Wetenschappelijk onderzoek als aanbidding - Pierre Teilhard de Chardin (1881-1955)

Verschenen in DELTA +, mei 2020 - Tijdschrift van Stichting Teilhard de Chardin,
GCWR Het Genootschap tot Convergentie van Wetenschap en Religie

Boekbespreking van Thomas M. King - Teilhard's Mysticism of knowing

Inhoud

Een parabel over de wereld
Wetenschap en mystiek
Wetenschap en synthese
Wetenschap en onbezorgde verering

Toewijding en wetenschap in het leven van Teilhard.

Pierre Teilhard de Chardin
mystieke wetenschapper
Voor Pierre Teilhard de Chardin waren wetenschap en gebed nauw met elkaar verbonden. "Er bestaat minder verschil tussen Onderzoek en Aanbidding dan mensen denken," schreef hij eens.2 Hij wist dit zelfs nog directer te formuleren: "De ware naam van Aanbidding... is Onderzoek."2 In een brief uit Zuid-Afrika aan een vriend schreef hij: "Ik sta in nauw contact met Moeder Aarde; en je weet dat er voor mij geen betere manier van verjonging en zelfs 'aanbidding' is."3 Hij stelde zelfs dat zonder onderzoek "er geen mogelijkheid [...] van een waarlijk mystiek leven" bestaat.4

De schrijver van deze opvallende zinnen was een priester en jezuïet in wiens leven als wetenschapper de geologie van Azië en de daar gevonden vroege menselijke fossielen centraal stonden, waarover hij tien delen met technische geschriften publiceerde. Maar hij is veel beroemder vanwege zijn godsdienstige en filosofische geschriften, die echter door kerkelijke restricties niet tijdens zijn leven zijn gepubliceerd. Toen zij, kort na zijn dood, ter beschikking van het publiek kwamen, werd hij snel een internationale beroemdheid.

1 Dit artikel werd overgenomen uit The Way 44 (2005), nr. 3, blz. 21-34, vertaling uit het Engels: Herman Simissen
2 The Phenomenon of Маn, vert. Benard Wall, New York, 1959, blz. 250.
3 Lettres à Jeanne Mortier, Parijs, 1984, blz. 143; zie Claude Cuénot, Teilhard de Chardin. A biographical study, vert. Vincent Colimore, Londen, 1965, blz. 133.
4 Pierre Teilhard de Chardin en Lucille Swan, The letters of Teilhard de Chardin and Lucille Swan, uitgegeven door Thomas M. King en Mary Wood Gilbert, Scranton, 2000, blz. 285.

  terug naar de Inhoud

Korte levensbeschrijving
Teilhard werd geboren in midden-Frankrijk, als vierde van elf kinderen. Hij werd eenvoudig opgenomen in de diepe katholieke vroomheid van zijn familie. Maar terugkijkend op zijn jeugd schreef hij dat zijn 'ware ik' ergens anders was en een liefde tot zijn 'IJzeren God' beoefende. Dit was een liefde voor metaalresten die bij de boerderij van het gezin waren gevonden: een zeshoekige bout, een sleutel, lege hulzen van een nabijgelegen schietbaan. IJzer wekte liefde op omdat het zich hard en duurzaam voordeed, maar hij ontdekte al snel dat het kon roesten. Hij moest ergens anders troost zoeken. Hij richtte zich eerst op de kristalrotsen in de buurt en daarna op de aarde zelf.
Deze belangstelling werd een fascinatie voor het Al (le Tout), die zijn hele leven een passie zou blijven.

Pierre bezocht een jezuïetencollege en trad kort voor zijn achttiende verjaardag in bij de orde, waar hij merkte dat zijn belangstelling voor rotsen hem afleidde van zijn gebeden. Zijn novicemeester zei hem desondanks zijn werkzaamheden in de geologie voort te zetten en, na vele verwarrende jaren, kon hij ze eindelijk in overeenstemming brengen met zijn roeping.
In zijn interpretatie van Paulus zag Teilhard Jezus als de Ziel van de Wereld. Paulus sprak over de gemeenschap van christenen als het Lichaam van Christus en verschillende andere passages suggereren - al wordt het niet met zoveel woorden gezegd - dat ook het heelal als zijn Lichaam kan worden gezien. Deze vereenzelviging van de kosmos als Lichaam van Christus met Jezus als Ziel staat centraal in de verzoening van wetenschap en geloof bij Teilhard.

