ene kant van de wereld tot de andere, zullen zich vele miljoenen gewekten op de duistere wereldmachten storten en geen zal hen meer weerstand kunnen bieden. Dan zal Ik zelf Mijn kinderen langs de juiste weg leiden voor altijd."

"In die tijden zal Mijn leer niet langer worden verhuld, maar volledig naar zijn hemelse en geestelijke betekenis worden gegeven. Daaruit zal het Nieuwe Jeruzalem bestaan, dat vanuit de hemelen naar de aarde zal afdalen. In het licht daarvan zal het de mensen pas duidelijk worden, hoezeer hun voorgangers door de valse leraren en profeten bedrogen zijn. Zij zullen dan niet langer Mijn leer de schuld geven, maar de zelfzuchtige leraren, die het loon van hun arbeid zullen ontvangen." (83)

"Wanneer Mijn ware leer onder de mensen van goede wil en daadwerkelijk geloof zal zijn gebracht en ten minste een derde deel van de mensen daarvan kond zal zijn gedaan, dan zal Ik hier en daar ook persoonlijk in mijn geestelijke lichaam zichtbaar tot diegenen komen die mij het meeste liefhebben en daartoe ook het levende geloof bezitten.
En Ik zal zelf uit hen gemeenten vormen, die geen macht ter wereld meer kan trotseren en weerstand kan bieden. Bij Mijn tweede wederkomst zal ik niet meer als kind uit een vrouw worden geboren, want Mijn lichaam blijft verheerlijkt, evenals Ikzelf als geest in eeuwigheid.
Ik zal dan niet alleen komen, maar al de Mijnen zullen in overgrote scharen uit de hemelen komen en zij zullen hun broeders en zusters, die nog in het vlees leven, kracht schenken. En zo zal tussen hen een ware gemeenschap ontstaan, wat voor de mensheid een grote troost zal betekenen."

"Alleen de mens die Mijn leer aanneemt en ernaar zal leven, zal in zichzelf het licht, de waarheid en de levensvrede vinden. Wanneer Ik voor de tweede maal in deze wereld kom, dan zal ook een einde komen aan het gisten, strijden en de vervolgingen tussen de volken van de aarde. Ik zal echter nooit meer woning kiezen in een tempel die door mensenhanden is gebouwd, maar alleen in de geest en het hart van hen die Mij zoeken, Mij vragen en Mij boven alles liefhebben..."

"Er bestaat een groot land in het verre Westen, dat aan alle kanten door de wereldoceaan wordt omstroomd en dat nergens met de oude wereld in verbinding staat. Uitgaande van dit land zullen de mensen eerst grootse dingen vernemen en die zullen ook in het westen van Europa opduiken. Daaruit zal een helder stralen en wederstralen ontstaan, want de hemellichten zullen elkaar ontmoeten, kennen en wederzijds ondersteunen. Uit deze lichten zal zich de levenszon, het volmaakte Nieuwe Jeruzalem vormen en in deze zon (leer) zal Ik wederkeren op de aarde..."

"Hier, waar Ik van de ene plek naar de andere vervolgd word door de Joden van de tempel, als een misdadiger, zal Ik persoonlijk vooreerst niet meer verschijnen. Wel echter zal Ik in de landen van een ander werelddeel, die thans door de heidenen worden bewoond, een nieuw rijk stichten: een rijk van vrede, van eendracht, van liefde en van levend geloof. De angst voor de lichamelijke dood zal niet meer heersen onder de mensen die in Mijn licht verblijven en die in een voortdurende omgang zullen leven met de engelen van de hemel." (84)

  terug naar de Inhoud

5. Vernieuwing van wetenschap en cultuur
Er hebben op onze planeet culturen bestaan die reeds lang zijn verdwenen en waarvan de weinige restanten van een hoogstaand niveau van wetenschap getuigen, welke zelfs verwondering bij tegenwoordige wetenschappers wekt en tot een herziening van alle overgeleverde begrippen zou moeten leiden. Zo maken oeroude brahmaanse geschriften melding van vliegmachines (in het sanskriet ventlas en vinanas genoemd), die door de beschreven eigenschappen onze modernste straal- en raketvliegtuigen in de schaduw stellen; eigenschappen, zoals die tegenwoordig alleen bij de zogenaamde UFO's (onbekende vliegende objecten) worden waargenomen, die hun verklaring nog moeten krijgen.
Zo treffen wij in de oude Mayacultuur van Zuid-Amerika kalenders aan die een ongekende nauwkeurigheid vertonen en bij de Hindoe-astronomie van India, vinden wij berekeningen van onuitsprekelijk lange tijdvakken, met alle verschuivingen van het lentepunt en alle zonsverduisteringen. Zo kwam er in Egypte het wonder van de grote Koningspyramide uit de bodem tevoorschijn, waarvan de kosmisch-mathematische getalsgeheimen onuitputtelijk zijn en waarvan de bouwwijze en de oorsprong tot op vandaag een raadsel zijn gebleven.

Vanwaar deze wetenschap en cultuur, zonder de ondergrond van een materiële techniek die in onze tijd welhaast de voorwaarde is voor die onderzoeksresultaten, waarop het 'machinetijdperk' - te beginnen met de stoommachine en afsluitend met de atoomenergie - tegenwoordig zo trots is? Het eenvoudige, maar ware antwoord is: omdat wetenschap en religie ooit een ondeelbare eenheid vormden!

Deze verklaring zal de materialistische denkwereld nauwelijks kunnen bevredigen, des te meer niet omdat wetenschap en religie tegenwoordig tegenstellingen vertonen die nauwelijks meer te overbruggen lijken.
Maar de geestelijk ontwaakte mens onderkent de enorme betekenis van dit feit dat ooit geldigheid had en weet daaruit de juiste conclusies te trekken. Want hij weet, dat een diep inzicht in de dingen van de natuur en het doordringen tot de kern van de bezielde krachten daarin niet door de mogelijkheden van het beperkte menselijke verstand worden verworven, maar een geschenk zijn van de goddelijke geest, wanneer de mens zich daar onvoorwaardelijk voor kan openstellen.
Want wat zijn intuïtie en inspiratie anders dan een door de geest gedragen innerlijk schouwen, een blik achter de sluier van de materie, waarvan enkel de schijn zich aan de uiterlijke zintuigen vertoont. (85)

Het is tegenwoordig een graag gebezigde, maar niettemin onterechte stelling om wetenschap en techniek voor al het leed verantwoordlijk te stellen dat beide ons in het verloop van de twee wereldoorlogen hebben gebracht - en in nog grotere mate voor de toekomst in petto zullen hebben. Zonder wetenschap geen aardse vooruitgang, zonder techniek geen beschaving met de welkome gemakken voor het bestaan van de mens. Het weten is op zichzelf neutraal. Enkel de wil van de mens bepaalt of weten tot zegen of tot vloek wordt!
Wie deze bewering als afgezaagd beschouwt, zou verder moeten denken en begrijpen, dat de richting van de wil van de mens uitsluitend van zijn innerlijke religie, dus van de aard van zijn binding met God, afhangt.

Levende religie brengt geestelijk leven voort, maar dode religie kan de mens nauwelijks boven het niveau van het hogere dier uittillen. Een verstandelijk onderbouwde natuurwetenschap zonder hartecultuur, die de ethisch-morele ontwikkeling van de mens tegenwoordig ver vooruit is geijld, moet - indien zij het machtsstreven en de hebzucht van haar tijdperk dient - onvermijdelijk tot de afgrond voeren. Ook de vertechnisering van onze cultuur (radiolawaai, reiskoorts, kunstbedrijf, sportsensaties, lege vrijetijdsbesteding, enzovoort) houden de huidige mens af van de weg tot verinnerlijking, die als enige de vreugde en harmonie van geest en ziel kan bewerkstelligen. Zo staat hij eenzaam in zijn innerlijk en in de wereld: ondanks confessie geen religie, ondanks overvloed aan kennis geen wijsheid, ondanks techniek toch gehaast en zonder rust, ondanks vlucht in de natuur toch geen natuurverbondenheid, ondanks opleidingsmogelijkheden geen cultuur in de ware zin van het woord...

