Jozef Rulof - Een blik in het hiernamaals Deel II

De Eeuw van Christus, den Haag 6e druk 1982 ISBN 90.70554.08.9
(opmerkingen tussen haakjes zijn van mij, Freek)


Jozef Rulof
Hoofdstuk I

Op uw aarde heeft men tot nu toe nog geen gebruik van deze zo nuttige krachten weten te maken. De tijd zal evenwel komen, dat de wetenschap zich tot de natuur zal wenden, om aan haar al deze genezende krachten te onttrekken. Er zijn nog zoveel krachten in de kosmos verborgen, welke, zoals ik je reeds eerder vertelde, de mens gegeven zullen worden, wanneer de wetenschap zich eenmaal tot het eeuwige rijk van de geesten zal willen wenden. Het kosmische bewustzijn moet ontwaken, maar om het kosmische reservoir te kunnen openen, moet men eerst kunnen aanvoelen en begrijpen. Dan pas zal men in staat zijn, het zieke lichaam door kosmische stralen - deze gezegende krachten - te voeden. Dan eerst, wanneer de aardse geleerden zich deemoedig buigen, zullen intelligenties uit de hogere gebieden hen inspireren en de verbinding tot stand brengen. (212)

De fysicus zet aan onze zijde zijn studiën voort, in de geest zowel als in de stof. Onze geleerden komen naar de aarde, om haar bewoners met de geestelijke wetten in verbinding te brengen en wanneer dezen geestelijk zouden kunnen zien, dan zouden zij er versteld over staan, dat de geest - de mens van de sferen - zijn onderzoekingen in de stof voortzet, om hen te brengen op een hogere weg, de weg naar de volmaking, de weg naar God. Daarom moet de mens leren aanvoelen en begrijpen wat het leven des geestes is; de geest zal hem dan doen leven, zoals het leven van allen geleefd moet worden, omdat alle leven uit God is. Het leven is die Wetenschap, welke onuitputtelijk is en dit immer zal blijven. Weet, mijn jongen, dat alle wetenschap leven is en in al haar vormen Liefde betekent. En alle leven zal in harmonie moeten worden beleefd, ... (212)

"... in de geest zijn kosmische disharmonieën onmogelijk, daar God Liefde is en Zijn Schepping volmaakt."
Psychische (geestelijke) krachten zijn het, die eeuwig bezit zijn en eeuwig geluk betekenen, terwijl fysische slechts een tijdelijk bestaan hebben.
Het is een heel, heel heilige taak, die op je schouders is gelegd. Daarom moet je deemoedig zijn en stil en de Heilige Geest in je laten werken. Jouw taak is die van de geest. Daarom willen wij je duidelijk maken, wat het schoonste en het heiligste is in je gaven. (213)

Fysische media zijn er dus genoeg te vinden, maar psychische slechts een op duizenden. Wij van onze zijde zoeken steeds naar zulke instrumenten, die bereid zijn ons te dienen, om de mensheid geestelijk te helpen; want alleen dan zullen de aarde en haar bewoners gelukkig kunnen worden, wanneer de laatsten geestelijk stijgen, wat alleen door psychische kracht mogelijk is. Daarom willen wij jouw gaven ontwikkelen voor al het geestelijke, je liefde doen groeien, je gevoel verbinden met alles, wat leeft. Door het experiment van gisterenavond is je duidelijk geworden, dat wij de mensen niet kunnen helpen, wanneer zij niet geholpen willen worden en dat zij - ondanks de grootste wonderen - toch ongelovige Thomassen blijven. (214)

Ons werk zal dus zijn: die mensenkinderen te helpen, die geholpen willen worden. Deze zullen dan voedsel ontvangen voor hun ziel, hun eeuwig lichaam. (215)

Is hij er zich wel volkomen van bewust, dat hij reeds in het nu zijn eeuwigheidsleven moet leven? Dat hij afstand moet doen van alles, wat de aarde toebehoort?
In de geest worden geen halve dingen gedaan. Of alles, of niets; dit had hij in de loop van de jaren wel geleerd. Hij moest of er naar streven een goed ontwikkeld medium te zijn, of hij zou zijn mediumschap verliezen, daar dit een gave Gods is en de Allerhoogste niet met zich laat spotten. (220)

God gaf mij het denkende intellect (denken) en legde in mij wijsheid (denken) en kracht (willen). Hij gaf ons echter één leven en één liefde (voelen). Daarom maakte God ons een. Door het leven en in liefde zijn wij eeuwig verbonden. (M.a.w., door de werkzaamheid van de geestelijke vermogens in jezelf als geest te ervaren, ervaar je onmiddellijk een goddelijke algeestvonk te zijn.)
Zo leven wij in liefde voor God; in rust, in vrede, in geluk en in harmonie door God, omdat wij één leven in ons dragen.
Zouden de mensen op aarde, waar ik eens leefde en waar ik nu weer werk te verrichten heb, kunnen begrijpen, dat wij één zijn? Of zouden zij denken, dat wij dwazen zijn? Wanneer zij maar een weinigje van het geluk kenden, dat wij bezitten, dat wij in ons dragen, dan zouden zij reeds gelukkig zijn en dan zou er vrede heersen op aarde.
Wisten zij maar dat liefde kracht is en leven betekent; dat liefde zeeën kan doen opdrogen. Maar alleen, wanneer zij van goddelijke oorsprong is. Voelden zij maar wat universele liefde is, dan zouden zij, zoals wij, anderen kunnen helpen en steunen.
Wij zullen hen echter helpen Gods heilige kracht te gebruiken, om anderen te doen ontwaken, die het leven nog niet aanvoelen (onbewust zijn van zichzelf), niet weten te beleven, nog niet in leven zijn. Wij zullen hen leren vertrouwen te hebben in Gods heilige kracht. Wij zullen hun vertrouwen in alles versterken.
Konden de mensen op aarde maar meer vertrouwen hebben, dan zouden zij sterk staan in hun strijd.
Gij, hebt vertrouwen; daarom is het leven aan u, is uw leven gevoel geworden, uw gevoel liefde en uw liefde uw leven. Wisten de mensen op aarde maar, dat - door zelfvertrouwen - zij wonderen tot stand zouden kunnen brengen; dat - door zelfvertrouwen - hun liefde zou groeien, bloeien en schoon zijn.
Zèlfvertrouwen is de kracht in aller leven. Zelfvertrouwen is die heilige kracht, welke God leven noemt. Het zelfvertrouwen verbindt de mens met God.
Waarom twijfelt de mens aan een eeuwig leven? Omdat hij zijn eeuwige leven niet voelt, niet begrijpt; omdat hij er zich niet van bewust is (m.a.w. 'voelen' kan de betekenis 'bewust zijn' hebben). (224) Het is nog zijn onbewust bezit. Daarom noemen wij hem een levende dode.
Hij wordt boos wanneer men hem de waarheid vertelt, de waarheid voorhoudt. O, ik zou u zoveel over de aardse mensen kunnen vertellen, maar ik wil uw rust niet verstoren.
De mens op aarde kent onze rust niet, omdat hij in disharmonie leeft en geen harmonie voelt, omdat zijn leven disharmonisch is, omdat hij in disharmonie is met zijn hemelse Vader.
Hoeveel schoons zouden wij hem niet van ons kunnen vertellen! Maar dat zou hij te zoetelijk, te onaards vinden. Zo is zijn geestelijk gevoel (geestelijk bewustzijn) verstoffelijkt.
Wanneer wij hem door onze instrumenten willen onderrichten en deze vragen, dit zó te doen, als wij het zien en voelen, omdat wij leven en wakker zijn, dan denkt hij, dat de media onze slaven zijn geworden. Dit denken voornamelijk degenen, die menen, dat zij iets van geestelijke afstemming afweten. Wanneer zij maar meer vertrouwen in ons hadden, dan zouden wij hen op hun fouten kunnen wijzen, hen op de goede weg brengen en hen verbinden met ons leven, dat eeuwig leven is. Hoeveel zouden wij hen dan kunnen geven! Maar zelfs degenen, die geestelijk zien, die de gave van licht in zich dragen, hebben geen zelfvertrouwen genoeg. Zij wankelen ook nog en zijn aan beïnvloeding onderhevig.
Op aarde zal ik het onbegrijpelijke begrijpelijk maken en de menselijke geest ontwikkelen. Zo wil ik de mensen leiden en hun gevoel op God afstemmen. Dan zal al hun angst en twijfel in zelfvertrouwen veranderen. Leef, leef. Laat het leven, dat in u is, leven. Laat het steeds uw eeuwig geluk, uw eeuwige leven blijven." (225)

"Alleen dàn zul je mij zó zien, wanneer je volkomen op mij zult zijn afgestemd en, zoals nu, in grote, menselijke liefde tot mij komt. Liefde, welke je mij door je angst gaf, omdat je angst liefde was, welke op deze sfeer is afgestemd. Dit bewijs van je liefde voor mij deed mij besluiten, om nu - en voorgoed - een einde te maken aan het gebrek aan vertrouwen dat in je was. Ik kende dit wantrouwen, mijn jongen, en daarom hield ik je buiten alles en was je alleen mijn werktuig. Je zou daar echter niets door hebben geleerd, maar - door je diepe gevoel - heeft jouw liefde zich afgestemd op de mijne. Zo werden wij één en mocht ik je verbinden met die liefde, met die sfeer, waar je rust voelde, welke harmonie in alles brengt, wat geestelijk leven betekent. Ik wilde gedurende Doortjes (een patiëntje) ziekte je zelfvertrouwen sterker maken, om je te tonen dat alleen liefde zelfvertrouwen is. Je zult nu niet meer buiten de waarheid worden gehouden, want ik weet nu, dat alles je heilig is, dat je liefde zal groeien en bloeien en dat wij wonderen zullen verrichten in de naam van de Vader, omdat Hij het Leven van alle leven is. Alles zal je nu duidelijk zijn geworden. Wees er echter steeds voor op je hoede, dat je geen speelbal wordt van je gevoel en vooral ook, dat je niet meent, het beter te weten dan wij, want dat zou eigenwaan betekenen, waarvoor wij je nooit genoeg kunnen waarschuwen. Laat je niet meer verkeerd beïnvloeden; denk daaraan. Ongeloof is het gif, waarmee het mensdom besmet is. Ziehier nu een ander beeld."
André zag Doortje voor zich en hij kon het wel uitschreeuwen van geluk, want het kind leefde. Hij had zich dus nodeloos ongerust gemaakt, omdat hij niet genoeg op Alcar had vertrouwd.
"Voel je nu", vroeg deze, "waarom Jacques en Nel niets mogen weten? Wanneer zij op de hoogte waren van de ernst van de ziekte van hun kindje, dan zouden zij het ons ontnemen, om het in hun angst aan een aardse medicus toe te vertrouwen. In onze handen is het echter veilig en door twee magnetische behandelingen hebben wij het kleine ding van een hersenvliesontsteking mogen redden."
André schrok niet meer van deze mededeling, want zijn vertrouwen op Alcar kon nu niet meer aan het wankelen gebracht worden.
"Alle kwade stoffen zullen nu het lichaampje verlaten; dit zul je weldra bemerken. Ik waak, André. Vertrouw, vertrouw, vertrouw.
En nu nog dit. Acht je niet te hoog, maar vooral ook niet te laag, want hoe zou je je dan van je eigen kracht bewust kunnen zijn en anderen overtuigen van ons weten?
En toon ook dat er liefde van je uitgaat, want liefde doet wonderen. (226)

Al mijn vrienden zijn nu ook reeds lang aan onze zijde en zij helpen en steunen mij bij deze taak. Op uw aarde droegen zij klinkende namen, welke daar nog steeds voortleven en waarop men zich blind staart, terwijl ze voor hen geen waarde meer hebben, omdat wij geleerd hebben dat het alleen de geest is, die waarde aan het leven geeft.
Wanneer men kon aanvaarden, dat wij achter de sluier (de onbewustheid van de geest van zichzelf) met grote liefde voor de mensen werken en trachten hen met alles te helpen, dan zou men ons onze taak zoveel lichter kunnen maken en naar onze wensen handelen, maar daar men meent dat dood dood is, wil men met het leven niets te maken hebben. Daarom zijn wij - ik en zo vele anderen - naar de aarde teruggekomen om de mensheid wakker te schudden en haar ervan te overtuigen dat wij leven, omdat God, die Liefde is, ons en haar een eeuwig leven heeft geschonken, dat - door steeds te evolueren - eenmaal volmaakt zal worden, gelijk de Vader in de Hemelen volmaakt is. Zo heb ik dus een jong leven mogen redden; ik, de ontlichaamde mens met mijn ontwikkeld denkend intellect, terwijl niemand op aarde wist aan welke gevaarlijke ziekte het leed en niemand dus tijdig en afdoende had kunnen ingrijpen, zodat men slechts stof, alleen stof zou hebben overgehouden. (228)

Het (leven) is niet te vernietigen, omdat het Leven God is en Hij Zijn eigen Leven niet vernietigen zal. Wanneer echter het ogenblik daar is, waarop God hem roept en de z.g. dood intreedt, dan moet de mens slechts zijn stofkleed afleggen, zoals hij zo vaak een al of niet versleten kledingstuk aflegt. Dan werpt de geest zijn kluisters af, om naar onbekende gebieden te kunnen opstijgen, steeds hoger, al maar hoger.
Wij, die ons stofkleed reeds zo lang geleden hebben afgelegd, komen tot de mensen om hen dit te vertellen, omdat wij weten dat wij steeds evolueren zullen, om steeds weer hogere bestaansvormen aan te nemen, totdat wij te fijn besnaard, te hoog afgestemd zullen zijn, om ons nog met de aardbewoners te kunnen verbinden.
Tenslotte toonde ik nog aan, dat het magnetisme de gezegende kracht is, welke de mens zal helpen zijn zieken te genezen, omdat het een zuivere, natuurlijke geneeskracht is en alles, wat natuurlijk is en zuiver, de weg bewandelt welke naar het Hogere voert.
Ik, die zo lang geleden op uw aarde leefde, redde een jong leven, omdat dit Gods wil was. Dit zal mij dus alleen maar mogelijk zijn, wanneer mijn kracht niet tegen Gods kracht indruist.
Wij die de Geest veel intenser aanvoelen dan de mens, wij weten wat wij kunnen en mogen doen in afstemming op God.
De mens is geestelijk nog in een diepe slaap verzonken (door onbewuste vereenzelviging met de stof), waaruit hij eerst dàn volkomen wakker geschud zal worden, wanneer hij tot de onzen zal behoren.
Doortje werd door ons gered. Levert dit de mensen niet het bewijs, dat wij tot hen terugkeerden, om in hun midden ons werk te doen? (nee, want 'De mens is geestelijk nog in een diepe slaap verzonken') God schonk ons de genade tot hen te mogen terugkeren. Omdat wij het licht bezitten, zien wij in hun duisternis en zal ons licht hun duisternis verlichten. Mens van de aarde, aanvaard het licht, omdat dit Licht God is (uit God, de geest, voortkomt). Wij binden u de reddingsgordel des geestes om. Weet dat geen stormen op de levenszee u vernietigen kunnen. Drijvende zult u blijven, omdat het eeuwige Leven u drijvende houdt.
In u ligt de heilige Godsvonk (de menselijke geest ìs de heilige godsvonk), de reddende kracht, waardoor u op Hem bent afgestemd. (229)

... zij werken door en voor ons met hun magnetische, d.w.z. levenskracht, een natuurlijk, menselijk tonicum. (233)

Magnetisme is levensfluïde en leven betekent gevoel. (238)

Er zullen zieken bij je komen ... die jouw levensfluïde niet kunnen opnemen. (239)

Door de psychische toestand van de knaap van geestelijk voedsel te voorzien, moest zijn onderbewuste kracht naar boven komen en bewust worden. En door deze plotselinge bewustwording verloor hij zijn evenwicht. Reeds eerder heb ik je duidelijk gemaakt, hoe dit mogelijk is. Onze medicijn moest geestelijk zijn, opdat zijn gevoel ontwikkeld zou worden. Door jouw levenskrachten mochten wij dit resultaat bereiken. Door het toedienen van aardse geneesmiddelen zou dit niet mogelijk geweest zijn, daar deze in verschillende gevallen wel de stof kunnen genezen, maar nooit de geest. Je geeft dus van je eigen levenskracht - je geestelijke goud - aan anderen, mijn jongen, wat je zou kunnen vergelijken met bloedtransfusie. Indien mensen zouden kunnen beseffen dat je hen je geestelijk bloed geeft, zouden zij niet zo luchtig over dit alles denken. Wees er zuinig op, want het is kostbaar en moet naar waarde worden geschat, hoewel elk verlies aan levenskracht uit het kosmische reservoir wordt aangevuld, al naar mate de kracht van de liefde, welke in je is. Je kunt dus geven zoveel je maar wilt, daar je, wanneer je liefde zuiver is, nooit uitgeput zult geraken, want de liefde is onuitputtelijk doordat zij uit God is. Wie dus zijn liefdegevoel ontwikkelt, ontwikkelt ook zijn levensfluïde. (239)

Het was Gods wil; anders zou het ons niet mogelijk geweest zijn deze wonderbare genezing tot stand te brengen. Wij hebben je eerst in een visioen laten beleven, hoe geweldig deze krachten zijn, deze kosmische stralen - Gods eigen uitstraling, welke Zijn ganse Schepping doordringen en zonder welke niets zou kunnen bestaan, geen leven mogelijk zou zijn.
De mensen op aarde kennen de werking van de kosmische stralen nog niet, omdat zij de oorsprong daarvan nog niet kunnen begrijpen noch de betekenis benaderen. (246)


HOOFDSTUK VI

Hemel en Hel (Uittreding)
André wist nu, dat het grote proces een aanvang ging nemen. Hij was zich bewust van alles, wat er om hem heen gebeurde. Duidelijk zag hij in zijn kamer een blauwe waas hangen, dat al dichter en dichter werd. Het zweefde boven zijn hoofd en bleef daar hangen.
In zijn voeten voelde hij iets eigenaardigs, waardoor hij begreep dat Alcar hem van zijn stoflichaam ging bevrijden. Eerst was het prikkelend en daarna kreeg hij een gewaarwording of er uit zijn lichaam iets verwijderd werd. Hij voelde langzaam iets in zich opkomen en omhoog trekken; daarna ging zijn hart sneller kloppen en de bloedsomloop versnelde zich. Het was nu zo heel anders dan bij zijn laatste uittreding. Toen zijn geesteslichaam tot boven de knieën was opgeschoven, zonk hij in een bewusteloze toestand en wist niets van hetgeen er met hem gebeurde. Hij ontwaakte naast zijn stoflichaam. (247)

André voelde dat hij in zijn vorige toestand terugkeerde. Hij hoorde zijn hart duidelijk kloppen en alle stoffelijke voorwerpen werden zichtbaar voor hem. Ook kon hij zijn geestelijke waarnemingen van de stoffelijke onderscheiden.

Nu, mijn zoon, keer ik terug tot de gevoelskracht van het wezen, dat ik je wilde verduidelijken. Zij, die op aarde heengaan, voor hen houden deze krachten op te bestaan, omdat het fluïdekoord bij hun overgang breekt. Allen zullen deze gevoelstoestanden overschrijden, maar zijn zich van alles onbewust. Voor de een zal het strijd betekenen, voor de ander niets dan liefde en geluk. Alles voltrekt zich naar hun innerlijke afstemming. Begrijp je nu alles?
Het levenskoord verbindt beide lichamen en houdt de geest in myriaden draden omwikkeld. Het is een zacht fluïdum, waarin het geesteslichaam leeft. Het is alleen door ons waar te nemen. Het is te ontwikkelen door het gevoel in de geest af te stemmen. Dus hoe hoger de mens verbinding heeft, hoe mooier en gemakkelijker zal ook het overgaan voor hem zijn. Alles is dus eenvoudig. Anderen echter, die zich in het leven op aarde hebben vergeten, komen bewusteloos hier aan. Lang duurt het voor zij ontwaken. Hun gevoelsafstemming (bewustzijnstoestand) is op de donkere sferen gericht en daardoor zal hun overgang een schok veroorzaken. Over al deze toestanden zou ik veel kunnen vertellen, omdat de mens op de Kosmos afstemming heeft, maar men moet kosmisch georiënteerd zijn, wil men zich kunnen verbinden. Ik zal nu mijn concentratie weer instellen, waardoor je in een hogere toestand zult komen.

Er zal dan geen doodsangst meer zijn, daar hij de mensen kon vertellen dat het sterven niets anders is dan het afleggen van het stofkleed dat hen al die jaren heeft gediend.

Dit komt, mijn zoon, omdat de scheiding van geestes- en stoflichaam een aanvang heeft genomen. Zo lang de mens in zijn stofkleed leeft, voelt hij aan op de plaats die wij het levenscentrum noemen: de zonnevlecht. Nu echter heeft het geesteslichaam dit punt overschreden. Het versneld kloppende hart, op verre afstand te horen, is het gevolg daarvan, dat het geesteslichaam het bewustwakende levenscentrum is overschreden. En vanaf dit ogenblik gaat de gevoelskracht over in de geest. Is je dat duidelijk?"
André begreep alles, omdat hij voelde, hoorde en zag.
Alcar vervolgde: "Alleen zij kunnen op deze wijze uittreden, die de nodige sensitiviteit ervoor bezitten. Dan is er nog afstemming nodig op de geestelijke toestanden. Dit alles zal het uittreden vergemakkelijken en bespoedigen." (248)

"Je zult hebben opgemerkt, dat het gevoel (het zich bewust zijn) het essentiële in de mens als wezen is. Het gevoel is leven en het leven is liefde, waardoor de mens één kan zijn met God en daardoor goddelijk is. Van dit ogenblik af, mijn zoon, zie om je heen, gaat je gevoel (het zich bewust zijn) over in de geest. Je zult nu alleen kunnen waarnemen door de kracht en de uitstraling van de liefde, omdat liefde licht is aan deze zijde. Liefde is dus gevoel en daardoor zal de mens licht en geluk bezitten, zoals hij innerlijk voelt en afstemming heeft. Nu zweef je tussen twee werelden; je geesteslichaam is nog met de stof verbonden, maar voelt en leeft reeds in de geest. Daardoor hoor je nog op verre afstand je hart kloppen, dat zijn slagen als een echo in de geest laat horen. Dit is een machtig gebeuren, André, dat maar weinigen die nog op aarde zijn, beleven. Tracht nu te zien, dan zul je waarnemen, dat de stof in een dicht waas gehuld ligt. Alles is anders dan wanneer je het in normale toestand ziet. Dat komt doordat je zintuigen bij het stoflichaam behoren, wat echter in de geest geen belemmering zal zijn. Aan deze zijde bevat het gevoel (het zich bewust zijn) alle zintuigen! Het gehoor, het gezicht, de reuk, de smaak, kortom in het leven van de geest is alles één en dat éne is het gevoel (het zich bewust zijn). Het gevoelslichaam is daarom het essentiële. Dat dient de mens te ontwikkelen om in een hogere bestaanstoestand (bewustzijnstoestand) te kunnen overgaan.
Alle stof ligt nu in een grijs waas gehuld. Dit zul je het beste kunnen waarnemen, wanneer je de muren, de schilderijen en alle andere voorwerpen bekijkt. Zij (stoffelijke voorwerpen) zijn van een grove geestelijke substantie, waar je nog niet doorheen kunt zien, omdat je bewustwordingsgevoel (bewustzijnstoestand) half geestelijk, half stoffelijk is. Het veranderen van alle stof komt dus, doordat je tussen twee werelden zweeft, waardoor de stof zich in een halfbewuste levenstoestand bevindt en je waarnemingskracht in de stof is verzwakt. Door mijn concentratie en mee door je eigen kracht en afstemming is het mij gelukt, je op deze hoogte te houden. Wij zullen nu het ontwakingspunt in de geest overschrijden. Let goed op, André, je komt nu weer in een andere toestand."
André kreeg het gevoel dat zijn geesteslichaam hoger werd geschoven, maar ook dat er iets was, dat het hoger gaan belette. Duidelijk voelde hij dat en vond het zeer merkwaardig.
"Wat je nu voelt, mijn zoon, is de tegenwerkende kracht voor dit gebeuren. Het is de aantrekkingskracht van je stoflichaam, hetgeen veroorzaakt wordt door het fluïdekoord, dat beide lichamen verbindt. Het is ook duidelijk, dat je gevoel (bewustzijnstoestand) meer stoffelijk is dan geestelijk en bovendien is er de moeilijkheid, dat je nog op aarde leeft. Dit zijn factoren die tegenwerken, om als aards mens dit overgangspunt, dus van de stof in de geest, te kunnen overschrijden. (249)

Je neemt waar naar de liefdekracht die in je is, omdat liefde, zoals je weet, licht is aan deze zijde. Voor hen zal alles duisternis zijn, die geen liefde in de geest voelen. (250)

Wat je voelt, André, is je verbinding in de geest. Je eeuwigheidsgevoel is ontwaakt en bewust geworden. (251)

Voor de mens, die stoffelijk voelt, zal het ongelooflijk zijn, maar de geest beweegt zich door de kracht van zijn gedachten (denken). Op aarde moet de mens eerst denken, voordat hij handelend kan optreden. Aan onze zijde handelen wij direct, wanneer wij onze concentratie (aandacht) instellen. Is je dat duidelijk?" (252)

"Wij kunnen stijgen en dalen naar believen. Wij bezitten ons denken zoals wij dat op aarde eens hebben gehad. Wij hebben een lichaam dat schoner is dan de mens op aarde bezit, of kent. Wij kunnen ons verbinden met en afstemmen op alles, naar de krachten die in ons zijn, wat de liefde is. Met alles wat leeft, kunnen wij ons verbinden. Wij zijn leven en kunnen één zijn met het leven van allen, met God, omdat God leven is. Wij zouden de mensheid kunnen wijzen op mineralen, die zij niet eens kent, maar het meest nodig heeft. Ja, op onbekendheden in de stof, op alles, wat de aarde verborgen houdt. Wij zouden haar kunnen aantonen waardoor aardbevingen ontstaan, waardoor die storende werkingen zich manifesteren. Wij ontlichaamden kunnen alles."
"En dat alles is, naar dat wij afstemming vinden in de geest, naar de kracht van de liefde die in ons is. Niet hoger kunnen wij komen. Wij zullen wijsheid bezitten zoals ons gevoel is. Maar hoe zal een levende dode het leven op andere planeten begrijpen, wanneer hij zijn eigen leven voelt, noch kent? Niet wil aanvaarden, dat hij eeuwig leeft, noch voelt, noch hoort zijn duidelijke maar zachte innerlijke stem? Wat heeft het voor nut dat zij onbekende luchtlagen bevliegen, wanneer zij hun innerlijk leven vergeten? Hier kent en weet men tot hoever zij kunnen gaan. Hier weten zij, dat er gedeelten zijn waar het aardse leven ophoudt te bestaan, waar alles zal ineensmelten, wanneer zij toch die ruimte willen bevliegen. Hun zielige gevlieg is ons hier bekend. De mens moet handelen naar de krachten, die ìn hem zijn, wat voor de mens op aarde de bestaansmogelijkheid is.
Krachtige concentratie, mijn zoon, betekent verbinding aan deze zijde. Voordat wij aan onze tocht zullen beginnen, heb ik je nog iets mee te delen. In de eerste plaats, André, vraag mij zoveel je wilt. (253)

"Alles is Gods leiding, André. Aanvaard dus, dat zij op tijd overgaan. Maar ook hierin liggen toestanden die geen wetten Gods zijn. Velen komen te vroeg naar hier, zij worden door anderen overgestuurd."