Het traditionele katholieke geloof van Teilhard maakte het hem mogelijk Jezus als een broeder, leraar en vriend te zien en dit geloof werd aangemoedigd toen hij intrad bij de jezuïeten. Later zou hij echter oordelen dat zijn liefde voor Jezus, als een mens die tweeduizend jaar geleden leefde, schuchter en geremd was. Want het 'ware ik' van Teilhard bleef de wereld liefhebben: Jezus was een mens die hij kon bewonderen, maar niet een God die hij kon aanbidden.

  terug naar de Inhoud

De ongelovige Thomas
De positie van Teilhard leek enigszins op die van de apostel Thomas. Thomas kende Jezus als leraar en vriend. Tijdens het eerste Paasfeest verscheen Jezus aan zijn leerlingen terwijl Thomas niet aanwezig was en toen hij hun verhaal hoorde kon hij het niet geloven: "Als ik niet [...] mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken en mijn hand in zijn zijde leggen, zal ik het niet geloven." (Joh. 20:25)
Een week later waren de leerlingen op dezelfde plaats bij elkaar en Thomas was erbij. Jezus zei Thomas zijn vingers in de wonde te leggen en sprak: "Wees niet langer ongelovig, maar gelovig." Thomas riep uit: "Mijn Heer en mijn God!" Jezus sprak: "Omdat ge Mij gezien hebt, gelooft ge? Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben." (Joh. 20:27-29)

Hoewel Thomas bekend staat als de 'ongelovige Thomas', wordt zijn uitroep "Mijn Heer en mijn God!" veelal beschouwd als de meest krachtige uitdrukking van geloof in de godheid van Jezus in het Nieuwe Testament.
Thomas nam de wereld serieus en daarom kon hij niet alles geloven wat hem werd verteld. Thomas had Jezus als leraar en vriend gekend, maar toen hij de verrezen Jezus zag erkende hij hem als Heer en God en kon hij hem aanbidden. Jezus noemde degenen die geloven zonder te zien 'zalig', maar Thomas hoorde daar niet bij. Hij wilde rechtstreeks bewijs. Toen hij dat bewijs had, bleek wat hij zag in overeenstemming met wat hem was verteld en kon hij zeggen: "Mijn Heer en mijn God!"

Iedereen die de wereld serieus neemt, kan stuiten op het probleem dat Thomas had en Teilhard nam de wereld serieus. De meeste van de ordegenoten van Teilhard waren net als hij afkomstig uit vrome gezinnеn en aanvaardden het geloof dat zij meekregen van hun familie en de geloofsgemeenschap die zij vertrouwden. Zij konden zalig worden genoemd, maar Teilhard hoorde daar niet bij. De wereld betekende te veel voor hem. Opdat hij kon geloven, was er een overeenkomst nodig tussen wat hem was verteld en de tastbaar-zichtbare wereld die hij ervoer.

  terug naar de Inhoud

Teilhards spirituele pantheïsme
Teilhard reikte naar het Al. Hij begon te geloven dat dit voor iedereen gold. Hij kon zich verwonderen over de vraag hoe psychologen [...] deze fundamentele vibratie kunnen negeren waarvan de resonans door ieder geoefend oor kan worden gehoord aan de basis, of liever de top, van iedere grote emotie? Resonantie van het Al - de grondtoon van pure poëzie en pure godsdienst."5

Hij beweerde dat ieder mystiek systeem werd "gevoed vanuit de nooit aflatende bron binnen ons, van liefde voor het grote geheel waarvan wij deel uitmaken".6 Iedere godsdienst die de naam waardig was, was pantheïstisch.7 Hij zou de scherpe kantjes van deze term halen door te spreken van een christelijke vorm van pantheïsme of van een spiritueel pantheïsme.
Hij beriep zich op Paulus, die sprak van Christus die afdaalde naar de diepten van de aarde om vandaar weer op te stijgen en "het heelal te vervullen." (Ef. 4:10)8 Bij drie gelegenheden spreekt Paulus van de uiteindelijke wereld waar God "alles in alles" zal zijn (1 Cor. 15:25, Ef. 1:23, Col. 3:11). Op deze manier zou Teilhard zichzelf zien als een pantheïst in de zin die Paulus bedoelde.

Teilhard vereenzelvigde het Al allereerst met de tastbare wereld en het werd gesymboliseerd door gesteente. Hij benaderde gesteente met godsdienstige eerbied en stelde dat veel wetenschappers werden gedreven door "een sterke opwelling van verering van de wereld."9 Toen hij van 1908 tot 1912 theologie studeerde in Hastings, "waren er momenten waarop het mij leek alsof er ееn soort universeel wezen voor mijn eigen ogen vorm zou gaan aannemen in de natuur."10 Hij zag het Al nu niet langer als het "ultramateriaal" maar als het "ultra-leven": de kosmos leefde, begiftigd met een enkel leven. Maar hij kon de mens nog altijd niet integreren in dit kosmische bewustzijn; mensen leken wezenlijk anders.