Vraagt dit niet werkelijk om een 'omvormingvan alle waarden' ('Umwertung aller Werte') die tegenwoordig tot schijnwaarden zijn geworden? Alleen een nieuw, vergeestelijkt denken kan een nieuw religieus beleven laten ontspringen, dat de christelijke kerken ons jammer genoeg niet kunnen aanreiken. Religie is geestelijke hartekracht en het hart is drager en zinnebeeld van het leven. (86) Daarom is het ontwaken van de geest in het hart van de mens gelijk te stellen met het groen worden van de symbolische 'levensboom' in de Bijbel; de boom die 'in het midden van het paradijs stond', dat wil zeggen, dat hij het middelpunt van de menselijke gelukzaligheid vormt.
Zolang deze boom niet opnieuw groen wordt, zal ook de 'boom van kennis' (het denken en redeneren van de mens) geen levenskrachtige vruchten dragen. Daarom zal ook deze tweede boom door de heilig makende Geest opnieuw worden gezegend, opdat zijn takken (kennistwijgen) voortaan geen schijnbloesems meer zullen voortbrengen en geen dodelijke oogst meer zullen afwerpen.
Deze vernieuwing van wetenschap en cultuur en hun hereniging met de religie vormen ook in Lorbers Grote Johannes Evangelie de inhoud van verschillende voorspellingen van Jezus Christus [zo ook van Rudolf Steiner], waarvan hier ook een aantal fragmenten worden weergegeven.

Zo sprak de Heer: "Eerst moet Mijn onvervalste leer weer aan de mensen worden verkondigd, opdat de waarheid daarvan een volledige loutering van de wetenschappen en kunsten bewerktstelligt en de vele afgoden en hun priesters en tempels vernietigt. Het zal een bliksemschicht zijn, die van opgang tot ondergang alles fel verlicht wat op aarde leeft. Onder 'opgang' dienen jullie evenwel het geestelijke te verstaan, onder 'ondergang' al het natuurgebondene in de mens..."

"Tezelfdertijd zal Ik allerlei grote uitvindingen door gewekte mensen laten doen, die als gloeiende pijlen in de duistere ruimte van de draak zullen dringen en zijn onwaarachtige bedrog op een geweldige wijze zullen vernietigen. Hij zal als naakt voor zijn aanhangers te schande staan, die zich spoedig in grote aantallen van hem af zullen keren.
Om te beginnen zal al het bijgeloof met het wapen van de wetenschappen en de kunsten van de aardbodem worden geveegd. Weliswaar zal daardoor een volwaardige geloofsleer onder de mensen bestaan, maar deze toestand zal slechts een zeer korte tijd duren. Dan zal Ik de oude boom der kennis zegenen en met deze zal de boom des levens opnieuw zijn oude kracht terugwinnen..."

"De wetenschap zal op het spoor worden gezet[!] dat de aarde ouder is dan de letterlijke berekeningen uit de mozaïsche tijden aangegeven. Daardoor zal het oude scheppingsverhaal een tijd lang zeer in geloofwaardigheid inboeten. Maar dan zullen van Mij uit opnieuw wijzen worden gewekt, waardoor de woorden van Mozes weer in het juiste licht zullen worden gesteld. Van dan af zal het niet lang meer duren, totdat het ware Rijk Gods op aarde zal worden gevestigd..." (87)

"Jullie kunnen er geen vermoeden van hebben, tot welke grootse en omvattende wetenschappen en vermogens de mens het in die tijd zal brengen en hoe daardoor alle oude bijgeloof zal worden opgelost. Want te rechter tijd zal ik vele mensen opwekken voor de zuivere wetenschappen en kunsten in alle dingen, en die zullen een onoverwinnelijke voorloper van Mij en Mijn rijk zijn. Met de allerwegen gereinigde nieuwe wetenschap van de mensen zal Mijn zuivere levensleer zich ook makkelijk verbinden en de mensen zo een volwaardig levenslicht schenken.

  terug naar de Inhoud

6. Vernieuwing van het sociale leven
Het sociale leven, dat is de gemeenschap van de mens met zijn medemens tot en met de gemeenschap van alle volkeren, die de leden van de grote mensheidsfamilie zijn. Hier wordt het meest duidelijk waarneembaar in welke mate religie tot waarheid en liefde tot daad wordt. Als vandaag de dag de hele wereld in vijandige machtsblokken is opgespleten en politieke systemen als doodsvijanden tegenover elkaar staan, als wantrouwen en angst de volken verdelen ... hoe zou het Rijk Gods hier naderbij kunnen komen, dat toch een rijk van liefde en vrede zou moeten zijn?
Nog steeds regeert de oorlogsgod Mars, die op de achtergrond van het wereldgebeuren zijn apocalyptische scharen gereed houdt om een volgende, dodelijke oogst binnen te halen, wanneer het zaaisel van haat en onverstand overrijp dreigt te worden. Het is de méns die daartoe voor hem de wapens smeedt. Maar welk een wonder begint zich daar intussen te voltrekken! Hoe vernietigender de elementen van het doods-ABC (atomaire, bacteriële en chemische oorlogvoering) zich ontwikkelen, des te kleiner wordt de neiging van de mensheid om er gebruik van te maken, omdat het instinkt tot zelfbehoud iedereen als een gemeenschappelijke band omsluit. (88)

Moet hier 'de kracht die steeds het boze wil en toch het goede bewerkt' (Goethe's Faust) een bijzondere dienst in het goddelijke plan verrichten? Voorzeker is een aanhoudende bewapening en oorlogsdreiging een schrikbeeld zonder einde, dat ieder moment tot een uitbarsting met verschrikkingen kan voeren, als niet de Voorzienigheid andere wegen zou gaan om het waardevolle in de mensheid voor de ondergang te behoeden.
Want de wereld wordt niet aleen door demonische elementen beheerst, maar als een vloed van licht dringen in het tijdperk van omwentelingen ook nieuwe en werkelijk vooruitstrevende ideeën uit de geestelijke wereld in het aardse bewustzijn. Zij veroorzaken een gestage verandering in het tijdgebonden denken en scheppen een doorbraak voor een hogere rede, die miljoenen mensen ontvankelijk maakt voor de komende 'wederkomst van Christus' in de geest van de mens.

Al het menselijke werken moet het geestelijke dienen, ook als het huidige werken toekomstige, nu nog verborgen ontwikkelingen, op gang brengt. Zo moet bijvoorbeeld ook de natuurwetenschap, die nu nog een materialistische opvatting heeft, 'revolutionair' werken, om door zijn 'bliksemflits' de duisternis van een dood geloof naar de letter, de grondslag te ontnemen. Hoe dit moet worden verstaan, daarop wijzen de woorden van Jezus in het voorafgaande hoofdstuk: in deze ontwikkeling dienen wij geen doel op zichzelf te zien, maar een middel tot bevrijding van een geloofsdwang, die door de kerkelijke leer van het 'jongste gericht' en de 'eeuwige verdoemenis', het gemoed van talloze gelovigen heeft geschokt en hen aan het twijfelen heeft gebracht met betrekking tot Gods liefde. Kan de ware levensleer van de Heiland wel eerder wortel schieten dan voordat een 'omverwerper' de zielen van de mensen eerst van het dwaalgeloof ontdoet om hen daardoor ontvankelijk te maken voor een nieuw waarheidslicht?
Zo lijkt ook voor het sociale levensgebied een hoger standpunt nodig, indien wij vanuit een geestelijk blikveld een ruimere horizon willen verwerven. Wij onderkennen dan, dat juist het dialectisch materialisme, als basis van het thans nog politiek getinte socialisme, een vrijmakende voorloper is, die zijn opgave vervult om zelfs door middel van strijd voor bezitsloze arbeiders een menswaardig bestaan te verkrijgen. (89)

Waar door menselijke schuld en verstoktheid van het hart bittere nood en ellende heersen, zal het altijd moeilijk blijven om voor dovemansoren het liefdewoord van Christus te prediken! Vandaar ook de voor- spelling van Jezus over de bevrijding van de armen en verdrukten. En waarom liet de wijsheid van God toe, dat een deel van de mensheid in de bittere slavernij van een machtscommunisme terecht moest komen, dat zich van het christelijke liefdecommunisme van de oergemeenten onderscheidt als de nacht van de dag? Toch alleen daarom, omdat de anders niet te beleren mensheid door een wereldwijd aanschouwelijk onderricht zal onderkennen, waartoe een leven zonder God, gedreven door macht en brutale dwang, reeds op aarde voert! En ook, opdat het verlangen van de mens zal uitgroeien tot een steeds krachtiger roep naar vrede, harmonie en morele ordening van het leven, zoals de waarheid van het Christus-woord dit leert en oproept om daaruit te leven.