"Wat ik je zal tonen, is al gebeurd en het toont je ook, dat wat de mens op aarde beleeft, blijft." (263)

Hij voelde de ontzaglijke kloof die de mens moest overbruggen. Diep was alles. Die kloof was hun verdriet, hun leed en smart, het was niets dan ellende; dat moest de mens overwinnen. Geen wezen zou er aan ontkomen. Het was het afstemmen op een hoger leven, hetgeen geluk betekende, wanneer zij eenmaal over zouden gaan. En uit dit alles was liefde, niets dan liefde te leren. Men moest liefde bezitten, anders verkeerde men in een diepe duisternis. Was dit niet moeilijk? Was het geen strijd? Geen ellende, geen leed en smart? Hij voelde hoe vreselijk het voor velen zou zijn, maar zij wilden niet vooruit, al zouden zij op aarde honderd jaren kunnen leven. Toch moest het, geen mens ontkwam er aan. Zacht moest de mens zijn, als de geestelijke wind, als het leven zelf.
Dit moest de mens op aarde leren.
Hier was liefde de macht, niets dan geluk, eeuwig, eeuwig geluk. Alcar leerde hem dat het alleen deze weg was, die de mens te volgen had. Liefde te leren geven, dat was de weg. Hoe eenvoudig was het en toch, hoe verschrikkelijk moeilijk. Vijanden moest men kunnen liefhebben (vergeven). Hij vond zichzelf nog nietig, o zo klein!
Alcar was (als) een vader voor hem. En in zijn hart dankte hij zijn leider voor al het schone, dat hij mocht beleven. (266)

Het moederschap
"Zij verkeert dus in een verhoogde geestelijke kracht door het wezen dat zij draagt. Hier kom ik straks op terug.
Het is de verhoogde gevoelskracht (geestkracht, bewustzijnstoestand), die in haar was al die tijd dat zij met haar kind was verbonden. Het was dus de gevoelskracht van het wezen, dat haar dit gevoel deed aanvoelen. Begrijp je wat ik bedoel? Het is het geluk, de grote geestelijke kracht van het wezen. Wanneer deze kracht die in haar ligt, in de geest afstemming vindt, komt de moeder in een verhoogde toestand waardoor zij helderziende kan zijn. De graad van helderziendheid is dus bereikt door haar eigen kracht en die van het wezen dat zij draagt. Deze verhoogde kracht die zij al die tijd heeft gevoeld, kan zij zich eigen maken, maar bij velen gaat deze kracht, de goddelijke gave, verloren. Dit komt doordat de moeder haar concentratie (aandacht) gericht houdt op het wezen, dat geboren wordt en zodoende in haar eigen afstemming terugkeert. De moeder die een geestelijke afstemming bezit, kan door de kracht van het kind in deze graad van helderziendheid verkeren, tijdens het dragen van het kind. (268)

De moeder is door dit gebeuren in staat gesteld haar liefde te ontwikkelen. En hier gaat het mij om. Meer nog dan om de helderziendheid. Het moederschap is het heiligste, dat God een vrouw op aarde kan schenken. Veel moeders voelen zich spoedig van dit één-zijn bevrijd en leven weer zoals haar leven vóór die tijd was. Alles is dan in een onbewuste toestand beleefd. Daarom zal er één moeder zijn onder duizenden, die dit grote en heilige gebeuren van het moederschap begrijpt.
Er zijn er die zich deze liefde eigen maken en deze voelen ook de grote betekenis van dit gebeuren en leven in overgave en aanvaarden wat God haar te dragen geeft. Alle anderen stemmen zich op het wezen af, op het bezit van haar kind. En wanneer haar dit bezit wordt ontnomen, horen en voelen wij haar smeekbeden en dan vinden zij God wreed, koud en hard. Zij begrijpen dan niet, dat alles is voor háár bestwil, om tot hoger inzicht te komen. (269)

De geestelijke kracht van het wezen dat zij draagt, brengt haar in deze verhoogde afstemming. Wanneer echter het kind wordt geboren, keert zij in haar eigen toestand terug. Het kind nu, dat het licht van de aarde niet heeft gezien en in de stof niet heeft geleefd, is een engel in de geest en heeft dus een andere, hogere afstemming dan de moeder." (270)

"Waar ook de mens zich bevindt, André, daar is geestelijke hulp. Daar zijn geestelijke wezens om hun geliefden te helpen, wat je duidelijk wordt, doordat ik je al deze toestanden laat beleven. Er is geen zieke of er zijn geestelijke wezens om hem heen, die zijn pijnen verzachten. Er zijn meer wezens van onze zijde op aarde dan stoffelijke wezens. Waar zich de mensen opsluiten, sluiten geestelijke wezens waarop zij zich hebben afgestemd, zich met hen op. Waar zich de mens bevindt, zijn geestelijke wezens, hetgeen ik je op andere tochten na deze zal aantonen, wanneer wij het leven aan deze zijde zullen beleven. Er wacht je dus nog veel meer; alles zal wijsheid in de geest zijn."(274)

"Wie zijn dat, Alcar?" Hij zag twee geesten, in een geestelijk gewaad gekleed.
"Zij brachten hem hierheen. Geestelijke helpers aan deze zijde." Zij zagen hem liefdevol aan, als begrepen zij waarvoor hij hier aanwezig was.
"Liefdegeesten, André, die in de sfeer van de aarde een taak volbrengen. Zij zullen anderen de ogen openen en hen leren, hoe hoger geluk te verkrijgen is."
"Weten zij wat ik hier doe, Alcar?"
"Ook dat weten zij, omdat zij je uitstraling zien en daardoor alles kunnen vaststellen. Dan nog dit: Deze geesten zijn uit de vierde sfeer, waar niets dan licht en geluk hun bezit is. Maar om in de sfeer der aarde te werken, zullen zij zich met die toestand moeten verbinden, wat betekent dat zij in dat leven overgaan. Het zijn liefdegeesten, al dragen zij ruwe gewaden. Hoe zal een engel des lichts zich in de duisternis kunnen laten zien? Dat is toch niet mogelijk? Verbinding aan deze zijde is overgaan in die andere toestand. Ook dit alles zal je op deze tocht duidelijk worden. Geesten uit het licht dragen hun kracht innerlijk, zij dragen en zijn aan de orde van waarheid verbonden." (275)


Donkere gebieden
"Reeds eerder heb ik duidelijk gemaakt, dat je het leed en de smart van de gehele wereld niet kunt dragen. Nu bevindt mijn zoon zich in een zelfde toestand. Het is droevig, maar wat je voelt is medelijden en medelijden is zelfvernietiging. Ook straks zal je dat duidelijk worden. Voel liefde en blijf in je eigen toestand, dan eerst zul je handelend kunnen optreden." (278)

"Wanneer zij van hieruit de aarde konden zien, zouden velen hun levenswijze veranderen. Hoe nietig zijn wij en zij, vergeleken bij Gods schepping. En toch voelt zich de mens! Elk wezen voelt zich. En wat is de mens in deze ontzaglijke, eeuwige ruimte? Niets! En toch is de vonk van het eeuwige licht in hem (de menselijke geest ìs die vonk) en vindt hij afstemming op God. Daarom is onze spiritualiteit heilig. Op alle hoeken van de aarde wordt geestelijk voedsel uitgestort, opdat de mens zijn leven zal veranderen. Hier wacht hem geluk, niets dan geluk, wanneer hij zich innerlijk, geestelijk ontwikkelt. Dan houdt alle broedermoord op, want dan weten zij dat het leven eeuwig is en niet vernietigd kàn worden."
André zag steeds het hemellicht veranderen. Eindelijk was het veranderd in een roodbruine gloed: het licht van hen, die er leefden. O, welk een ellende zou die duisternis voor hem betekenen!
"Juist, mijn jongen, de hel in het hiernamaals. Niets dan ellende. Op aarde stelt men zich een andere hel voor, althans zij die alles woordelijk aannemen. Hier is de hel zo heel anders en zij bezit het vuur door de hartstocht en het geweld, dat door allen wordt uitgestraald. Hier zullen we plaats nemen vóór wij hen bezoeken."

(Is dit) "Aarde, Alcar?" "Aarde, mijn zoon, in geestelijke substantie." André nam het in zijn handen. Ja, het was aarde. Zoals men die op aarde kende. Maar het was vreemd en voelde zeer eigenaardig aan. Hij kon er geen woorden voor vinden.
André zag zijn leider aan, die hem antwoordde: "Vreemd, mijn zoon? Er is geen leven hier, geen warmte, geen liefde, geen zon, niets van alles, wat het leven ons biedt. Zo ook is deze substantie ontdaan van alle kracht; omdat zij geen bestaanstoestand hebben, is ook alles in één zelfde afstemming. Wat de mens voelt (de geestesgesteldheid), zal zijn bezit zijn aan deze zijde. Je voelt zeker hoe droevig het is? Hier groeit en bloeit niets, omdat het leven onnatuurlijk is. Zij missen de levenssappen waardoor het leven groeit, maar zij hebben geen bestaan en daardoor is alles dor en koud." (279)

"Ja, ik wil hem opzoeken en zal hem vinden, waar hij zich ook zal ophouden. Hier beneden zal hij zijn, omdat zijn afstemming een ongelukkige is. In zo'n korte tijd zal hij zich niet zover hebben opgewerkt, dat hij de sferen van licht al zal hebben betreden. Hier zullen wij hem vinden. Veel afstemmingen zal ik je tonen, alle menselijke toestanden. Zoals de liefde is die zij bezitten, zo is hun afstemming in de geest."

"Dit hier is de plaats die ik je heb getoond; zij is echter geen stad, maar een land, waarin je duizenden jaren achtereen verder zou kunnen dwalen. Er komt geen einde, totdat zij zelf haar einde voelen. Ik heb je toen verteld, dat zij oneindig is, althans voor hen, omdat zij het einde niet zien; en zij sluiten zich daarom in hun eigen toestand op. De mensen leven hier in een donkere poel van hartstochten en geweld, en zullen eerst dan boven komen, wanneer zij zich innerlijk daarvan hebben vrij gemaakt, wat de ontwikkeling van hun liefde betekent. Allen zijn zelf aan hun ongeluk schuldig, omdat zij hun aardse leven hebben verknoeid. Zij zullen zichzelf leren kennen, waardoor zij het vreselijke van hun toestand inzien. Daarna zal er verandering komen en zullen zij in een andere afstemming overgaan."

"Blijf waar je bent, wij bevinden ons in een andere toestand, zij kunnen ons niet zien. Deze wezens zijn de gelukkigen onder hen, omdat zij zich vrij hebben gemaakt van het land van haat, waarin zij geruime tijd vertoefden. Zij hebben een lange, droevige weg afgelegd, om zich ervan los te maken. Hun leed is groot geweest en nog hebben zij te lijden. Als je hun leven kent, zal je duidelijk zijn hoever zij reeds op de weg naar volmaking zijn en hoe droevig is nu nog hun toestand. Maar nog meer zullen zij God om vergiffenis moeten smeken, willen zij in een hogere sfeer binnentreden. Zij voelen, dat zij hun leven hebben verknoeid, maar hun wroeging is niet zó intens dat zij kunnen worden verhoord. Langzaam vervolgen zij hun weg. Steeds maar verder, totdat zij een ander leven beginnen." (280)

"Worden ook zij geholpen?" "Hun geliefden, die in een hogere toestand leven, zenden hun gebeden voor hen op tot God, waardoor zij geholpen worden."
"Zijn hier beneden verschillende toestanden?"
"Ja, André. Hierin liggen zeven verschillende toestanden. Dus zeven diepten van hartstocht en geweld, van leed en smart, van vreselijke ellende. Wat voor ons ligt is het land van haat. Dan volgt de demonensfeer, daarna de dierlijke afstemming, om dan in de voordierlijke toestand binnen te treden. Daarna het dal van smarten en onder deze toestanden liggen nog twee andere afstemmingen, die wij op deze reis niet kunnen bezoeken, omdat daarvoor je krachten ontoereikend zijn. Hoe dieper wij afdalen, hoe vreselijker de mensen zijn die er leven. Straks zul je waarnemen dat er mensen aan deze zijde leven, die zich niet meer kunnen voortbewegen. In het dal van smarten weten zij van geen bestaan meer af." (de geest is een bewuste kracht en in die toestand onbewust en krachteloos)

"Zeer goed gevoeld, André. Zij, die hier worden gebracht, zijn gescheiden van hun geliefden, waarmee zij op aarde vele jaren één waren. Het betreuren van hen is het leed van hen, die een hogere afstemming bezitten. Hier leeft hun liefde in duisternis en koude. Levens op aarde gaan voorbij, dan plotseling het einde en dan deze waarheid. Allen hebben het zelf gewild. Op aarde, door het gemak van de stof, zouden zij zich kunnen ontwikkelen, maar door hun bezit zijn zij ten onder gegaan. Hier eerst beseffen zij hoe hun leven daar is geweest. Maar dan is het te laat. Maar wanneer zij zich van dit leven bevrijden, zullen de toestanden veranderen, de sferen schoner zijn en hun wijsheid en kracht zich ontwikkelen."
"Het is toch merkwaardig, Alcar, dat men in deze duisternis nog ziet." "De natuur hier of het licht dat zij bezitten, is niet te vergelijken met het licht van de aarde. De mens ziet door stoffelijke zintuigen, maar innerlijk is hij verlicht of diepe duisternis heerst in hen. Het innerlijk licht nu is de uitstraling, het licht, dat zij bezitten. Men kan dus waarnemen, omdat het leeft, maar in deze afstemming. Is je dat duidelijk? Wanneer wij tot in het diepst van hun leven afdalen, zullen wij toch kunnen waarnemen, omdat het leven is en leven blijft." (281)

"Alles leeft hier tezamen. Koningen en koninginnen, prinsen en prinsessen, edelen en geleerden, kortom allen zijn hier bijeen, zo ook de armen. Hier beleven zij het leven waarin zij op aarde leefden. Later zul je ook hun leven leren kennen, omdat ik je op deze reis toestanden, afstemmingen en verbindingen wil duidelijk maken."
"Zijn hier ook heersers?" "Dat zijn diegenen, mijn zoon, die de massa kunnen beïnvloeden. De zwakkeren hebben te lijden, maar zij willen dat zelf, omdat zij hen in alles volgen. Hier leven genieën, demonen, heersers en meesters in het kwaad en miljoenen andere wezens. Zo gaan honderden en duizenden jaren voorbij voor zij ontwaken en gedurende al die eeuwen hebben zij vreselijk te lijden. Zelf weten zij van geen ander leven, ze zijn ten onder gegaan in hun diep ongelukkige bestaan. Voor velen betekende rijkdom op aarde de ondergang. Vanaf de hoogste rangen die zij bekleedden, daalden zij af in dit leven, in deze duisternis. Schoonheden van de aarde moesten haar stralenkrans, haar goud en smaragden voor duisternis verwisselen. Hier leven zij als beesten samen en zijn misvormde mensen. Allen dronken te veel van het gif des levens, wat hen allen deed ondergaan.
Nu zullen we afdalen. Nu lopen wij, André, en zo nodig zullen we zweven. Wij blijven echter in onze toestand. Geen wezen zal je zien, tenzij wij ons zouden verbinden. Wanneer ik dit nodig acht, zal ik je van tevoren waarschuwen."
De weg, die zij te volgen hadden, daalde steeds dieper naar het onbekende dat hen wachtte. Daar voor hen lag het land van haat. Daarin leefden mensen. Voor hen bouwde zich een grijze massa op, die zich hemelhoog optrok. Het was onmogelijk voor hen om er doorheen te zien.
"Wat is dat, Alcar?" "De afscheiding tussen beide toestanden. Ik liet je deze afscheiding zien, je zou het anders niet hebben waargenomen. Het is als een vesting, waarachter zij zich verborgen houden. Muren van geestelijke substantie. Stof in de geest, uitstraling, is je dat duidelijk? Deze toestand of substantie is grofstoffelijk. Wanneer wij naar de hogere sferen gaan, worden ze ijler en gaan in elkaar over. Daar zijn de overgangstoestanden tussen wat sferen zijn, niet meer waar te nemen. Maar het is te zien aan de natuur die veranderd is; zo ook aan de mensen die er in leven. Aan deze zijde gaat alles in elkaar over, alle sferen hebben verbinding. Zo hebben de hoogste en de laagste sfeer verbinding in de geest. Zo ook de mens op aarde, in hem is het licht, maar ook diepe duisternis. Deze afsluiting is alleen voor hen zichtbaar, omdat zij deze afstemming bezitten. Anderen die een hogere sfeer als bezit dragen, voelen en zien deze verbindingssferen en kunnen er binnentreden wanneer zij dat willen. Ik heb mij dus met deze overgangstoestand verbonden om het jou te tonen." (282)

"Ja, eens zullen deze sferen ophouden, omdat de mens zich in een hogere afstemming bevindt. Eens zullen hier heiligen leven en zullen deze sferen zijn veranderd in sferen van geluk, omdat de mens zich ontwikkelt en op God is afstemd. Alles is dus eenvoudig, de mens bouwt zich een eigen hemel om in het eeuwige leven gelukkig te kunnen zijn. Ieder wezen heeft zijn eigen geluk in handen. We zijn nu de poorten van de hel, in het leven na de dood, genaderd. Zie André, ik zal je een machtig beeld tonen."
André schrok geweldig ... voor hem lag een brandende stad (de stad Dis). De vlammen laaiden fel ten hemel in rood-gele, groene en licht-rode kleuren. Duivels was het. Zijn hart klopte wild bij het zien van dit afschuwelijke beeld. Hij kon geen adem meer halen, hij dacht te zullen stikken.
"Wat is dat?" "Niets meer en niets minder dan de kracht van hun uitstraling. Liefde-uitstraling, mijn zoon, op dierlijke afstemming. Niets dan hartstocht en geweld. Het zal je nu duidelijk zijn dat men andere krachten moet bezitten, wil men zich met hen kunnen verbinden. Hun opvlammende gloed zal hem vernietigen, die zich van hun kunnen niet bewust is. Nu gaan we verder."
André zag de eerste wezens in deze verschrikkelijke stad. Hij trad het land van haat binnen.

André staarde hen aan en kon zijn ogen niet geloven. Wild, gluiperig waren zij. Dit waren geen mensen meer, het waren roofdieren. Hun met bloed doorlopen ogen puilden uit de kassen. Zij waren misvormd naar lichaam en ziel. Mensen in monsters veranderd. Vernietigend was hun blik. Door het vuur van hun hartstochten verteerden zij. Hoe diep waren zij gezonken. Mannen en vrouwen zag hij samen. Hier leefden schoonheden van de aarde. Hoe verschrikkelijk waren zij nu. In gedachten vertoefde hij op aarde en zag hen in schitterende gewaden gekleed. Hoe schoon kon een vrouw zijn. Hoe waren zij nu? Welk leven hadden zij op aarde geleefd? Waardoor waren zij zo diep gezonken? Hadden zij op aarde hun donkere zielen kunnen verbergen? Hoe was het in vredesnaam mogelijk. (283)

"Hoe is het mogelijk, Alcar, om in deze duisternis te scheppen!" "Voor hen is alles mogelijk; alleen kunnen zij geen hogere sfeer binnentreden, noch hun duisternis in een lichtende toestand veranderen, hun machten zijn beperkt. Hier leven genieën, meesters in het kwade. Het aardse spreekwoord 'Hoe groter geest, hoe groter beest' wordt hier bewaarheid. Hier leven meesters in alle kunsten en wetenschappen. Hun gevoelens zijn vlijmscherp doordacht, maar alles voor het kwaad. Onfeilbaar, zou men denken, maar zij weten dat zij het goede, dat God is, niet kunnen overwinnen. Op aarde hebben zij de genade een gave te bezitten, niet begrepen. Hier kunnen zij hun hartstochten botvieren. Aan alles is het te zien, zo is hun leven. Alles is hun eigen werk. Eens storten al hun maaksels inéén, hun hemelhoge gebouwen hebben in de geest geen waarde, zoals alles, wat zij bezitten, zo ook hun eigen leven. Leven deze wezens niet op aarde? Is op aarde niet de één een vloek voor de ander? Wordt daar niet gemoord om te bezitten? Allen, die hier samen zijn, leefden op aarde. Hier spreekt het tot je, omdat zij zich op aarde achter maskers kunnen verbergen. Hier is niets te verbergen, zij allen zijn naakt, dit is hun afstemming in de geest. Op aarde kunnen zij zich verbergen, daarvoor hebben zij hun paleizen, maar hier is dat onmogelijk. Daar is alles mogelijk, hun maskers bedekken hun donkere zielen. Hier spelen zij hun dierlijke spel, maar een hoger afgestemde ziet en kent hun innerlijke toestand. Hier leven zij samen en keren terug naar de aarde, om anderen te beïnvloeden. En wee hen die zich op hen afstemmen, zij zijn verloren. Wanneer zij daar sterven, zullen zij meegesleurd worden naar hier en zullen aan deze zijde hen dienen. Zij, die op aarde het hogere zoeken, zullen door hogere geesten worden geholpen. Voelt je, André, hoe vreselijk deze wezens zijn? Zij allen hebben nog menselijke vormen en weten, dat zij leven. Zij echter hier beneden weten van geen bestaan meer af."

Hoe was het mogelijk. Daar stroomde een machtige rivier. Een prachtige brug hadden zij er overheen gebouwd. Geweldig was het. Alsof hij op aarde leefde. In het leven na de dood zag hij het evenbeeld van de aarde. Alleen was hier het kwaad verenigd. (284) Op aarde leefden goeden en kwaden bijeen, hier waren het afgestemde wezens, die in één toestand leefden. Aan de overzijde zag hij vele gebouwen, waarvan de torens als spookachtige silhouetten boven de huizen uitstaken. Grillig was dit beeld. Stil was het; in somberheid en in afgrijselijke stilte leefde hier de mens. André voelde het leed van het leven, dat hier geleefd werd. Alles was haat en verwoesting. De rivier stroomde als een machtig spook, als wilde zij hem verslinden. Dood en verderf was alles. Het monster haat lag in diepe rust. O, wanneer het ontwaakte. Daar voor hem, in prachtige stijl opgetrokken, lag de stad, dat was het monster.

"O, mensen, verandert uw leven. Bouwt aan uw innerlijke toestand, maar in de geest. Bouwt aan uzelf en breekt uw eigen voetstukken af; ziet hoe alles zijn voltooiing nadert. Ziet deze waarheid, één zelfde leven wacht u."
Op hetzelfde ogenblik voelde André iets vreselijks in zich opkomen. Een geweldige angst, dat het de duivel in eigen persoon was, overviel hem. Geen gevoel had hij meer. Hij zweefde over bergen en dalen en er scheen geen einde aan te komen. Hij wilde om hulp roepen, maar het was hem onmogelijk, geen woord of geluid kon hij uiten. Hij verzette zich met al zijn krachten, maar het hielp hem niet, steeds dieper voelde hij zich wegzinken en hij kon geen weerstand bieden; hij voelde, dat hij een bezwijming nabij was en zakte ineen. Toen hij zijn ogen opende, zag hij in die van zijn leider.
"Wat beter, André? De duidelijkheid laat niets te wensen over. Je hebt hun krachten gevoeld, ze hebben je concentratie (zelfbewustzijn) vernietigd. Ik liet je zelf handelen, daardoor voel je hoe vreselijk hun haat is. Maar niets kon er geschieden, ik waakte, André,"
"Waar ben ik geweest, Alcar? Het was alsof ik over bergen en dalen zweefde. Zij sleurden mij mee; hoe verschrikkelijk zijn deze wezens." "Je was nergens, André. We bevonden ons hier, aan de rand van deze rivier; je stond daarheen te turen. De kracht van hun invloed deed je opnemen in hun toestand. Het zweven is dus niets anders dan het woeste van hun innerlijke afstemming (hij werd in vervoering gebracht naar hun toestand toe). (285) Het was als een visioen, maar het ontnam je de adem. Alles is eenvoudig. Je concentratiekrachten (zelfbewustzijn) werden overheerst, wat echter niet nodig was, omdat je een andere afstemming bezit dan zij. Ik zal je op deze reis verschillende toestanden laten aanvoelen. Je zult daardoor een zuiver beeld ontvangen, hoe al deze menselijke toestanden zijn. Het over bergen en dalen dwalen betekent ook, dat je nog met het lichaam bent verbonden. Wij, mijn zoon, zijn op alles berekend. Je zult al deze krachten leren kennen. Kom, we gaan verder. Het zal je duidelijk zijn dat men hier niet maar zo kan binnenvallen. Om hier te kunnen werken, om hier staande te kunnen blijven, heeft men een sterke concentratie (zelfbewustzijn) nodig."

André zag dat het steeds donkerder werd. Steeds dieper daalden zij af, totdat zij in een andere toestand aankwamen. Hier was alles diepe duisternis, zelfs geen sprankje licht, maar het wonderlijke was, dat hij toch alles kon waarnemen. "Wij bevinden ons in een gebied dat een tussensfeer is, welke de beide sferen, het land van haat en de dierlijke sfeer, verbindt."
André zag niets anders dan holen en krotten. Daarin leefden mensen. Alles wat hij zag, bevond zich in een slijmachtige toestand. Huizen en gebouwen waren hier niet. De straten als hij het zo noemen wilde, waren gescheurd en overal zag hij spleten, als diepe afgronden. Hier moest men voorzichtig zijn om niet in de diepte te storten, waarin hij geen bodem zag. Modder en slijk in dichte massa's bedekten hier de bodem. Dan was het hierboven heilig te noemen. Hier leefde men in holen en verzadigde zich aan zijn eigen dierlijke leven.
"We zullen ons één maken, André, dan zul je waarnemen. Kom, geef mij je hand, er is veel kracht voor nodig."
André wist, dat wanneer Alcar hiertoe overging, het voor hem te machtig zou worden. Hij beefde reeds van emotie bij de gedachte aan hetgeen hij zou zien.
"Wij zullen dit contact behouden, totdat wij ons met een hogere sfeer verbinden."
Hé, wat hoorde hij daar? Het werd sterker en sterker, groeide aan tot een orkaan, die het leven in zijn kracht deed trillen. Het ging hem door merg en been. Het was nu een hartverscheurend gehuil, waarin hij moord en hartstocht voelde, alsof het éne leven het andere vernietigde. Het maakte hem van streek, hij was niet bestand tegen zoveel ellende.
"Afschuwelijk, Alcar, wat is dat?" "De kracht van hun leven, hun geestelijke afstemming; verderf en vernietiging. Al wat hier leeft, bezit geen sprankje menselijk gevoel meer. Allen zijn verdierlijkt. Je hoort hun dierlijke spel van hartstocht en geweld. Alles echter op halve kracht. Wij kunnen ons niet één maken, je zou het niet uithouden. Geen menselijk gevoel is er op berekend. Kijk, André."
André trachtte door de duisternis heen te zien. Plotseling zag hij verschillende wezens rondkruipen. Waren dit mensen? (286) Het was toch niet mogelijk? Het waren dieren, duizend jaren oud. Handen en voeten zag hij niet. Kruipend moesten zij zich voortbewegen. Hun menselijke gevoel was in het dierlijke overgegaan. Toch leefden zij en waren mensen van de aarde. Eens waren zij schoon en hadden de moederliefde gevoeld. Neen, het was te veel voor hem.
"Waar zijn wij hier, Alcar?" "Ik heb je toch duidelijk gemaakt, waar wij ons bevinden. Je ziet, mijn zoon, dat zij leven. Aanstonds zul je hen zien die in een onbewuste levenstoestand (bewustzijnstoestand) verkeren. Ik wilde, dat je hoorde en zag. Kom, wij gaan verder. Onze weg voert naar de diepte, steeds dieper, totdat wij in die afstemming komen waar het leven in zijn levenssluimering is gezonken. Zij weten van geen bestaan meer af. Kom André, naar het 'dal van smarten'.
Weer voelde André dat hij daalde. Er scheen geen einde aan te komen. Eindelijk waren zij op de plaats waar Alcar wilde zijn. André stond aan de rand van een groot, onafzienbaar dal. Daar in die diepte leefden mensen. Het was nog donkerder geworden. Maar ook hier kon hij waarnemen. Hier waren geen straten en geen vlakten, het was een diepe kloof en ook daar moest zich leven bevinden.
"Eindeloos is ook deze diepte, totdat zij in een andere afstemming overgaan. Steeds dieper gaat het, maar wij zullen hier blijven. Niets dan ellende, mijn zoon, niets dan leed, nameloos leed. In de toestand, waarin wij daarnet waren, kruipt de mens en tracht hij al kruipende een andere levenstoestand te bereiken. Wanneer zij, die je aanstonds zult zien, ontwaken, zullen zij trachten uit deze toestand te komen. Deze toestand heeft verbinding met de dierlijke afstemming en van hieruit gaan zij daarin over. Daar leven zij in holen en daar zullen zij zich opmaken, om in het land van haat te komen, waar hun eigenlijke leven begint."
"Wie zijn dat, Alcar." "Mensen, mijn zoon. Zij, die zijn ontwaakt."
Nog vreselijker dan hier boven waren deze wezens. Traag was hun gang. Zij konden zich nauwelijks voortslepen. Na iedere tred bleven zij enige ogenblikken liggen. Dat waren mensen!
En ook dit beest is goddelijk. Het leven op aarde kan schoon zijn, maar zij allen gingen in de stof ten onder. Wat hebben deze mensen dan toch gedaan, om in zo'n toestand te komen? Kan een mens zoveel kwaad doen?
"Wat weet je, mijn zoon, van het leven van vele mensen? Duizenden mensenlevens zijn afgeslacht en hun harten zijn verscheurd. Ik zou je vele andere gewelddaden kunnen opnoemen, die niet in je brein kunnen opkomen, omdat je aan dat kwaad niet zult denken. Wij zullen ons hier niet verbinden, het is niet mogelijk voor je dit alles te verwerken."
André hield zijn leider stevig vast, in deze duisternis wilde hij Alcar niet loslaten. Het zou alles te machtig zijn. (287)

André voelde zich innerlijk stil worden. Er was hier iets, dat hij niet onder woorden kon brengen. Het benam hem de moed zich nog verder te verdiepen in al deze narigheid. Geen kracht voelde hij meer om verder te kunnen gaan. Het duizelde hem, hij was bedroefd, diep bedroefd over alles, wat hij had mogen zien.
Alcar zag hem aan en zei: "Kun je niet verder, mijn zoon? Zullen wij terugkeren? Als het te veel voor je is, gaan wij terug naar de aarde. Ik help je immers!" "Wat is het Alcar, dat in mij is gekomen?" "Niets dan de invloed uit deze sfeer voelt mijn zoon. Span al je krachten in, André, niet spoedig zul je hier terugkeren. Tracht God om kracht te vragen, je moet het willen, anders houden mijn krachten op te bestaan, ik kan je dan niet helpen. Lang zul je moeten wachten, omdat eerst je geestelijke krachten ontwikkeld zullen worden. Houd je alles uit, dan zal het wijsheid in de geest voor je betekenen. Ik zal je steunen, mijn jongen. Weet dat je veel mensen op aarde zult moeten overtuigen."
André bad in stilte om kracht tot de Vader; hij voelde zich na enige tijd fris worden en met nieuwe moed spande hij zich in om zijn geliefde leider te volgen.
"Gaat het wat beter, mijn zoon?" "Ja, Alcar, ik heb nieuwe krachten gekregen om u te kunnen volgen." "Je bent de enige, want velen die werden meegenomen, moesten terugkeren. Maar ik heb je reeds verteld dat je het leed van vele wezens niet kunt dragen. Verbinding is aanvoelen, maar door het leven aan te voelen, behoeft men niet ten onder te gaan. Het is het bewijs, dat je concentratie (zelfbewustzijn) maar half is ingesteld. Maar dit alles zal je leren." (288)

"Men moet medelijden hebben met hen allen, Alcar." "Medelijden, mijn zoon? Voelt mijn jongen weer medelijden? Hoe vaak heb ik je niet duidelijk gemaakt, dat medelijden vernietiging betekent. Aan deze zijde kennen wij geen medelijden. Hier kent men alleen liefde. Medelijden te voelen betekent zich met een ander wezen te verbinden. Verbinden is overgaan in een ander leven. Wanneer je met dat leven blijft treuren, zul je met dat leven ten onder gaan. Medelijden is zwakte, niets dan zwakte. Medelijden betekent geleefd worden door anderen. Liefde voelen is de weg volgen, die God ons allen aantoont. Het is overgave in alles, waardoor de mens zich zal ontwikkelen. Liefde voelen voor het leven betekent het te steunen in al zijn toestanden. Maar dat is strijd, niets dan strijd. Door leed en smart zal de mens zich op hogere toestanden afstemmen. Medelijden is het overgeven van alles, ook hun eigen leven, dat zij zelf hebben verknoeid."
"Wat voelt u, Alcar, voor deze mensen?" "Wat ik voel, wat ik voor hen zou willen doen, is dit: Wanneer zij zouden willen luisteren, zou ik hen de weg wijzen, die wij allen hebben te volgen. Dat is de weg naar het licht die allen zijn gegaan, die in de hogere sferen leven en die je op deze tocht zult ontmoeten. Maar zij zijn het die moeten willen, anders is mijn hulp overbodig. Maar wanneer ik nu met hen treur omdat het zo moeilijk is, wat zal er dan van ons leven terecht komen? Leed en smart door anderen is de liefde, waardoor het leed kan worden gevoeld. Zij, die geen liefde bezitten, kunnen door anderen niet verongelukken. Voel je wat ik bedoel? Ik sta klaar om te helpen, waar dan ook, maar de mens moet zelf willen, anders is hij niet te bereiken. Dat is liefde. Volg je weg en wanneer je ziet dat zij niet willen, laat hen dan gaan, eens zullen zij toch je hulp nodig hebben. Maar keer niet eerder tot hen terug, voor dat zij innig om hulp smeken, anders sta je weer voor een zelfde toestand. Voel daarom of zij zijn te helpen, anders is en zal het steeds zijn: paarlen voor de zwijnen." (291)

"Voor ons is alles mogelijk André, wanneer wij de liefdekrachten er voor bezitten. Wij kennen hem (een bepaalde persoon) nietwaar en omdat ik hem heb gekend, zal ik hem terugvinden. Wanneer dit niet het geval zou zijn, was het ook voor mij niet mogelijk of ik zou de één of andere invloed moeten bezitten, waardoor ik mij met een andere uitstraling kan verbinden. Maar nu ik hem eerder heb ontmoet, verbind ik mij door concentratie (aandacht) en sterke wil (wilskracht). Je zult ook dit beleven. Wanneer ik mij instel (mijn aandacht op hem richt), volg ik de weg die mij met hem zal verbinden. Het zal je spoedig genoeg duidelijk worden. Dan nog dit. Ik kan mij verbinden met alles, wat beneden mijn eigen afstemming ligt, maar een hogere afstemming is ook voor mij niet mogelijk. Ook die krachten zul je op deze reis leren kennen. Is je dit duidelijk?" (292)