5 Letters from a traveller, New York, 1962, blz. 119.
6 The Phenomenon of Man, blz. 266.
7 Writings in Time of War, vert. René Hague, Londen, 1968, blz. 182.
8 Lettres à Jeanne Mortier, blz. 155.
9 Teilhard aanvaardde de toeschrijving van de brieven aan de Efeziërs en Kolossenzen aan Paulus zelf; hedendaagse geleerden vermoeden dat zij zouden kunnen zijn opgesteld door een leerling die in naam van Paulus schreef.
10 Christianity and Evolution, vert. René Hague, New York, 1971, blz. 64.

In december 1914 werd Teilhard als dienstplichtige opgeroepen voor het Franse leger. Hij voelde een diepe verbondenheid met zijn dienstkameraden en zag hen in de strijd in actie met één enkele geest; het "menselijk miljoen" leek een enkele werkelijkheid te zijn en de mensheid werd "zo biologisch werkelijk als een reuzemolecuul van proteïne."11 Nu zag hij mensen als het wezen van de fysieke werkelijkheid, zodat het Al kon worden gevonden in een mensheid die al werkelijkheid was, maar tegelijk nog altijd ontstond.

Teilhard zag dat veel wetenschappers werden gedreven door het ideaal van een betere wereld, een gemeenschappelijke menselijke toekomst. Over deze wetenschappers zei hij dat zij een "donkere aanbidding" kenden, een aanbidding die reikte naar een immanente God, een "Dео ignoto" - een onpersoonlijke godheid die zij in hun werk leken te vinden.
"Wetenschappelijk onderzoek," schreef hij, "ondanks alle beweringen dat het positivistisch is, is gekleurd en omgeven - of onweerstaanbaar bezield, wanneer men tot op de bodem doordringt - door een mystieke hoop."12 Maar het christendom bood altijd een meer dualistische opvatting: enerzijds een transcendente God die boven alles stond; anderzijds een Jezus die zeker een menselijk ideaal vormde, maar geen werkelijkheid die past bij het aangeboren menselijke vermogen tot aanbidding.13

Volgens Teilhard toonde de Kerk niet de volheid van Christus, zoals hij deze aantrof in de geschriften van Paulus. Wanneer zij zouden stuiten op de kosmische Christus van Paulus, zouden veel wetenschappers, zo meende Teilhard, hem herkennen als de God die zij in hun werk aantroffen en die zij vereerden met een "donkere aanbidding". De onbekende God zou niet langer zonder gezicht zijn en de donkere aanbidding zou verlicht worden.
Ooit kende Teilhard Jezus als een groot lеraar en een vriend, maar zijn 'ware ik' zocht naar een God die hij kon aanbidden. Maar toen ontdekte hij bij Paulus diens uitspraken over ееn God die alle dingen vulde, een God die Paulus kon vereenzelvigen met Jezus. Daardoor werd de donkere aanbidding die Teilhard ooit had gekend in gesteente verlicht.

Velen hebben geloofd zonder te zien en Jezus noemde hen zalig. Maar Teilhard zou niet bij hen horen. Nadat hij vertelde hoe hij de aanwezigheid van de Heer begon te zien in alle dingen, richtte Teilhard een gebed, niet tot Jezus zijn vriend of tot Jezus zijn leraar, maar tot Jezus zijn God en Heer. Het was een gebed van aanbidding: "Wat ik bespeur in uw borst is eenvoudig een oven van vuur; en hoe meer ik mijn blik richt op zijn vurigheid, deste meer lijkt het erop dat eromheen de contouren van uw lichaam wegsmelten en buiten verhouding worden uitvergroot, tot de enige trekken die ik in u kan bespeuren die zijn van een wereld die in vlammen is uitgebarsten. Luisterrijke Heer Christus [...] u wiens voorhoofd wit als sneeuw is, wiens ogen van vuur zijn en wiens voeten helderder zijn dan gesmolten goud [...] het is tot u dat mijn wezen het uitschreeuwde met een verlangen zo groot als het heelal, "U bent waarlijk mijn Heer en mijn God."14

Teilhard herhaalde de woorden van Thomas, "Mijn Heer en mijn God," maar hij voegde er iets aan toe: "het is tot u dat mijn wezen het uitschreeuwde met een verlangen zo groot als het heelal." Nu was Jezus meer dan een leraar en vriend. Bovendien was het heelal erbij betrokken; zowel Teilhard als zijn heelal waren in gebed. Teilhard eerbiedigde niet langer eenvoudig de God over wie hem was verteld; zijn 'ware ik' had veeleer uiteindelijk de onbekende God gevonden die hij ooit donker aanbad als 'IJzer'.