Zo is in deze wereld van tegenstellingen en strijd de voorwaarde voor overwinning en afbraak van wat vermolmd is geraakt de grondslag, waardoor uit de ruïnes nieuw en hoogstaander leven zal ontspruiten. Gods plan heeft ook voor het mensengeslacht voorzien, dat al het negatieve zich ondergeschikt zal moeten maken aan het evolutionaire ontwikkelingsplan, waarover Jezus in het Grote Johannes Evangelie zegt:

"Wat er gebeurt en nog gebeuren zal, is van boven af berekend en voorbestemd, en heeft zijn diepe, heilige grondslag. Wie echter in zijn hart door zijn liefde en zijn wil met Mij is, hem zal zelfs de boosaardigste wereld nooit iets kunnen aandoen..."

Wij leven in een tijdperk van ook in sociaal opzicht ingrijpende gebeurtenissen: een proces, dat als een chemische gisting het onreine naar de oppervlakte stuwt of op de bodem doet neerslaan, om het geheel te zuiveren en te vergeestelijken. Iedere nieuwe geboorte gaat met pijnen gepaard; toch is het kind dat wordt geboren een geschenk van het eeuwige leven en het draagt zijn fakkel in een nieuwe tijd verder. (90)
Zo mogen ook de volgende voorspellingen uit het werk van Lorber ons de zekerheid schenken, dat de vernieuwing van het sociale leven ons na talrijke omvormingen tot een christelijk sociale samenleving zal voeren: een aardse ordening in het teken van goddelijke liefde en gerechtigheid, waardoor voor de mens ook de zon van innerlijke en uiterlijke vrede opnieuw zal gaan schijnen:

[het tijdperk rond de eeuwwisseling in 2000]
"De met alle wetenschappen toegeruste kinderen van de wereld, zullen het duistere schijngeloof met geweld onderdrukken en de machtigen van de kerken daardoor in grote verlegenheid brengen. Want daardoor zal het gewone en lange tijd blind gehouden volk gaan inzien, dat het enkel omwille van de roem en de welvaart van de groten en machtigen, die zelf niet geloofden, zo zwaar is geknecht.
Weliswaar zal Ik, wanneer Ik dan zal wederkomen, ook bij hen geen geloof vinden. Want als de blinden door de wetenschap eenmaal ziende zijn geworden, dan zullen zij in eerste instantie aanhangers van degenen worden, die hen hebben bevrijd van de knechting door de kerkvorsten. Maar dit volstrekt ongelovige tijdperk zal slechts van korte duur zijn en spoedig zullen er dan één herder en één kudde zijn..."

"De vindingrijke mensen zullen het met hun wapens zo ver brengen, dat weldra geen enkel volk meer tegen een ander volk ten strijde zal kunnen trekken. Want zullen twee volken elkaar met zulke wapens aanvallen, dan zullen zij elkaar makkelijk en snel tot op de laatste man uitroeien, wat natuurlijk in geen geval tot een echte overwinning zal kunnen voeren.
De koningen en hun legeraanvoerders zullen dit spoedig gaan inzien en zullen elkaar daarom liever in vrede en vriendschap verdragen. Mocht zich ergens een trotse en eerzuchtige vredeverstoorder tegen zijn buren verheffen, dan zullen de vredelievenden zich verzamelen en hem afstrafen. Op deze manier zal gaandeweg de vroegere vrede zich onder de volkeren vestigen en duurzaam worden. Wel zullen er onder de nog wilde volken oorlogen ontstaan, maar ook onder hen zullen zij spoedig onmogelijk worden. Want ik zal hen door Mijn gerechte en machtige koningen in het nauw drijven en onder hen Mijn licht doen uitstorten, dat ook hen tot vredelievende en lichtvriendelijke volken zal maken..."

"Er zal een tijd komen, dat zij die voor het gericht verschoond zijn gebleven als de goeden, de reinen en de vrienden van de lichtvolle waarheid, uit speren sikkels zullen maken en de kunst van het oorlog voeren volledig zullen opgeven. (91) Geen waarachtig gezalfd volk zal dan meer tegen een ander het zwaard opnemen, behalve dan de heidenen die nog in de wildernis zijn overgebleven. Maar ook die zullen, indien zij niet kunnen worden onderricht, tenslotte van de aardbodem verdwijnen. Dan zal de aarde opnieuw gezegend worden en haar bodem zal van alles honderdvoudig vrucht dragen en de oudsten zal macht over de elementen worden gegeven..."

"Wij zullen na dit alomvattende wereldgericht zien of er opnieuw ergens mensen opstaan, die de moed hebben om met de meetlat in de hand tegen hun naaste te zeggen: "Dit grote stuk land heb ik afgemeten en ik verklaar het tot mijn onaantastbare eigendom. En wie het waagt om mij dit te betwisten, die zal ik met de dood straffen!" Ik zeg jullie, er zullen dan nooit meer zulke mensen zijn. Want wanneer Ik voor de tweede keer op aarde kom, om gericht te houden over de schenders en om het levensloon te geven aan degenen die uit liefde voor God en de naasten veel leed en ellende hebben verdragen, dan zal de aarde met geen enkele maatstaf meer worden gemeten voor het afgezonderde nut van wie dan ook!"

"Daar waar iemand woont, zal hij ook kunnen oogsten en in zijn levensbehoeften kunnen voorzie. De mensen zullen elkaar steunen en niemand zal meer zeggen: Dat is mijn bezit en daarover ben ik alleen de baas! Weliswaar zou het eigenlijk nu al zo moeten zijn onder de mensen; het zal alleen in deze tussenperiode, waarin de mensheid nog niet door het grote levensvuur gereinigd is, zo toegelaten worden, maar van nu af aan geen volle tweeduizend jaren meer..."

"Wanneer de nood op aarde het grootst zal zijn, dan zal Ik omwille van de weinige rechtvaardigen komen en Ik zal de ellende van de aarde verdelgen en Ik zal Mijn zuivere levenslicht in de harten van de mensen laten stralen. Omdat de zo gelouterde mensen dan in Mijn licht zullen verblijven en op levende wijze waarachtig de geboden van de liefde steeds in acht zullen nemen, zal ook het grondbezit op aarde zo verdeeld zijn, dat niemand bij de juiste ijver ooit honger zal hoeven te lijden..."