"Ik ben zeer nieuwsgierig Alcar, waar hij zich zal bevinden. Leeft hij in het land van haat?" "Wij zullen het zo aanstonds zien, kom, we moeten hierheen. Ik zie het reeds, hij leeft in een tussensfeer, buiten de massa om. Wij zullen hem in een bewusteloze toestand terugvinden, veroorzaakt door het verbranden van zijn stofkleed (door crematie)."
André zag dat zijn leider een vast doel volgde. Wonderlijk was het voor hem, hoe de geest zich oriënteerde. Overal wist Alcar de weg hier in deze duisternis. Zij gingen ergens binnen, blijkbaar een grot. Het waren onderaardse gangen, waar hij toch kon zien. Vele wezens ontmoette hij. Vele gangen en spelonken gingen zij door. Hij zag in de duisternis anderen die waren ingeslapen, wezenloos lagen zij neer. Overal zag hij deze wezens; zij sliepen de slaap des doods en leefden, leefden in de eeuwigheid. Alles was ellende, niets dan leed en smart. Verknoeide levens waren het. Links en rechts waren inhammen waar zij te ruste waren neergelegd. (292)

O, hij begreep alles. Toch waren zij niet zo diep gezonken als zij in het dal van smarten. Hij begreep iedere afstemming en kende de gevoelstoestanden (bewustzijnstoestanden) van al deze verschillende wezens. Alle rassen van de aarde zag hij. Hier was alles één, welk geloof zij ook hadden gekend. Ieder wezen kende en voelde moederliefde. Allen waren Gods kinderen, voor eeuwig. Weer anderen slenterden rond en waren als wilden. Zij zagen hem niet, waar hij uit opmaakte dat Alcar in zijn eigen toestand bleef. Nu bleef zijn leider staan. Zou hij hem gevonden hebben? Hij was zeer nieuwsgierig.
"Zie André, daar ligt onze man, wij hebben hem gevonden."
André zag een wezen, afgescheiden van alle anderen, inééngedoken neerliggen.
"Ken je hem terug, André?"
Ja, hij was het, die hij op aarde had zien verbranden.
"Hij verkeert in een bewusteloze toestand. Mijn vermoeden bevat waarheid. Ik laat je nu alleen achter, omdat ik mij met hem zal verbinden. Daardoor wil ik je duidelijk maken dat hij leeft. Doe niets en blijf in je toestand. Ik ga mij op een zelfde wijze met hem verbinden als op het kerkhof. Je weet hoe dat mogelijk is, niet waar? Luister dus goed, André. Niemand zal jou zien. Zij, die je kunnen zien, zijn hogere geesten, die hier werken om ongelukkigen te helpen. Van hen is geen gevaar te vrezen. Blijf dus in je eigen toestand."
André was alleen. Zijn leider was in de duisternis opgelost. Vreemd, dacht hij, toen Alcar bij mij was zag ik hem, nu is ook hij verdwenen. Wat zou dit weer te betekenen hebben? Telkens beleefde hij andere toestanden. Duizenden waren er. Hè, wat hoorde hij daar? Hij meende iemand te horen kreunen. Vanwaar kwam dat? Weer hoorde hij het. Ik zal iets dichterbij gaan, misschien zie ik wat het is, dacht hij. Zou er iemand hulp nodig hebben? Nog duidelijker hoorde hij het dan zoëven. Hij ging op het geluid af.
Wat was dat? Maar hij had geen tijd om te denken, hij voelde, dat hij werd aangevallen. Een geweldige angst overviel hem. Hij voelde dat men hem beetpakte en opbeurde, om hem ergens neer te smakken. Hij schreeuwde om hulp en voelde daarna, dat hij in onmacht viel. Hoe lang het geduurd had kon hij zich niet herinneren, maar toen hij uit zijn toestand ontwaakte, lag hij in Alcars armen.
"Zo, mijn jongen, wakker? Het kwaad heeft je overmand. Alles zal nog duidelijker tot je spreken, nu je hun krachten leert kennen. Je zult eerst nu begrijpen, hoe gevaarlijk het hier is en dat er concentratie (zelfbewustzijn) voor nodig is om hier te werken."
"Wat is er met mij gebeurd, Alcar? Wie heeft mij overvallen?" "Ik zal je alles duidelijk maken. Wat beter?" "Ja Alcar."
"Luister mijn zoon. Je hoorde zoëven kreunen? Het was van onze vriend. Je dacht wat te naderen en werd overvallen. Is het niet zo? (293) Op hetzelfde ogenblik dat je wilde gaan kijken vanwaar het geluid kwam, was je uit je eigen toestand (zelfbewustzijn) getreden. Het is eenzelfde afstemming als die ik je in het ziekenhuis heb getoond. Nu echter heb je een dergelijke afstemming beleefd. Het uit je toestand (je eigen zelfbewustzijn) treden betekent dus een andere (de bewustzijnstoestand van de ander) binnengaan. Zij, die je zoëven hebt kunnen waarnemen, die hier ronddwalen, zij vielen je aan. Zij zagen aan je afstemming dat je niet in deze sfeer thuishoorde. Je voelde hun krachten en daardoor werd je concentratie (zelfbewustzijn) gebroken. Wanneer je aan je krachten zou hebben gedacht (bewust bij jezelf was gebleven), was er geen mogelijkheid geweest dat zij je zouden kunnen aanvallen. Zij konden dit doen, alleen al door je nieuwsgierigheid. Het beleven van een andere toestand is de overgang in (die andere toestand en in) een andere sfeer. Is je dat duidelijk? Dit toont je dus, dat wij aan deze zijde naar onze innerlijke toestand (geestesgesteldheid, bewustzijnstoestand), naar onze gevoelskracht handelen, ook, dat het geesteslichaam (de geestgedaante) het intellect denken is aan deze zijde (de geestgedaante is het voertuig voor de denkende geest). Toen ik naast je stond, dus voordat ik heen ging, was alles voor je zichtbaar, nietwaar?"
"Daardoor vond ik alles zo vreemd, Alcar."
"Alles werd donker om je heen, hetgeen echter niet nodig was geweest, wanneer je maar op je eigen innerlijke kracht was afgestemd (zelfbewustzijn). Je handelde onbewust. Onbewust handelen is hier niet mogelijk, daar het vernietiging betekent. Toen ik in die andere toestand overging, waarin onze man zich bevond, liet ik je in je eigen afstemming terugkeren, waarvoor ik je toch duidelijk waarschuwde. Door mijn krachten zie je en hoor je alles, wat zich in de donkere sferen bevindt. Overal waar wij zijn geweest, stelde ik mij op jou in, anders zou je in alles geen onderscheid kunnen maken en niet weten waar je je zou bevinden. Het is dus niet mogelijk voor jou hier af te dalen in een voor jou onbekende sfeer. Daarvoor is het nodig al deze overgangstoestanden te kennen. Je zou hier nog niet kunnen werken, omdat je van je krachten geen gebruik weet te maken. Maar laat het je geruststellen, men moet al deze sferen hebben beleefd, wat betekent, door bekwame gidsen te worden geleid, om haar te leren kennen. Zij, die een hogere sfeer als bezit dragen, kunnen door bekwame leiders afdalen om werk te verrichten. Ook zij, die in de hogere sferen leven, hebben deze school moeten volgen. Anderen echter, die hier hebben geleefd, kennen alle overgangen in de duistere gebieden, tot in de diepste diepten toe.
Hier is dus voor nodig ondervinding, de leerschool van het leven van allen (het leermiddel voor geestelijke ontwikkeling is eigen ondervinding).
Hij, die wij wilden opzoeken, bevond zich in een diepere afstemming dan zij die je zijn aangevallen. Wanneer hij ontwaakt, komt en leeft hij in die afstemming. Dat ik en hij dus voor je gezicht verdwenen, kwam doordat hij in een nog diepere toestand leefde, hetgeen van uit jouw afstemming niet was waar te nemen.
Het zijn dus twee toestanden die ineenlopen, evenals hetgeen ik je hier beneden al toonde. Wanneer hij straks ontwaakt, treedt ook hij deze afstemming binnen. Ik heb je in mijn sfeer teruggetrokken en bevrijdde je uit hun handen. Voor de ogen van hen die je zijn aangevallen, loste je op, hetgeen voor hen een wonder zal zijn. (294) Daardoor weten zij dat een hogere geest, als zij die overtuiging bezitten, hier vertoefde.
Alles kost inspanning en kracht aan deze zijde. Hier kunnen geen stukken worden overgeslagen, zoals op aarde. Het leven in de geest is de ondervinding, wat de ontwikkeling van de liefde betekent (het leermiddel voor geestelijke ontwikkeling is eigen ondervinding). Een engel des lichts kan hier onvoorbereid niet afdalen. Zij kunnen afdalen, maar wanneer zij zich niet willen verbinden, zal ook voor hen alles onzichtbaar zijn. Zo zullen wij ons alles eigen kunnen maken, wanneer wij het beleven. Zij, die hier hebben geleefd, zijn de leiders voor deze toestanden. Is het wat beter?"
"Ik ben bereid u te volgen. Hebt u hier geleefd, Alcar?"
Alcar glimlachte. "Omdat ik je dit alles kan duidelijk maken? Ik leefde hier niet, André; maar ik vertoefde vele jaren hier beneden om anderen te helpen. Ik aanvaard dat wij allen, wie dan ook, in deze toestanden hebben geleefd. Door te evolueren bevinden wij ons in een andere afstemming. Maar de weg, die wij hebben afgelegd, zal door de duisternis naar het licht voeren. De spreuk luidt: "Zij, die de duisternis niet hebben gezien, zullen het licht niet waarderen."
"Hier heb ik gewerkt om mijn vrienden te helpen. Wanneer wij in de hogere gebieden zijn aangekomen, zal ik je daarvan vertellen. Kom, volg mij."
Voor de tweede maal zag André de ongelukkige. "Ik zal mij nu met hem verbinden."
André zag, dat zijn leider zich concentreerde. Hij voelde, dat hij zich verbond om de ongelukkige in zijn bewustwording te laten terugkeren. Na een ogenblik gaf hij enig teken. Hoorde hij goed? Het was, alsof hij hem hoorde schreien. Ja, hij kreunde. Arme man. Alcar hield zijn krachten van hem af en het gekreun hield onmiddellijk op.
"Alles is je zeker duidelijk, André. Ik maakte hem bewust, waardoor hij zijn toestand ging aanvoelen. Nog is zijn slaap diep. Wanneer hij ontwaakt, begint eerst zijn leven aan deze zijde en voelt hij de pijnen door de crematie opgedaan. Behalve dus de kwellingen van koude en duisternis, voelt hij de schrijnende pijnen, door de crematie hem opgelegd. In een stoffelijke gevoelstoestand of afstemming (m.a.w. 'gevoelstoestand' is: bewustzijnstoestand) is zijn lichaam verbrand. Geestelijk heeft hij zich vergeten in het leven op aarde (de onbewuste vereenzelviging). Men wil dit op aarde niet aanvaarden. Zijn gevoelslichaam was of verkeerde in een stoffelijke afstemming. Hij zal daardoor in de geest ook alles beleven, omdat hij niet van zijn lichaam was bevrijd. De crematie bracht hem in deze toestand, omdat de schok te groot was voor zijn geestelijke afstemming. Wanneer hij op normale wijze zou zijn begraven, beleefde hij de vertering van zijn stoffelijke kleed. Maar deze toestand is verre te verkiezen boven crematie en wel hierom: De mens die wordt verbrand, worden krachten ontnomen die wij de levensaura ('aura' is uitstraling, m.a.w. levensaura is: levensuitstraling) noemen. Zij dient de geest te steunen bij aankomst hier, voor de eerste tijd van zijn leven. Dit geldt voor alle wezens, al bevinden zij zich op een hogere afstemming. De scheidende geest ontneemt aan het stoflichaam de levensaura, na vijf à zeven dagen, wanneer de stof in het eerste stadium van ontbinding overgaat. (295) Dit kan ook langer duren, het hangt af van de afstemming (geestesgesteldheid) van de mens die overgaat. De aura dient dus voor bewustwording aan deze zijde.
De gelukkige (ontwikkelde) geest is aan geen tijd gebonden, omdat hij zich in een hogere toestand bevindt. Voor hen die een hogere sfeer binnentreden, is de crematie geen belemmering, omdat zij, voordat het lichaam verbrand wordt, al van de stof zijn bevrijd. Ik zei je zoëven dat het onttrekken van de levensaura door ieder wezen dat naar hier komt, zal geschieden, maar de gelukkige geesten doen dat zodra zij het stoflichaam gaan verlaten. Is je dat duidelijk?"
"Ja, Alcar."
"Prachtig. Dan nog dit: Op aarde denkt men nu, dat anderhalf uur verbranden beter is dan jaren lang kwellingen te moeten meemaken. De geest, zo zeggen zij, is toch bevrijd? Maar velen kunnen niet loskomen en voor hen is verbranden een geestelijke schok. Die schok heeft hij ondervonden, die nu daar ligt als een levende dode. De fout van hen is, dat zij geestelijke toestanden stoffelijk aanvoelen, hetgeen natuurlijk verkeerd is. Zij, die overgaan en nog roze wangen vertonen, wat men zo vaak kan waarnemen, bevinden zich in die vreselijke toestand. De stof is door het leven verlaten, of het geesteslichaam heeft het stofkleed afgelegd en de levensaura houdt het afgelegde kleed in leven. Eerst wanneer het eerste vervalstadium intreedt, neemt de stof de lijkkleur aan, dan is alles voorbij en leeft de geest in zijn nieuw bestaan. De levensaura houdt dus het lichaam intact en wanneer de stof verbrand wordt, zal dit een geweldige schok veroorzaken. Vraag aan iedereen die hier leeft, hoe crematie is, zij allen zullen je zeggen, dat het moest worden afgeraden. Het is niet anders dan een kwelling. Een foltering in de geest. Ik raad daarom hen die zich willen laten cremeren, aan, het niet te doen. Denk over dit gebeuren na en kies het zekere voor het onzekere, laat u begraven. Zij, die geleerd zijn op aarde en crematie mooi vinden en schoon, zullen donker zijn in hun ziel, omdat dit mooie en schone stoffelijke duisternis betekent aan deze zijde. De mens op aarde roep ik toe: "Wanneer gij alles hebt gevolgd, maak dan een einde aan uw roekeloosheid en tracht u in de geest te ontwikkelen. Nog is het tijd. Spoedig zult gij overgaan en dan heeft alleen datgene waarde, wat gij innerlijk draagt. Ontwikkel uw gevoel en maak goed wat gij verkeerd hebt gedaan. Wij, die aan deze zijde leven, wij allen, die de aarde hebben verlaten en enige honderden jaren hier zijn, hebben deze waarheid moeten aanvaarden. Wij hebben geleerd dat liefde het hoogste en het heiligste is en licht en geluk betekent in het leven na de dood. Hier vrienden, kunt gij u niet verbergen. Hier alleen heeft liefde waarde. Ontwikkelt die kracht, uw leven, leert lief te hebben. Leert onze taal, de taal van de liefde, die gij bij aankomst hier zult moeten verstaan, anders zal duisternis uw bezit zijn."
"Voordat wij de donkere gebieden verlaten, mijn zoon, zeg ik je: Wanneer wij weer aan deze zijde tezamen zullen zijn, zult gij dit leven leren kennen. (296) Ik zal je tonen, hoe de heersers, de meesters, de genieën in het kwaad leven, hoe zij werken en anderen zullen vernietigen, die zich op hen afstemmen. Ik wil daardoor de mens op aarde bereiken. Je zult beleven hoe ook zij hun feesten van de aarde voortzetten. Kortom, je zult hun leven leren kennen. Wat ik je tot nu toonde en nog tonen zal, zijn toestanden, afstemmingen en verbindingen in de geest. Nu zullen wij de donkere gebieden, de hel in het leven na de dood, verlaten."

Het gevoel en de geestelijkheid van de aarde

Zwevende gingen zij verder. André kon weer ademhalen. Blij was hij, dat het voorbij was. Toch voelde hij zich gelukkig dat hij alles had mogen beleven. Het was wijsheid voor hem in de geest. Wat was alles waar, wat hij tot nu had waargenomen. Hoe groot was Gods macht, die dit alles bestuurde, alles van de mens afwist, tot in de diepste diepten. God peilde en kende al Zijn kinderen. Voor de mens was dit niet mogelijk.
André zag een ander licht dan hij in de duisternis had gezien. "Waar zijn we hier, Alcar?"
"We zijn in het Schemerland en in een andere toestand overgegaan. De mens die hier leeft, bevindt zich in een hogere gevoelstoestand (bewustzijnstoestand) en naar mate wij hoger komen, zullen de sferen en de mensen, kortom alles, veranderen. Steeds zien wij andere gevoelsafstemmingen (bewustzijnstoestanden). Daarom is het gevoel het essentiële in 's mensen bestaan, wat ik je zo vaak duidelijk maakte."
"Kan een geleerde van de aarde het gevoel ontleden?"
"Ja, zeker wanneer hij in de geest afstemming bezit. Maar er zijn er op aarde, die, wanneer zij de mens opereren, nog nooit de ziel hebben gezien. Dat is droevig. Arm aan gevoel zijn zij en toch geleerd. Hun eigen gevoelskracht sluimert en zij zijn levend dood. Het gevoel is leven, is ziel en betekent liefde. En nu wij weten, dat liefde God is en God gevoel betekent, is het immers duidelijk dat zij in een aards lichaam God niet zullen waarnemen. Ik hoor de eerste geleerde reeds uitroepen: "Ik heb God gezien." Anderen verklaren hem voor krankzinnig. Het leven is niet te zien, het leven kan men aanvoelen. Het leven heeft daar, dus na het afleggen van de stof, niets met de aarde te maken. Het keert terug naar de bron van alle leven en dat is God. God legde het leven in alle stof, hetgeen het gevoel is.
Op aarde is het leven één met de stof, maar is toch een apart lichaam. Daarom noemen wij het het geestes- en het zielelichaam (geestgedaante). Het leven is het proto-plasma, de Oerkracht: God is niet te vernietigen, door stoffelijke zintuigen niet waar te nemen, omdat de mens waarneemt wat bij de stof behoort, omdat hij zelf stof is (met de stof is vereenzelvigd). Maar de mens als geest is het gevoelslichaam, waardoor de mens op God afstemming heeft. Zo zal het gevoel, het leven, de ziel (het leven is de geest, die over de geestelijke vermogens beschikt, waarvan er een het voelen is), tot de Vader terugkeren, omdat het gevoel goddelijk is.
Na in (1. de minerale) de (2) voordierlijke, de (3) dierlijke, de (4) grofstoffelijke, de (5) stoffelijke, de (6) geestelijke toestand te zijn overgegaan, zal de mens, althans het leven (de geest), in het (7) goddelijke terugkeren (de hereniging). (297)

In het aardse leven reeds is de mens op God afgestemd, zo ook in alle overige overgangen en toestanden. Laten zij die in het lichaam de ziel willen vinden, zich op ons afstemmen, dan eerst zijn zij op de weg die wij allen bewandeld hebben en nog bewandelen zullen.
Het gevoel is niet wetenschappelijk te ontleden, Wanneer wij kosmische afstemming bezitten, zullen wij het gevoelslichaam kunnen analyseren. Het zijn de meesters aan deze zijde, die het gevoel als goddelijke kracht in directe levensafstemming aanvoelen. En alles, mijn zoon, is liefde. Liefde is gevoel, liefde is God." Steeds zweefden zij verder.
André zag een vreemd land, Het schemerlicht was veranderd en in de natuur voelde hij meer levensvatbaarheid. Het was alsof hier alles ontwaakte.
"Prachtig gevoeld, André. Wij bevinden ons hier in de ontwakingssfeer. De mens, die hier leeft, heeft zijn lange weg uit de duisternis afgelegd en is ontwaakt. Het is reeds een andere afstemming, die echter nog niet te vergelijken is met de eerste geestelijke sfeer. In hun leven komt warmte, wat voor de ontwikkeling nodig is. Toch groeit hier nog niets, geen groen, geen bomen, niets van een bloeiend leven is hier waar te nemen. Dat zien wij eerst in de sfeer hier boven. Nog altijd heeft de mens die hier leeft, afstemming op de donkere sferen en kan dus terugzinken, wanneer hij zich niet met al zijn krachten daartegen verzet. Velen vallen daarom in hun vorige toestand terug."
"Zie daar, Alcar, vele wezens zweven ons voorbij." "Zij zijn de helpende geesten uit hogere gebieden. Zij dalen voor lange tijd af om ongelukkigen te helpen. Vaders en kinderen, broeders bijeen, allen zijn uit hogere sferen en moeten krachtig zijn om daar te kunnen helpen. Je kent nu hun krachten. Zij gaan door tot aan de rand van het land van haat, waar een ieder zijn taak zal ontvangen. Allen staan onder één leiding en worden in groepen verdeeld. Velen zijn daar nog niet geweest en zullen onder bekwame gidsen hun leven leren kennen."
"Worden de ongelukkigen die zij vinden, naar deze sferen gebracht?" "Ja, mijn zoon. Wanneer zij innig om hulp smeken, zullen zij worden geholpen, maar zij moeten dit zelf willen."
"Wat gebeurt hierna, Alcar?" "Hen wordt verteld hoe zij hoger kunnen komen door het goede te willen en wanneer ze niet weten dat zij op aarde zijn overgegaan, worden zij ook daarvan overtuigd. Men neemt hen mee naar de aarde. Hiervoor zijn dan de seances van nut, wat ik je heb getoond. Daarna brengt men hen terug naar deze toestand, om zich verder in de geest te bekwamen. Wanneer zij zich staande houden, zullen zij spoedig een hogere sfeer binnentreden. Dit hoger gaan kunnen zij zich eigen maken door anderen te helpen. Zo vervolgt de mens zijn weg en keert terug tot de Vader, tot God." (298)

"Waar gaan wij nu heen, Alcar?" "Naar de louteringssfeer, een grofstoffelijke toestand. Zij grenst aan de eerste bestaanssfeer in de geest. Daar zien wij licht, maar in een grijze najaarsstemming, met de aarde vergeleken. Alles leeft in een grofstoffelijke afstemming, zo ook de mens die daar leeft. Zij zijn op aarde gestorven, maar zij weten het niet. De mens is zich eerst dan van zijn geestelijke leven bewust, wanneer hij in de eerste geestelijke sfeer is overgegaan: Is je dat duidelijk?" "Ja, Alcar."
André zag dat alles veranderde. Onder hem lag een sfeer, maar zij zweefden steeds verder. Langzaam veranderden de sferen. Hoe verder hij kwam, hoe meer voelde hij leven; hij zag het aan de natuur, zo ook aan het hemellicht. Alles zou ontwaken, dit kon hij duidelijk waarnemen. Er kwam leven in de natuur en in de mens. De koude duistere sferen lagen nu ver achter hem.
"Gaan wij daar rechtstreeks naar toe, Alcar?" "Ja, mijn jongen. Wij zullen trachten enigen tot andere gedachten te brengen. Misschien is het mogelijk. Ik wil dit proberen te doen om je van hun leven te overtuigen, hoe zij voelen en hoe hun leven is. Ook daar is het koud en guur. Het is als een najaarsstemming op aarde, wanneer in de natuur alles uitsterft. Het is het evenbeeld (een uitdrukking) van hun innerlijke gevoelskracht (bewustzijnstoestand). Ook zij voelen de warmte niet die een gelukkige (ontwikkelde) geest voelt. In alles ligt hun grofstoffelijke gevoel."

"Leeft ook daar alles bijeen?" "Dit éénzijn is voor iedere toestand aan deze zijde (alle geestverwanten leven in één sfeer). Waar je zult binnentreden, daar leven alle standen en rangen bijeen. Zij die één afstemming bezitten, wat de liefde is, zullen één zijn (zij leven in 'gezelschappen' (E. Swedenborg)). Dit heeft met aardse geleerdheid en titels niets te maken. Hier heeft alleen liefde waarde, het gevoel, dat afstemming vindt in de geest. Wanneer hun liefde niet geestelijk is, is alles waardeloos."
"Wat men op aarde leert, heeft dat alles geen betekenis aan deze zijde?"
"Maar natuurlijk, André. Ik zeg toch duidelijk, wanneer hun gevoel in de geest ontwikkeld is, kunnen zij hun aardse geleerdheid ook hier aanwenden of (omgekeerd) bij terugkomst op aarde. Juist zij kunnen de mens op aarde bereiken, door hun kennis van verschillende toestanden en wetenschappen van de aarde. Velen worden daarheen gezonden om de stofmens (de onbewust vereenzelvigde) te helpen. Zij werken dan op hen in en geven hen door, wat zij van het eeuwige leven afweten. Het zijn zij die zich op aarde niet hebben vergeten (zelfbewust zijn gebleven). Maar eerst dan zullen zij kunnen terugkeren, wanneer zij de derde sfeer hebben bereikt."
,,Is het moeilijker om op aarde te werken dan aan deze zijde?" "Op aarde is het moeilijker voor ons om de stofmens te kunnen bereiken. De moeilijkheid ligt hierin: Op aarde leven de mensen als geesten in de stof. Zij zien dus alles door stoffelijke zintuigen. (299) De moeilijkheid voor hen en voor ons is, om hen in de stof het geestelijke te laten aanvoelen. Aan deze zijde overtuigen wij hen door hen een toestand te laten beleven. Op aarde is dat niet zo eenvoudig, omdat de meesten onder hen één stoffelijke afstemming bezitten. Hoe kan de mens geestelijk aanvoelen wanneer hij die gevoelskracht niet bezit? Het is dus niet mogelijk en wij moeten telkens terugkeren. Hier echter kunnen wij hen beelden tonen en wanneer zij zien, geven zij zich gewillig over. Het is dus eenvoudiger op de geest (de hemellingen) geestelijk in te werken, dan geestelijk op de stof (de aardlingen). Beïnvloeding in de stof is niet eenvoudig, omdat de mens stoffelijk waarneemt. Dan moet de mens willen. Is dit niet het geval, dan zijn zij voor ons niet te overtuigen. Op aarde moet men geloven, hier gelooft men niet meer, wij weten. Dit is het grote en machtige verschil, om op aarde iets te bereiken. Ons werken daar wordt vergemakkelijkt, wanneer de mens van een eeuwig voortleven af weet. Dan eerst begint ons eigenlijke werk op aarde. De mens ziet zijn eigen wereld, de zon, de maan en de sterren, en dit alles behoort bij de stof. Zij moeten door dit alles heenzien, willen zij door de sluier heendringen om in ons leven te kunnen waarnemen. Dat is de moeilijkheid om op aarde in te werken. Is je dit ook duidelijk?"
"Ja, Alcar, ik begrijp u in alles. Zijn de wezens waarheen wij nu gaan, allen uit de donkere sferen afkomstig?" "Ja en neen, André, beide dus. Velen komen van de aarde hier aan, anderen hebben de lange weg vanuit de duisternis tot het licht afgelegd. Zij, die van de aarde zijn gekomen, leven in een onbewuste toestand en zijn dus levend dood, omdat zij denken nog op aarde te leven; van hieruit begint dus hun ontwikkeling. Is je ook dit duidelijk? Dan nog dit: Vraag mij zoveel je wilt. Jouw vraag, begrijp dit goed, is mijn verbinding. Ik houd mij aan een vast plan en wijk daar niet van af. Wanneer je nu graag iets zou willen weten, vraag het gerust, naar mijn krachten zal ik je antwoorden. Hoe dieper jij ingesteld bent, hoe meer wijsheid in de geest het zal betekenen. Je zult dus vragen naar je voelt, dan zal ik je antwoorden. Vraag dus voor alle mensen op aarde, die het graag zouden willen, maar het niet kunnen, omdat zij deze gave niet bezitten. Vergeet nooit, dat jouw gave hun gave is en zal blijven." "u zei mij zoëven, dat zij, die hier boven leven, niet weten, dat zij op aarde zijn gestorven. Wat is dat vreselijk, zij zijn toch in de eeuwigheid?"
"Deze toestanden zijn verschrikkelijk, maar het is de waarheid. Op aarde wilden zij zich niet verheffen, in één zelfde afstemming komen zij naar hier. Het gevoel is (bepaalt) het geesteslichaam (de geestgedaante); zij komen in die toestand hier aan, zoals zij voelen. Wanneer dus de mens hier aankomt, is en blijft alles zoals hij voelt. Niets zal veranderen. Het is niet mogelijk. Zoals zij voelen, zullen zij licht en geluk bezitten."
"Worden ook zij geholpen?" "In iedere sfeer vindt men geestelijke hulp, waar ook de mens zich bevindt, overal, in iedere toestand, tot in de hoogste hemelen. (300)

"Het is, helaas, de waarheid. Ze zijn op aarde vastgeroest in hun dogma's en volgen blindelings hun predikanten in hetgeen zij verkondigen. Zij, die een andere godsdienst belijden, worden veracht en wanneer zij het zouden durven, verscheurd. De geestelijken met hen, allen zijn koud en dor. En nu wij weten dat de mens voelt naar hij zich uit, doet en zal handelen, zijn allen ongelukkige, koude wezens. Hoe zou het anders kunnen zijn? Wanneer zij een God van geweld kennen, willen zij geen Vader van liefde zien, noch voelen. Zo zullen zij in het leven hier, één zelfde afstemming bezitten als zij op aarde hadden. Zij voelen het zo en willen nu eenmaal niet anders." (301)

"In de derde plaats wil ik je aantonen, dat op aarde geen heiligen kunnen leven. Luister goed en tracht mij te begrijpen. Aan deze zijde kent men de mentaliteit die de aarde bezit, op kosmische afstemming. Dit is dus de gevoelskracht op universele afstemming van het leven, dat op de planeet aarde leeft. In het universum zijn zeven graden van geestelijke liefde, hetgeen de universele afstemming is. Het leven nu, dat in de zevende graad leeft, gaat van daar uit in het Al over. Maar aanstonds hierover meer.
In het universum bevinden zich duizenden andere planeten en lichamen waarop leven leeft, dus het leven dat een hogere graad, ook een lagere graad, van geestelijke afstemming bezit en waarin allen één zijn, wat betekent, op God afstemming te vinden.
Dit alles betekent de kringloop van de ziel. Het is de loop die het leven volgt, om terug te keren naar de oorsprong van alle leven. Elk leven heeft dus zijn eigen afstemming, dat wil zeggen, bevindt zich in één gevoelstoestand, die één geestelijke afstemming is, maar op God afstemming heeft en daarom goddelijk kan zijn. Het zijn dus verschillende geestelijke toestanden, op kosmische afstemming.
De aarde, dat wil zeggen, het leven dat op de planeet aarde leeft, heeft de derde graad van ontwikkeling bereikt (Volgens Steiner en Heindel de vierde graad). Er zijn dus twee diepere toestanden, met andere woorden, er leven in het universum wezens, die een eerste en tweede mentaliteit bezitten en zich nog onder de gevoelskracht (bewustzijnstoestand) van het leven, dat op aarde heerst, bevinden." (304)

"Prachtig. Wanneer ik in mijn afstemming leef, kan ik het leven van nog hogere toestanden niet waarnemen, omdat zij weer een hogere graad van ontwikkeling hebben bereikt. Ook dat is je duidelijk? Wanneer dus zij, die in de mentale gebieden leven, op andere planeten overgaan en ook daar weer sterven, komen zij aan deze zijde en leven in deze toestand verder, totdat zij weer op andere lichamen overgaan, hetgeen de kringloop van de ziel betekent. Zo leeft hier tot de hoogste mentaliteit, alle afstemmingen dus, omdat dit het Universum is. Nu leeft in onze toestand ook de hoogste mentaliteit: de zevende kosmische afstemming. Dus, wanneer je dit alles voelt, leven wij in en met God, zijn wij tezamen met God, maar zijn nog ver verwijderd van Zijn goddelijk leven. Hier en waar dan ook de mens zich bevindt, daar zijn de diepste en ook de hoogste afstemmingen tezamen. Het zegt je, -dat-goeden kwaad één zijn, één toestand vormen: de mens. In ons i,s God,. maar ook zijn in ons de donkerste machten, die wij moeten overwinnen om onze heilige Vader te naderen. In ons leeft God; in ons is het licht, maar ook diepe duisternis. (306)