Er bestaat een oude christelijke traditie zich af te keren van de wereld om God te vinden. "Verliest uw hart niet aan de wereld of aan de dingen in de wereld!", wordt in de Eerste brief van Johannes aangeraden (1 Joh. 2:15). Johannes van het Kruis moedigt aan om met de wereld om te gaan in een geest van volledige onthechting, leegheid en armoede. Thomas a Kempis zegt ons alle materiële dingen te vergeten. In deze traditie kan alleen het hart dat vrij van alle aardse dingen is zich helemaal ааn God geven. Alleen als de wereld niets voor ons betekent kunnen we aanbidden, volledig opgaan in gebed.
Maar Teilhard meende dat hij kon aanbidden terwijl hij toch van de wereld hield, omdat hij dacht dat de wereld waarvan hij hield en die hij in zijn hart sloot, zelf reikte naar God. Eerdere auteurs hadden liefde voor de wereld tegenover liefde voor God geplaatst en ons wordt gezegd dat "niemand twee heren kan dienen." (Matth. 6:24) Maar Teilhard vond een manier om de wereld te begrijpen die hem hiеlр in zijn liefde voor God.
Misschien heeft geen enkele andere schrijver in de christelijke traditie deze stelling zo radicaal verwoord als hij.

11 The heart of the matter, vert. René Hague, New York, 1979, blz. 26
12 The heart of the matter, blz. 31.
13 Science and Christ, vert. René Hague, New York, 1966, blz. 22.
14 Letters from Teilhard de Chardin, vert. Mary Lukas, New York, 1976, blz. 149, 96; Lettres à Jeanne Mortier, blz. 53.

  terug naar de Inhoud

Een parabel over de wereld
Dе geschriften van Teilhard zijn doortrokken van een sterk religieus gevoel voor het Al. Het blijkt duidelijk in zijn eerste essay en het is opnieuw duidelijk in zijn laatste essay, geschreven een paar dagen voor zijn overlijden: "Onderzoek, werk en aanbidding." Hij schreef dat oversten in zijn orde hem vaak hadden aangeraden: "Ga rustig verder met je wetenschappelijk onderzoek, zonder betrokken te raken in filosofie of theologie." (Dergelijke beperkingen werden nooit gesteld aan zijn wetenschappelijke publicaties.) Hij vond een dergelijk advies psychologisch niet uitvoerbaar; want hij en andere wetenschappers werden gedreven door "het vuur van een nieuw geloof".15

Om zijn laatste essay beter te begrijpen, is het goed een verbeeldingrijk essay onder de loep te nemen dat ongeveer dertig jaar eerder werd geschreven: "De spirituele kracht van de materie."16 Dit essay (of deze parabel) gaat over twee reizigers (ze kunnen worden gezien als Teilhard en een ordegenoot) die samen in de woestijn lopen. Ze ontmoeten de Materie, die de ziel van één van hen (Teilhard) binnendringt en in hem tekeergaat als een orkaan. De Materie zegt: "Je riep me; hier ben ik. Door de Geest ver weg gedreven van de wegen van karavanen van de mensheid, durfde je je te wagen in de ongerepte wildernis; afgemat door abstracties, door afzwakkingen, door de woorden van het sociale leven, wilde je je krachten meten met de hele en ongetemde Werkelijkheid."17

De reiziger is ver weg gegaan van "de wegen van karavanen van de mensheid" en "de woorden van het sociale leven," heeft zelfs zijn metgezel achtergelaten. Op de wegen van karavanen van de mensheid vertellen de mensen elkaar wat zij geloven, verbijsterd door stellingen en tegenwerpingen. Maar de roep van de woestijn is een roep tot het 'ware ik', alles opzij te zetten waarvan mij is gevraagd het te geloven en in plaats daarvan te zien wat er is. "In de zoetheid van het eerste contact" met de materie voelt de reiziger een "golf van genot waarin hij net niet wegsmolt."
Dan daagt de Materie hem uit. Om te overleven moet hij worstelen met de Materie en zien wat zij onthult. Op dezelfde manier worstelt de onderzoeker met de wereld en leert haar te begrijpen op een manier die iemand die enkel kijkt nooit zal ervaren.