"Thans leg Ik het zaad in het aardrijk en breng de mensen daardoor geen vrede, maar enkel het zwaard voor de strijd en voor grote veldslagen en oorlogen. Wanneer Ik echter voor de tweede maal in deze wereld zal komen, dan zal ook onder de volken op aarde het gisten, twisten en vervolgen tot een einde komen en de oerverbinding van de mens tot de hemelen zal duurzaam worden..." (92)

————————

De vrome ziel van Daniël was wel bij machte om zulke visioenen te schouwen als in een levendige droom, maar zij kon hen niet begrijpen, omdat zijn uit God geboren geest aan gene zijde zich nog niet met haar kon verenigen, aangezien ik (Jezus) nog niet in het vlees was om zulk een volledige vereniging mogelijk te maken. (105)

————————

Het innerlijke woord is van een zuiver geestelijke aard en is alleen begrijpelijk voor wie weet heeft van de drie-eenheid van de mens als geest, ziel en lichamelijk wezen. De geestvonk in de ziel van de mens is zijn eigenlijke, eeuwige wezen, dat 'ik' zegt [om zichzelf aan te duiden]. Als goddelijke gedachte, die een gestalte heeft aangenomen, is de mens een deelkracht van de godheid en daaom begiftigd met alle volmaaktheden die de zuivere geest kenmerken.
Het geestbewustzijn staat boven iedere beperking van ruimte en tijd, en beschikt over alle eigenschappen die wij als goddelijk beschouwen: algoedheid [voelen], alwetendheid [waarnemen en denken] en almacht [willen]. (264)

  terug naar de Inhoud

————————

7. Astrologische tekenen - het schrift van de kosmos
Er zijn twee dingen die het voor de huidige tijd zo moeilijk maken om een zinvolle toegang tot het wezen van de oeroude wetenschap te vinden, die astrologie wordt genoemd, dat wil zeggen: de leer van de geestelijke krachten van het heelal. De ene oorzaak ligt in het denken van de tegenwoordige mens, dat volledig aan de materie is gekluisterd en de verbinding met de bovenzintuiglijke wereld heeft verloren. De andere oorzaak ligt evenwel in de ontaarding van de astrologie zelf, die - ooit aan intuïtief schouwen (divinatie) ontsproten - thans enkel nog uit brokstukken bestaat van wat ooit een samenhangende kennis over de mensheid is geweest, nu toegedekt door spitsvondige regels en systemen.
Wat de massa tegenwoordig als horoscopie wordt aangeboden, heeft met echte astrologie niets meer te maken. Zo kan er ook geen toegang worden gevonden tot deze geesteswetenschap door een valse - want causale (oorzakelijke) - verklaring van de samenhang tussen invloed van de sterren en het lot van de mens. Astrologie is een leer van zuivere analogie en houdt zich uitsluitend bezig met geestelijke en zielsmatige scheppingskrachten, die zowel in het universum, in de macrocosmos, als ook in de microcosmos, de mens werken.
Wat de zichtbare sterren in beweging zet, zijn geestelijke krachten, waarachter een geestelijk idee staat. Wat de mens in de materie tot handelen beweegt, zijn eveneens transcendente impulsen van bovenzintuiglijke aard. Tussen beide bestaat weliswaar geen mechanische, maar wel een metafysische en daardoor alleen een geestelijk waarneembare samenhang, aangezien in de wereldschepping het kleinste met het grootste in een innige wisselwerking staat.

Hier kan slechts in het kort worden uiteengezet, hoe de zuivere astrologie het zonnestelsel met zijn planeten in een analogie plaatst tot de mens, die door de astrologie eveneens als een geestelijk zonnestelsel wordt opgevat; waarbij de zon het centrale ik-bewustzijn en de planeten de verschillende hoofdeigenschappen van de geest [de geestelijke vermogens] tot uitdrukking brengen. (307) En hoe zich - vanuit het standpunt van de aarde - soms bepaalde planetensamenhangen (constellaties, planeetaspecten) voordoen, die van een harmonische of disharmonische aard zijn. Zo heeft de geest van de mens als het ware op een onbewuste wijze deel aan deze krachtverhoudingen door zijn eigen, 'innerlijke firmament'.
Omdat de mens met zijn 'siderische lichaam' (sterrenlichaam, Paracelsus) in de kosmos is ingebed, als een kind in de moederschoot, neemt hij door zijn ziele-organen [chakra's] in zeker opzicht het eeuwige weven van de macrokosmische krachten waar en wordt hij door hen beroerd.
Wie dit kan begrijpen, begrijpe het en wie dit niet kan, zou niet de staf moeten breken over een leer, die zo oud is als het oerweten van de mensheid.

Deze niet-causale (d.w.z. in een niet oorzakelijk-mechanisch met elkaar in verband staande) gelijktijdigheid van kosmische gebeurtenissen met geestestoestanden in de mens, ja in de hele mensheid [synchronistische verschijnselen op aarde], vormt het ervaringsgebied van de astrologie. Daarop berust ook de leer van de opeenvolgende geestelijke tijdperken, die parallel verlopen met de gang van het lentepunt van de zon langs de dierenriem en waarover al eerder werd gesproken. Thans gaat onze centrale ster het teken van de Waterman binnen en zal daardoor ook aan zijn hele planetenstelsel nieuwe krachten uit het heelal toevoegen: impulsen die van metafysische en fysieke aard zullen zijn en die ook het denken en voelen van de mensheid zullen 'aangrijpen' [als het synchronistisch is, is er geen oorzakelijkheid, maar alleen een gelijktijdigheid], gelijk een prisma door wijziging van de lichtinval andere kleuren doet oplichten.

De Waterman-constellatie van 4 febr. 1962
Vanuit dit gezichtspunt verdient een bijzondere sterrenconstellatie onze aandacht, die zich onomwonden als een aankondiging van de Waterman aan de hemel presenteerde. Deze was zo uitzonderlijk, dat een herhaling daarvan in dezelfde gedaante volgens astronomische wetmatigheden pas na tienduizenden jaren mogelijk zou zijn.

a. Op 4 februari 1962 verzamelden zich dé zeven klassieke planeten in het teken van de Waterman! Terwijl dit feit op zichzelf al zeer opmerkelijk was, kwam daar nog bij dat ook de 'niet-klassieke' drie planeten Uranus, Neptunus en Pluto (pas ontdekt tussen 1781 en 1930) (308) zich niet in een willekeurige positie ten opzichte van het teken Waterman bevonden, maar daarmee vierkant-aspecten en opposities vormden (hoeken van 90 en 180 graden).
Daardoor waren drie van de vier kosmische hoeken van het 'wereldkruis' (de vier 'dieren' van Ezechiël en in het boek van de Openbaringen, later ook de vier evangelisten) door alle bekende planeten bezet. Tegenwoordig worden deze vier hoeken gevormd door de tekens Leeuw, Stier, Waterman en Schorpioen (of Adelaar), die ieder van de kalender bekend zijn en niettemin grote geheimen van kosmisch-geestelijke aard bevatten.

b. Nu zouden er volgens de oude Hindoe-astrologie en de Egyptische sterrenwijsheid nog twee andere 'occulte' ('verborgen', misschien fijnstoffelijke?) planeten moeten bestaan, die tot nu toe door de astronomen nog niet konden worden ontdekt. De ene, X, zou buiten de baan van Pluto, de andere binnen de baan van Mercurius moeten liggen [Het bestaan van X wordt nu door astronomen vermoed]. Een vermetele conclusie laat het vermoeden toe, dat het juist deze twee onbekenden zouden zijn, die tijdens de uitzonderlijke constellatie de plaats aan de nog onbezette 'kosmische hoek' zouden innemen: in de Stier. Dit is een veronderstelling op grond van zuiver geestelijke overwegingen, maar astronomisch onbewijsbaar, terwijl de andere planeetposities op de 4e februari 1962 reeds lange tijd terug werden berekend en kunnen worden nagegaan. De getallen van de constellatie waren als volgt:

Mars ca 3 graden Waterman
Saturnus ca 3 graden Waterman
Zon ca 15 graden Waterman
Maan ca 15 graden Waterman
Venus ca 18 graden Waterman
Jupiter ca 18 graden Waterman
Mercurius ca 19 graden Waterman
Neptunus ca 12 graden Schorpioen (vierkant)
(Pluto ca 7 graden Maagd)
Uranus ca 29 graden Leeuw (oppositie)
Onbekende planeet X: in Stier?
Onbekende planeet Y: in Stier? (309)




c. Om de maat aan zeldzaamheden vol te maken, zijn ook de zeven planeten in Waterman niet willekeurig verdeeld. In tegendeel, binnen dit teken gaan steeds twee astrologisch polaire, wezensverwante elementen als het ware een huwelijk aan.
- Want op de 3e graad van Waterman vormt zich een conjunctie (samenstand) van Mars en Saturnus (het 'kleine en grote ongeluk', ofwel de beide 'booswichten' volgens de aanduiding uit de Middeleeuwen);
- verder vormt zich op de 15e graad een conjunctie van de beide 'hemellichten' zon en maan (wat bovendien voor ons een zonsverduistering veroorzaakt),
- en op de 18e graad verenigen zich Venus en Jupiter (het 'kleine en grote geluk'), ofwel de beide 'weldoeners', waarbij zich nog de 'goddelijke bode' Mercurius aansluit!
Werkelijk meer dan genoeg opmerkelijke feiten aan het firmament ...

d. In de driehoek Waterman-Schorpioen-Leeuw staat Neptunus, de planeet van het mystiek-transcendentale, op eenzame plaats, terwijl in de Leeuw Uranus en in het buurteken Maagd de planeet Pluto opposities vormen met de zevenvoudige samenballing in de Waterman. In de astrologische symboliek staan Uranus voor omwentelende en Pluto voor ontmaskerende tendensen, wat aan beide in onze tijd van grote omwentelingen en ontmaskeringen een bijzondere betekenis en kracht verleent.
Wat zich in het laatste teken, de Stier (sater, symbool van materiële verlichting) aan krachten samenbalt, is - zoals reeds eerder werd vermeld - astronomisch niet aantoonbaar. Enkel de leer van de geestelijke planeetsferen kan het vermoeden oproepen, welk een 'stralings-dynamiek' daardoor ook in de mensheid tot leven werd gewekt, zodat de kenners van de astrologie het jaar 1962 als het belangrijkste beschouwen in de grote mensheidsomwenteling en niet alleen voor het geestelijke, maar ook voor het aardse wereldgebeuren omwentelingen van groot formaat voorzien. (310)

  terug naar de Inhoud

8. Het teken aan de hemel
Vanuit het gezichtspunt van de christelijke esoterie krijgt het kosmische teken van 4 februari 1962 zondermeer een sacrale betekenis. Want het doet denken aan het profetische woord van Jezus Christus: "Dan zal aan de hemel het teken van de Mensenzoon verschijnen." (Mattheüs 24:30). Ook al dient deze uitspraak zuiver geestelijk te worden geduid, toch hebben alle voorspellingen die van goddelijke oorsprong zijn, hun analogie in het zichtbare heelal.
Al het vergankelijke is slechts een gelijkenis, maar dan toch een gelijkenis voor de geestelijke ideeën en krachten die daar achter werkzaam zijn. Zulke tekenen kunnen slechts worden geduid door middel van de astrologie van een soort als die van de drie wijzen uit het oosten die ook 'zijn ster zagen', omdat zij de geestelijke wereldklok konden begrijpen.

Alleen al de zevenvoudige samenballing van zon, maan en planeten in het teken van de nieuwe wereldmaand van de Waterman doet aan als een kosmisch, hemels schrift, als een analogie voor het woord van God aan Job: "Kunt gij de banden van de zeven sterren samenvoegen, kent gij de hemelse ordening? Wie is het, die wijsheid legt in het verborgene?"
Welk een beeld ligt er in deze constellatie besloten! Zon en rnaan ontmoeten elkaar op de 15e graad van het teken Waterman, nauwkeurig in het midden, op het hoogtepunt. Saturnus en Mars reiken elkaar in de ene helft, Jupiter en Venus in de andere helft de hand. Dit zevenvoud vormt dan samen met de constellatie van de andere planeten, de drie transsaturnale planeten, het goddelijke teken van de driehoek. Indien de beide nog onontdekte planeten zich echter in het teken Stier zouden bevinden, dan zou de bezetting van alle vier de kosmische hoeken het heilige teken van het kruis voortbrengen - een symbool waaraan door alle tijden heen de hoogste betekenis in geestelijke en kosmische zin werd toegekend.

Het verschijnen van dit beeld aan de hemel is dus niet alleen maar een astronomische zeldzaamheid zonder weerga; veel belangrijker is het als analogie van de hoogste goddelijke ordenende krachten, (311) die alleen in de zin van de oude, haast verloren geestelijke astrologie kan worden geduid. Als geheel tekent zich in deze uitzonderlijke constellatie een onbegrijpelijk hoge gelijkenis af: de wederkomst van Christus in de geest van de mens, zoals deze door Jezus, vóór het 'einde van de tijden', werd verkondigd, dat wil zeggen voor het einde van het tijdperk van de Vissen, aan het begin waarvan zijn aardse menswording plaatsvond.
a. Met deze wederkomst verbindt de profetie echter ook de aanvang van het wereldgericht. Nu is in de geestelijke astrologie de natuurlijke zon het zinnebeeld van de geestelijke zon, Christus, en de maan voor de natuurlijke mens, die immers zijn licht en leven van deze zon ontvangt. Beschouwen wij dan deze nauwe verbintenis van beide in het dominerende midden van het teken: is het niet alsof de mens (maan) voor de troon van Christus (zon) treedt om zijn gericht te ontvangen?
b. Voorts brengt deze constellatie het woord van de Apocalyps tot openbaring: "Hij zal komen om de schapen van de bokken te scheiden" als een indrukwekkende symboliek. Want rechts van de zon zien we Venus en Jupiter, waarbij de goddelijke bode Mercurius zich aansluit.
Volgens de astrologische leer staat Jupiter voor het geestelijke vermogen van religiositeit en eerbied, Venus staat voor liefde en harmonie en de 'ware' Mercurius voor het geestverbonden denken van de mens. Links zien we echter de 'bokken': Saturnus (god van de landbouw) als de negatieve kracht van verdichting en verstoffelijking (materialisme) en Mars, de 'oorlogsgod', als de hartstochtelijke energieën van luciferische krachten (heerszucht, machtsswellust). Wie ogen heeft, die ziet!
c. Nog een andere analogie, vanuit een ander gezichtspunt: Als wij het beeld aan de hemel op 4 febr. 1962 als het geboortebeeld beschouwen van het Watermantijdperk en als het visitekaartje voor de gehele duur van zijn heerschappij, dan verschijnt het volgende: aan het begin van dit tijdperk regeren nog Saturnus en Mars, die in de mensheid de chaotische toestanden weergeven, die thans al het aflopende Vissentijdperk kenmerken. Dominerend voor het Watermantijdperk is echter de stand van zon en maan, verenigd in het midden van zijn tijdvak. Hier verschijnt de innerlijke geestmens reeds in harmonie met de uiterlijke aardemens. (Dit komt tot uitdrukking in het astrologische teken voor de Waterman.) (312)
De uitwerking daarvan zal zijn, dat vanaf dit tijdstip tot aan het einde van dit tijdperk religie (Jupiter) en wetenschap (Mercurius) door de liefde (Venus) verbonden het goddelijke op aarde zullen dienen.

Dit alles openbaren de wederzijdse conjuncties van de betreflende planeten en hun plaats in het dierenriemteken overduidelijk aan iedereen die het hemelschrift nog geestelijk kan lezen. Zo wijst het jaar 1962 (1+9+6+2=18=9 - voltooiing) op de kosmische klok het begin van de Waterman ('waterman': wijze geest!) en de geestelijke wederkomst van Christus aan, die als nieuw werkzaam wordende invloed de noodzakelijke wending naderbij brengt.
Een keerpunt voor de mensheid, waardoor ook de laatste en scherpste gerichten in deze wereld een aanvang zullen nemen, om voor het nieuwe de weg te banen: scheidend of verlossend voor iedere mens, al naar de kant waar hij zich uit vrije wil heeft geplaatst.