Wat had hij nog te leren! Hoe nietig was alles wat hij bezat, dat zijn ik betekende. En hoe nu de mens op aarde? Wat was aardse geleerdheid, waar bleef alles, bij deze waarheid? Het was nog niets en niets bleef er van over. Het leven dat op aarde leefde, wist niet eens, dat het leefde; hoe ver nog waren zij van deze wetenschap verwijderd. Nu begreep hij, dat er op aarde geen reine liefde kon gegeven worden. Wij waren nog niet zo ver, voelden die warmte en kenden die krachten niet, die zo'n liefde zou bezitten. Alles wat de mens en ook hij voelde, was egoïsme, niets dan eigenliefde. Het menselijke peil was een derde graad van ontwikkeling. Die graad betekende liefdekracht. Wat wist men op aarde van graden, van geestelijke graden af? Niets wisten zij, zij kenden noch voelden kosmische graden van verschillende mentaliteit. Dat alles was voor de mens onzichtbaar, zoals voor hem Alcars liefdekrachten onzichtbaar en onvoelbaar waren.
Wat was universele liefde? Kon men dat op aarde omvatten, of omranden? Het was niet mogelijk, omdat zij hun eigen leven niet eens kenden. Men sprak daar van vier dimensionale toestanden - en kende zijn eigen afstemming niet eens en begreep ook niet wat het zou betekenen en voorstellen. Men raadde er naar, zoals zij, die het heelal wilden uitrekenen en voor getallen kwamen te staan, die zij niet eens konden uitspreken. Het waren duizenden en miljoenen cijfers, die men jaren achtereen kon uitspreken, zonder aan het einde te komen. Zo ver lag die wetenschap van hen af. maar toch wisten zij cijfers te noemen. En zover lag universele liefde van de mens op aarde af. Ook hij kende geen dezer toestanden en Alcar zei ook, dat hij nog een kind was in liefde.
André begreep, dat de grootste studie van de mensen was, om zichzelf te leren kennen. Alcar had hem een spiegel voorgehouden, waarin hij het leven had leren kennen. En welk een leven! Hij duizelde ervan. En was het geen waarheid? 'Voelde niet elk wezen, dat het zo kon zijn? (307)

Alcar zag hem aan en zei: "Het zal nog wat duren, mijn jongen, voor het grote geluk voor je komen zal. Wij hebben nog veel mensen te overtuigen, dat het sterven niets dan geluk betekent. Het zal de mensen duizelen wanneer zij dit horen, maar laat ik hen dan toeroepen, dat er voor ons ook machten zijn die ons doen nederbuigen voor Hem, Die dit alles regeert. Wij zijn op weg om ons te ontwikkelen, ook zij, die zich in de hoogste hemelen bevinden. En eerst dan, wanneer wij de mentale gebieden hebben bereikt, zullen wij veel wat nu nog onbegrijpelijk voor ons is, aanvoelen én in ons opnemen, waarnaar wij handelen zullen. Alles zal dan wijsheid in de geest zijn. Al dat andere is ook voor ons nog duister. Nu zijn wij in een andere sfeer, daar waar de levende doden van de aarde leven."
André zag een land dat op de aarde geleek, zoals zijn leider het hem duidelijk had gemaakt. Het lag in een grijs waas gehuld. Koud en guur was het hier. Hier was weer meer leven dan in die andere sferen, toch was alles nog in een onnatuurlijke toestand. Op aarde was alles groen, hier was het een grijs gewaad, waarin de natuur lag.
Hij zag mensen, allen waren oud, met gekromde ruggen. Zij droegen het leed van de aarde. Het drukte op hun schouders. Zij gingen er aan ten onder. Jonge, frisse mensen zag hij niet, die waren hier niet te vinden. Hier leefden alleen ouden, zij waren innerlijk oud en afgeleefd. Kinderen waren hier ook niet. Vreemd was het, niets dan ouden te zien. Waar mensen leefden, daar leefde toch alles, ook kinderen, ook jonge mensen? Het was voor hem zeer vreemd. Hoe kon het eigenlijk, was dit mogelijk? Wat was de betekenis hiervan? Vreselijk was het hen zo te zien.
Nu dacht hij aan Alcars uitlegging van alle andere sferen. Zij droegen deze ouderdom innerlijk. Het was hun geestelijke afstemming (geestesgesteldheid). Hij zag ook veel huizen en gebouwen. Ook kerken zag hij en in de verte zag hij een kleine stad. Kaal en oud was alles. Op aarde was alles schoner en dan te weten, dat hij in de eeuwigheid was. Droevig was deze toestand. Op aarde hadden zij het honderdmaal beter dan in de eeuwigheid. (309)

Vele wezens slenterden rond, hun hoofden gebogen alsof zij dachten iets te vinden. Droevig was het hen zo te zien.
"Wat zoeken zij, Alcar?" "Zij zoeken niets, André. Het zijn zij, die spoedig naar een hogere sfeer zullen gaan. Zij voelen zich ongelukkig. Zij voelen wroeging en willen alles goed maken wat zij misdeden. Straks wordt hen gelegenheid geboden om goed te doen. Zij zonderen zich van alle anderen af; zij walgen van hun leven, zij voelen een hoger en ander leven. Daarvoor komen helpende geesten hierheen, die hen zullen helpen en hen de weg wijzen om over te kunnen gaan. Anderen echter leven in volkomen geluk, wat duidelijk aantoont, dat zij hun eigen leven niet kennen en niet overtuigd zijn van hun armoedige bestaan."
De hemel lag in een grijs waas gehuld, geen wolkje was te bespeuren. Waar was het prachtige blauw, dat men aan de hemel op aarde zag? Treurig was alles, wat hij in deze sfeer waarnam. Ook bergen zag hij en vlakten. Alles wachtte op warmte; geen zon, die door haar stralen het leven deed ontwaken. Alles wachtte op die eerste stralen, waardoor het leven zou leven, zou veranderen in warme, zachtere tinten. Alles was omfloerst, doods was alles, zo ook zij die hier leefden.
Arme mensen waren zij. Zielig was het hen zo te zien. Hier zou hij zich niet gelukkig kunnen voelen, dan was het beter op aarde. Zij, die hij zo vaak op aarde hoorde zeggen, wanneer hij over het hiernamaals met hen sprak, dat zij maar liever daar bleven, omdat zij nu wisten wat zij hadden en maar moesten afwachten wat zij zouden terugontvangen, hadden gelijk. Wanneer zij in deze toestand zouden komen, was het beter op aarde. Velen waren er gelukkig. Zij voelden niets van hun eentonig bestaan. Zij hadden het goed, wilden niet anders. Daarom waren zij ook dood. Hij begreep hun levend-dood-zijn eerst goed, nu hij hen waarnam.
"Zie André, daar zijn de bewoners van deze sfeer."
André zag een groot dal, waar honderden bijeen waren. Wat voerden zij daar uit? Hij zag vrouwen en mannen bijeen, allen oud en verschrompeld.
"Wij treffen het", zei Alcar, "er worden bijeenkomsten gehouden. Ook op aarde doen zij dat. Je ziet, hoe natuurlijk hun leven is. We zullen hier blijven, misschien luisteren zij naar ons. Ik wil trachten hen toe te spreken en jij, mijn jongen, zal mij daarmede helpen, niet waar?" André zag zijn leider aan, als wilde hij zeggen: moet ik hen toespreken? "Ja, André, zou je hen niet willen vertellen, wat ik je heb getoond en tonen zal. Wanneer het ons gelukt, stel je dan open, ik zal je helpen. Ik wil zien, of je in al die jaren, dat wij bijeen waren, hebt geleerd. Ook of je moeilijkheden kunt overwinnen. (310) Wanneer wij één wezen kunnen overtuigen, zal reeds ons werk beloond zijn, omdat wij daardoor tonen hoe dankbaar wij zijn, dat God ons al dit schoons heeft geschonken. Span al je krachten daarvoor in, André. Werk op hen in en tracht de één met de ander te verbinden. Laat hen je liefde voelen, voer hen omhoog en verbind hen met het leven en tracht hun koude harten te ontdooien. Denk erom, André, alles hangt van je overtuiging, je concentratie en sterke wil (aandacht en wilskracht) af anderen iets te geven. Voel vooral geen vrees. Laat hun voelen wat je voelt, zien wat je ziet en horen wat je hoort."
André voelde zich zenuwachtig. Wat zou er van alles terecht komen? Alcar zei hem: "Nu, mijn zoon, ben je reeds onder hun invloed. Laat hen denken zoals zij verkiezen, sluit hen in je hart, neem hen op in je gevoel. Voel liefde voor hen, liefde doet wonderen. Wanneer je twijfelt, moeten wij verder gaan, omdat ook zij ons zullen aanvallen, daar zij ons als indringers beschouwen. Waarom angst, André? Kunnen zij je iets leren? Schat je zelf niet te hoog, maar vooral niet te laag. Het zal je ondergang betekenen. Niets is te vrezen, wanneer je meer liefde voelt dan zij. Ik ga nu."

André was alleen. Daar voor hem waren honderden wezens tezamen en in de verte kwamen er nog meer naar deze plaats. Zouden zij zich hier verzamelen? Zij waren levend dood. Hij, als aards mens, wist meer van de eeuwigheid af dan zij. In het Zomerland had hij zijn tante gezien, die oud de aarde had verlaten en verjongd en schoon daar was aangekomen. Dadelijk, toen zij haar stofkleed had afgelegd, had zij haar geestelijke toestand aangenomen. Zij was schoon en jong in dit leven en hoe waren zij? Deze wezens hadden gekromde ruggen, waren oud en dat alles door gebrek aan liefde. O, hij verlangde reeds, dat het zo ver was, dat hij zou mogen beginnen. Vurig verlangde hij er naar, hen de ogen te mogen openen. Hij voelde zich kalm worden, een heerlijke rust kwam over hem. Daar voor zich zag hij een groot mens, als een aardse geestelijke gekleed. Was hij één van die wezens, die ook hier over hel en verdoemenis predikten? Hij verwijderde zich van alle anderen en nam op een verhoogd voetstuk plaats. Zou ook hij spreken? En waar was Alcar? Nergens zag hij zijn leider. De geestelijke zag hem aan en André voelde, dat hij in hem een vreemde zag, die hier niet hoorde. Het was als vroeg hij hem, wat hij hier zo alleen uitvoerde. Strak was zijn blik, als wilde hij hem doorboren. Hij weerstond die wrede blik en voelde hoe koud het in hem was.
Daar was Alcar, uit hun midden kwam zijn leider te voorschijn. Alcar trad op de geestelijke toe en wisselde enige woorden met hem. Duidelijk hoorde hij Alcar zeggen: "Mogen wij uw gemeente toespreken?" De geestelijke zag zijn leider vanaf zijn verhoogd voetstuk tartend aan, de armen over de borst gekruist, en het duurde enige seconden, voor hij antwoordde.
André had wel op hem af willen vliegen en hem toeroepen: "Ziet gij niet, wie daar voor u staat?" Moest die man zijn leider zo met minachting behandelen? Het was toch niet nodig. O, hoe zou Alcar zich voelen? Eindelijk sprak hij en nors was zijn vraag. (311) "Wie bent u?"
"Wij", hoorde hij Alcar zeggen, "zijn broeders van u en komen uit een ander land tot u, in liefde in de ware betekenis van het woord." De geestelijke glimlachte sarcastisch. Hij stond daar nog steeds en keek op hem neer, gelijk destijds Nero op Rome. Diepe rimpels lagen in zijn oude gelaat. Eindelijk sprak hij. Het was een spannend ogenblik. Hoe eenvoudig was Alcar en in al zijn eenvoud wachtte hij af wat zijn beslissing zou zijn. André voelde in Alcars handeling een levensles, alleen in liefde zou men iets kunnen bereiken.
"Komt u uit naam van God?" Deze woorden striemden zijn ziel, omdat ze zo koud werden uitgesproken. Deze ongelukkige vroeg aan zijn leider of hij uit naam van God kwam. Zie, dat was de mens. Hoe voelde hij zich. Alcar zag hem eerbiedig aan en antwoordde: "Wij komen uit naam van God tot u, zoals ik u reeds zei, in de ware betekenis van het woord." "Ik geef u een half uur," was zijn antwoord. André dacht, dat is niet veel, die tijd zou zijn leider zelf nodig hebben. In ieder geval, hij vond het goed, de kogel was door de kerk en Alcar kwam tot hen en sprak de menigte toe: "Zusters en broeders. Van uw leider heb ik toestemming verkregen om u toe te spreken. Wanneer u allen wilt plaats nemen, kunnen wij beginnen."
De wezens zagen hem aan, alsof Alcar een wonder was. Ook de geestelijke was merkbaar veranderd. Alcar sprak hen toe met zijn zachte, maar klankvolle stem: "Waarom, lieve vrienden, is de mens schuld aan zijn eigen ongeluk? Waarom, vraag ik u, kent de mens zichzelf niet, terwijl Godhem een denkend intellect (op andere plaatsen het' intellecte denken') gegeven heeft? God stelde de mens boven het dier en het dier voelt waar het thuis behoort, de mens echter niet. Het dier zal niet afdalen, het zal steeds zo leven, zoals het voelt, want zijn gevoel wijst hem de weg en zegt hem hoe die te volgen. En hoe handelt de mens? De liefde van het dier is een liefde, die in volle kracht wordt gegeven. Maar wat doen wij? Geven wij steeds onze reine liefde? Geven wij haar op volle kracht? Neen immers. Ligt niet in ons een kracht, die ons telkens terug voert tot onszelf? En is dat niet ons eigen ik? God stelde de mens boven het dier en gaf hem een goddelijke kracht, een verstand, in meerdere of mindere mate. En gebruiken wij steeds dit verstand om onze weg te volgen? Geen onzer doet het. Dwalen wij niet steeds van onze weg, om het goede te doen, af? Geeft dan het dier geen mooiere liefde dan wij, dan de mens in het algemeen? Heb ik te veel gezegd? Kent het dier zichzelf dan niet beter dan wij onszelf kennen? Leeft het dier niet bewuster? En zijn wij ons bewust van onze eigen toestand? Is het niet vreselijk, niet droevig, dat wij zo vaak het dier niet kunnen benaderen? Voelen wij niet heel vaak deze tekortkomingen, ligt dit niet aan onszelf? God gaf ons een denkend intellect, een kracht zoals Hij zelf is. God gaf ons de genade om een eigen persoonlijkheid te zijn, een goddelijke genade, die elk mens ontvangt. Maar wij moeten er voor waken dat wij niet ten onder gaan. God gaf ons verstand. En dient dit verstand tot het kweken van ons eigen ik? (312) Dient het tot vorming van een aureool van eigenliefde en egoïsme? Is het niet de ondergang van ons zelf? Zegt het ons niet, dat wij het leven niet begrijpen en ons te veel op de voorgrond plaatsen. Willen wij niet de persoon zijn, waar alles om draait, maar waardoor wij ons evenwicht verliezen? Naar gelang onze ervaringen zijn, zullen wij ons naar de waarheid terugvoeren. Daardoor leren wij ons zelf kennen. Zou u mij niet willen toegeven, dat God dit verstand heeft gegeven met andere doeleinden? Wij zeggen zo heel vaak: mens, gebruik je verstand! en dit verstand dient om ons te verbinden met God. God bedoelt daar dan mee: mens, maak gebruik van de goddelijke gave, die gij hebt ontvangen om uw weg naar het licht te zoeken, naar Zijn heilig land van eeuwige liefde. God gaf ons het denkend intellect en plaatste ons boven het dier om voor anderen iets te zijn. Maar is ons verhoogd gevoel niet het ongeluk voor ons zelf? Mens, voel uw goddelijke genade en leef door het leven. Gebruik uw verstand niet voor u zelf, maar voel uw eigen toestand aan en handel naar uw hogere inzicht. Mens, leef. Ontwaakt, vrienden! God gaf u die grote genade, om u op Hem af te stemmen, wat alleen mogelijk is door Zijn heilige kracht, die in ons ligt. Vrienden, verscherpt uw verstand voor elkeen, voor alles wat leeft, tracht u boven het dier te verheffen. Behoud uw verstand niet voor uw persoonlijke egoïsme, maar wordt altruïsten van de mensheid, om het leven te dienen. Gebruikt uw krachten om uw ziel, uw menselijke egoïsme van hartstocht en geweld te redden en tracht daaruit als overwinnaars te voorschijn te treden. In elk leven is strijd, strijd om u zelf te leren kennen. In u moet liggen de drang om hoger te komen. Het is uw geestelijk leven, om u dichter bij God te brengen. Het is de strijd om de hogere sferen te kunnen binnentreden. Steeds moet de mens hoger. Maar velen zijn een weg ingeslagen die naar de diepe duisternis voert. Zij hebben hun verstand verkeerd gebruikt. Hun wegen waren wegen, die niet tot God leidden. Zij lopen in een kringetje rond, waar zij met hun verstand niet uitkomen.
Maar hoe meer gij u oefent en uw verstand leert gebruiken, des te meer zal uw gevoel ontwikkelen, wat voor u geluk zal zijn en licht zal betekenen. Mens, gebruik uw verstand, om uw gevoel in de geest te ontwikkelen. (M.a.w. het bewust en beheerst leren gebruiken van je geestelijke vermogens betekent geestelijke ontwikkeling)
Baan u een weg, vrienden, door alles heen en weet, dat God u alle moeilijkheden op uw weg heeft gelegd en dat gij die moeilijkheden moet overwinnen. (De tijd is een stroom van leerzame gebeurtenissen die de mens met zijn geestelijke vermogens moet verwerken) Weet, vrienden, dat mooiere en schonere sferen u wachten, waarvan mijn broeder u zo aanstonds zal vertellen, die gij kunt bereiken, wanneer gij de krachten weet te gebruiken, die God u heeft gegeven. Vecht, vrienden, voor uw eigen ik, maar gaat er niet aan ten onder. Tracht u zelf te overwinnen. Weet, dat Gods heilige kracht in u is, dat Hij u Zijn heilig leven heeft gegeven.
Ontwaakt, want uw leven is eeuwig. Ontwaakt uit uw diepe slaap. God is in u. Roept om hulp, vraagt God om kracht om u te helpen uw weg te vinden. (313) En wanneer gij u in deemoed buigt en alles aan Gods voeten neerlegt, dan zal ook alles voor u anders mogen worden. Bid vrienden, bid veel, vraagt om de krachten, die in u zijn, te mogen leren kennen. Bid dat Gods licht u steeds moge beschijnen, dat gij eens zult zien in volle kracht.
Het is Gods wil dat Zijn liefde wordt gebruikt om anderen te helpen, om anderen te verwarmen, die Zijn liefde nog niet voelen. Weet vrienden, dat er een hoger gaan mogelijk is. God gaf u een denkend intellect, de genade om eeuwig te leven. Leert uw verstand gebruiken in dienst van God, al valt het u nog zo moeilijk. Leert vertrouwen dat God, in Zijn oneindige goedheid, u allen zal helpen om u het eeuwige geluk te doen toekomen. Amen."

Diepe stilte heerste onder hen. Allen zagen vol verwondering Alcar aan. Diepe eerbied voelden zij voor alles.
Als een flits kwam tot André: "Spreek over de natuur en verbind hen met het leven." Onmiddellijk begon hij en hij voelde, dat hij werd geholpen.
"Zusters en broeders! Wij komen uit een ander land om u te vertellen, hoe schoon het bij ons is en wij vragen u, om ons land te bezoeken. In ons land is het prachtig, ook de natuur is er anders dan hier. De hemel is licht gekleurd en overal groeien en bloeien bloemen, die nooit verwelken, maar eeuwig fris blijven.
Wij bouwen onze eigen huizen, zoals wij het zelf wensen. Zij hebben geen van alle een zelfde architectuur. Dat komt, doordat ook ieder wezen anders is en een eigen persoonlijkheid bezit. Zoals wij ons huis innerlijk voorstellen, zo zal het zijn. We kunnen naar eigen wens, tussen bergen of op vlakten, langs water en rivieren ons huis bouwen. Maar wij kunnen uit geen ander land de benodigdheden daarvoor betrekken. Alles kunnen wij aanwenden wat in ons land groeit en leeft. Ook weten wij dat het in andere landen, waar ook mensen leven, niet mogelijk is, om uit andere landen bouwstoffen te betrekken. Wij zijn aan wetten gebonden. Die wetten zijn overeenkomstig de innerlijke toestand van de mens, die daar leeft. Dit betekent, dat wij niet boven onze krachten mogen of kunnen gaan. Wij kunnen niet de benodigdheden uit andere landen verwerken, om de eenvoudige reden, dat er bij ons een ander klimaat heerst, waardoor alles ineen zou storten.
Wij leven als zusters en broeders tezamen. In liefde leven wij voor elkander en we zullen elkander nooit voorliegen of bedriegen, zelfs niet in gedachten. Wat gij vreemd zult vinden, is, dat wij het onmiddellijk zouden weten, omdat wij de gedachtengang van anderen kunnen volgen. Daarom zijn allen eerlijk en is een broeder of zuster open, geheel open, voor alle anderen. Wanneer wij een zuster of broeder zien, zien wij ons zelf, omdat wij één liefde bezitten en in liefde één zijn, waardoor ons leven niets dan geluk is.
Wij doen aan kunst naar verkiezing en spelen met elkander als kinderen. We maken pret en hebben plezier, zo schoon is ons leven. (314) We gaan naar feesten in prachtige gewaden gekleed, zo ook naar concerten, waar verschillende meesters bijeen zijn en concerteren. Zij spelen niet van geschreven muziek, maar volgens de natuur, die in verschillende kleurennuances uitstraalt. De meesters zijn één met de natuur en zoals al het leven zich voelt, geven de meesters het weer door hun prachtige instrumenten. Wonderlijk is het bij ons en in vergelijking met uw land is het onze een paradijs te noemen. Wij hebben prachtige tempels en gebouwen en wat voor u ongelooflijk zal zijn, onze tempels echoën. Dat betekent dat het geluid wordt verspreid, zodat men, ook al bevindt men zich niet in de tempel, het concert toch kan volgen. Het verspreidt zich duizenden mijlen ver, omdat alles één is en leven betekent.
Wij kennen en bezitten vele wonderen die wij allen begrijpen, omdat wij het wonder innerlijk voelen. Zo zijn er voor ons geen geheimen meer, omdat een geheim een ander leven is en wanneer wij dat leven beleven, zullen wij het ons eigen maken en zal het ons toebehoren. Zo gaan wij steeds verder, steeds meer omhoog, en danken onze God voor alles, aan ons gegeven.
Het geluk lacht ons in alles toe. Wij bidden in de natuur, nooit in gebouwen of in tempels, omdat de natuur God is en wij door het leven, dat in de natuur leeft, God beter kunnen naderen, omdat het Gods heilige kracht is, die in alles ligt. En daarmede verbinden wij ons en zullen in niets worden gestoord, omdat ons samenzijn één is en wij ons in eenvoud en natuurlijkheid willen verbinden.
Zo voelen wij God en trachten onze almachtige Vader in liefde te naderen. Liefde is voor ons het heiligste, het schoonste en het machtigste door God geschapen en aan ons mensen gegeven. Het is de heilige kracht, die God zelf is en wanneer wij anderen kunnen liefhebben, naderen wij God, omdat God niets dan liefde is. Dan straalt alles ons toe en zullen we steeds gelukkig blijven.
Nooit worden wij oud. Ouderdom kennen wij bij ons niet. Een ouderdom, gelijk gij hier bezit, is ons onbekend. Wij zijn als de bloemen, steeds, ja eeuwig fris. Wanneer ik u een ander wonder zal vertellen, dan zeg ik u van tevoren, dat u het ongelooflijk zult vinden, maar ik zeg u ook, dat het waarheid is, zo waar als gij leeft. Wij en vele anderen bij ons, zijn reeds duizenden jaren oud en toch jong, toch schoon en wij kunnen kinderlijk zijn, in de schone betekenis van het woord. Is het niet ongelooflijk? Toch spreek ik de waarheid. Wij kunnen niet meer oud worden. Innerlijk zijn wij oud, maar uiterlijk zijn we jong. Onze ouderdom is onze wijsheid, die elk wezen bij ons bezit. Wie u ook bij ons zult zien of spreken, allen bezitten wijsheid, die zij innerlijk dragen. Onze wijsheid is ons gevoel, omdat wij het leven, dat in alles ligt, aanvoelen en daardoor alles begrijpen. Ik zou u nog duizenden andere wonderen kunnen opnoemen.
Bij ons waren vele vreemdelingen die ons kwamen bezoeken, maar niet meer tot hun familieleden wilden terugkeren. (315) Onze schoonheid hield hen gevangen. Zij begrepen maar niet, waarom wij allen zo jong waren en wilden graag weten, hoe dat te bereiken was.
Onze meesters, die bij ons alles besturen, hebben hen gezegd hoe het voor hen mogelijk kon zijn, in ons land te mogen blijven en een jong leven te kunnen bezitten. Zij vertelden hen het volgende: "Wij allen, die hier leven, leefden eens in een ander land. Toen wij nog daar waren, werden wij door vreemdelingen, die ons kwamen opzoeken, overtuigd van een schoner land, dat zij het land van liefde noemden. Zij zeiden tot ons, dat wij allen moesten optrekken om aan onze pelgrimstocht te beginnen. Zij maakten ons duidelijk hoe te gaan en door hun hulp zijn wij met duizenden opgetrokken, om hun land van liefde te bereiken. Zij vertelden ons ook dat het moeilijk zou zijn, daar wij onderweg veel te lijden zouden hebben. Maar eens daar aangekomen, zou alles niets dan geluk betekenen."
Met duizenden zijn wij heengegaan, slechts enkelen keerden terug. Wij vroegen God om kracht, om ons te steunen op onze moeilijke en zware tocht. Zo trokken wij verder, steeds verder en het wonderlijke geschiedde: wij werden steeds jonger, naarmate wij het land van liefde naderden. Onderweg deelden wij in alles. In liefde waren wij bijeen en hen, die niet meer verder konden, hielpen wij en wij steunden hen met alle krachten die in ons waren. Toen wij een eind gevorderd waren, ontwaakten wij en begrepen, wat de vreemdelingen bedoelden, omdat wij ons zelf zouden leren kennen. Velen begrepen reeds, hoe zij innerlijk voelden, hoe hun afstemming was en dat zij zich niet hadden gekend, omdat zij het leven niet hadden gevoeld, dat God in alles heeft neergelegd. Nu leerden wij het leven en ons eigen leven kennen (zelfbewustwording), door leed en smart, door moeilijkheden te overwinnen (het leermiddel voor geestelijke groei). Het was niets dan strijd, strijd en nog eens strijd, maar wij volgden en begrepen, dat ons hoger geluk wachtte. Dit was te zien door alles waarin wij ons bevonden, omdat wij verjongden, te midden van strijd. Zo kwamen wij in een ander land, dat echter nog niet het beloofde liefdeland was, waar de vreemdelingen leefden. Allen waren wij gelukkig, dat wij ons eigen land hadden verlaten. Hoe koud was alles bij ons, vergeleken met dat waar wij reeds waren. Toch was het in het land van liefde nog schoner. En met frisse moed gingen wij verder, steeds verder, totdat wij op een schone morgen het land van liefde binnentraden.
Hoe gelukkig waren wij. O, die eerste ogenblikken, toen wij als het ware ontwaakten, het was alsof wij droomden toen wij voelden, hoe groot Gods machten wel waren, hoeveel schoons God voor al Zijn kinderen heeft weggelegd.
Toen wij Gods heilige licht mochten aanschouwen, knielden wij allen neer en dankten God voor al dat schoons. Lang baden wij, ons hoofd diep gebogen voor al het schone, dat ons werd gegeven. Allen, door strijd, door leed en smart, hebben wij het land van liefde verdiend (het leermiddel voor geestelijke groei). Wij allen begrepen dat God niets dan liefde is. God is (een bron van) licht, God is leven. Allen waren wij jong, fris en schoon. (316) Allen, niet één uitgezonderd, riepen uit volle borst: God is liefde, God is licht, God is leven, eeuwig, eeuwig leven. Allen waren gelukkig."
André had vol vuur gesproken. Allen waren in gedachten met hem verbonden. Ook de geestelijke straalde, zijn oude gelaat weerspiegelde het geluk en het verlangen om dit schone te mogen bezitten.
Hun smachtende blikken ontroerden hem diep. Hij voelde daardoor, dat allen onder zijn invloed verkeerden en ook hij voelde, dat hij op dit ogenblik bergen zou kunnen verzetten. Vol vuur ging hij verder. "Onze meesters zeiden tot ons: "Gaat terug naar uw land en volg de weg die wij en vele anderen hebben gevolgd. Wijs hen de weg, hoe zij die te volgen hebben en steunt elkander op uw moeilijke tocht. Alles ligt aan u zelf. Gij hebt uw eigen geluk in handen. En wanneer gij ten koste van veel leed en smart volhoudt, kunt gij spoedig hier zijn, waar duizenden u zullen opwachten en wij zullen zorgen, dat alles gereed is om u te ontvangen. Allen die onze weg volgen, kunnen hier binnentreden. Voor ieder wezen is hier geluk, niets dan geluk. Eeuwig, heilig geluk wacht u. Maar vergeet niet, dat u hier nooit kunt binnentreden als je uw weg niet in liefde hebt gevolgd en niet alles hebt liefgehad, wat gij op uw weg zult ontmoeten."
André zag, dat de geestelijke van zijn voetstuk afdaalde en op Alcar toetrad. André ging verder:
"De vreemdelingen keerden terug naar hun eigen land en duizenden trokken op om het land van liefde te bereiken, om hun pelgrimstocht te beginnen. En u, vrienden, u allen roep ik toe: verlaat ook gij dit koude land, er wacht u ander, een hoger geluk. Verlaat dit tranendal en volgt de weg die zij bewandeld hebben en allen bewandelen zullen omdat het de weg is, die God ons aanwijst en steeds aanwijzen zal. Staat op, vrienden, volgt de weg van liefde. Volgt de weg, die u zal brengen naar het land van eeuwig geluk, waar uw vrienden die er reeds zijn, leven."'
André voelde, dat hij op dit ogenblik nog verder mocht gaan en riep hun vol vuur toe: "Vrienden, ik zal u nog meer vertellen, het is de waarheid, zoals alles waarheid is. Luister, luister goed en vergeet het nimmer. Gij leefde allen op aarde en bent daar gestorven. Gij leeft in de eeuwigheid, maar hebt uw aards leven verknoeid, omdat uw leven stoffelijk was, waardoor gij in deze toestand bent gekomen; gij weet van een geestelijk leven niets af, omdat gij u voor dat leven hebt afgesloten. Bid dat God u de ogen zal openen.
Waar zijn uw kinderen? Ook zij leven hier aan deze zijde, maar in andere landen. Zij zijn schoner en reiner zodat gij hen niet kunt zien, omdat zij die hogere afstemming bezitten. Voelt uw onnatuurlijke toestand aan en vergelijk uw leven met een hoger, een geestelijk leven, waar gij eens eeuwig zult leven. Nu komt gij in botsing met alles, wat zich in dat land bevindt, ook met uw eigen kinderen. (317) Niet hier, nooit of te nimmer, zult gij uw kinderen terugzien. Daar, waar niets dan geluk is, daar zult gij hen terug vinden, in hemelse schoonheid. Gods wil is, vrienden, dat gij Zijn weg volgt. God is liefde, vrienden, God is licht, geluk en leven."