De reiziger heeft de grenzen van de cultuur - ook van de christelijke - overschreden om terug te keren naar de onmiddellijke ervaring. Eenmaal daaroverheen kan hij "nooit terugkeren, nooit terug naar simpele bevrediging of naar onbezorgde verering. Als hij zou terugkeren in de samenleving, dan zou hij merken dat veel van de bestaande overtuigingen en stellingen niet kloppen. Want hij heeft ееn point d'appui, een steunpunt, gevonden in de materie, weg van de beweringen die in de karavanen worden gedaan.
Nu hij God onmiddellijk kent, kan hij zich ook niet meer bij zijn trouwe metgezel aansluiten. Van nu af aan zal hij zelfs gescheiden zijn van "zijn broeders in God, betere mensen dan hij." Mogen zij zalig zijn! Want "van nu af aan zou hij onvermijdelijk onbegrijpelijke taal spreken, hij die door de Heer was uitverkozen om de weg van het vuur te volgen."

15 The heart of the matter, blz. 131-132
16 Science аnd Christ, blz. 216.
17 The heart of the matter, blz. 67-79.

  terug naar de Inhoud

Wetenschap en mystiek
Als de reiziger de Materie voor het eerst ontmoet, voelt hij "een golf van genot". Teilhard verwijst hier naar een spirituele traditie, die verhaalt over het zichzelf verliezen in het grote Al door zich te ontspannen in stille contemplatie. Maar dit was niet de manier van Teilhard. Hij kon geen rust vinden in de Natuur totdat hij het uiteindelijke eindpunt had gevonden dat erin verborgen lag.
Hij schreef: "Misschien komt dit eigenaardige van mijn gevoeligheid voort uit het feit dat dingen in de kosmos en in het leven zich altijd aan mij hadden voorgedaan als objecten waarmee men zich bezig moest houden en die moesten worden bestudeerd - nooit alleen maar materiaal voor contemplatie."18 Teilhard werd uitgedaagd om met de materie te worstelen en hij deed dit ook. Daardoor onderscheidt zijn mystiek zich van andere mystieke tradities. Ignatius kon de hele nacht naar de sterren kijken en in gebed zijn en daarom gaf hij andere jezuïeten de raad dat zij God moesten kunnen overwegen bij het kijken naar een grasspriet. Teilhard zou instemmen met dergelijke passages voor zover zij een immanente God suggereren, maar hij zou het niet eens zijn met de rustige contemplatie. De aantekeningen van zijn retraite maken duidelijk dat hij zijn hele leven problemen had met het ignatiaanse gebed.

Als de reiziger in de parabel de Materie voor het eerst ontmoet, zegt de Materie hem: "Jouw en mijn verlossing hangen af van het eerste moment." Het eerste moment is een keuzemoment: welke mystiek zal hij kiezen? Zijn alternatieven kunnen worden begrepen in termen van het onderscheid dat middeleeuwse filosofen maakten tussen intellectus en ratio. Het intellectus rust passief, starend naar dat wat zich ervoor bevindt; terwijl de ratio de actieve kracht van het redenerende denken is om te zoeken, te abstraheren, te verfijnen en te concluderen. De middeleeuwse filosofen zagen het intellectus als de grondslag van de mystiek; en mystici in de dop werd aangeraden de drukke ratio te bedaren om rustig te kunnen staren.
Maar door een mystiek te presenteren die onderzoek als middelpunt heeft, plaatste Teilhard de ratio in het centrum van de mystiek. Hier omvat de mystieke act het synthetiserende werk van de geest terwijl deze feiten verzamelt en probeert deze feiten in een bredere synthese onder te brengen.

Het is niet moeilijk in te zien waarom Teilhard wetenschappelijk onderzoek zag als wezenlijk voor de mystiek. Voor hem was mystiek niet een gegeven geheel van waarheden over het heelal, maar was wetenschap - zoals het verstand zelf - in ontwikkeling, altijd het onbekende onderzoekend. Daarom ook was mystiek voor Teilhard niet een zaak van het overwegen van een al gevestigde waarheid; mystiek was gelegen in juist die act van het ontdekken die een nieuwe waarheid schiep.
In deze termen moeten we dan begrijpen wat Teilhard zegt over een liefhebbende God: "niet alleen met heel het lichaam, heel het hart en heel de ziel, maar met iedere vezel in het heelal dat één wordt."19 Dit heelal was in ontwikkeling; en één 'toneel' van dit proces van eenwording was de geest van de wetenschapper.

Wanneer wetenschappers worstelen om hun onderzoeksresultaten te begrijpen - of, beter gezegd, wanneer de elementen van de werkelijkheid zich in de geest van de wetenschapper ordenen en herordenen totdat zij passen - zoeken zij naar een eenheid en een vorm die nieuw zullen zijn. De "vezels in het heelal dat één wordt" komen samen in de geest van dе wetenschapper, die in wezen een proces is. De roep van de wetenschapper naar God, zijn aanbidding, omvat zijn of haar wetenschappelijke werk, een werk dat een deelname inhoudt aan de gedachtevezels van het heelal.