In dit hoofdstuk, dat gewijd is aan de kosmogenie (leer van de wereldschepping) en de astrologische profetie dient aan nog een werk aandacht te worden geschonken, dat het thema van 4 februari 1962 op een radicale manier bespreekt. Want het gaat bij voorbaat van een verwachting uit, waarvan de vervulling door de Apocalyps niet aan het begin, maar aan het eind van het duizendjarige rijk wordt gesteld: de eveneens kosmisch gedachte omvorming van onze planeet met zijn bewoners en een 'nieuwe aarde' met een 'nieuwe hemel'.

  terug naar de Inhoud


9. Paul Otto Hesse - 'Der jüngste Tag'
Het boek van Paul Otto Hesse, 'Der jüngste Tag', is in 1949 geschreven; volgens de schrijver naar aanleiding van openbaringen door het innerlijke woord, waarvan Hesse de gedachtenstraling in de vorm van verhelderende uiteenzettingen aan de wereld heeft meegedeeld.
De geestelijke teneur van het boek is het hooglied over de oerkracht van de liefde en de wijsheid van het scheppingsplan, die zichtbaar tot openbaring komen in de processen, waar kosmische lichtkrachten en bewegingsprocessen ook aan de revolutionaire nieuwe vormgeving van de mensheid en zijn woonhuis dienstbaar zullen zijn. Ook al haalt de schrijver de wijsheid van de oudste Indische en Egyptische overlevering aan, (313) het werk berust niettemin op de christelijke Evangeliën en openbaringen, en geeft aan menige profetische uitspraak van Jezus een uitzonderlijk verhelderende en activerende betekenis. Voordat gesproken zal worden over het tijdstip dat Hesse als vervulling van de apocalyptische voorspelling aanneemt, zal eerst de inhoud van de overgebrachte leer worden samengevat:

'In den beginnen was het Woord' betekent: uit het centrum van de goddelijke liefde stroomt het scheppende oerlicht tevoorschijn in de oneindigheid. In ieder melkweggebied van het heelal komen centrale zonnen voor, waarvan de reine etheratmosfeer door aanraking van het oerlicht in een stralende lichtkrans ontvlamt, die ver in de wereldruimte reikt.
Deze lichtgolven blijven door hun verfijndheid en hoge frequentie, evenals door de vertroebeling die de aura van de aarde veroorzaakt, voor het oog van de mens verborgen. Dit oog kan alleen de dichtere omhulsels van de zonnen als sterrenglans waarnemen. Wanneer echter in de gang van de gesterntes bij tijden ook ons zonnestelsel in de stralenkrans van zijn centrale zon binnentreedt, dan wordt de atmosfeer van alle planeten eveneens geactiveerd en gaat met een soortgelijke glans stralen. Dit duurt totdat het zonnestelsel deze lichtkegel weer verlaat en terugkeert in de overige duisternis van de wereldruimte. Deze geweldige gebeurtenis staat volgens Hesse de mensheid in de nabije toekomst ook te wachten:

"Ook de centrale zon, waartoe onze planetaire zon behoort, wordt door een op zichzelf gesloten ring van de allerfijnste manasische *) materie omringd, die de doorgang van ons zonnestelsel een ruimte biedt om daarin gedurende een periode van één tot tweeduizend jaar te vertoeven. Bij de vermelde tijd moet ons zonnestelsel tijdens een eenmalige omloop, in een periode van ongeveer 24.000 jaar, tweemaal door deze stralende substantie heen gaan. Deze gebeurtenis zien wij in enkele jaren tegemoet. Het intreden daarvan is naar de betekenis van de woorden van Jezus de 'jongste dag', waarop zich aan de mensheid het goddelijke lichtrijk zal openbaren en die, al naar gelang van de mentaliteit van de mensen de liefdevollen van de liefdelozen zal scheiden."

*) ['manas', etymologie: sanskriet 'manas' betekent: ‘man’ en: denken, peinzen (menen, meinen, to mind). sankriet ‘manu’ betekent: goddelijk wezen.
'allerfijnste manasische materie': geestelijke uitstraling
manasische aura: het geestlichaam of de 'geestgedaante'
manasische vibratie; vibreren is: trillen, een trilling wordt veroorzaakt door een kracht die snel heen en weer beweegt; een 'manasische vibratie' betekent: geestelijke werkzaamheid.]
Hoe deze scheiding van de geesten door deze nieuwe kosmische omstandigheden mogelijk wordt, blijkt uit de samenhang (hereniging) van de mens met het heelal door zijn 'manasische aura', het geestlichaam [geestelijke uitstraling]. De toestand daarvan bepaalt of een mens de komende lichtbewegingen zal kunnen verdragen of niet:

"Daardoor worden de mensen, die wat hun geestelijke ontwikkeling aangaat geen enkele vooruitgang hebben gemaakt, voor de duur van één tot tweeduizend jaar van de aardse ontwikkeling afgescheiden, indien zij niet kunnen reageren op de activerende bewegingen, die de manasische vibratie (liefdegolven) teweeg zullen brengen.
Uitstralen en daardoor op aarde verder leven, kunnen alleen mensen die het vermogen tot de daartoe noodzakelijke liefdesstraling hebben. Daarom zei Jezus ook: De ene zal worden opgenomen, de ander verlaten. Ook Paulus spreekt over het 'onvergankelijke lichaam' en dat op de jongste dag allen zullen worden veranderd, maar niet allen zullen ontslapen."

Zijn derhalve slechts weinigen uitverkoren om in overeenstemming met hun geestelijke toestand in het nieuwe lichtrijk op aarde verder te kunnen vertoeven? En zijn degenen die niet worden opgenomen dan voor eeuwig verdoemd? Beide vragen worden duidelijk ontkennend beantwoord, want:

"Op deze jongste dag zal van de afzonderlijke mens geen volmaaktheid worden geëist, maar enkel liefdekracht als een bezielende vibratie van het gemoed, die de Algeest in de wereldschepping met vreugde aan het bestaan beleeft. Jezus zal op deze goddelijke dag niet in een menselijk lichamelijke gedaante verschijnen, maar als de verheerlijking van Christus in het oerlicht, in de kosmische straling, die hier als manasische vibratie wordt geduid en waarin ook alle mensen zullen meestralen die zijn opgenomen."

Alle profetieën hebben wij horen verkondigen, dat op 'de dag van het gericht' de mensen die dierlijk zijn gebleven met hun lagere gedachte-, wens- en begeerteleven, als de bokken van de schapen zullen worden gescheiden. Ook Hesse geeft eenzelfde uitleg en verklaart de uitspraak in de Apocalyps over Satan, die voor duizend jaar geketend zal worden, als volgt: (315)

"Minder gunstig omwikkelt het leven zich voor alle mensen die door de kosmische straling niet worden opgenomen. Want zij worden gedurende één- tot tweeduizend jaar van het proces van evolutie uitgesloten en kunnen hun zielen pas weer verder ontwikkelen, wanneer ons zonnestelsel uit de stralenkrans van de centrale zon weer in de wereldruimte binnentreedt."

Wat beoogt het scheppingsplan nu met dit kosmische ritme van de loop van het gesternte door licht en duister heen? In korte bewoording spreekt dit boek daarover wezenlijke dingen uit:

"Deze ongeveer tienduizendjarige perioden die steeds weer terugkeren, onderbroken door duizend tot tweeduizend jarige lichtperioden, dienen om de ontwikkeling van de menselijke geest te bevorderen. Zij bewerken dat de ontwikkeling van de mensheid door een vrije keuze tussen goed en kwaad - in het duister van de verhullende macht van de natuur - de weg omhoog vindt.
Anderzijds, om de mensheid die steeds weer opnieuw van de ontwikkelingsweg afwijkt - door het verblijf in het oerlicht - in de wetmatige ordening van de wereldschepping terug te voeren. In het licht van deze openbaring komt ons de goddelijke grootsheid en goedheid van de Vader tegemoet, die ook de zwakke zielen in een volgende periode van tienduizend jaar opnieuw verdere mogelijkheden biedt om het verzuimde in te halen."