Nu waren allen veranderd. Hij hoorde de geestelijke uitroepen: "God is liefde, wij willen de weg van liefde volgen". Allen riepen dooreen: "God is liefde, wij willen naar het land van liefde, wij willen onze kinderen terugzien." Het was een groots einde, dat hij niet van te voren had durven verwachten. Velen schreiden, tranen rolden over hun wangen. Nu waren allen ontdooid, hun harten waren gesmolten, Liefde stroomde binnen, de koude moest plaats maken voor een warmer en schoner gevoel. Het was het nieuwe in al zijn schoonheid.
Alcar zei hem, op te houden en dat zij voor hun ogen zouden verdwijnen. Als een flits kwam tot hem: ook jou zal ik overtuigen van wat liefde vermag, wat liefdekrachten zijn.
"Maak je gereed, André, en geef mij je hand als contact." André voelde niets dan geluk in zich.
"Waar ik je in de donkere sferen over heb gesproken, zal nu geschieden. Concentreer je op mij, alle krachten zijn gewenst." De geestelijke stond voor zijn parochie en uit honderden kelen hoorden zij: "God is liefde, wij willen naar het land van liefde en geluk, wij willen onze kinderen terugzien."
Voor het laatst zagen zij naar hen; toen hoorde André tot zich zeggen zich gereed te houden, hij voelde zich in een andere toestand optrekken en zij waren voor hun ogen verdwenen. Nog klonk hen in de oren: "Een wonder is geschied, Christus was in ons midden, Christus was hier, Christus heeft zich met een apostel vertoond. God is liefde, niets dan liefde."
"Hoort hen, mijn zoon! Zij denken dat Gods heilig kind in hun midden was. Het is de kracht van de liefde die een mens kan bezitten en waardoor hij zich voor lagere toestanden en afstemmingen onzichtbaar kan maken. Het is dus niets anders dan liefdekracht, op geestelijke afstemming."
Hand in hand zweefden zij verder, een andere sfeer tegemoet.

Eerste, tweede en derde sfeer
"Hoe moet ik u danken Alcar, voor al uw hulp, aan mij gegeven." "Dank niet mij, mijn zoon, dank God, Die je deze genade heeft gegeven, dat je dit alles hebt mogen beleven."
"Hoe is het mogelijk, Alcar, om deze wonderen te verrichten?"
"Het zijn geen wonderen, André. Ik heb je toch duidelijk gemaakt, dat het niets dan liefdeafstemming is in de geest. Christus manifesteerde zich op deze wijze op aarde aan zijn apostelen. Christus maakte zich één met de stof, Hij, die zich met planeten en sterren kon verbinden. (318) Ook de mensen op aarde dachten een wonder te zien, maar het komt hier op neer, dat het de kracht is van het wezen, dat liefde voelt en bezit. Wanneer wij dit kunnen, hoe groot is dan de kracht niet van Gods volmaakt kind. En Hem sloeg men aan het kruis, omdat de mensen deze heilige krachten niet kenden, niet begrepen. Alles wat zij niet kennen, verwerpen zij. Zo gaan vele en heilige waarheden verloren. Alles is eenvoudig. Hier zijn geen wonderen, alle wonderen liggen in een menselijke afstemming en toestand. Dus het wonder zijn we zelf, in ons ligt en kan die heilige liefde zijn. Dan zijn we in staat om voor hen, die nog niet zo ver zijn, wonderen te verrichten. In een verwonderde toestand hebben wij hen achtergelaten, maar hoe is alles, wanneer men het weet?
Liefdekracht, het geestelijk goud in het leven na de dood, dat te bezitten, zal voor anderen wonderlijk zijn en voor hen die haar bezitten, niets dan geluk.

De eerste sfeer
Nu gaan wij naar de eerste geestelijke bestaanssfeer in de geest. Zij die daar leven, André, weten, dat zij op aarde zijn overgegaan. Zij weten dat zij in de eeuwigheid leven, al is hun gevoel stoffelijk. De sfeer is daarom gelijk aan de aarde, maar in geestelijke substantie. Het is daarom de eerste bestaanssfeer, wat betekent, dat zij waarlijk zich in de geest afstemmen. Hier dus een natuurlijke toestand. Wat daar leeft is waar, is echt, omdat het een bestaanstoestand is. Is je dat duidelijk?
Vandaar beginnen zij dus hun ontwikkeling in de geest en volgen de weg, die allen, die nu onder deze afstemming leven, te volgen hebben. Daar leven mannen en vrouwen bijeen, zo ook jongere mensen, maar geen kinderen. De kinderen leven in andere sferen, waarop de kleinen afstemming vinden, om later in een bestaanstoestand binnen te treden wanneer zij de leeftijd daarvoor hebben bereikt.
De kindersferen liggen in de hogere gebieden die wij zullen bezoeken. Anderen echter, ik bedoel de jongere wezens, hebben de leeftijd van veertien jaren bereikt en zijn van de aarde hier aangekomen. Zij, die onder deze leeftijd zijn, en dat zijn zij van zeven tot veertien jaren, leven weer in andere sferen dan de nog kleinere wezens die de aarde hebben verlaten. Wij hebben dus verschillende toestanden voor de kleinen, namelijk verbindingssferen, die tussen de derde en vierde en vijfde sfeer in liggen. De jongeren, die in de eerste sfeer leven, zijn, wanneer hun ouders geen andere en hogere sferen bezitten, bijeen. Wanneer dus ouders een andere afstemming bezitten of omgekeerd, zijn ze alleen, totdat zij zich één afstemming hebben veroverd, één liefde bezitten, wat hun afstemming is in de geest. Maar wij weten dat er moeders alleen zijn, kinderen en vaders alleen, evenals verschillende vrienden en familieleden, om later voor eeuwig tezamen te zijn, in geluk, in liefde, in volmaakt heilig geluk. Maar niet eerder dan dat zij de eerste gelukkige sferen in de geest hebben bereikt. Velen wachten daarom met ongeduld het ogenblik af. dat zij verbonden zullen worden. (319)
Zo komt de mens van de aarde naar hier en denkt zijn geliefden te ontmoeten, die dan in andere sferen leven. Dan zijn zij droevig en er spelen zich treurige tonelen af. Er is niets zo vreselijk dan wanneer de mens in de donkere sferen moet afdalen. Toch kunnen zij niet tezamen zijn."
"Zien zij elkander dan helemaal niet?" "Zeer zeker; de hogere afstemming kan zich met een lagere verbinden. Dit is mogelijk, maar ook wij zijn aan wetten gebonden. Je zult hebben opgemerkt, dat het hemellicht steeds verandert, totdat wij de eerste sfeer binnentreden, waar het licht is, zoals men op aarde bezit. Zie, wij zijn reeds in de eerste sfeer. In niets zul je enig verschil zien met de aarde. Het is de aarde, maar in de 'geest'.
André zag een land, zoals Alcar zei, dat op de aarde geleek. De hemel was bewolkt en er waaide een straffe wind. Hij zag vogels en bloemen, bomen en groen, alles zag hij, wat men ook op aarde in de natuur kende. "Hoe is het mogelijk, Alcar, een gene zijde en toch op aarde."
"Juist, André. De mens weet, dat hij in de geest leeft, maar zijn gevoel (bewustzijnstoestand) vindt afstemming op de stof. Zij bevinden zich in het eerste stadium van geestelijke ontwikkeling. Zij zijn overtuigd dat alles, wat de aarde toebehoort, geen waarde heeft in de geest. Allen trachten een hogere sfeer te bereiken, waar zij alleen zullen en kunnen komen wanneer zij anderen helpen om voor anderen iets te kunnen zijn, wat de gevende liefde is en betekent. Is je dat duidelijk?"
"Ja, Alcar, alles." "Straks, wanneer wij de tweede sfeer binnentreden, zal je duidelijk zijn, hoe ingespannen hun leven is, om een hogere sfeer binnen te mogen gaan."
Hij zag vele oude en ook jonge mensen tezamen. Niets vreemds was aan hen te zien. Zij droegen gewaden van grove stof en enkelen waren er onder, die reeds een schoon gewaad droegen. Hij voelde wat dat betekende. Deze zouden misschien spoedig een hogere afstemming binnentreden.
"Zeer goed gevoeld, André. Zij leven reeds in de tweede sfeer en wachten af, totdat zij mogen overgaan. Allen strijden hun zware geestelijke strijd om hoger te komen, zij zullen niet rusten voordat zij het Zomerland hebben bereikt, de eerste gelukkige sfeer. Daarom zijn de eerste, de tweede en de derde sfeer louteringssferen, waarin de mens zijn stoffelijk gevoel aflegt. Eerst in de derde sfeer voelen zij zich van de stof bevrijd en maken zij zich gereed om het Zomerland in te gaan, waar je op je vorige tocht bent geweest. Hun strijd is dus de strijd om zichzelf te overwinnen. Je voelt zeker hoe moeilijk het is, omdat zij zichzelf stuk voor stuk moeten afbreken. Alle aardse voetstukken vallen ineen aan deze zijde. Eerst moeten zij afbreken wat zij dachten te bezitten. Hun aards bezit is niets anders dan belemmering in het leven aan deze zijde.
Velen keren van hieruit naar de aarde terug, om geliefden, die zij hebben achtergelaten, in de stof te helpen. (320) Zij overtuigen hen van hun eeuwige voortleven en sporen hen aan, zich in de geest te ontwikkelen. Anderen weer dalen naar de donkere gebieden af om de ongelukkigen te helpen en werken zo aan zichzelf, omdat zij voor anderen iets willen zijn. Aan deze zijde kan de mens zich alleen ontwikkelen door te geven, wat de dienende liefde is. Hij, die eist, staat in ontwikkeling stil. Het leven op aarde dus is niet te vergelijken met dit leven, al is de sfeer met de aarde te vergelijken. Vergeet niet dat aardse toestanden geen betekenis hebben in de geest. Hier leeft de één voor de ander. Op aarde dient de mens de mens. Hij, die veel bezit heeft, laat zich bedienen, hier is dat alles afgelopen. Allen die dus de eerste sfeer hebben bereikt, zijn innerlijk van hun geestelijke leven overtuigd.
Dan liggen ook in deze sfeer andere toestanden, ook weer tussensferen, waar de mens leeft die zich ook op aarde in eenzaamheid opsluit. Zij leven hier eenzelfde leven, omdat hun gevoelsafstemming eenzelfde is. Maar wanneer wij hen op hun toestand wijzen, dan krijgen wij ten antwoord: "Ik leef gelukkig, heb ik geen licht?" Natuurlijk hebben zij licht, maar wat is hun licht vergeleken met het licht van diegenen die in de hogere sferen leven? Maar als zij op deze weg voortgaan, zullen er honderden jaren voorbij gaan en al die tijd leven en blijven zij in één en dezelfde afstemming. Hun ontwikkeling staat stil, omdat zij zich voor het leven afsluiten. Je ziet aan al deze toestanden dat alleen zij gelukkig zullen zijn, die één zijn met aller leven, wat de weg van liefde is, die zij te volgen hebben."
"u zei mij, Alcar, dat een hoger afgestemde tot een lagere sfeer mag afdalen; mogen zij daar dan niet blijven?" "Zij mogen en kunnen doen, zoals zij het zelf willen. Maar wanneer zij met hen treuren om het niet één zijn, gaan beiden ten onder; met andere woorden, ook hun ontwikkeling wordt verhinderd, omdat zij medelijden voelen voor hen, die in een lagere toestand leven. Ook hierin ligt duidelijk dat medelijden te voelen ondergang kan zijn. Het van tijd tot tijd weerzien van hun geliefden zal hen aansporen aan zichzelf te werken. Ook zij moeten opwaarts en zullen zich van hun toestand los maken."
"Dan is een geestelijke scheiding moeilijker voor de mens dan de aardse, niet waar?"
"Zeer goed gevoeld, André. Op aarde leeft de mens tijdelijk, hier zijn zij in de eeuwigheid. De scheiding op aarde kan kort zijn, hier kan het honderden jaren duren."
"Kan men zich hier sneller ontwikkelen dan op aarde?" "Op aarde is het gemakkelijker om zich geestelijk te ontwikkelen dan aan deze zijde. En wel hierom: zich op aarde geestelijk geluk eigen te maken in een stoffelijke toestand vergt een zware strijd, kost inspanning en kracht. De stof is het middel, door de stof kan men het bereiken. Het leven op aarde is niet moeilijk wanneer men alles heeft wat het leven doet veraangenamen. Door de stof kan men zich ontwikkelen door anderen te helpen. (321) Dat is, zich los maken van alle bestaande stoffelijke toestanden. Velen echter gaan door de stof ten onder.
Het loskomen van de aarde, dus in een stoffelijke toestand zich geestelijk verrijken, dat is de bedoeling, dat wil God van al Zijn kinderen (de aarde biedt de weerstand die de geest moet overwinnen m.b.v. zijn geestelijke vermogens, die daardoor worden ontwikkeld). Velen, zoals ik zei, worden door de stof geleefd. In het leven op aarde kan men door één daad een mens gelukkig maken. Eén daad in liefde volbracht, is de ontwikkeling van het leven. De aarde bevindt zich in diepe duisternis; om van duisternis tot het licht te komen, kost kracht. Zij die dat kunnen, zullen licht zien wanneer zij overgaan! Zij zien het licht, dat zij innerlijk dragen en zullen hier hun afstemming vinden. Hoe wordt er op aarde geleefd? Het is ons hier bekend. Waarom bezoeken zij van hier uit de aarde? Om anderen te helpen. Op aarde is het een grote moeilijkheid om de mens te bereiken. Ik heb je dat reeds duidelijk gemaakt, toen wij in het Schemerland waren. We zullen nu verder gaan naar de tweede sfeer."
"Zie daar, Alcar, vele geesten zweven ons voorbij. Waar gaan zij heen?"
"Zij bezoeken toestanden, om de wetten des geestes te leren kennen. Zij allen zijn studerenden. De wetenschap, waaraan zij op aarde begonnen zijn, kunnen zij hier vervolgen en zich daarin verder ontwikkelen. Maar eerst hebben zij te leren hoe verbindingen tot stand worden gebracht. Allen zijn gelukkige geesten. Op aarde kan men zich iedere studie eigen maken, maar hier is dat niet mogelijk. Hier moet men liefde bezitten en een zekere graad hebben bereikt, voordat men zich voor de éne of andere studie kan bekwamen. Zij zouden de psychische wetten niet kunnen aanvoelen. Alle wijsheid is dus aan deze zijde liefde, niets dan liefde. En liefde is wijsheid in de geest. Het leven hier is niet met het aardse te vergelijken. Hier is afstemming nodig. Op aarde leert men om te bezitten, hier leert men om te kunnen geven, om anderen gelukkig te maken. Daarom wordt het doel van op aarde te leven niet begrepen. Voor velen betekenen studie en geleerdheid eer en vernietiging. Hoe groot de geleerden ook zijn, op aarde is bezit voor velen sensatie. Hier bekwaamt men zich om het leven te dienen. Het leven gelukkig te zien, is de studie, de wijsheid van velen. Op aarde kan men zich voor dokter bekwamen om de lijdende mensheid te steunen, iets te zijn om haar ellende te verzachten. Maar hoe velen voelen hun roeping? Onder hen, die je zoëven zag, bevinden zich aardse geleerden en zij hebben hen tot gids, die niet geleerd waren, nooit hebben gestudeerd. Wat zegt dat, André? Deze bezitten liefde, en liefde is wijsheid. Geen stoffelijke bekwaamheid is daarvoor aan te wenden. Het heeft dus geen waarde, wanneer men geen liefde bezit. De geleerden van de aarde geven zich aan hen over, omdat het hoger afgestemde wezens zijn. Hier buigt men het hoofd voor liefde. Hier heeft men ontzag voor liefde, omdat liefde licht en wijsheid is aan deze zijde."
"Wat is alles prachtig, Alcar." "Alles is geregeld, mijn zoon. (322) Niets heeft God voor Zijn kinderen verborgen. Vele van deze colonnes zullen wij ontmoeten. Zo heeft ieder wezen zijn taak om het leven te kunnen dienen."
"Zijn ook zij voor de eerste sfeer onzichtbaar?" "Niet alleen voor de eerste, maar ook voor de tweede en derde sfeer, omdat zij wezens zijn die in het Zomerland leven. Eerst daar kunnen zij zich tot een orde verbinden."
"Bezoeken zij de aarde, Alcar?" "Ja zeker. Je hebt gezien, toen je aan het ziekbed van Wim zat, dat ook zij er waren gebracht om te beleven, hoe men op de stofmens inwerkt en hoe hem te helpen. Zij bezoeken de aarde om straks daar te helpen. Ook zijn er vele andere wegen die wij kunnen bewandelen, om op aarde iets tot stand te brengen. Alles is eenvoudig, André, wanneer wij de liefde daarvoor bezitten. Je zult nu eerst goed het vers begrijpen, dat je is gegeven. Weet je, hoe het luidde:

"Liefde is het hoogste goed
Aan de mens gegeven.
Liefde is wat leven doet,
Van ontroering beven.
Liefde is alles, Liefde is God,
Het maakt van armen rijken.
Zonder liefde - wat was het lot?
Het zou op niets gelijken.
Geest van Liefde, leid ons voort
Doordring ons van uw wezen,
Dan wachten wij ook ongestoord
't Einde zonder vrezen.
En zij het leven kort of lang
Gods Liefde maakt geen sterven bang."

Nu zal je de liefde nog beter begrijpen dan enige tijd geleden. Het zal je duidelijk zijn, waarom men aan deze zijde liefde moet bezitten om gelukkig te zijn. Zie, wij zijn in de tweede sfeer binnengetreden."

De tweede sfeer
André zag weer een ander land. Alles was anders dan waar hij zoëven was geweest. De hemel was in een strak blauw kleed gehuld en geen wolkje was er te zien. Het firmament was als een strak gespannen ballon, die elk ogenblik kon scheuren. Hij voelde dit duidelijk. Ook in de natuur lag deze zelfde kracht, wat hij zeer vreemd vond. Een eigenaardig gevoel kwam in hem. Rondom zich heen zag hij tempels en gebouwen, in schitterende stijl opgetrokken en van een fijnere substantie dan in de eerste sfeer. Het was alsof alles meer leven voelde en daardoor in een hogere bestaanstoestand verkeerde. Hij zag ook vele wezens en het viel hem op, dat de gewaden heel anders waren dan die zij droegen in de eerste sfeer. Allen waren jonger dan daar. (323)
"Wat betekent die spanning, Alcar, die in alles ligt? Heeft dat een betekenis? Het is alsof alles uiteen zal springen." "Ook dit heb je goed gevoeld, André. Alles wat hier leeft, is in een overgangstoestand gekomen en de mens voelt verbinding met een hogere afstemming. De natuur, de mens zal zich voor een hoger leven openen en het bezit daarvan is de verhoogde gevoelskracht (geestkracht) van alles. Hun concentratie (aandacht) is ingesteld op verhoogd bezit (geestelijke ontwikkeling), het is de toetsing van hun innerlijke toestand (geestesgesteldheid). Je voelt hun strijd om van deze sfeer uit de derde te kunnen bereiken. Hier hebben zij te strijden tegen de felle aanvallen van hun eigen 'ik'. Hier zullen zij zichzelf moeten afleggen, om straks in de derde sfeer voor eeuwig het geestelijke leven binnen te treden. Hoe hoger de mens komt, hoe moeilijker zijn strijd zal worden, omdat de toestanden fijner en schoner, de sferen ijler zijn en zij zich innerlijk moeten afstemmen.
De grote strijd is dus om vanuit het stoffelijke het geestelijke binnen te treden. Voel je hoe moeilijk hun strijd, hoe gespannen hun toestand is, hoe sterk hun concentratie (aandacht) is ingesteld op dit hoger bezit (die hogere geestesgesteldheid)? Veel zou ik je uit deze sfeer duidelijk kunnen maken, maar later zul je ook hun leven leren kennen. Nu gaan we verder naar de derde sfeer. Wanneer we later terugkeren, zul je met hen spreken, je zult hen zien in hun werk, in hun kunst en in vele andere toestanden. Ik moet mij nu aan een vast plan houden, het zou te veel voor je zijn, want er zijn nog andere toestanden die wij moeten bezoeken. Veel zul je op deze reis ontvangen, André, wat allemaal wijsheid voor je zal betekenen. Hoe verder wij komen, hoe schoner de sferen, de kunst, de wezens zullen zijn. Alles zal stralen, zoals het leven dat daar leeft, voelt naar de liefdekracht die zij bezitten.
We zijn nu in een verbindingssfeer, die de tweede en derde sfeer verbindt, waar de kinderen van de aarde leven, die op jeugdige leeftijd zijn overgegaan. We gaan echter verder en zullen later deze sferen bezoeken. De engelensfeer zullen wij een bezoek brengen omdat ik de moeders, die in leed en smart achter zijn gebleven, wil steunen en haar duidelijk maken waar zij zich bevinden. Vergeet ook niet dat ook het kind, dat de leeftijd van zeven tot veertien jaren heeft bereikt, vanaf de aarde in een louteringssfeer overgaat, zoals ieder wezen, dat op aarde in een bewustzijnstoestand is gekomen.
Zie daar, mijn zoon, de eerste lichtstralen uit de derde sfeer beschijnen ons. Daar achter ligt de derde sfeer, waar je op je vorige tocht bent geweest. De spanning die je in de tweede sfeer hebt gevoeld, is veranderd in een zacht hunkerend verlangen om de vierde sfeer te kunnen bereiken. We zijn de grens van de derde sfeer overschreden."

De derde sfeer
André herkende alles. De warmte en het grote geluk, die zij hier als bezit droegen, had hij reeds eerder gevoeld, waardoor hij in volmaakt geluk op aarde was teruggekeerd. Hij zag de in prachtige gewaden geklede wezens, die omringd waren van de schoonste sferenbloemen, die licht uitstraalden. Alles leefde, de natuur zong haar rein verheven lied, de mensen die hier leefden waren jong en fris, zoals alles wat hier leefde. (324) Schoon was het leven, ontdaan van alles, wat zich stoffelijk had gevoeld, het aardse was vernietigd: het geestelijke leven waren zij binnengetreden. Hier was de mens gelukkig. Liefde, niets dan liefde zag hij. In alles lag het verhoogde gevoel van het intellect wezen. Nu hij de duisternis had gezien, begreep hij hoe groot hun bezit was en hoe verschrikkelijk de strijd van hen, die in de duisternis leefden om deze afstemming te bereiken. Hoe ver waren zij van deze sfeer verwijderd. Aan het dal van smarten en alle andere toestanden, waarvan Alcar hem had verteld, durfde hij niet eens te denken. Hoeveel jaren zouden er voorbij gaan? Was het wel mogelijk voor hen om hier binnen te treden? Arme mensenkinderen waren zij, hoe vreselijk was hun afstemming. Waren zij nog te helpen? Alcar zei hem dat ook zij goddelijk waren en eens hier zouden leven. Het was bijna niet te aanvaarden. Hij zag aan zijn oog al die donkere sferen voorbijtrekken. De ene ellende volgde de andere op. Hij zag zich in het dal van smarten, waar hij in opstand was, aan de rand van de brug, waar hij in hun oneindige ellende tuurde.
Nu zag en voelde hij de diepte van hun ellendig bestaan nog intenser dan hij het beleefd had. Hoe groot, hoe machtig was het verschil, wanneer hij deze toestanden vergeleek. Hier maakte het hem gelukkig, daar overviel hem een vreselijke invloed, die hem de adem benam. Machtig was het verschil in kleur, in geluk waar te nemen. Hij zag voor zich die ontzaglijke kloof. die zij in geen honderden jaren zouden overbruggen. Hier leefden hun geliefden in weelde en geluk, zij in diepe ellende. Was het niet verschrikkelijk? Hier leefden ouders en kinderen in diepe duisternis. Hier waren kinderen, waarvan de moeder het dierlijke had overschreden. Grenzen waren hier getrokken, onmetelijk diep en ver, die de mens zelf zou moeten opheffen. Het was de grens van hun gevoelsafstemming in de geest. Schrijnende waarheid, niets dan leed en smart was het leven daar beneden. Hartverscheurend was alles. Toch voelde hij zich gelukkig alles te hebben mogen beleven. Het spoorde hem aan om van het leven op aarde datgene te maken, wat hem aan deze zijde in een gelukkige sfeer zou afstemmen. Daarvoor zou hij zich inspannen. Kinderen waren het die daar in duisternis leefden. Waarom hebt u in een klein aards leven, uw innerlijke toestand verknoeid? Waarvoor? De beelden, die Alcar hem getoond had, waren de directe bewijzen van hun dierlijke leven op aarde. Hoe waar was alles. Geen mens die een te grote straf zou ontvangen. Zij straften zichzelf; hoe rechtvaardig was God. Toch kwam de mens in opstand. Hoe kon het ook anders. Ook hij was in opstand geweest, terwijl hij alles beleefde.
Zie hoe schoon zij zijn, die hier leven. Zie hun stralen, hun een zijn met het leven. Zie hoe groot, hoe verheffend alles is, hoe rein hun liefde, hun innerlijke afstemming. Hoe zacht hun gevoel, als kinderen zijn zij in de geest. Nu, hier in de derde sfeer, begreep hij eerst goed, wat toestanden, afstemmingen in de geest betekenden. (325) Nu begreep hij wat geestelijk bezit was voor hen, die liefde voelden. Hier werd hij overtuigd van al die waarheden. Hier begreep hij, wat duisternis en licht in het leven na de dood konden zijn. Hier eerst begreep hij de betekenis van hemel en hel. En in het diepst van zijn ziel dankte hij God voor alles aan hem gegeven. Hij was een begenadigd aards wezen.
O, mens op aarde. Vanaf deze plaats zou ik u willen toeroepen: ontwikkel uw liefde!
En jullie, media, jullie die zien en horen, ontwikkel jullie gevoel. Zo zullen jullie anderen kunnen helpen, omdat ook jullie zullen zien wat achter de sluier leeft, waardoor anderen gelukkig zijn. Van hier uit roep ik jullie toe: alleen door liefde kunnen zij, die in deze sferen leven, jullie bereiken. Liefde en geluk wachten jullie, wanneer jullie zelf waarheid willen en zullen zijn.
André zag hèm aan, die hem dit schone had laten zien en beleven. "Hoe kan ik u danken, Alcar?" Maar zijn leider wilde geen dank en André wist, waarom niet. Hij noemde zich maar een kind in liefde en dat kind voerde hem naar onbekende gebieden en kon wonderen verrichten. Alles in het leven van de geest was eenvoud en deemoed voor Hem, Die alles bestuurde, hun Vader in de hemel, hun God, Die niets dan liefde was.
"Voordat wij van hier gaan," zei Alcar, "wil ik nog een proef nemen, je overtuigen hoe snel wij ons verplaatsen en kunnen verbinden. Je weet hoe ver de donkere sferen verwijderd zijn, hoe vreselijk diep het dal van smarten en alle andere toestanden hier vandaan liggen. Maar in een flits kunnen wij ons verplaatsen en ons met het dal van smarten verbinden. "
"Het lijkt mij jaren ver hier vandaan, Alcar." "Geef mij je hand en houd mij stevig vast en vergeet niet, je met alle concentratie die in je is, met mij te verbinden. Niets, maar dan ook niets, mag storen. Geen andere gedachten mogen in je zijn, alleen aan mij denken. Heb je mij begrepen, André?"
,Ja Alcar." "Maak je gereed."
André voelde een geweldige kracht in zich stromen. Op hetzelfde ogenblik voelde hij zich opgenomen en als een flits verwijderen. Uit een lichte trance ontwaakte hij en zag tot zijn ontsteltenis, dat hij zich in het dal van smarten bevond. Welk een wonder was voltrokken!
"Concentratie en sterke wil, mijn zoon. Daar voor je zijn zij, waarmede wij ons hebben verbonden. In een flits zijn we hier aangekomen en kunnen we terugkeren, door alle sferen heen die ik je heb getoond. Zo komen wij naar de aarde en kunnen wij ons verbinden met alles wat leeft. Waar zich de mens ook bevindt, zullen wij hem vinden." Welk een kracht, welk een macht van liefde.
In de derde sfeer zag hij de donkere sferen aan zich voorbijtrekken en was in een flits in deze ellende teruggekeerd.
"In een flits zullen wij ook weer terugkeren." Weer voelde André zich wegzinken, maar was zich toch bewust van alles. (326) Spoedig waren zij in de derde sfeer, op de plaats waarvan zij zoëven waren afgedaald. Wonderlijk was alles, wat hij aan gene zijde beleefde. Voor een geest in het licht waren er geen diepten, geen verten en afstanden meer, zij waren één in alles.