De wetenschapper zoekt tastend om een hypothese te vormen. Teilhard noemde dit "de hoogste spirituele handeling waarbij de stofwolk van de ervaring vorm krijgt en wordt ontstoken aan het vuur van kennis.20 Dit is de centrale activiteit van de geest op de top van zijn kunnen, zich vaag bewust van een ontzagwekkende Kracht buiten zichzelf, een Kracht die de geest oproept een nieuwe eenheid tot stand te brengen. Evalueren wij menselijke geesten niet, zo vraagt Teilhard, in termen van de synthetiserende vermogens van de blik?21 Deze hoogste spirituele handeling is een handeling van donkere aanbidding, eerbetoon aan de verenigende Kracht. In zo'n moment van aanbidding voelt de wetenschapper een heilige missie om het proces voort te zetten.
Toen Teilhard terugkeerde naar het veldwerk in de Afrikaanse grond en worstelde met wat hij vond, was hij opnieuw in staat te aanbidden. Op dergelijke momenten, vond hij, "bereikt het Goddelijke het hoogste punt van aanbiddelijkheid en het evolutionaire [proces] de uiterste grens vап in werking kоmеn." 22

Binnen de christelijke mystiek bestaat er een traditie, waarvan Gregorius van Nyssa en Johannes van het Kruis vertegenwoordigers zijn, die bekend staat als de via negativa, waarvan een proces van niet-kennen het middelpunt vormt en hoopt tot God te komen door voorbij te gaan aan alle kennen. Teilhard behoort duidelijk niet tot deze traditie. Maar daarnaast bestaat ook de via positiva van Augustinus en Bonaventura; daarin stijgt de geest op naar God door de ladder van de schepselen te beklimmen. Maar Teilhard moet ook van deze traditie worden onderscheiden, omdat deze manier van spiritueel begrijpen veronderstelt dat we al weten wat deze schepselen zijn en dat we vervolgens daarin God vinden.
De mystiek van Teilhard is intellectueel scheppend, gebaseerd op de activiteit van de ratio. Zij begint met een wereld die niet wordt begrepen en begint God te kennen op het moment dat het stof van de ervaring wordt ontstoken door het vuur van kennis.

18 The heart of the matter, blz. 68.
19 The making of a mind, vert. René Hague, New York, 1965, blz. 213-214.
20 The Phenomenon of Man, blz. 297.
21 Activation of energy, vert. René Hague, New York, 1963, blz. 9; The vision of the past, vert. J.M. Cohen, blz. 205.
22 The Phеnоmеnоn of Маn, blz. 31.

  terug naar de Inhoud

Wetenschap en synthese
Er is een tweede conclusie die kan worden getrokken uit de parabel van de reiziger en de Materie, met name met betrekking tot eenheid en synthese. Gedreven door de parallellen die hij ziet tussen het evolutieproces en de activiteiten van de geest, die steeds omvattender syntheses tot stand brengt, speculeert Teilhard over een wereldomvattende samenleving met één enkele Ziel. Terwijl de geest van Teilhard een synthese tot stand bracht, voelde hij dat hij tegelijkertijd werd samengevoegd met een hogere Geest. En dat was aanbidding.

Schrijvend over zijn ervaringen in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog, spreekt Teilhard over de troepen alsof zij werden samengevoegd tot een nieuwe eenheid met "een betekenis van opstijgen tot een hogere staat van bestaan23. Aan het front handelden zij met één enkele Ziel."24 Teilhard noemde dergelijke momenten "raadsels van ware verwantschap die zich enkel vluchtig voordoen."25 Op dergelijke momenten voelde Teilhard dat zijn geest in onmiddellijk contact met de geest van anderen stond.
Daarenboven, wat hij in het leger ervoer, ervoer hij ook als hij deel uitmaakte van een team van wetenschappers. Wanneer de geesten van wetenschappers de gegevens samenvoegen waarmee zij werken, gaan zij ervaren dat ook zijzelf worden samengevoegd tot een hogere en gemeenschappelijke identiteit, tot een mensheid met één enkele Ziel. Teilhard sprak van een "mensheid samengebracht door de handeling van het ontdеkken.26 In de handeling van het onderzoeken zijn het niet alleen de gegevens die worden samengebracht in onze geest; daarnaast bestaat een grotere Geest die onze samenvoegende geesten naar Zichzelf toe trekt."