Daardoor ontstaat een ongebruikelijke opvatting van de Bijbelse 'zondeval'. Volgens deze leer is dit geen eenmalige gebeurtenis, maar herhaalt zich iedere keer opnieuw, wanneer de manasische vibratie van het oerlicht door het uittreden van ons zonnestelsel uit de stralenkrans van de centrale zon teloor gaat. De voltooiden uit de dan uitdovende lichtperiode hebben verder geen materiële lichamen meer nodig; zij gaan als geestwezens de geestelijke wereld binnen.
Zoals bekend, zal 'Satan aan het einde van het duizendjarige rijk nog één keer voor korte tijd worden losgelaten'. Dat wil zeggen, kort voordat de aarde een nieuwe periode van duisternis binnengaat, zullen de geesten die tot dan toe van het aardse levensbereik waren uitgesloten, opnieuw mogen incarneren: voor een vrij wilsbesluit vóór of tegen God. In het geval van de laatste keuze, zullen zij op aarde blijven en samen met de aarde een hernieuwde val in de duisternis doormaken. (316)

Door de geweldige natuurcatastrofen waarmee dergelijke kosmische gebeurtenissen gepaard gaan, zullen de oude culturen te gronde gaan (Lemurië, Atlantis) en in een nieuwe, tienduizend jarige ontwikkelingsperiode moet het boosaardig gebleven deel van de mensheid zich opnieuw opwerken tot aan de volgende 'jongste dag'. Zo worden steeds slechts gedeelten van de tot rijping gekomen mensheid geschikt bevonden om te worden verlost, terwijl de anderen zich deze fase in het verdere verloop nog zullen moeten verwerven.
Over de grote vergetelheid van de mensheidsgeschiedenis, die zich in het duister van de grijze oudheid verliest, zegt Hesse:

"Indien wij ons voorstellen hoe intensief bij het in- en uitreden van deze beide kosmologische aardetoestanden de geologische en geografische omwentelingen van het aardoppervlak zijn, dan kunnen wij ons voorstellen, waardoor niet de minste kenmerken van voormalige tijdperken en culturen behouden zijn gebleven.
Het bewustzijn van de mensen dient niet aan de concrete dingen van het materiële leven te blijven hangen en de natuur openbaart zich iedere keer weer nieuw door de wisseling van het vormbestaan. Onveranderlijk blijven alleen de wetten van het leven en de liefde als hun bezieling."

Uit het bovenzintuiglijke bewustzijn van de mensheid echter kan een vage herinnering aan reeds lang verzonken voorhistorische cultuurperioden, niet verdrongen worden. Nog altijd zoekt de moderne natuurwetenschap naar het legendarische Atlantis en de literatuur over dit voormalige continent omvat tegenwoordig ongeveer 25.000 publikaties.
Voor het historische bewustzijn is daarentegen deze geschiedenis van een mensheidsperiode voorafgaand aan het laatste lichtrijk, niet meer toegankelijk. Een mensheid, na het toekomstige duizendjarige rijk, zal evenmin iets weten over onze cultuur, zijn opgang en verval. Vandaar de profetische woorden van Jezus: "Geen zal er meer het voorbije gedenken."

Daarover schrijft Hesse:

"Steeds moet de mensheid weer van voren af aan onder heel andere omstandigheden een nieuwe cultuurperiode van ongeveer tienduizend jaar doormaken, die als een onwezenlijk onderdeel van hun leven aan de vergankelijkheid en de vergetelheid ten prooi valt. Alleen de grootsheid van de menselijke geest die daaruit tevoorschijn treedt, is het wezenlijke en blijvende." (317)

De schrijver ziet zeer juist een atlantische parallel met onze eigen tijd:
"Van deze cultuur weten wij niets meer. Legendarisch is enkel nog een onduidelijke herinnering dat de Atlantiërs over een etherische kracht beschikten die zij vril noemden en dat het misbruiken van deze kracht een grote catastrofe voor de mensheid veroorzaakte. Het is opmerkelijk, dat ook wij vandaag de dag - kort voor het einde van een overeenkomstig cultuurtijdperk - kennis hebben van een atoomenergie die een plaag kan worden, indien zij niet door handen van liefde wordt behoed."

Met name de splitsing van het atoom betekent een geweldige greep naar de fijnstoffelijke krachten van de kosmische natuur en dringt reeds door in de wereld van astrale stoffelijkheid, de ziele-ether, die drager is van onze gevoels- en gewaarwordingswereld. De wetenschap reikt reeds aarzelend tastend naar een verdere splitsing, die van de elektronen, maar daardoor zouden nog onvoorstelbaar veel grotere energieën worden vrijgemaakt dan tot nog toe het geval is geweest. Naar deze krachten wordt in het boek verwezen:

"Natuurkundig gezien is het mogelijk om een elektron nog eens te splitsen, maar dit proces is tot nu toe nog niet ontdekt. Het zou reeds op het rijk van de lichtverschijnselen betrokken moeten worden en in metafysisch opzicht zou het overeenstemmen met de mentale stoffelijkheid (manasische ether) en de vibratiebewegingen van onze gedachten zelf. Op de jongste dag zal dit splitsende proces door het intreden van het zonnestelsel in de stralingszone van de lichtkrans van de centrale zon, natuurwetmatig tot stand worden gebracht. Maar een materiële splijting die daar boven uit zou gaan, is volgens de wetten van het aardse leven onmogelijk, omdat het leven wat zijn natuurkundige verschijningsvorm betreft, slechts aan een drievoudige atomaire deelbaarheid is onderworpen."

Hoeveel zieners hebben reeds visionair de haast spreekwoordelijk geworden 'driedaagse duisternis' geschouwd! (318) Bij talrijke geestelijke boodschappen speelt deze schouwing een rol van betekenis. Al is de duiding van de primaire betekenis hiervan geestelijk van aard, het boek van Hesse voorziet dit gebeuren eveneens van een natuurkundig commentaar, waaraan een astronomische logica niet ontbreekt:

"Indien onze aarde zich tijdens deze gebeurtenis achter de zon zou bevinden, zodat de zon in de bewegingsrichting van zijn omloop als eerste in de stralenkrans treedt, dan zou in het gunstigste geval, rekening houdend met de bewegingssnelheid van het zonnestelsel (29 km/sec), gerekend moeten worden op een duisternis die 110 uur aanhoudr, totdat de aarde zelf in deze stralenkrans binnengaat. De aarde tuimelt in zekere zin in deze nieuwe toestand binnen, wat visionair door de profetische verkondigingen zeer overtuigend wordt meegedeeld.
Astrofysisch veranderen de evenwichtskrachten door het afnemen van de druk van het licht, waardoor de poolas van de aarde van positie verandert. Dit is evenwel reeds voldoende om het toekomstige geografische aanzicht van onze planeet volledig te veranderen."

Daarmee duidt Hesse ook op de eigenlijke oorzaak van de periodieke ijstijden, die de wetenschap goed bekend zijn, zonder dat zij in staat was om de oorzaken te doorgronden. Maar ook de voorspelde 'tekenen aan de hemel' worden geduid in de zin van dit hemelmechanisme:

"Planeten die in de bewegingsrichting van de omloop van de zon eerder dan de zon de lichtzone van het universum binnengaan, zullen als reusachtige vuurbollen oplichten, zodat dit er werkelijk uit kan zien als zouden de sterren van de hemel omlaag vallen, zoals profetisch is beschreven. Bij het onvoorbereide deel van de mensheid zal een dergelijke gebeurtenis grote schrik teweeg brengen, omdat het de indruk wekt alsof een hemellichaam verbrandt."