Kindersfeer en reïncarnatie
"En nu naar de hogere sferen." Zwevend gingen zij verder.
"De vierde sfeer, mijn zoon, is het Zomerland. Je hebt daar tante ontmoet en ook daar verkeert de mens van de aarde in onbewuste toestand, om zijn geliefden te bezoeken. Ik heb je dit alles reeds duidelijk gemaakt op onze eerste reis. Wij kennen echter nog een Zomerland, maar dat ligt in de mentale gebieden. Wanneer de mens daarin overgaat, kan hij niet meer naar deze en andere sferen terugkeren. Men gaat daarin over. Het is ook daar, dat zich het geestes- en zielelichaam splitsen en de ziel (in de betekenis van 'persoon') haar weg vervolgt. De mens (de 'persoon') heeft zijn geestelijke afstemming bereikt en gaat in andere toestanden over. We zullen in de vierde sfeer niet blijven, maar rechtstreeks doorgaan naar de engelensfeer, die de vierde en vijfde sfeer verbindt en een tussensfeer is. Daar leven de kleinen van de aarde, van het nog ongeboren kind af, totdat zij de drie jaren hebben bereikt. Het kind dat de bewustwording in de stof heeft beleefd, groeit aan deze zijde op, al heeft het op aarde de zon niet zien opgaan. Alle kleinen worden naar deze sfeer gebracht en opgevoed door liefdegeesten, die de ware moederliefde bezitten. Het zou voor andere wezens niet mogelijk zijn de kleinen te verzorgen, hetgeen je duidelijk zal zijn wanneer we daar aankomen. Voor hun rust wordt gezorgd. Wanneer zij volgens aardse berekening zeven jaar oud zijn, gaan zij in andere sferen over, al naar hun afstemming is."
"Hebben die kleinen meteen afstemming, Alcar?" "Neen, dat is niet mogelijk. Wanneer zij de veertienjarige leeftijd hebben bereikt, dan eerst gaan zij in hun bestaanstoestand over om zich verder te ontwikkelen. Op aarde denkt men dat een nog jong wezen een hemel zal bezitten en in waarheid is hun toestand een hemel, maar geen hemel, zoals zij zich indenken. Ik zal trachten je dit duidelijk te maken. Wanneer kinderen vóór de geboorte overgaan, dus dood worden geboren, zijn het geesteskinderen, maar geen engelen in de ware betekenis van het woord. Zij kunnen geen engelentoestand binnentreden, om de eenvoudige reden dat zij deze afstemming niet bezitten. Tussen de zevende sfeer en de mentale gebieden leven wezens, die zich engelen kunnen noemen, omdat zij deze afstemming bezitten. Ik zei je ook, dat zich de splitsing van ziel en geest daar voltrekt. Het is dus niet mogelijk, om van de aarde ook al heeft men de stof niet gevoeld, zoals dus het kind, dat voor de geboorte overgaat, een engelensfeer binnen te treden, omdat zij met de aarde te maken hebben gehad. Het leven zou er niet zijn gekomen. Is dat duidelijk?" (327)
"Ja Alcar." "Nu een andere toestand. Zij, die in deze sferen een taak te volbrengen hebben, en dit geldt ook voor de aarde, blijven dus onder hun eigen toestand leven, omdat zij, wanneer zij een hogere afstemming bezitten, niet meer zouden terugkeren. Zij zullen eerst dàn overgaan, wanneer zij hun taak hebben volbracht.
Alle wezens, met andere woorden, elk leven dat op aarde leeft en daar komt, leeft dus onder de zevende sfeer; het is anders niet mogelijk voor hen om hier werk te verrichten. Mijn meester nu heeft de leiding over al deze gebieden, zo ook op aarde. Wanneer hij in de mentale gebieden overgaat, zal een andere geest zijn werk voortzetten en kan hij niet meer terug, omdat geest en ziel zich splitsen.
De engelen nu, die in de mentale gebieden leven, zijn kosmisch ontwaakt. Het zijn engelen op kosmische afstemming. Zij, die in de vierde, vijfde, zesde en zevende sfeer leven, zijn engelen op geestelijke afstemming. Deze afstemming is niet te vergelijken met een kosmische mentaliteit, die zij daar bezitten. Mijn afstemming is de vijfde sfeer, is dus geen engelensfeer, maar allen die er leven, zijn kinderen in de geest. Kinderen, die geestelijk liefhebben. Wij zijn nog ver verwijderd van hen, die zich engelen kunnen noemen. Is je ook dit duidelijk? Het zijn dus sferenkinderen. Geestelijk afgestemde wezens. Als je dit alles duidelijk is, dan zul je begrijpen, dat, wanneer een moeder denkt dat haar kind een engel is, zij de afstemming niet begrijpt."
"Blijft het contact tussen moeder en kind bestaan?"
"Ook dat heb ik je reeds duidelijk gemaakt en bevestigd. Deze verbinding blijft, omdat de ouders deze verbinding zelf wilden, zelf tot stand hebben gebracht. Maar op hen rust de grote taak om zich op hun kind af te stemmen, willen zijn bij aankomst hier verbonden zijn."
"Dat is een droevige waarheid, Alcar."
"Zeer zeker, mijn zoon. Zij zien hun kleinen niet terug, ook al komen zij aan deze zijde. Het is een geestelijke wet die bepaalt, dat de ouders zich moeten afstemmen en eerst dan zullen die wetten ophouden te bestaan, wanneer zij deze liefdekracht bezitten. Zie, daar ligt het Zomerland." Weer zag André een machtig licht doorbreken. Het was het licht uit de vierde sfeer. "Wij zullen hier niet blijven, omdat je deze afstemming kent en met spoed verder gaan, tot wij de engelensfeer hebben bereikt, waar wij ons zullen ophouden."
In een flits verplaatste Alcar zich.
"Zie daar voor je, een engelensfeer, op geestelijke afstemming. De kleinen leven hier in de rust des geestes." André zag een wonderschoon land. Waar hij tot nu was geweest, had hij zo iets schoons nog niet waargenomen. De natuur was goddelijk te noemen. Geen woorden zou hij kunnen vinden om het uit te beelden. Welk een rust heerste er. De hemel lag in een zilverachtig waas gehuld, waarin zich de natuur weerspiegelde. Alles weerkaatste in het zilverachtige uitspansel. Het was een machtig beeld voor een aards mens. (328) Het was niets dan geluk voor hem. Hoe zouden de nog hogere sferen zijn, wanneer het hier reeds een paradijs was. Goddelijk was alles. De kleinen leefden in hemelse schoonheid. Rondom bloemen, omgeven door jong leven, dat de natuur in volle pracht tentoonspreidde. Het was een symfonie van kleuren. Niets dan leven, in alles lag hun geluk.
Rondom stonden rustbanken door bloemen omringd, waar de kleinen konden vertoeven. Heel in de verte waren zij met hun moeders. Overal zag hij hen wandelen en in alles lag het geluk, de innerlijke toestand van het wezen. Schoon zouden ze zijn, rein en onbevlekt. Hij kon zichzelf niet geloven, daar waren de kinderen van de aarde. O, als een bedroefde moeder hier maar een ogenblik zou mogen vertoeven, zou zij haar verdriet vergeten. Prachtige tempels zag hij, uit sneeuwwit marmer opgetrokken. Zij leefden hier als koningskinderen. Ook voelde hij dat geen koningskind van de aarde dit geluk zou bezitten. Het geluk op aarde was hiermede niet te vergelijken.
"Kunnen wij niet dichterbij komen, Alcar? Misschien kan ik hen dan beter zien."
"Neen, André, het is niet mogelijk. We mogen hen niet naderen, wij zouden hun rust verstoren."
André begreep het. Waarom was hij niet tevreden? Alcar zou zich natuurlijk kunnen verbinden, maar deed het niet voor hem. Nog was hij zo ver niet om zich één te kunnen maken, maar het stemde hem gelukkig dat het hem werd gegund een blik te slaan in deze zo schone sfeer.
"Kom hier André, we zullen plaatsnemen."
In een zee van schoonheid zaten zij bijeen. Niets dan geluk ademde hij in, rein, zuiver geluk, het geluk van een sferenkind. Het deed hem weldadig aan en hij voelde zich innerlijk daardoor gesterkt.
"Wat heeft God veel geluk voor al Zijn kinderen, Alcar."
"Voor ieder wezen is er hemels geluk, maar de mens vernietigt zijn eeuwige leven in een kort aards bestaan. Dit te mogen inademen, zal je zielekrachten versterken. Toch zijn wij nog niet met een heilige geest verbonden, zoals zij dachten te zijn, op aarde. Je weet waar we zijn geweest. Maar ik vertoef liever hier dan onder hen, waar de heilige geest neerdaalde. Nu zul je begrijpen dat geen geesteskinderen op aarde kunnen worden gebracht om door een stoffelijk wezen te worden opgevoed. Ik zou er niet meer over gesproken hebben, als het niet zo in-treurig was. Alles wat op aarde leeft is te grof voor deze toestand. Zij die hier leven, kunnen zich op aarde niet manifesteren. Het is niet mogelijk. Zijn aardse mensen niet te grof voor deze kleinen? Moeten ook wij niet ver van hen vandaan blijven? Alleen een ingebeelde helderziende zal deze onwaarheid doorgeven, anderen zullen alles te heilig vinden en zullen ontzag voelen voor deze waarheid. Eerst wanneer ook hij eens hier zal aankomen, zal hij weten hoe hij het leven bezoedelde.

Ik wil nu spreken over de moeders, die in leed en smart achterblijven. De kleinen leven in geluk, de ouders in leed en smart. (329) Voor de kleinen is het heerlijk en dit is het voor ieder ander wezen, als het vroeg de aarde mag verlaten. Om daar jong te mogen sterven, heeft betekenis in de geest. Het is Gods bedoeling en de mens op aarde moet dit alles aanvaarden. Alle bezit op aarde is geen bezit. Dit te weten en er naar te leven, dat is Gods bedoeling. Maar de mens wil geen afstand doen van alles wat hij denkt te bezitten en vooral wanneer hij een geliefde moet missen. Hij verkeert dan in leed en smart, terwijl zij in hemels geluk leven. Dit te weten en er naar te handelen, in volle overgave, dat is Gods Wil. Dan eerst lééft de mens. Maar hoe weinig wordt het op aarde begrepen. Wanneer zij dit aanvaarden is alle leed geen leed. Daarom weten en voelen wij, dat zij geen zuivere liefde bezitten. God roept al Zijn kinderen tot zich en dat geschiedt op Zijn tijd, waaraan geen wezen iets kan en zal veranderen. Hier leven zij in hemels geluk en door hun onwetendheid worden zij in hun geluk gestoord. Hun leed en smart dringt door alle gebieden heen en bereikt hen, die de rust des geestes voelen. Wanneer de mensen dit alles aanvaarden, leven zij en wordt het leven op aarde begrepen. Zij leggen alles in Gods handen omdat zij weten, dat hun kleinen als koningskinderen leven, waardoor ook zij gelukkig zullen zijn. Eens zullen hun geliefden hen tegemoet treden; in sferenschoon, in geluk, in liefde, zullen zij hen opwachten. Voor eeuwig zijn zij dan verenigd, wanneer zij liefde bezitten en op hen afstemming hebben. Wanneer zij op aarde ontwaakt zijn, leven zij, zoals ook wij allen leven, wat Gods bedoeling is. Dat is de ontwikkeling van de mensheid op aarde, dan leeft de mens en bezit hij een andere mentaliteit.

Maar we kennen de toestanden op aarde. Vloekt alles niet tegen Gods heilige wetten? Begrijpen zij het grote gebeuren in de stof? Is het Gods bedoeling dat dit heilige wordt bezoedeld? Heb ik je niet duidelijk gemaakt, dat het in hartstocht geschiedt? De moeder is gebroken wanneer zij haar kind verliest, maar niets, maar dan ook niets kunnen zij zich toe-eigenen. De kerken schrijven wetten voor, dat naarmate er meer kinderen worden geboren, zij geluk zullen ontvangen. En op welke wijze dit geschiedt dat geeft niet, wanneer zij zich maar overgeven. Hoe er vermenigvuldigd wordt, daaraan wordt niet gedacht. Of het in hartstocht en geweld geschiedt, daar wordt niet naar gevraagd. En wanneer God haar hun bezit ontneemt, zijn moederharten gebroken. Wat is dat voor een moraliteit? Niets anders dan aardse, stoffelijke toestanden, die in de geest geen betekenis hebben. Tot welk nut is het en waartoe dient het op deze wijze te vermenigvuldigen? Wanneer het gevoel stoffelijk is, kan dan de geestelijke kiem ontwikkelen? Kan een stoffelijke toestand, wat geen wijsheid is in de geest, de kiem doen ontwaken, ja groeien en bloeien, wanneer de bevruchting in hartstocht geschiedt? Is dit mogelijk? Voelt ge, mijn jongen, wat ik bedoel? Ik wil je duidelijk maken, dat alles aards is en zij, omdat zij het geestelijke stoffelijk beleven, ook door de stof vernietigd zullen worden. Geen dezer toestanden doet het leven in harmonie zijn met God. Geen dezer ouders zal het licht zien, dat een zaaier des lichts oogst. (330) Zij die dit heilige gebeuren aards beleven, zullen, omdat zij stoffelijk zijn, in leed en smart leven, omdat zij in opstand zijn tegen God. "Maar wat dan," vraagt de mens, "wat is de bedoeling van dit alles?"
De bedoeling van dit alles is, om te leven zoals alles leeft, wat natuurlijk is, en dan zal het leven gedijen in geluk, in schoonheid en alles zal wijsheid betekenen. Wanneer de mensen in liefde één zijn, zal niets dan zegen op die verbintenis rusten. Dan volgen zij de weg zoals God het heeft bedoeld. Vragen zij God voor het wezen dat hun geschonken zal worden, wijsheid, kracht en liefde, dan zal alles zegen zijn voor hen en voor de aarde, omdat Gods zegen op hun leven zal rusten. Het kind zal door hun verlangen gezegend zijn, omdat hun één zijn in liefde geschiedde, waardoor het jonge leven zal opgroeien en later anderen zal verwarmen. Dan is er geluk op aarde, omdat de mensen weten dat het leven eeuwig is. Hun bezit, in liefde geboren, zal liefde geven, waardoor de mentaliteit van de aarde zal veranderen. Dan is er geen oorlog meer, omdat elk wezen het aardse leven begrijpt, omdat de ouders zich geestelijk hebben verbonden. Door liefde zal het leven volmaakt zijn. De mens leeft op aarde met het heilige doel daar een taak te volbrengen, waardoor het leven waard is, geleefd te worden.
Daarom roep ik ouders toe: Mensen bidt, dat God uw bezit zal zegenen, dat God in het jonge leven Zijne heilige krachten zal neerleggen, wat wijsheid is en liefde, waardoor uw leven waarde heeft, u aan geestelijke krachten doet winnen en u eens aan deze zijde geluk zal schenken voor eeuwig, voor eeuwig! Dan eerst is een verbinding tot stand gekomen met een heilig doel. Het huwelijk zal dan niets dan geluk betekenen. Dan is het leven op aarde geen verschrikking meer, geen leed en smart, maar niets dan geluk. Dan wordt het heilige van dit gebeuren begrepen en zullen de moeders ontwaken, omdat zij in de geest verbonden zijn. Dan is er geen slachting meer, omdat de mens leeft.
De mensen vragen dan niet meer "waarvoor" en "waarom", zij leggen alles in Gods handen, omdat zij weten. Dan is hun leven geen draaikolk, maar een recht pad, dat opwaarts voert naar hogere regionen, tot God. Hun overgaan op aarde zal de reis zijn naar een eeuwig land en zij zullen jaloers zijn op anderen, die vóór hen overgingen. Dan is er geen leed en geen smart, omdat zij weten dat zij elkander aan deze zijde zullen terugzien. De dood zal hun leven niet vergallen, de dood is geen sterven meer, maar leven. Dan is alles anders en kent men op aarde een God van liefde. Dan dragen zij het kruis, dat God hun te dragen heeft gegeven. Nu schreien zij als kleine kinderen, wanneer zij hun bezit moeten verliezen. Is voor hen dan hun liefde niet het bezit van het kind? Onze weg zullen zij moeten volgen, omdat het Gods weg is die allen, die aan deze zijde leven, hebben gevolgd.
Dan nog dit, mijn zoon: Wanneer een kind of elk ander wezen, de aarde verlaat, heeft het overgaan een betekenis. Maar deze toestanden zijn op aarde niet te peilen. Vroege overgangen in de geest betekenen, dat het leven de bewustwording in de stof heeft beleefd. (331) Zij die het beleven, zullen alles moeten overgeven. Het is Gods wil. Aan deze zijde kennen wij de afstemming van het leven dat op aarde leeft. Wij weten met welk doel het leven de aarde bezoekt. Men weet hier waarom het kind, voordat het werd geboren, de aarde ging verlaten. Beide toestanden weten en kennen wij, omdat de meesters deze kosmische afstemming bezitten. Dit alles is reïncarnatie."
"U neemt deze wet aan, Alcar?"
"Vast en zeker. Het betekent de kringloop van de ziel (de 'persoon'). Later zullen wij de psychische wetten volgen en zul je ook deze toestanden leren kennen. Maar hierover aanstonds meer.
Is je nu duidelijk dat wanneer de mens vroeg de aarde verlaat, het Gods wil is? Dat de ouders tijdelijk dit geluk in de stof is gegeven? En dat de mens zich juist in de stof geestelijk zal ontwikkelen? Is alles niet eenvoudig?"
"Een moeder, Alcar, zoals u mij op aarde reeds duidelijk maakte, leeft niet samen met haar kind, wanneer zij samen overgaan, maar geldt dit voor iedereen?"
"Helaas ja, voor elk wezen. De moeder, die vanaf de aarde in de derde sfeer binnentreedt, zal spoedig haar kleine zien. Maar één zijn, neen, dat is niet mogelijk. Men zal dit op aarde niet aanvaarden, maar het is de waarheid. Ik zal het je nog duidelijker maken.
De moeder treedt de sfeer binnen waarop zij afstemming vindt. Dit is duidelijk, niet waar? Wij weten dat geen leven vanaf de aarde in de eerste geestelijke sfeer, welke die vierde sfeer is, kan binnentreden. Nu komt de moeder met haar kind over. Het geestelijke wezen treedt hier binnen, de moeder daar, waarop zij afstemming vindt. Dus zij leeft onder deze toestand, maar mag, wanneer zij zover is gekomen, haar kleine bezoeken. Vergeet niet, dat vele moeders het dierlijke hebben overschreden. Zij dragen een jong leven en weten niet eens wie de vader is van het kind. Zo zijn er duizend andere verschillende toestanden, waarin de moeder grofstoffelijk is en geen geestelijke sfeer kan bezoeken. Is zo'n kind, vraag ik je, in liefde geboren? Was alles liefde? Stemde de moeder af op het kind? Zou alles niet aards zijn en God een zielig wezen? Zijn schepping was geen almacht, geen kracht, die de mens en alle andere planeten zou besturen. Wat was God? Zoals de mens zelf is, stoffelijk. Kan dat? Neen, duizendmaal neen."
"Stemt de moeder af op het wezen, dat het licht des vaders bezit, Alcar?"
"De moeder, André, leeft in een onbewuste toestand en is een levende dode."
"Hoeveel moeders komen in deze ongelukkige toestand hier aan?" "Duizenden, mijn zoon, en één op de duizend zal haar kleinen terugzien. Zij zelf willen dat, omdat zij stoffelijk leven, omdat het heiligste, haar gegeven, werd bezoedeld. En zouden deze wezens dan tezamen kunnen zijn? Zou zij aan deze zijde die liefde, die reine en heilige liefde, dat licht, dat gouden, reine licht, kunnen verdragen? (332) Neen, neen. God heeft alles geregeld, straft geen kind, maar het kind straft zichzelf." "Vreselijk is alles, Alcar." "Maar vergeet niet, dat de mens dit alles in handen heeft, hij zelf bezit licht, zo ook diepe duisternis."

"U zei, dat vroege overgangen reïncarnatie betekenen; weet men, wanneer men hier binnentreedt, daar iets van?" "Neen, geen wezen weet daar iets van. Ik zei je reeds, dat alleen zij het kunnen weten die kosmisch zijn ontwaakt. Alleen zij die in de mentale gebieden leven, kunnen reïncarnatie aanvoelen en begrijpen. Het leven komt op aarde in onbewuste toestand en keert daaruit terug en is zich alleen van dat ene leven bewust."
"Weet men hier van waar het leven op aarde overgaat? En hoe het geschiedt?"
"Neen, ook dit is ons niet bekend."
"Weet u, hoe vaak de mens de aarde zal bezoeken?"
"Ja, dat weten wij. Het leven zal naar de aarde terugkeren, totdat het geestelijk voelt (zelfbewust en zelfbeheerst is geworden), al is die afstemming stoffelijk. Wanneer het in deze toestand is gekomen, heeft het daar niets meer te leren. Is je dat duidelijk?"
"Ja, Alcar, ik begrijp alles. Is het mogelijk, dat een mens dieper zinkt dan zijn geestelijk peil is?"
"Ga zo verder, André, een zeer goede vraag. Neen, het is niet mogelijk, al zou hem op aarde de mogelijkheid daartoe worden gegeven. Om je duidelijk te maken, dat het niet mogelijk is, zal ik je iets vertellen dat deze onmogelijkheid aantoont, zelfs wanneer de mens zich in onbewuste toestand bevindt. Ik was erbij tegenwoordig. Ik spreek dus uit eigen ervaring. Toen ik mijn weg op aarde vervolgde om de aardse toestanden te leren kennen, beleefde ik deze toestand. Een hypnotiseur bracht zijn sujet, het was een meisje van twintig jaren, in een trancetoestand en liet haar verschillende handelingen volbrengen. Zij voldeed aan zijn verlangen en handelde dus naar en door zijn wil. Plotseling beval hij haar zich te ontkleden. En wat gebeurde er? Zij weigerde beslist. Zijn macht op haar was gebroken door de kracht van haar geestelijke afstemming; dus haar persoonlijkheid redde haar, wat zich manifesteerde in haar weigering. Zij weigerde beslist in haar onbewuste toestand, wat zij bewust ook niet zou hebben gedaan. Het is dus duidelijk, dat, al verkeert de mens in een onbewuste toestand, hij niet dieper kan dalen, omdat hij de krachten daarvoor bezit, zonder zichzelf te kennen. Daarvan is zich de mens niet bewust. Het zal je dus duidelijk zijn, dat, wanneer het sujet deze innerlijke krachten niet zou bezitten, zij aan zijn verlangen zou hebben voldaan. Zo liggen in de mens, in onbewuste toestand, vele andere krachten, zo ook andere levenstoestanden, waarvan hij zich niet bewust is, maar die alle levenstoestanden zijn die zijn beleefd, waardoor zij in deze gevoelskracht zijn gekomen. (333)
De para-psychologen van de aarde zullen al deze toestanden analyseren en voor hen is alles onderbewustzijn, waarin zij de spiritistische verschijnselen onderbrengen, die van onze zijde aan de aarde zijn gegeven. Eens zal die jonge wetenschap bloeien, wanneer zij de spiritistische hypothese aanvaardt. Het is een wetenschap die afstemming vindt op de eeuwige waarheid, maar zolang zij deze afstemming niet kunnen aanvoelen, doordat zij die enige mogelijkheid verwerpen, zal het slechts peilen zijn van diepe diepten, waarvan zij de afstemming niet bezitten. Wanneer zij het eeuwige leven niet aanvaarden, is en blijft de wetenschap aards, wat het leven betekent, dat in de stof leeft. De toegang tot dit kosmische reservoir is alleen mogelijk door de spiritistische mogelijkheid te aanvaarden. Alleen hierdoor worden zij met het leven verbonden. Is je ook dit duidelijk, André?" "Ja, Alcar. Is het mogelijk, Alcar, om aan deze zijde in die geestelijke toestand te komen? Of moet men naar de aarde terug, om die graad te verkrijgen?"
"Je eerste vraag kan ik aldus beantwoorden: Alleen zij, die aan deze zijde een stoffelijke afstemming bezitten, kunnen zich hier verder ontwikkelen om de eerste geestelijke bestaanssfeer binnen te treden. Zij hebben de stoffelijke afstemming bereikt, wat de overgang in de geest betekent. Je tweede vraag is moeilijker, maar ik zal trachten je ook duidelijk te maken, hoe nuttig het is om terug te keren in het stoflichaam.
De aarde is een stoffelijke toestand en de mens een Goddelijk wezen, dat zich echter in een voordierlijke (, dierlijke) of toestand bevindt. Wij hebben in de donkere sferen deze afstemming beleefd. Daar leven deze wezens, zo ook op aarde. Hoe zou een dierlijk wezen een geestelijk leven kunnen aanvoelen? Is daar niet een bestaanstoestand voor nodig om het te kunnen beleven? En is dit in de geest mogelijk, terwijl de geest in zijn geestelijk leven is teruggekeerd? Is het te beleven dierlijke leven niet (alleen te beleven) in de stof als dat mogelijk is? Ja, (de stof) het voedsel om zich in de stof te kunnen verzadigen?
Is het stoffelijke leven niet om zich te ontwikkelen? (Het stoffelijke leven is om zich te ontwikkelen.) Is het niet de speelbal van het kind? (Het is de speelbal van het kind, de grofstoffelijke mens) Is in de sferen van licht dierlijk voedsel te vinden? Is het stoffelijke leven niet het pak, de kleding, om zich tegen koude te beschermen? Is het niet de adem om te kunnen leven?
Ik zou zo kunnen doorgaan, mijn zoon, om je aan te tonen dat het terugkeren in de stof een grote genade is voor het leven, dat zich in deze (onontwikkelde) toestanden bevindt. Om vanuit het dierlijke het stoffelijke binnen te kunnen treden, daarvoor dient het leven op aarde, daarvoor is de reïncarnatie nuttig.
Het binnentreden vanuit het stoffelijke in het geestelijke leven zal de mens zich aan deze zijde eigen kunnen maken, omdat hij dan op aarde niets meer te leren heeft. Waarvoor dient de planeet aarde? Welke plaats neemt zij in het universum in? Waarvoor dient Gods schepping? Begrijpt je de bedoeling van dáár te mogen zijn? Waarom het gezegde: het leven is waard om geleefd te worden en is dit een onwaarheid?
Is het niet de ontwikkeling van het individu? (De planeet aarde dient voor de ontwikkeling van het individu.) Iedere levenstoestand in de stof te mogen beleven, is geestelijke kennis, al vindt zij op de stof afstemming. (334) En is de stof niet Gods schepping? Is de stof niet om tot geestelijke arbeid te komen? Is het niet om het leven te leren kennen? (De stof is om tot geestelijke arbeid te komen en het leven te leren kennen.)
Op de aarde bevindt zich de mens in de praktijk ('praktijk' van Gr. 'prassoo' = handelen) van het leven. Hier is het leven één leven in gedachten. In de praktijk beleeft men alles, wat men in de geest denkt. Daarvoor bezit de mens een stoffelijk lichaam, en is het gevoelslichaam één in de stof (de geest heeft zich onbewust vereenzelvigd met de stof, het lichaam). Daarom, mijn zoon, is de stof het middel, de aarde de mogelijkheid, om snel te ontwikkelen in de geest (de aarde is de leerschool voor geestelijke ontwikkeling). Totdat het leven zijn eigen toestand beheerst (het leerdoel is zelfbewustzijn en zelfbeheersing).
Voel je hoe het is, André? Dit is gevoel (kennis, bewustzijn) over reïncarnatie. Daarom zeg ik: wees gelukkig, dat het mogelijk is, omdat het nuttig is voor al het leven. Op je eerste vraag antwoord ik dus dat zij, die tot geestelijke bewustwording zijn gekomen, niet zullen terugkeren. Met andere woorden, zij hebben de kringloop op aarde volbracht en gaan aan deze zijde in de geest verder, omdat voor hen op aarde niets meer is te leren. Op je tweede vraag antwoord ik, dat de mens de aarde zal bezoeken tot hij, uit het dierlijke (uit de dierlijke trap en de grofstoffelijke en de stoffelijke trap), het geestelijke binnentreedt. Begrepen, André?"
,.Ik voel, dat het zo moet zijn, Alcar, ik begrijp u volkomen. Is ook dat leiding, waar en waarvoor de mens de aarde bezoekt?"
"Ook dat is leiding, mijn zoon. Gods heilige leiding. Het leven komt daar met een vast doel. De meesters kennen deze (ontwikkelings-) toestanden en weten waar zich het leven op aarde bevindt, in welke toestand het daar is, welk leven zal worden geleefd. Ik zal je één zeer duidelijk beeld geven, waardoor je nog beter zult begrijpen, hoe schoon reïncarnatie is voor het leven, dat de aarde màg bezoeken: Een kind wordt geboren. Een zeer gewoon verschijnsel, nietwaar, maar dit leven is op aarde om iets te beleven (om een les te leren). Wanneer weten wij niet, maar het zal het ééns beleven, om in dit leven terug te keren en de weg naar volmaking te volgen. Dat kind groeit op, totdat het de vrouwelijke leeftijd heeft bereikt. Zij houdt van kinderen, maar de mogelijkheid wordt haar ontnomen, zij blijft alleen. Zij blijft hunkeren naar dit grote bezit, maar dit goddelijke gebeuren zal zij niet beleven. Op aarde oud geworden, gaat zij naar deze wereld over. Aan haar verlangen om bij kinderen te zijn, hen te kunnen verzorgen, werd daar voldaan. Aan deze zijde mocht zij geesteskinderen verplegen. Zij leefde tussen de derde en vierde sfeer. In het begin van haar overkomen was het voor haar een groot geluk, maar toch bleef zij hunkeren naar datgene, wat op aarde voor haar het schoonste en heiligste zou hebben betekend. Zo leefde zij verder en hunkerde naar het moederschap. Hier vocht zij tegen haar verlangen. Het is immers aan deze zijde niet te beleven? Eindelijk kan zij niet meer, zij sluit zich af en leeft in verlangen en eenzaamheid voort. Wat gebeurt er met haar? Haar geestelijke ontwikkeling staat stil, zij is het dode punt genaderd. Fel is haar strijd, steeds intenser haar verlangen naar dit bezit. Dan treedt er een machtige wet naar voren, die wij niet kennen. Zij keert terug naar de aarde, om moeder te worden. Nu, in dat leven, wordt zij moeder. (335) Maar hoe en waar zij zich bevindt en hoe dat leven zal zijn, wij weten het niet, alleen zij, die, zoals ik je reeds duidelijk maakte, deze kosmische wijsheid bezitten. Die heilige genade, mijn zoon, wordt in de stof beleefd. Voor dit doel leefde zij op aarde. Is het niet machtig? Zou zij aan deze zijde moeder kunnen worden? Daarom, André, de mens beleeft alles in het stoflichaam, op aarde, daarvoor is de stof, de planeet aarde. Kan het duidelijker? Wanneer nu alle stoffelijke gevoelens (ervaringen) zijn beleefd, keert de mens in dit leven terug en gaat verder aan deze zijde. Maar eerst zal zij een gevoel beleven, want voordien lag haar gevoel in concentratie, was zij zich van een geestelijk leven niet meer bewust, om dat éne te beleven. Zo zijn er duizenden toestanden, gevoelskrachten (bewustwordingen), die de mens op aarde moet en zal en kan beleven.
En alles zullen zij in onbewuste toestand beleven (in de toestand van onbewuste vereenzelviging). Aan deze zijde, wanneer wij in die afstemming zijn gekomen, dan eerst zullen wij onze eigen levensfilm kunnen bewonderen. Maar eerst dan, wanneer wij de mentale gebieden zijn binnengetreden. Dan eerst, wanneer wij zusters en broeders zijn, wanneer de moederliefde in universele liefde overgaat.
Dan een ander beeld: Een mens heeft op aarde bezit. Hij is gelukkig, daar hij veel bezit. Rijkdom op aarde is geluk voor velen. Maar een mens die geestelijk voelde, zei tot de rijke: "Ik heb meer aan mijn geestelijk weten, mijn geestelijke schatten hebben meer waarde dan al uw bezit." En deze krachten waar het mij om gaat, hebben de mens, door veel stof te bezitten zover gebracht, om van alles wat de aarde toebehoort, afstand te kunnen doen. Hij bezit het geluk in de geest en is arm aan stof. Het zijn twee verschillende toestanden van geestelijke afstemming (het zijn twee verschillende geestesgesteldheden). Beiden leven op aarde. De één begrijpt niet, dat de ander niet hunkert naar rijkdom. Weer een ander moordt om stof en rijkdom te bezitten. En deze toestanden zien wij bij duizenden. Nu de kern van al deze toestanden: Het geestelijk wezen moet in een toestand hebben geleefd, om nu, in het leven waarin het vertoeft, afstand te kunnen doen van al deze rijkdom, om te weten dat het hem niet gelukkig zal maken, maar niets dan zorgen geeft, waarom hij het niet wil. Hij moet weten wat het zegt: veel stof op aarde te bezitten (Bezit geeft zorgen). Dit kan hij alleen weten door het ééns te hebben beleefd, in al zijn -toestanden (eigen ondervinding is het leermiddel van de aarde). Men kent, buiten de aarde, nu eenmaal geen andere planeten waarvan de mens weet, dat hij daar heeft geleefd. Het moet dus de aarde zijn geweest, waar dat leven zich deze krachten heeft eigen gemaakt. In gedachten is een andere bestaanswereld niet mogelijk voor de grofstoffelijke mens. Hij, die dus die wetenschap bezit en in deze gevoelskracht (bewustzijnstoestand) is gekomen, moet in een levenstoestand zo ver zijn gekomen en zich voor een hoger doel op aarde bevinden, wat weer andere toestanden zijn. Zo verder zal dus de mens op aarde alles leren en daar ook moeten afleggen, wat hij in een andere toestand wilde bezitten. Wat de mens in zijn éne toestand vermoordt, legt hij af en maakt hij goed in een ander aards leven. (336) Zo zou ik duizenden verschillende levenstoestanden kunnen verduidelijken, waarmede ik kan aantonen dat alles, wat de mens leert en nog leren zal, op aarde is geleerd.
Hierin liggen verschillende liefdesafstemmingen, gevoelstoestanden (bewustzijnstoestanden), zo ik reeds zei, om van de (minerale, 1) voordierlijke (2), de dierlijke (3), de grofstoffelijke (4) uit in de stoffelijke (5) binnen te treden en aan deze zijde, of reeds op aarde, de geestelijke (6) afstemming te bereiken (en als laatste de goddelijke, 7). En alles, André, betekent de kringloop van de Ziel (geest), om van (het minerale) het dierlijke uit het goddelijke te bereiken. Alles dient dus om het eeuwige lichaam, dat het geesteslichaam is, te ontwikkelen." (Alles dient om de menselijke geest zichzelf om te laten vormen tot de goddelijke geestesgesteldheid en de liefdesband met God te herstellen.)
"Het is alles zo diep voor het menselijk begrip, Alcar, om dit te kunnen aanvoelen. Als ik u goed heb begrepen, is reïncarnatie een scheiding in de geest. Is dat zo?" (Door in een lichaam te worden geboren, wordt de menselijke geest van de overige geesten gescheiden.)
"Het is een scheiding, maar (dat is) in de geest (in de geestelijke toestand) niet mogelijk. Wanneer wij (in de geestelijke toestand) één zijn, is er geen scheiding meer, het één-zijn is verbinding, waar dan ook zich het andere leven bevindt. De mens, die in deze toestand leeft, bezit en heeft afstemming op de universele liefde. Dan is er geen scheiding mogelijk. We zijn dan één in alles, met al onze zusters en broeders. In die (geestelijke) toestand heeft de mens al zijn vorige gevoelstoestanden (bewustzijnstoestanden) afgelegd en leeft in deze verhoogde (geestelijke) afstemming. In deze afstemming lost alles op, zo ook de vader- en moederliefde, dan kent de mens één liefde en wel de universele liefde. Dan zijn we zusters en broeders. Alle aardse gevoelstoestanden (bewustzijnstoestanden) zijn afgelegd en we zijn één in alles. Is je dat duidelijk? Er is dus geen scheiding mogelijk. Dit alles is echter alleen voor hen, die deze (geestelijke) afstemming bezitten. Eerst dan, wanneer de mens alle stoffelijke gevoelstoestanden heeft afgelegd, wanneer de mens wil gaan leven, zoals hij leven moet (in overeenstemming met zijn goddelijke aanleg), zal zijn leven op aarde ook anders zijn."
"Wat zou het de mensen steunen, Alcar, wanneer zij dit alles zouden weten. " "Zij zullen alles weten, ik maak het hen door jou bekend. Ik wil de moeders overtuigen, dat zij haar kleinen zullen terugzien, in stralende schoonheid en voor eeuwig zullen leven in liefde en zaligheid. Kom, André, we gaan verder."