Vlak voordat hij de parabel over de reizigers in de woestijn schreef, ontdekte Teilhard dat Woodrow Wilson, de toenmalige president van de Verenigde Staten, de oproep had gedaan tot wat zich ontwikkelde tot de Volkenbond: "een enkele grote onderneming die alle vrije mensen voor altijd zal verenigen," opdat zij "een enkel lichaam van vrije geesten" worden.27
Teilhard ging geloven, dat anderen hetzelfde aanvoelden. Ooit werkten mensen aan de toekomst van hun gezin of offerden zichzelf op voor de toekomst van hun volk. Maar, zo meende Teilhard, nu wijden veel mensen - wetenschappers in het bijzonder - zich aan een gemeenschappelijke toekomst van de mensen als geheel, levend en werkend om een betere wereld te creëren. Voor Teilhard betekende dit ook dat zij aanvoelden dat er een hogere staat van mens-zijn is, verenigd door één enkele Ziel.

23 The heart of the matter, blz. 101.
24 The future of man, vert. Norman Denny, New York, 1964, blz. 22.
25 The heart of the matter, blz: 175
26 Ongepubliceerde brief aan Joseph, 10 december 1945.
27 Human energy, vert. J.M. Cohen, New York, 1969, blz. 171.

  terug naar de Inhoud

Wetenschap en onbezorgde verering
De reiziger in de parabel wordt verteld dat hij niet kan terugkeren naar de "simpele bevrediging of naar onbezorgde verering." Nadat hij is verheven tot een hogere staat van bestaan, zal hij de "banaliteit van menselijke vreugde en verdriet, het zelfzuchtige egoïsme van hun strevingen, het nietszeggende van hun passies, het verminderen van hun vermogen te voelen" ervaren.
Net als andere mystici kende Teilhard dit gevoel van vervreemding. De antwoorden die hij vond in zijn onderzoek zouden soms problematisch zijn en zijn gebed en verering verstoren. Veel mensen gaan niet zo te werk. Zij houden eenvoudig vast aan een geheel van godsdienstige overtuigingen en kennen ееn grote rust ongeacht de problemen die zij moeten ondergaan. Maar Teilhard worstelde met de vragen die zijn ontdekkingen opriepen en dit zou een kern aan zijn bidden geven.

Wetenschappers moeten hun hypotheses toetsen aan de ervaring. Nemen we bijvoorbeeld een fundamentele hypothese die Teilhard ontwikkelde: de stelling dat alle mensen, gelovigen en niet-gelovigen, een eenheid in een hogere Ziel zouden nastreven. Was dit werkelijk het geval? Bestond er werkelijk een universele mystieke zin? In de parabel vertelt de Materie de reiziger dat hij voortaan een last voor anderen zal zijn, "want zij zullen zijn drang om altijd iets achter hen te zoeken" voelen. Met andere woorden, hij zal luisteren naar wat er klinkt achter de woorden die anderen zeggen, in de hoop dat hij daar eenzelfde mystieke honger zal aantreffen als hij zelf voelt.
Psychologen noemen dit een luisteren met een 'derde' oor - luisteren achter de gesproken woorden naar wat er werkelijk wordt gezegd. Teilhard hoorde deze mystieke honger vaak in anderen en ging erop in; en velen werden geraakt door zijn reactie. Liza Osmundson, diе de leiding had over het kantoor van de Wenner Gren-Stichting voor Antropologie, toen Teilhard daar de laatste jaren van zijn leven werkte, zei dat veel mensen daar dachten dat Teilhard tot hun naaste vrienden behoorde, omdat hij hen leek te begrijpen op een manier die anderen niet was gegeven. Hij had hen aangesproken in termen van een dergelijke honger en zij voelden zich begrepen.

Maar het kwam ook voor dat hij deze mystieke belangstelling niet aantrof en dan bleef hij verontrust achter. Klopte zijn hypothese wel? Toen Teilhard in 1923 voor het eerst naar Azië reisde, sprak hij van het verlies van zijn "morele evenwicht" toen hij beschavingen leerde kennen die Christus nooit hadden gekend. Zijn brieven verhaalden van de "krioelende bevolking" van Brits-India en Ceylon. Hij haalde een lama aan, een ascetisch priester, uit een roman van Kipling, die zei dat de wereld "een grootse en verschrikkelijke plaats" is. De lama had ontzag voor de westerse beschaving, maar Teilhard zei dat het "de immense massa van ongedisciplineerde krachten is die [hem] overweldigt.28
Toen hij aankwam in Tianjin, schreef hij in zijn Dagboek: "Het gebrek aan samenhang van de Mensheid: een opgewonden en gebroken zee." Al snel schreef hij aan een vriend: "Hoe kunnen we hopen op een spirituele en oprechte eenwording van deze delen van de mensheid, die in alle graden verspreid zijn, van primitieve gewoontes tоt vormen van nieuwe beschaving, die aanzienlijk afwijken van ons christelijke gezichtspunt? [...] Op het eerste gezicht zijn de verschijnselen tegengesteld en lijken verval en afscheiding tegenwoordig de geschiedenis van het Leven te beheersen."29