Hoe zegt het evangelie dit? 'En de mensen zullen angst hebben, in afwachting van de dingen die komen gaan.' Gezien de snelheid van onze beweging door het wereldruim, moet een dergelijke gebeurtenis werkelijk als een bliksemflits bij de niets vermoedende mensheid inslaan. Zo onverwacht als door de woorden van de Heer wordt voorzegd: "Zie, ik zal komen als een dief in de nacht." (319) Toch zou deze gebeurtenis de mensheid niet onvoorbereid hoeven te treffen, want Hesse merkt terecht op:

"Het was de zin en het doel van de verschijning van Jezus op aarde om de mensheid geestelijk voor te bereiden op de nieuwe bestaansomstandigheden. Hij leerde aan de mensen wat liefde is en offerde zichzelf hiervoor op. De 'jongste dag', als zijn wederkomst, is de vernieuwing van het liefdeverbond tussen de Vader en het leven dat door hem is geschapen. In de wetenschap van deze liefde heeft Christus, verwijzend naar de oude profeten, de mensheid voor de dag van het einde der duisternis, wanneer ons zonnestelsel in de kosmische stralenkrans van het oerlicht binnengaat, onderrricht en de aanwijzingen gegeven voor een geestelijke opstelling."

Aldus beschouwd krijgen ook vele voorspellingen van de grote profeten naast de woorden van Jezus een betekenis, die duidelijk verwijst naar zulk een 'jongste dag' als de dag van het gericht of als 'de dag des Heren'.

"De profeten hebben sprekende beelden gegeven van de te verwachten veranderingen van het overige leven op aarde. Jezus beperkt zijn woorden hoofdzakelijk tot aanwijzingen die op dat moment de mensen naar een innerlijke houding verwijzen, die nodig is voor het opnemen van de manasische straling."

Het zeer lezenswaardige boek van Hesse, dat ter harte genomen moet worden, geeft naast tijdloze geestelijke waarheden ook de beschrijving van de grote veranderingen op aarde na de eerder beschreven kosmische omwenteling; maar dit boek moest zich ertoe beperken om door korte citaten de aandacht te vestigen op een stem uit de huidige tijd, wiens openbaringen religie en wetenschap met elkaar verbinden. Blijft nog, om een standpunt in te nemen ten opzichte van de datering die Hesse voor het optreden van de voorzegde gebeurtenissen aangeeft.

Uit zijn boek blijkt onmiskenbaar, dat hij deze komende dingen in het jaar 1962 verwachtte, waarvan ook de vermelde citaten getuigen. In de tekst wordt in ieder geval dikwijls de uitdrukking 'binnen enkele jaren' of iets dergelijks gebruikt. Ook schrijft de auteur naar waarheid: (320)

"Op zeer korte termijn zal opnieuw een dergelijke gebeurtenis verwacht kunnen worden. Dag en uur, zoals het precieze begin, blijven onbekend om redenen, die Jezus zelf uitgesproken heeft." (Mattheüs
24-25)

De verwerkelijking van deze dingen in 1962 was een veronderstelling van Hesse, die geen geldigheid bleek te bezitten. Zo lijkt Nostradamus deze gebeurtenis met de grote zonsverduistering van 1999 in verbinding te brengen, wat ook zou kunnen blijken uit enkele kwatrijnen die in dit boek werden aangehaald. Waarom ook Hesse het precieze tijdstip niet kon bepalen, maken enkele inleidende zinnen van zijn boek
duidelijk:

"Astro-fysisch wordt een zonne-omloop geschat op 25.800 jaar. De astronomie van het oosten en in samenhang daarmee ook oude spirituele leringen, bepalen de omlooptijd van het zonnestelsel op 21.000 jaar. Wij willen hier echter, de openbaringen over de betekenis van de jongste dag volgend, aannemen, dat deze omlooptijd 24.000 jaar is."

Deze onzekerheid doet echter geen enkele afbreuk aan de inhoud van dit boek. Niettemin zijn de drie genoemde alternatieven voor de lengte van het wereldjaar toch aanzienlijk uiteenlopend. Alleen een nauwkeurige kennis van de echte zonne-omlooptijd zou met enige zekerheid ook de berekening mogelijk maken van de termijn, waarop de vermelde intrede in het licht plaats zal vinden. Zo blijft deze gebeurtenis weliswaar iets wat 'op korte termijn' te gebeuren staat, maar het tijdstip zelf blijft onzeker; zo ook het tijdstip waarop het Waterman-tijdperk - dat met deze gebeurtenissen in verband staat - een aanvang neemt, wat astronomisch niet kan worden berekend. Door deze spiritueel-astrologische openbaring krijgen ook de vier 'dieren' (wereldhoeken) uit de oud- en nieuwtestamentische apocalypsen een nieuwe, kosmologische betekenis:

"Als wij het cijferblad van de grote wereldklok bekijken, dan vallen de 24.000 jaren samen met de vier kwadranten, waarvan er twee (ongeveer 10.000 jaar) het verzinken van de mensheid in de materiële, verstandelijke kennis vertegenwoordigen, (321) terwijl de beide andere (ieder ongeveer 2000 jaar) in dienst staan van geestelijke vernieuwing. Het hemelrijk - de volle kracht van inzicht en liefde - bemiddelt kosmologisch, als Eeuwig Evangelie in ons geweten de Heilige Geest, die hier als manasische vibratie binnen het bereik van het verstand werd gebracht."

Hesse besluit zijn boek, dat aan een geestelijke openbaring ontsprongen is, met de woorden:
"Lachend boven alle problemen en belasting van de mensen straalt de zon die geluk toezegt. Hij trekt met zijn gevolg van planeten, manen en kometen het lichtrijk van de Vader tegemoet. Met een stralend zwijgende schoonheid bewaart hij het geheim van diens alliefde, alwijsheid en algoedheid!"

De reden waarom het boek van Hesse hier uitvoeriger werd besproken, is klaarblijkelijk omdat langs de weg van openbaring daarin voor het eerst nadere aanwijzingen worden gegeven over de vorm van de te verwachten grootste kosmische gebeurtenis, waarvan vrijwel alle profetieën sinds de oudheid tot op vandaag melding maken. Want laten wij nog eens de nadruk leggen op datgene, wat de echte astrologie leerde, die op een innerlijk schouwen berustte en ook door de hermetische spreuk 'Zo boven, zo beneden' tot uitdrukking wordt gebracht: geestelijke en kosmische ontwikkelingen lopen parallel en zijn op een verborgen manier met elkaar verweven, aangezien de weerspiegeling van de kosmos besloten ligt in de mens, die alle elementen van het heelal in zich draagt.

Iedere waarheid, iedere openbaring die een religieuze oorsprong heeft, kan op drie manieren worden beschouwd: in geestelijke, ziel-elementaire en stoffelijk-materiële zin. Alleen op basis van dit inzicht kan een leer van analogie worden opgebouwd, die het mogelijk maakt de metafysische wetten te doorgron-
den. Tenslotte dienen wij de veelheid aan wetten door het vinden van (322) het principe of de eerste oorzaak terug te voeren op de eenheid, op God, van wie iedere ontwikkeling in de schepping uitgaat. Zo eindigt ook de oud-Egyptische Tabula Smaragdina van Hermes met de woorden:
'En zoals alle dingen één zijn geweest en daaruit zijn ontstaan, zo zijn alle dingen door aanpassing uit dit Ene tot ontwikkeling gekomen.'
Hier vinden wij in enkele woorden de volledige leer van de schepping van de wereld, waarin centrale oerzonnen en atomen als levensadem van God een onverbrekelijke eenheid vormen en dynamisch op elkaar inwerken. (323)


terug naar het literatuuroverzicht

terug naar het weblog







^