Vijfde sfeer
"Zie nog eens naar de kleinen, voorlopig komen wij hier niet terug. Toch zul je hen eens weerzien, maar dan zullen wij hen bezoeken voor een ander doel. Hier leeft arm en rijk tezamen, prinsen en prinsessen, in de geest zijn zij allen verbonden. Zij zijn één in alles."
André zag nog éénmaal naar al deze schoonheid. Hier zou hij wel willen blijven. Machtig was alles. Etherisch waren de engeltjes die hier leefden. Toch waren zij krachtig, zoals hun natuurlijke leven was. Hiervan te moeten scheiden, was moeilijk voor hem. Het was een paradijs gelijk.
"En nu verder, André, naar de vijfde sfeer." (337)

Lang zweefden zij verder. André dacht aan alles, wat hij weer had ontvangen. Hoeveel wijsheid had Alcar hem gegeven. O, hij was zo dankbaar. Beiden waren in gedachten. Hij voelde zich stil worden. En ook zijn leider was in zichzelf gekeerd. Er werkte iets op hem in, wat hem zo stil deed zijn. Waar zou Alcar hem nu heenvoeren? Steeds gingen zij verder, altijd maar omhoog en nog steeds zei Alcar niets tegen hem. Vreemd, dacht hij. Dat was nog nooit gebeurd. Steeds vertelde Alcar hem alles, wanneer zij verder gingen en een toestand hadden verlaten. Hij durfde Alcar niets te vragen, maar hij voelde dat er iets was. Nog nooit was Alcar zo stil geweest. Waar was hij tot nu toe al niet geweest? Eerst op aarde, waar hij vele toestanden had beleefd, die alle vreselijk waren. Daarna naar de duisternis. O, hij wilde er niet aan denken, hoever zij nu van hem verwijderd waren. Ook dacht hij aan de levende doden. Prachtig was het. Wie zou hem daar hebben geholpen? Waar haalde hij zo ineens die wijsheid vandaan? Het was voor hem een raadsel. Onder het spreken zag hij al die landen aan zich voorbij trekken.
Het was alsof hij zelf daar had geleefd, zo eenvoudig was het voor hem. Vreemd dat hij daar niet eerder aan had gedacht. Het was toch wel zeer merkwaardig, hoe zich daar alles oploste. Wonderlijke toestanden had Alcar hem laten beleven. Daarna naar het dal van smarten; neen, daar wilde hij niet aan denken, vreselijk waren die toestanden. Hoe machtig was alles en toch zo eenvoudig. Zoals Alcar het hem duidelijk maakte, begreep hij de diepste problemen. Dan waren er geen problemen meer, daar alles leefde en waarheid was.
En nu ging hij naar zijn eigen sfeer, daar, waar hij leefde. Hoe groot was zijn leider. Hij noemde hem zijn broeder. Liefde was hij, niets dan liefde. Het viel hem op dat zij reeds ver waren. Nog steeds zei Alcar hem niets. Was er iets? Had hij iets verkeerds gedaan? Vreemd toch. Hij dacht na, maar was zich van niets verkeerds bewust. Hinderde Alcar iets? Hij kon zich deze plotselinge verandering niet voorstellen. André zag zijn leider aan en wendde onmiddellijk zijn blik weer af. Alcar zag omhoog, als was hij reeds in zijn eigen sfeer en trachtte hij zich met onzichtbare machten te verbinden. Nog stiller werd het. Welk een rust voelde hij hier. Plotseling, hij schrok geweldig, scheurde de hemel vaneen en een machtig, goudkleurig licht brak door de sluier heen en bescheen hen. André durfde niet verder. Het licht hield hem staande. Welke gevoel hield hem tegen? Hij kon onmogelijk verder gaan. Het was alsof zijn ziel verbrandde. Hij knielde neer, boog diep zijn hoofd en bad vurig tot God om kracht, om dat gouden licht te mogen verdragen. Hoe lang hij gebeden had wist hij niet, maar hij voelde, dat er een hand op zijn hoofd werd neergelegd, waardoor een krachtige stroom in hem kwam, die hem versterkte. Duidelijk hoorde hij zijn leider spreken: "Kom André, we mogen verder. Jouw gebed is verhoord. Ook ik heb gebeden, reeds van af de kindersfeer, dat God je zou toestaan, hier binnen te treden. Het is mijn eigen afstemming. (338) Hier houden mijn krachten op, mijn zoon, ik kan je nu niet meer steunen. Je moet aan een hogere kracht smeken om hier te kunnen binnentreden. God heeft je gebed verhoord, omdat je zelf wilde. Ik kon hieraan niets veranderen. Met alle liefde die in je is, moest je het willen. Hier kan ik mij niet verbinden, omdat mijn krachten ophouden. Geen wezen kan hoger gaan dan de krachten, die het innerlijk bezit. Het zal je nog duidelijker zijn, dat men aan deze zijde niet boven eigen afstemming kan handelen. Je gebed hield je staande. Je stemde je op mij af, door aan God kracht en hulp te vragen; wij zouden anders hebben moeten terugkeren. Je ziet, hoe machtig liefde is. Daarom, om je te steunen, bad ik, dat God je deze genade zou schenken.
En nu naar mijn geestelijke woning. Je zult mij leren kennen, weten wie ik ben, wat ik op aarde ben geweest en waarom wij tezamen zijn." En in een flits waren zij in de vijfde sfeer. Dit overtrof alles, wat André tot nu toe had gezien. Wat hij aanschouwde, was niet te beschrijven. Het was niet te benaderen in stoffelijke taal. Dit moest men kunnen voelen (ervaren), innerlijk verwerken, er om smeken, dat God de kracht daarvoor in de mens zou neerleggen, anders was het niet te begrijpen, zo schoon was alles, zo heilig deze sfeer. Alles lag in een goudachtig waas gehuld. Waar was hij? In Alcars afstemming, zijn toestand. Hemels was alles wat hij zag. Hoever was zijn leider op de geestelijke weg gevorderd? Zoveel geluk, zoveel liefde. Goud, het geestelijk leven en reinheid, straalde uit alles. Zij wandelden door een prachtig landschap, omringd door een zee van bloemen. Het gezang aller leven hoorde hij. Diep in zijn ziel trilde iets, van heilig en groot geluk, het was de stem van het leven. Waarlijk, hier leefde alles. Het leven jubelde, het was een blij gezang dat men op verre afstand hoorde. Onnoembare tinten zag hij. Bloemen zoals hij ze op aarde nog nooit had gezien. Vreemde soorten waren het en alle straalden licht uit. Hij hoorde een zacht, rein gezang, het leven ademde, het waren zieleklanken die hij hoorde. Gods leven, hoever was de mens van de aarde hiervan verwijderd?
Waar had hij dit, als aards mens, aan verdiend? Dit te mogen beleven was een goddelijke genade. Hij, de begenadigde. Eerst nu drong tot hem door hoe groot zijn gave was, hoe heilig het was dit op aarde als mens te mogen ontvangen. Geestelijk goud dat in hem lag, wat zijn gave van uittreden betekende, het was machtig dit op aarde te bezitten. Rijk was hij, eerst hier begreep hij alles. Hoe kon hij God danken voor deze grote genade. Tot ver kon hij waarnemen. Overal prachtige tempels en gebouwen, die in een bijzondere, ongekende stijl waren opgetrokken. Hier was het nog schoner dan bij de kleinen in de kindersfeer. Het werd hem te machtig en hij zag zijn leider aan om hem te danken.
"Welk een verrassing, Alcar. Hoe groot is mijn geluk! Waar heb ik dit alles aan verdiend?"
"Omdat je voor ons wilt werken, André, en ons volgt in alles. Je volle overgave geeft mij de kracht jou te ontwikkelen. (339) Wanneer je zo verder gaat, zul je nog schonere toestanden mogen beleven. Zie ginds op die berg, mijn geestelijke woning."
Op een hoge berg zag André Alcars bezit. Het was geen huis, het was een vreemd gebouw. Het was een eigen toestand, zoals het leven zich voelde. Een vreemde architectuur, die hij niet zou kunnen uitbeelden. Het was in een bolvormige toestand en hij zag duidelijk, dat het geheel door zware fundamenten werd gesteund. Door een zee van bloemen was het omringd. Het was uit een blauwachtige stof opgetrokken en het leek alsof het gehele gebouw licht uitstraalde. Hij zag een blauwachtig licht, dat telkens van kleur veranderde, om weer in de vorige kleurnuance terug te keren. Ook dat vond hij zeer vreemd. Hoe was het mogelijk, dat een gebouw straalde? Merkwaardig was alles. Niets kon hij met de aarde vergelijken. Alles was anders en toch was het natuurlijk. Hij kwam wat dichterbij en constateerde, dat Alcars huis van een blauwachtig marmer was gebouwd. Het was een stralende lichtbol. Het was als een kleine planeet, duidelijker zou hij het niet kunnen omschrijven. Met deze vergelijking naderde hij het dichtst de waarheid. Rond de gehele omgeving van Alcars bezit zag hij niets dan licht en leven. Geweldig was het. O, kon hij hier maar woorden voor vinden, om een duidelijk beeld te kunnen geven.
Nu stond hij voor Alcars woning. "Treed binnen, mijn zoon." Weer voelde hij, dat hij niet verder kon. Wat was dit nu weer? Plotseling voelde hij iets in zich komen, waardoor hij begreep waarom hij ook hier werd tegengehouden. Hij knielde voor de tweede maal neer en bad tot God om kracht, om hem met zijn leider te verbinden. Een gehele tijd duurde het. Alles was hem duidelijk. Hij voelde de waarheid van alles in zich opkomen. Voordat de poorten van de vijfde sfeer zich voor hem hadden geopend, had hij zich op Alcar moeten afstemmen, maar nu trad hij zijn gehele wezen binnen. Het was bijna niet mogelijk. In hem zou hij afdalen. Een woning was een mens, in zijn leider daalde hij neer, hij als aards mens. Een geest stelde zich voor hem open. Neen, mocht hij binnentreden? O God, bad hij, geef mij deze krachten, God alleen zou hem in Alcars leven kunnen opnemen. Zijn ziel was zijn huis, zijn huis, dat was Alcar. Het duizelde hem. Hij, als aards mens, mocht in een geestelijke woning zo maar niet binnenvallen. Weer bad hij, hiervoor was afstemming nodig. O, hoe graag trad hij Alcars innerlijk binnen. Hoe groot was liefde. Alles lag aan hem zelf. Alcar wilde het, hij moest aan God om deze krachten vragen, om te worden opgenomen. Vol vuur bad hij. Was het geen egoïsme van hem? Hij begreep, dat zijn leider zich geheel voor hem opende. Was het geen eigenliefde van hem? Geen nieuwsgierigheid? Had hij als aards mens daar het recht toe? Hoe ver was hij hiervan verwijderd.
Een heilig gevoel doorstroomde hem; voor de tweede keer was zijn gebed verhoord. Toen hij zijn ogen opsloeg, zag hij in de stralende ogen van zijn leider.

Het brandde hem in zijn ziel als nog nooit te voren. "Ik ben zo gelukkig, André, dat je dit alles hebt begrepen. Toch was ik niet bang en heb niet getwijfeld. Ook die kloof zou je overbruggen. Alles mocht je in deze sfeer waarnemen, maar de deur van mijn toestand bleef gesloten, hoe graag ik je ook binnen wilde laten. Het was niet mogelijk geweest, wanneer je dit niet zou hebben begrepen. Er kwam hulp, omdat je gebed zuiver was en je mij in deemoed naderde. Omdat je op aarde de mensheid wilt steunen, is ook dit overwonnen. Op aarde kan men vragen wie men wil, hier is dat niet mogelijk. Hier zal men liefde moeten bezitten, om in de woning van een ander binnen te mogen treden."
André stapte over de drempel van Alcars geestelijke woning binnen. Schrede voor schrede ging hij verder. Hier stond hij op gezegende grond. Alles was heilig. Hij wandelde op het bezit van een hoger wezen en dat hogere wezen was zijn Alcar, zijn broeder, zijn leider. De grond beefde onder zijn voeten. Het was alsof hij zweefde, al bevond hij zich op de begane grond. De vloer waarop hij liep, was van blauwachtig marmer. En alles straalde licht uit, alles leefde. Wonderlijk was het. Maar hoe kon de grond, waar hij op liep, licht uitstralen? Hij sidderde bij iedere stap voorwaarts. Het bloed stroomde naar zijn hoofd. En toch was de vloer hard. Om dit te onderzoeken en ook om zijn gedachtengang te controleren, stampte hij met al de krachten die in hem waren op de grond. Ja, inderdaad, de vloer was hard.
Maar wat was dat? Een geweldige angst overviel hem. Het duizelde hem, hij wist met zichzelf geen raad. Het geluid dat hij door zijn stampen veroorzaakte en dat zich door de sferen verplaatste, was als een schrijnende pijn. Het weerkaatste in aller leven, zodat het in de gehele omtrek was te horen. Steeds angstiger werd hij. Het trof hem tot in het diepst van zijn ziel. Eindelijk hield het op en keerde ook in hem de rust weer. O, wat was hij geschrokken. Hij begreep welk onheil hij had veroorzaakt. Een diep leed overviel hem. O, wat was hij dom geweest. Hij schaamde zich voor dit geweld. Hoe grof was hij. De rust des geestes had hij verstoord. Hoe zou hij dit kunnen goed maken? O, Alcar, dacht hij, vergeef mij deze grove fout. Ik sta op zijn ziel te stampen, ik voelde of zijn ziel hard was; O, mijn God, vergeef mij mijn fouten, ik bezoedel het geestelijke leven dat zich in liefde voor mij opende! Alcar zou dit hebben gevoeld. Zonder het te willen, had hij zijn leider leed en pijn gedaan. Het was geen stoffelijke pijn, maar hij had hem in zijn ziel getroffen. Dat kon alleen de mens, hij kon dat, hij, een aards wezen. Zijn hart bloedde, hij smeekte God om vergiffenis. Hoe dom toch, dat hij zich door zijn nieuwsgierigheid zo kon vergeten. Alcar had hem van te voren alles duidelijk gemaakt. Zijn huis was zijn ziel (de oorspronkelijke betekenis van 'ziel' is inderdaad 'zaal', 'onderkomen'), zijn ziel, dat was hij zelf (wie hij zelf ìs, is de geest, die in de ziel woont). Daarop stond hij te stampen. Neen, het was niet goed te maken, nooit, hij had een band vernietigd, de grote en heilige liefde van zijn leider besmeurd. (341) Nog was dit niet genoeg, neen, hij scheurde zijn ziel vanéén, hij had het ergste kwaad gedaan. Overal had men zijn onrust gehoord. Zijn doen, door zijn nieuwsgierigheid! Hij zou wel willen vluchten, ver hier vandaan. Hoe nietig was hij. Hoe lang zou het nog duren, voor ook hij deze liefde zou bezitten? O, wat was liefde een heilig vuur. Hij stampte op dat heilige vuur, op die reine liefdekracht, op het leven, op het wezen, dat hem heilig was. Zo was het met de gehele mensheid. Christus sloeg men aan het kruis omdat men Zijn liefde niet begreep. Ook hij deed het, en toch, néén, hij had het niet gewild. Kon hij het maar weer goed maken.
Hij zag achter zich, wat zijn leider hem te zeggen zou hebben, maar hij durfde hem niet in zijn ogen te zien. Toch moest het. Maar toen hij naar zijn leider omkeek, schrok hij geweldig. Alcar was niet bij hem. Nergens was zijn leider te zien. Wat had dit te betekenen? Hij wilde hem om vergeving smeken, maar het was niet mogelijk. Neen, het was niet nodig. Had hij Alcar leed gedaan? Ja natuurlijk. O, wat moest hij beginnen? Terugkeren? Naar buiten? En toen hij besloot om terug te keren, hoorde hij een stem, die niet Alcars stem was, hem zeggen: "Blijf André. Op aarde pijnigt de éne mens de andere, zonder het te willen, tot in het diepst van zijn ziel; maar ook daardoor zullen zij leren, wanneer zij het gebeurde begrijpen." (het leermiddel is eigen ondervinding)
Ja, hij begreep en had geleerd. Wie was hij, die zo tot hem sprak? Alcar sprak steeds zo tot hem, en toch was het zijn leider niet, daar hij Alcars stemgeluid uit duizenden kon herkennen. Maar op hetzelfde ogenblik sprak de stem weer tot hem en zei: "Uw liefde voor ons werk zullen wij belonen. Luister, André."
De onzichtbare kende hem? "Zie om u heen," hoorde hij hem zeggen, "ik zal u enige toestanden duidelijk maken, waarna ik heenga. Ik ken u reeds lang, laat dit voldoende zijn. Uw leider komt aanstonds terug. Ga verder, André." En André ging verder. Schrede voor schrede. Zijn verwondering steeg voortdurend. Overal zag hij prachtige bloemen, die het geheel versierden. Nu bevond hij zich in een grote hal. Groots was het. Ook hier, hij durfde er bijna niet naar te kijken, was de vloer van eenzelfde stof als daar, waar hij zoëven was. Het inwendige was verlicht, maar waar het licht vandaan kwam, was voor hem onzichtbaar. Alles straalde hem tegemoet, in alles lag het leven. Nog nooit had hij zo iets schoons mogen waarnemen. De muren waren versierd en ook die muren, als hij ze zo wilde noemen, straalden licht uit. Hij kan er bijna doorheen zien. Boven zijn hoofd zag hij het plafond, dat op het universum geleek. Hij kon er geen woorden voor vinden, het was de hemel. Hier voelde hij zich één met het Heelal en toch was hij in Alcars huis. Hoe kon dat? Ook daar kon hij in zien, maar niets waarnemen. Vreemd, dacht hij, is alles. Hier was hij in het leven van de geest. Op aarde kon de mens zich dit niet voorstellen. En ook hij niet, wanneer men het hem niet zou laten beleven. Hoe kon een huis leven? Welke wonderen waren hier verborgen? Hij dacht na en voelde wat dit alles betekende. (342) Voor de tweede maal wilde hij Alcars rust niet storen en nog minder hem pijn doen.
Marmeren pilaren steunden het gehele gebouw. Overal zag hij rustbanken, omringd door schone bloemen. Het waren bloembedden. O, welk een weelde, wat was alles heilig in Alcars huis, wat was zijn liefde groot. In het midden van deze zaal stond een fontein, een prachtig symbolisch kunstwerk, dat hij herkende uit de derde sfeer, toen hij voor de eerste maal was uitgetreden. Was het Alcars bezit? Ja, het moest wel zo zijn. De fontein in de derde sfeer stelde wijsheid, kracht en liefde voor (wijsheid - denken, kracht - willen, liefde - voelen). Alcar was wijsheid, kracht en niets dan liefde. De fontein straalde, zoals alles wat hij zag. Waarvan was dit alles gebouwd? O, als hem dat eens duidelijk werd gemaakt! Want hoe leefde alles en waar was dat leven vandaan? Het was zijn leider, maar hij moest bekennen dat alles te diep voor hem was en dat hij het niet begreep.
Duidelijk hoorde hij tot hem spreken: "Dit huis is een geestelijke woning en is opgetrokken van stof, maar in geestelijke substantie (bouwstof), die wij aan de kosmos onttrekken. Het is dus geestelijke (bouw)stof, een compact geheel (door het denken), dat door de kracht (willen) van de liefde (voelen) van het wezen, dat er in leeft, wordt onderhouden. Het voedt en sterkt, alleen door liefde. Het is naar de wens (denkbeeld) van het wezen gebouwd en zal stralen naar de kracht, die het wezen bezit. Daarom straalt alles, is alles leven, omdat het wezen leeft en deze liefde bezit; kortom alles zal stralen naar de liefdekracht die wij bezitten. Zo bouwt zich de mens zijn eigen huis en naarmate hij hoger komt, zal ook alles veranderen. De mens is daarom zijn eigen schepper, wat door zijn wil en gevoelskracht tot stand komt. Alles leeft, in alles ligt zijn eigen leven."
André begreep nu nog beter, waarom alles licht uitstraalde. Een geestelijke woning was een woning van liefdekracht. In kunst en stijl was alles opgetrokken, zoals het wezen voelde. Alcar was dan een groot kunstenaar. Ja, hoe groot was zijn leider.
Weer sprak de stem: "Ieder wezen voelt in kunst anders, maar wij bezitten in deze sfeer één liefde en zijn in alles één, eerst later zul je hiervan de diepe betekenis begrijpen."
Daar hoorde hij zijn onzichtbare geleider zeggen: "Daar staat het bezit, de innerlijke kracht van uw leider." André stond voor de fontein, die hij reeds had gezien. "U kent haar betekenis, niet waar? Het zegt u ook, waar u zich bevindt. Het is de liefdekamer. Wanneer ik u een geestelijke woning wil duidelijk maken, moet ik mij tot uw taal wenden, anders is het voor mij niet mogelijk. Alles is anders, maar de betekenis komt hierop neer: Zoals ik u zei, bevinden wij ons in de liefdekamer en van deze plaats af gaat het wezen zijn huis bouwen. Om deze kamer van de liefde liggen vele andere, maar het ligt niet aan mij u die te tonen. Alleen mag ik u duidelijk maken hoe een geestelijke woning is opgetrokken, hoe alles is verdeeld en eindigt, met andere woorden, totdat de krachten ophouden, die het wezen bezit. Volg mij, André." (343)
Voor hem zag hij het wezen, dat half zichtbaar voor hem werd. Het was een prachtige verschijning. Hij en alles waar zij zich bevonden, werd verlicht door het licht, dat het uitstraalde. Steeds ging hij verder. Dan weer links, dan weer rechts, hij doolde en dwaalde door Alcars huis. Hij dacht, dat er geen einde aan zou komen. Niets kon hij waarnemen en toch voelde hij, dat hij nog steeds in Alcars woning was, in diens eigen leven. De massa sloot zich als één geheel maar door lichtstrepen zag hij dat het toch verdeeld was. Het waren aparte gedeelten, maar hij kon niets anders waarnemen. Ook zag hij het in verschillende kleuren en telkens veranderde alles. Het was zoals hij het van verre had gezien. Alles was bolvormig. De verschijning ging steeds verder en hij volgde haar op de hielen. Nu kon hij meer waarnemen. Het werd steeds lichter en lichter, hetgeen hij zeer vreemd vond.
Plotseling werd hij door een goudachtig licht beschenen: het geestelijke licht uit de vijfde sfeer. Hij was in de natuur, buiten Alcars huis, en begreep, wat een geestelijke woning betekende. Hij had het mogen beleven. Niets was duidelijker. Alcars huis loste op. Hier bevond hij zich in een nog ijlere toestand dan in de kamer van de liefde. Daar was alles zichtbaar voor hem, hier bevond hij zich in onbekende gedeelten van het huis van zijn leider, die hem alleen op deze wijze konden worden duidelijk gemaakt. Hij begreep wat geestelijke substantie (bouwstof) was en hoe zij in stand werd gehouden. Levende (bouw)stof was het.
"Zie naar beneden, André," hoorde hij zeggen. En onmiddellijk zag hij een zeer scherp licht, dat de massa doorkliefde en de kamer van de liefde voor hem zichtbaar maakte. Zag hij goed? Was het zijn leider, die hij dacht waar te nemen? Het beeld daar in de diepte werd steeds duidelijker voor hem. Ja, hij schreeuwde het uit van blijdschap, het was zijn Alcar. O, gelukkig, dacht hij, Alcar is niet heengegaan door het vreselijke dat is geschied. Hoever was hij van zijn leider verwijderd. "U ziet, André, dat een geestelijke woning oplost. Steeds hoger gaat dit bezit, totdat het eens de zesde sfeer zal hebben bereikt.
Zo gaat de mens verder om aan zichzelf te werken, om zijn bezit te verfraaien. Steeds verder, tot hij de goddelijke afstemming heeft bereikt en zijn toestand, zijn woning, zijn leven, zijn liefde, in het goddelijke overgaan. Mijn werk is nu voorbij, ik zal u naar uw leider terugvoeren."
André wilde de onzichtbare engel danken, maar geen dank werd aanvaard. "Dank niet mij," hoorde hij, "het is alles omdat mijn broeder het wilde. Dank God voor deze wijsheid, mijn zoon, en weet haar te gebruiken." In een flits werd hij teruggevoerd. Steeds dichter werd de massa, zij nam weer vormen aan, totdat hij de hal herkende waar de fontein zich bevond. Hij was weer terug in de kamer van liefde. Daar was Alcar. André vloog op zijn leider af en knielde voor hem neer. Innerlijk ontroerd door al deze liefde schreide hij, omdat ook Alcar van geen schuld wilde weten.
"Kom, mijn lieve André. Je wist het immers niet. Zie mij aan, André." (344) André zag zijn leider met betraande ogen aan en schrok. Nu niet van ontzetting, maar van verwondering. Alcar, Alcar, hoe schoon bent u. Zijn leider droeg een prachtig, lichtgevend gewaad. Hij was verjongd in een stralende schoonheid. Nooit eerder had hij zijn leider zo gezien. In zijn omgeving bevond hij zich, jong als een engel. "Kom, mijn jongen, neem plaats, ik heb je zeer veel duidelijk te maken en op te helderen. Laat alles geen angst en geen leed zijn; ook dat zou geschieden, je zou het anders niet hebben begrepen. Ik wilde het André. Is nu alles anders?" André kon geen woord uitspreken.
"Nu zul je weten wat een geestelijke woning is. Jouw angst was mijn angst. Jouw leed mijn leed, wij waren één en zullen één blijven. Mijn leider riep ik tot mij, hij heeft je mijn woning getoond, ik zelf zou het niet kunnen, hoe graag ik het zou willen. Daarvoor was een nog hogere macht nodig. Ik kan mij met die etherische gedeelten nog niet verbinden. Dat is pas mogelijk als ook mijn innerlijke toestand is veranderd, wat de ontwikkeling is van mijn liefde. Dan zal alles, wat nu nog onzichtbaar voor mij is, ook voor mij duidelijk zijn. Zo ga ik verder en weer zijn er onzichtbare gedeelten, die er steeds zullen blijven, totdat ik, mijn huis, mijn ziel dus, totdat mijn gehele wezen in het Al oplost. Is je dat duidelijk?" "Ja, Alcar, alles. Ik dank God voor deze heilige genade."
"Nu zal ik alle andere toestanden voor je duidelijk maken. Ubronus leidde je. Ook hij is een geest van liefde en leeft in de zesde sfeer. Ook hij werkt op aarde en bevindt zich tijdelijk hier. Dat tijdelijke kan volgens aardse berekening tien jaren duren. Wij echter kennen geen tijd. Wij allen, duizenden met hem, staan onder de bekwame leiding van Cesarino, die onze meester is. Maar daarover zal ik je later meer vertellen. Zie nu naar de fontein en neem plaats, André. Laat de geestelijke rust in je neerdalen, op aarde zul je veel kracht nodig hebben om alles aan de mensheid duidelijk te maken, wat je door uittreding beleefde."
Nu zag hij hoe schoon de fontein was. Zij stond op een prachtig voetstuk in een bassin, waarin vissen van verschillende kleuren zwommen. Hier, in het leven na de dood leefde alles, wat men ook op aarde in de natuur kende. De mens was één met het planten- en dierenleven. Eén in alles. Prachtige bloemen groeiden rondom de fontein. Machtig was dit symbool van liefde. De ene kreet van verwondering slaakte hij na de andere. Weer toonde Alcar hem een geestelijk wonder.
"Zie eens, mijn jongen, neem van deze vruchten, het zal je versterken." André zag dat in Alcars huis alles verenigd was. Hier was hij in de natuur. Overal groeiden vruchten en bloeiden bloemen, in onnoembare kleuren. "Neem gerust, André, zij zijn om de mens te versterken."
André plukte een vrucht. Het was ongelooflijk, zacht sap vloeide zijn mond binnen. (345) Zij geleek op een aardse perzik, maar deze vrucht was niets dan sap. Krachtig voelde hij zich, geen woorden kon hij er voor vinden. "Aan deze zijde hebben wij alles. Waarom zouden wij geen vruchten bezitten? Ik zal je nog meer wonderen tonen. Een geestelijke woning is een paradijs op zichzelf. De mens bezit deze afstemming en is één met het leven, dat in zijn toestand leeft. Hier leeft en groeit en verblijdt zich alles in een verhoogde toestand. Zie daar, André."
Op hetzelfde ogenblik vlogen verschillende vogels binnen. Nu eerst zag hij dat Alcars huis open was. Het verwonderde hem dat hij het niet eerder had waargenomen. Naar alle windstreken heen kon hij zien. Dadelijk hoorde hij: "Omdat je niet was verbonden." Alcar sprak tot hem in de geestelijke taal, omdat de vogels binnenvlogen. Het ontroerde hem diep dat de dieren op Alcars armen, hoofd en benen plaats namen. "Mijn lievelingen, André. Zij weten, dat ik terug ben en komen mij groeten."
Liefde, niets dan liefde, zag André. Een zalige rust kwam in hem. Dit was een geweldig ogenblik voor hem. Het éne dier maakte plaats voor het andere om hun meester te kunnen begroeten. Allen zongen hun lied, wat hem tot in het diepst van zijn ziel ontroerde. Hemels was het. Reine en zuivere liefde werd hier geschonken en ontvangen. Niets dan die heilige kracht voelde en beleefde hij, wat hem gelukkig stemde. Daar zag hij een prachtige witte vogel binnen vliegen, waardoor hij een ander wonder beleefde. De vogel zette zich op de rand van de fontein neer en liet enig voedsel uit zijn snavel in het bassin vallen, waaruit André opmaakte, dat hij de vissen voedde. Liefde, weer liefde, wat hem werd getoond. Het éne leven voedde het andere leven. Geen macht groter dan liefde. Geen liefde reiner dan Gods leven. De vogel verliet de fontein, vloog er enige keren om heen om zich met een sierlijke zwaai op de schouders van zijn meester neer te zetten. Hij drukte zijn kop legen Alcar aan, als wilde hij zijn liefde doen voelen. De anderen maakten plaats voor hem en zongen in koor alsof zij met alles instemden. Tranen stonden André in de ogen. Hij wilde ze niet laten zien, maar het was niet mogelijk. Het was alles te machtig voor hem, als aards mens.
"Hoe lief om ons te begroeten." hoorde hij zijn leider tot de vogel spreken. Hij begreep, dat Alcar nu ging bidden, ook hij boog in deemoed het hoofd omdat hij behoefte gevoelde, God voor al dit heilige te danken. "Heilige liefde. Hoe liefdevol om het andere leven te voeden. Ik weet, dat je Gods heilig leven draagt en voelt. Hier bent je één, in rust en in vrede. Hoe kunnen wij de Schepper danken voor alles, wat aan ons is gegeven. Hoe diep zullen wij ons hoofd buigen voor al Zijn goedheid, die wij ontvangen. Waarlijk, wij zijn één met God. In liefde kunnen wij God naderen, wetende, dat ons veel zal worden gegeven. Alleen in liefde. God gaf ons deze rust, dit weten, deze heilige krachten. Aan Hem is ons leven. Ook in u ligt Gods heilige kracht, in u ligt Zijn liefde, omdat wij één leven dragen, een leven zijn. (346) Door ons eigen leven zien wij onze Vader, zo leren wij Hem kennen om ons in liefde te geven. Uw weg, dierbaar leven, zullen wij volgen. Gij vraagt om geen dank, om geen steun, gij voedt, omdat gij weet, dat gij anderen moet helpen. Gij zult honger stillen, gij zult liefde geven. Hoe doet de mens die op aarde leeft? Daar waar ik werken moet, daar vernietigt het éne leven het andere. Het éne leven verzadigt zich door eens anders leed en smart. Is dat Gods bedoeling? Welnee, God bedoelde het anders. God bracht de mensen in liefde bijeen, maar de mens is zijn afstemming vergeten. Zij volgden een andere weg, een weg, die hen naar de duisternis bracht, waaraan maar enkelen ontkwamen. Op aarde gebruikt men uw leven om de mens te voeden: men is echter daarmede niet tevreden, men pijnigt u, men laat u verhongeren om u dan uw levenssappen te ontnemen om de mens beter te maken. Daarvoor is Gods heilige leven nodig. Zo diep is het intellect denken gezonken. Zij besmeuren Gods heilig leven, zij doen dat zonder blozen. O, zoveel ander kwaad wordt op aarde bedreven. Ik wil uw rein leven niet vergallen door u van hun leven te vertellen. Daarvoor zal ik waken, wij zijn maar kort tezamen. Alles is wreed, in niets voelen zij onze liefde. Alle liefde is gesmoord; zij kennen alleen hartstochten en geweld. Daarin leeft de mens, hij kent niet anders. Vraag met mij kracht, dat God mij moge sterken om hen te mogen terugvoeren op onze weg, die hen naar het licht zal brengen. Bid met mij om kracht en steun, dat het mij zal mogen gegeven worden, dat God mijn wil zal versterken, mijn gezicht zal vergroten, zodat ik in hun leven zal mogen blijven zien om hen ziende te maken. Vraag met mij om deze genade, dat het mij zal gelukken, dat onze liefde in hun harten zal overgaan, waardoor zij een ander leven zullen leren kennen. Alleen door liefde, deze heilige kracht, het goddelijke vuur, zullen hun harten ontdooien, zal hun leven veranderen, zullen zij ziende zijn. Nu zijn de mensen blind, geestelijk doof en blind. Helaas zij zijn het. Moge God mij de kracht schenken aan hun leven Zijn licht en Zijn liefde te mogen verbinden. Moge Zijn zegen op ons werk rusten. Ga nu naar mijn broeder, laat hem uw liefde gevoelen, het zal hem versterken. "
Het wonderlijke geschiedde. De vogel richtte zich op, vloog om de fontein heen en zette zich op André's schouder. Nu kon hij zich niet meer beheersen en liet vrijelijk zijn tranen vloeien. "Kom, mijn zoon, sterk zijn. Liefde te ontvangen, zuivere en reine liefde, zal niets dan geluk zijn en kracht betekenen. Hier is liefde macht, zij zal pijnen verzachten, leed en smart veranderen in heilig geluk. Aanvaard alles. God leeft in alles en hier voelt men Zijn kracht. Alles concentratie, André, niets anders. Ik sprak tot hem, om mij voor jou verstaanbaar te maken, het is echter niet nodig. Hij voelt mij en zal naar mijn gevoel handelen. Het zal je duidelijk zijn, dat wij ons met aller leven kunnen verbinden." Een warm, gelukkig gevoel stroomde in hem binnen. (347) Het was de zacht koesterende liefde van het dier. Ook hij straalde liefde uit en leefde in liefde.