Luisterend met het derde oor, kon hij bij de Chinezen geen enkele belangstelling ontdekken voor mystiek of voor een alomvattende eenheid en dat schokte hem. Toen hij vanuit Tianjin vertrok voor zijn eerste Aziatische expeditie, schreef hij in zijn Dagboek: "Heer, moge ik zien." Tijdens de expeditie schreef hij over de oceaan van de mensheid die "de harten van degenen van wie het geloof het stevigst is" verontrust. De bevolking van China had zijn hart verontrust, omdat zij niet leek te passen in zijn hypothese.
Maar al snel ontmoette hij een missionaris die vele jaren ervaring had met werken in China, die hem verzekerde dat de Chinezen wel degelijk belangstelling voor mystiek hadden en die hem hielp de vormen te begrijpen die de Chinese mystiek had aangenomen. Dit was belangrijk voor Teilhard, want hij was weer in staat te zien. Daarna kon hij aanbidden: wat hij zag kwam overeen met wat hij geloofde.

Teilhard, de woestijnreiziger, werd door de Materie gewaarschuwd dat hij nooit meer onbezorgd zou kunnen vereren. Desondanks koos hij de moeilijke weg door het pad naar God - dat door hele generaties christelijke mystici was begaan - te verlaten. Deed hij er goed aan? Jaren later zou hij overwegen: "Vandaag nog leer ik door ervaringen de gevaren kennen waaraan [...] degene bloot staat, die zijn eigen spoor vindt, weg van het uitgetreden [...] pad naar een zekere spirituele ascese."30 Hij zou beweren dat dit pad het hem van tijd tot tijd "onmogelijk maakte een gevoel van verschrikking af te schudden." Maar hij vroeg zich af hoe men anders voeding voor zijn gebed zou kunnen vinden.

De drang van Teilhard om te zien, liet hem vaak verontrust achter. Hij had de hypothese ontwikkeld dat alle mensen naar een mystieke eenheid verlangen. Toen het leek dat alle mensen en dingen uitriepen: "Heer, maak ons één," kon hij zien. Want toen was wat hij zag in overeenstemming met wat hij geloofde en kon hij aanbidden: hij kon Jezus aanroepen "met een verlangen zo groot als het heelal, 'U bent waarlijk mijn Heer en mijn God'." 31 Maar hij kon zich ook afvragen waarom hij de enige was die kon zien wat hij zag. Tijdens de laatste maanden van zijn leven sprak hij erover dat hij geen enkel "gezag" (religieus of wereldlijk) kon aanhalen waarvan hij kon stellen dat hij zich er volledig in herkende en hij vroeg: "Ben ik, uiteindelijk, het slachtoffer van een waanbeeld in mijn eigen geest?"
Dit is de verontruste vraag van iemand die zich buiten de menselijke karavaan heeft begeven.

Maar Teilhard kon ook aanvoelen dat de menselijke karavaan zijn ideeën begon te aanvaarden; hij hoorde: "[...] de hartslag van talloze mensen die allen - van de grens van het ongeloof tot de diepten van het klooster - dachten en voelden, of tenminste vaag zo beginnen te voelen, zoals ik [...]. De eensgezindheid van morgen herkent zichzelf bonzend in mijn diepten."32

Aan het einde van 'Het verschijnsel mens' schreef Teilhard: "Godsdienst en wetenschap zijn de twее met elkaar gepaard gaande gezichten of fasen van één en dezelfde volledige handeling van het kennen.33 In de wetenschap, de eerste fase, maken we de syntheses; in de godsdienst en de aanbidding, de tweede fase, vinden we dat aan ons eigen zelf een plaats wordt gegeven binnen een hogere synthese. "De ware naam van aanbidding... is onderzoek."

28 The heart of the matter, blz. 213.
29 Letters from a traveller, blz. 70.
30 Lettres intimes, Parijs, 1972, blz. 104.
31 The heart of the matter, blz. 46.
32 The heart of the matter, blz. 132.
33 The Phenomenon of Маn, blz. 285


terug naar het literatuuroverzicht






^