"Ik wil je nu mijn geestelijke woning duidelijk maken. Tracht mij te begrijpen, André, het is zeer moeilijk. Ik zal trachten het op aardse wijze uit te beelden, waardoor je alles beter zult begrijpen. Waar we nu zijn, dat weet je al, is de kamer van de liefde. En hier omheen liggen verschillende andere kamers, allemaal karaktereigenschappen. Het zijn de kamers van geloof, vertrouwen, eenvoud en hoop, deemoed, gebed, rust en kunst, en nog vele andere bijeen. Dan bevindt zich hier een kamer, waar ik mijn beleefd aards leven kan zien. Daarin ligt alles, geen gedachte, niets is verloren. Alles is bewaard, daarom noemen wij het onze aardse kamer. Het is de kamer van waarheid. Uren zul je kunnen ronddwalen zonder zoals je al hebt beleefd, waar te nemen. Het zijn dus karaktereigenschappen, alle van mij zelf. Dan liggen hierin nog vele andere eigenschappen, allemaal weer kamers, die ik echter zelf niet ken, omdat ze voor mij nog onzichtbaar zijn. Het is je dan zeker duidelijk dat ik nog niet in deze bewustwording (in dit bewust zijn) leef. Ik zal nog veel moeten beleven en naarmate ik stijg, zullen al deze toestanden zichtbaar worden, omdat mijn innerlijke gevoel daarop afstemming vindt. Veel vertoefde ik in de kamer van waarheid, om vandaar in die van het gebed binnen te treden. Daarna in die van concentratie en sterke wil, om mij in overeenstemming te brengen, ja af te stemmen op de kamer van liefde, waardoor ik verbinding verkreeg. Zo ga ik dus verder om mijn huis te versieren, wat alleen mogelijk is door liefde te geven, door voor anderen iets te zijn. Zo zal ik afstemming op hogere toestanden vinden en zal ik eens naar nog hogere toestanden overgaan, dan zal ook mijn huis schoner zijn, ik zelf meer geluk en wijsheid bezitten, ja alles zal zich in een nog hogere afstemming bevinden. Totdat mijn levensfilm in goud zal zijn veranderd. Hiervoor zullen echter duizenden jaren nodig zijn, maar ik weet dat ik eens dit geluk, die verhoogde toestand zal mogen binnentreden, wanneer ik mijn weg op deze wijze blijf vervolgen. Wanneer wij steeds voelen, dat hoger gaan mogelijk is, zullen wij al onze krachten daarvoor inspannen om dat geluk te bemachtigen, wat Gods heilige wil is. De fundamenten steunen het geheel, wat de liefdekracht is van ieder wezen dat hier in de vijfde sfeer leeft. De kamer van de liefde is versierd door verschillende andere eigenschappen. Hetzij door kunst of door andere afstemmingen, die de mens bezit en in een verhoogd stadium ontwikkeld zijn. Daarom is iedere woning anders, maar zijn de kamers van liefde één. Is je dat duidelijk? Geen wezen is dus gelijk, maar allen bezitten één liefde en zijn daardoor verbonden. Het wordt je ook duidelijk wanneer ik je vertel, dat het ene wezen in kunst krachtiger is dan weer een ander wezen, dat weer in andere toestanden ver boven hem is ontwikkeld. Zo beheerst de een de muziek, een ander de beeldende kunst, weer een ander de schilderkunst en zo vervolgens verschillende toestanden in kunst, die zij beheersen. Op een andere tocht zul je ook deze toestanden leren kennen. (348) Hier is men dus één in alles, zo ook in onze hemelse woning. Op aarde leeft men buiten alles om (langs elkaar heen), wij zijn met alles één en verbonden. Het zal je, doordat je dit alles al hebt beleefd, duidelijk zijn, dat een geestelijk wezen één is met zijn woning en dat zijn bezit zal stralen, naar de liefde die hij bezit. Zoals ik zei, kan ik je alleen de kamer van liefde tonen en ook daarin, dus hier waar we nu zijn, kun je niet alles waarnemen, omdat het voor jou niet mogelijk is om mijn diepste innerlijke krachten te peilen. Is je ook dit duidelijk, André?"
"Ja, Alcar."
"Prachtig, dan verder. Ubronus trok je in mijn hogere afstemming, waardoor je een duidelijk beeld hebt ontvangen, het zou anders onmogelijk voor mij zijn geweest je dit alles duidelijk te maken. Je hebt daardoor gezien en gevoeld, dat een geestelijke woning zich in een bolvormige toestand bevindt. Zoals mijn huis zijn ook de sferen van vorm. Een sfeer is dus een bolvormige toestand, wat weer afstemming vindt op het universum; dus, zoals het heelal is, is ons huis. Een geestelijke woning is dus het evenbeeld van het universum.
Door de kracht van de liefde zijn alle kamers verbonden en in stand gehouden. De verdeling daarvan heb je waargenomen. Zo liggen in de mens duizenden gevoelstoestanden, welke de eigenschappen zijn, die dus de mens vormen. Door concentratie en sterke wil worden al deze eigenschappen gevoed door de liefdekracht, die aanwezig is, die het wezen bezit. En naarmate een eigenschap ontwikkelt, zal het verlicht zijn en zal die kamer zichtbaar zijn voor het wezen, dat in die toestand leeft. Voel je André, hoe alles is?
"Ik begrijp u volkomen, Alcar."
"Heerlijk, dan ga ik verder. Nu heb ik afstemming op deze (vijfde) sfeer, een (bewustzijns)toestand dus; en deze toestand is mijn woning en ben ik zelf. Mijn (bewustzijns)toestand is dus een liefdetoestand, die afstemming vindt op deze sfeer. Deze sfeer is het leven en het leven is God en dus is alles God wat hier leeft. Daarom zegt men op aarde: In Gods huis zijn vele woningen. Miljoenen wezens leven in Gods huis; in ons Vaderhuis, daarin leven zij. Dus mijn huis is een deel van deze sfeer, een deel van God, omdat ik in deze graad van afstemming (geestesgesteldheid of bewustzijnstoestand) ben gekomen. Een mens nu vindt afstemming op een toestand, een toestand is een sfeer en een sfeer een gedeelte van het universum, waardoor ik je duidelijk aantoon hoe een sfeer is. Zie nu naar de fontein: Hoog boven uit de top dalen wij af naar beneden. Dan komen wij op de rand van het bassin. Zo zijn de sferen, zo kan ik het best de ligging duidelijk maken. Men kan het echter niet waarnemen, omdat een sfeer oneindig is. Men kan om de aarde gaan, maar in het heelal is dat niet mogelijk. Waar de mens zich ook zal bevinden, hij voelt zich en is één, zal steeds één blijven. Waar hij is, daar is het middelpunt. Er is dus geen einde; zo zal eens ons huis zijn, ons innerlijk, oneindig leven, onpeilbare liefde, die wij zullen bezitten, waardoor wij op God afstemming zullen vinden en eens goddelijk zullen zijn.
In iedere sfeer leeft een meester. (349) Om de meester, die afstemming vindt in een hogere sfeer, leven alle andere wezens in deze sfeer. Een meester offert zich voor anderen op en heeft de kracht en de macht om genade te volbrengen.
Wij hebben onze feesten, mijn zoon, waar miljoenen wezens aan deelnemen, wanneer zij zich in deze toestanden bevinden. Maar ook dan, wanneer zij werk verrichten, zijn zij één en zullen beleven, wat er in hun eigen toestand wordt beleefd. Zij zijn en blijven één, waar zij zich ook bevinden. Is je ook dat duidelijk?"
"Ja, Alcar."
"Waar ik dus ben, op aarde, hier of in andere toestanden, ik ben en blijf in mijn eigen afstemming. Ik zal dus beleven, alsof ik er vertegenwoordigd ben." "Wat is dat alles diep, Alcar. Hoe wonderlijk is alles." "Ik zei je reeds, André, wij kennen geen wonderen. Alles is waarheid en leven. Wanneer wij dat leven, waarvan wij nu nog niets afweten, hebben beleefd, lost zich het wonder voor ons op. Wonderen zijn er dus niet, alles is leven. Ik kan dus werk verrichten en aan geestelijke feesten deelnemen. Maar niet altijd is het mogelijk, dat hangt af van hetgeen er plaats vindt. Ook wij zijn aan wetten gebonden. Wij kleden ons, wanneer wij er aan deelnemen, in prachtige gewaden. Onze gewaden stralen naar de liefdekracht van het wezen. De meesters concerteren en zijn samen. Vergelijk hen niet met aardse meesters, want hun kunnen staat in geen vergelijking tot dat, wat zij in deze afstemming bezitten. Ook dit zul je beleven.
Onze instrumenten zijn niet met die van de aarde te vergelijken. Hier speelt men door het leven, omdat het leven ons dient. Onze muziek wordt in kleur weergegeven. Wanneer je dit begrijpt, zeg ik, dat men hier speelt, ja het leven vertolkt, al naar dat leven uitstraalt. Onze noten zijn dus kleurennuances. Straks zul je een geestelijk feest beleven, wat het heiligste zal zijn van onze tocht. Het zal je duidelijk zijn dat een sfeer een hemel is. Zo bezit ieder wezen een hemel, het is een hemel apart en zo kunnen vele wezens weer één hemel zijn en kunnen duizenden wezens (ook samen) één hemel vormen. De mens kan dus bezitten en hij is of een hemel óf een hel, alleen of met vele duizenden tezamen. Zo kunnen twee wezens één hemel vormen, wat tweelingzielen, tweeling-broeders of tweeling-zusters zijn. Duizenden of miljoenen tezamen vormen één hemel. Dan hebben alle sferen andere namen, van de eerste geestelijke afstemming af. Wij kennen hier de eerste gelukkige hemel op geestelijke afstemming, zoals ik je reeds duidelijk maakte, niet waar? Dan de bloemensfeer, of bloemenhemel.
De zevende sfeer, de muziek- en kunstsfeer, is de gelukzalige hemel. Zo zal je duidelijk zijn, André, dat wij steeds zullen veranderen, wat de kringloop van de ziel is en betekent.
Nu zul je weten wie ik ben en waarom wij samen zijn. Op aarde, André, was ik kunstschilder, in de tijd, dat de meesters op aarde leefden. Nog worden mijn schilderijen in musea bewaard, al zijn er enige honderden jaren voorbijgegaan. (350) Op aarde was ik van een eeuwig voortleven overtuigd, omdat ik voelde, dat ik werd geholpen. Iedere kunstenaar is ook medium in meer of mindere mate. Ik wist, dat een kunstenaar zijn aspiraties uit hogere bronnen kan ontvangen, naarmate hij zichzelf afstemt. Ik voelde soms heel duidelijk de inwerking van voor mij onzichtbare machten. Een enkele keer zag ik die machten en krachten in de vorm van een gedaante en trachtte ik mij met die macht te verbinden, waardoor mijn kunnen ontwikkelde. De waarheid zag ik echter eerst aan deze zijde. Op jeugdige leeftijd ging ik over. Ik was twee en veertig jaren oud, toen ik het aardse met het eeuwige verwisselde. In mijn loopbaan schilderde ik meest religieuze onderwerpen, zoals de vlucht naar Egypte, Golgotha, het Laatste Avondmaal en vele andere, te veel om op te noemen. Mijn kunst was mijn leven. Eerlijk mag en kan ik zeggen, André, ik ging niet ten onder. Ik heb mijn leven niet verknoeid. Aan deze zijde begreep ik de grote genade van mijn vroege overgang. Hier leerde ik mij zelf kennen. Hier begreep ik de betekenis van mijn leven op aarde en ook, welk een genade het is om op aarde een gave Gods te mogen bezitten. Hier leerde ik ook, dat in geen duizend jaren deze meesters zullen terugkeren, en dit geldt ook voor hen, die de gave van toonkunst bezitten. Er zal dus geen Beethoven meer geboren worden, omdat de kunst, die op de tweede sfeer afstemming vindt, daar is gegeven. Maar ook hierover later meer.
Toen men mij overtuigd had van vele toestanden aan deze zijde, keerde ik terug naar de aarde. Tot mijn schrik zag ik, dat vele van mijn vrienden een duistere weg volgden en als verloren waren te beschouwen. Ook mijn leermeester bevond zich in een dergelijke toestand. Het deed mij pijn, hen te zien ondergaan, waardoor ik besloot hen te helpen. Ik trachtte hen van hieruit te helpen, maar moest mijn plannen opgeven, omdat zij op deze wijze niet te bereiken waren. Dit te weten, berokkende mij veel verdriet. Zij die ik liefhad, waren aan demonen overgeleverd. En ten einde raad keerde ik naar de sferen terug. In de derde sfeer leerde ik, hoe op de mens te kunnen inwerken. Jaren gingen voorbij. Ik leerde ook het menselijk lichaam kennen, daar men zich ook deze studie aan onze zijde kan eigen maken. Ik maakte mij deze wetenschap eigen om eens weer naar de aarde terug te keren en de mensheid te helpen. Weer spoedde ik mij naar de aarde en bleef daar geruime tijd en wandelde er rond. Ik beleefde alles wat mij interesseerde als onzichtbare toeschouwer. Daarna keerde ik terug naar de sferen en daalde er af om in de donkere sferen te helpen, waardoor ik ook dat leven leerde kennen. Het zal je nu duidelijk zijn, waarom ik daar zo goed de weg weet te vinden.
Mijn vrienden kwamen één voor één over. Enkelen waren gelukkig, anderen echter verkeerden in een donkere toestand. Ik kon hen spoedig van dit leven overtuigen, daar zij wisten, dat ik reeds vóór hen was gestorven. Ik maakte hen duidelijk hoe zij zich konden ontwikkelen om in een hogere afstemming te komen.
Weer keerde ik terug naar de aarde. (351) Duizenden toestanden waarvan ik je er vele heb getoond, beleefde ik van mijn eigen toestand uit. Ook daar heb ik ongelukkigen geholpen. Ik leerde ook de krachten kennen om op aarde nuttig werk te kunnen verrichten. Ik zag hun noden en ellende, hun armoede aan geestelijk voedsel en hun onwetendheid van een eeuwig voortleven en voelde duidelijk aan, dat de mens het eerst nodig had zichzelf te leren kennen. Jaren achtereen leefde ik als geest op aarde. Daarna keerde ik weer terug en vroeg mijn meester mij te helpen. Het was Ubronus, die mij in alles steunde. Hij heeft mij geholpen om op aarde een goed bruikbaar instrument te vinden, waaraan ik al de door mij opgedane wijsheid wilde doorgeven om het op aarde bekend te maken. Ik wilde hen in de eerste plaats van een eeuwig voortleven overtuigen.
Ubronus zei mij: "Zoek een instrument, dat eenzelfde gevoelsafstemming bezit, waardoor het mogelijk is om op aarde iets te kunnen bereiken. Het moet uw eigen karaktereigenschappen bezitten, anders zult u het beoogde doel niet bereiken."
Samen bezochten wij de aarde, op zoek naar een instrument. En het wonderlijke leerde ook ik, mijn zoon, omdat ik mij alles zo heel anders had voorgesteld. Mijn gedachten waren om een volwassen mens te vinden, die bewust was van zijn eigen toestand. Maar Ubronus leerde mij een andere weg te volgen.
"Zoek een kind," zo zei hij, "en verbind u met het leven. Stem u af en ontwikkel het in de jonge jaren. Bescherm het en zorg, dat het onder geen vreemde invloeden zal komen, die nadelig op de innerlijke toestand zullen zijn."
Zo heb ik jou gevonden, André. Alle andere toestanden zijn je bekend; je weet, hoe ik mij aan je manifesteerde. Maar in je jeugd heb ik je voor vele andere levenstoestanden moeten beschermen. Angstvallig volgde ik je op al je wegen. Ik heb ook daarin hulp ontvangen en kon mij voor andere wetenschappen bekwamen. Alles handelde over het leven na de dood. En toen ik op een morgen mocht beginnen om verbinding tot stand te brengen, nadat ik zes en twintig jaren had moeten wachten, was ik gelukkig, dat mijn werk een aanvang ging nemen. Lang duurde het voor ik zover was en ik je overtuigd had, dat de psychische toestanden, het psychisch mediumschap, het geestelijk goud voor je betekenden. Door jou, André, zal ik en zullen velen met mij, het mensdom kunnen helpen om het leven op aarde, zo ook dit leven, voor hen duidelijk te maken. Ik ontwikkelde je opdat je zou kunnen uittreden en nu zijn we reeds enige malen aan deze zijde tezamen geweest. Vaak, mijn jongen, zag ik al mijn werk vernietigd. Je was in andere handen, in handen van het kwaad. Toch zijn wij ook daar doorgekomen, door je liefde, maar ook door de wil om het goede te doen. O, hoe moeilijk waren deze uren. Jaren van wachten, jaren van inspanning, zag ik vernietigd. Ik smeekte dan om hulp, zolang, tot je weer in mijn handen was en je ogen geopend bleven. Te moeten toezien, André, dat demonen zich van het liefste meester maken, is verschrikkelijk. (352) God dank ik, dat het zover niet is gekomen, dat zij ook jou zouden vernietigen. Je dacht dat je mij hoorde, maar ik was het niet, ik kon je niet meer bereiken. Alle gevaarlijke klippen heb ik omzeild; het is mij gelukt, je hebt geleerd en je weet, hoe je leven daar is geweest. En nu vertoeft mijn zoon, als aards wezen, in de vijfde sfeer. En wanneer je doorgaat met ons werk te doen, zullen nog schonere toestanden je worden geopenbaard. Vele zusters en broeders, die je op aarde hebt overtuigd en mogen helpen, zijn reeds aan deze zijde. Straks, wanneer je naar hier komt, zullen allen je opwachten en zul je eeuwig geluk ontvangen. Allen zullen je opwachten, André, en voor velen zul je een gids aan deze zijde kunnen zijn, bij aankomst in dit leven.
Je zult alles, wat je nu hebt beleefd, bekend maken en ik zal je er in steunen. En nu is het ogenblik gekomen dat wij verder moeten gaan, naar het heiligste van deze reis, naar de hemel in het leven van de geest."

Een geestelijke inzegening en terug naar de aarde
De vogel die nog steeds op André' s schouder rustte, maakte zich gereed, als voelde hij dat het uur van scheiden was gekomen. Hij vloog op Alcars schouders, die hem streelde en enkele woorden van liefde tot het dier sprak. In een wijde boog om de fontein heen, alsof hij de fontein en alle andere leven beschermde, verdween de vogel in de natuur.
"Vaarwel, mijn leven. Wij zullen terugkeren." En ook tot de andere vogels, die op de rand van de fontein gezeten waren, sprak Alcar woorden van liefde, waarna ze heengingen. Alcar staarde hen na; André wist met zichzelf geen raad, zo greep hem dit afscheid aan. Ontroerend was het gebeuren.
"En nu, mijn jongen, nog één blik in een geestelijk huis. In lange tijd zul je hier niet terugkeren. Maanden zullen voorbijgaan, omdat je eerst dit alles op aarde moet verwerken. Neem alles diep in je op, zodat je het in waarheid zult doorgeven."
André stond op het punt te vertrekken. Hij voelde dat hij zou inéénzinken. Hoe moeilijk was het om van dit alles te scheiden. Toch moest het. Hij schrikte al terug voor het ogenblik, dat hij op aarde zou wakker worden en het leven in de stof weer zou beginnen. Maar hij wilde niet ondankbaar zijn en zijn leider liever voor al dit heilige danken. Geen woord kon hij echter uitspreken. Hij sprak zichzelf moed in. Eerst moest hij trachten dit geluk te verdienen. Hoe moeilijk was het niet voor Alcar, hier te kunnen leven en al dit schone achter te laten, om in duisternis en koude te werken. Hij begreep de strijd van zijn leider op aarde om de mens te helpen. Het ogenblik was gekomen. Alcar stond voor de fontein en zag naar het leven, dat zich in het bassin voortbewoog.
"Alcar," zei André. "Veel kan ik niet zeggen, toch voel ik behoefte om u te danken. (353) Maar voordat ik van hier ga, wilde ik u toch dit zeggen: Ik zal op aarde mijn best doen en het u niet moeilijk maken." André knielde voor zijn grote leider neer. Alcar boog zich over zijn instrument heen, de weinige woorden zeiden hem boekdelen.
,.Ik dank je, mijn zoon. Gods zegen zal op ons werk rusten. Nu naar het feest in de sferen."
Een siddering voelde hij door zich heen gaan, toen hij Alcars woning ging verlaten. Hoe zou Alcar zich voelen? "Een geest van het licht draagt zijn hemel innerlijk." André begreep.

Hand in hand zweefden zij verder, een andere toestand tegemoet, die de laatste zou zijn op deze reis. In alles lag een goudachtige glans. Wat was liefde machtig. Hoe leerde hij haar kennen. Door veel leed en smart hadden zij zich dit geluk eigen gemaakt. Hij zag dat het land steeds hoger opklom. Het was alsof hij van een dal uit in een zacht glooiende, opwaartse richting het hoogste gedeelte naderde. In prachtige tinten zag hij onder zich tempels en gebouwen die alle straalden, waarvan hij de betekenis nu begreep. Vele wezens zweefden hen voorbij, die een zelfde richting volgden.
Zij voerden met elkander gesprekken, wat hij duidelijk zag en voelde. Wonderlijk was het. Voor hen heel gewoon, omdat zij in dit leven leefden. Soms zag hij hen voor zich, waarna ze ineens voor zijn ogen verdwenen, als losten zij op in de lucht. André begreep het niet. Hij vroeg aan zijn leider de betekenis hiervan en deze zei hem: "Wanneer wij ons verbinden, op hun concentratie afstemming hebben, zien wij hen, anders is het niet mogelijk. Ook zij kunnen onzichtbaar blijven, al leven zij in deze sfeer en hebben wij één afstemming. Dit is dus, omdat zij zich sneller verplaatsen dan wij en daardoor onzichtbaar zijn. Maar er zijn er onder hen, die reeds op een verbindingssfeer afstemming hebben en spoedig de zesde sfeer zullen binnentreden. Wij zullen ons nu sneller voortbewegen. Spoedig zullen wij daar zijn."
In de verte dacht André een groot wit licht waar te nemen. Hoe dichter zij naderden, hoe duidelijker werd ook het licht voor hem zichtbaar. "Wat is dat voor een licht, Alcar?" "Wat je ziet, is het licht, dat de Tempel van Geluk uitstraalt. Het is de kracht van het leven. Daar worden wezens verbonden. Je zult beleven, dat enige van onze zusters en broeders hoger zullen gaan. Zij zullen in de zesde sfeer worden opgenomen."
André zag een ontzaglijk groot gebouw, van sneeuwwit marmer opgetrokken, zeer merkwaardig van vorm, een kruis voorstellende. Indrukwekkend was het zo uit de verte.
Langzaam daalde Alcar, tot zij de begane grond bereikten. Uit alle richtingen zag hij de engelen aanzweven. Zwevende engelen zag hij. Wat op aarde een sprookje was, zag hij in de geest bewaarheid. Prachtige gewaden, die fosforesceerden. Jong en schoon waren allen, stralend in een hemelse glans. Alles leefde, allen straalden licht uit. Jong, eeuwig jong zouden zij blijven. (354) "Velen zijn duizend jaren oud, mijn zoon, anderen weer jonger. Er zijn er ook onder hen, die twee en drie duizend jaren oud zijn."
André zag niets dan wonderen. Welk een geluk hier te mogen leven. André dacht dat zij aan de voorkant van de tempel waren. Hij zag zijn leider daarbij aan om uit zijn mond de waarheid te ontvangen. Maar Alcar glimlachte en zei: "Wij kennen hier geen voor- of achtergedeelte, hier is alles open, waar je ook leeft. In het leven van de geest kan niets verborgen worden. De Tempel stelt het leven voor van onze grote Meester Jezus Christus, het volmaakte Kind Gods, door Zijn heilige krachten opgetrokken." Overal zag hij fonteinen, die hemelhoog haar stralen uitspoten, waardoor het leven in myriaden van kleuren werd omgetoverd. Overal zag hij geluk, niets dan liefde. Duizenden wezens waren bijeen, in liefde.
Wat was schoonheid op aarde vergeleken bij dit alles? Hij voelde zich gelukkig met hun geluk. Wijsheid (denken), kracht (willen) en liefde (voelen) straalden allen uit. Was dit het land van liefde, waarover hij had gesproken? Een zelfde beeld zag hij tijdens zijn spreken. Alles wees erop, dat het deze toestand zou zijn. Alcar had hem zeker de inspiratie doorgegeven. Wat hij aan de levende doden had weergegeven, was Alcars bezit. Hij had niets dan waarheid verteld, niets dan eeuwige waarheid. Hij was reeds gelukkig, dat hij alles zo duidelijk had doorgegeven. Alcar had hen overtuigd door hen van zijn eigen leven te vertellen. Gelukkig was hij, dat hij eens de kracht en dit geluk zou bezitten.
O, wat waren zij allen schoon. In hun ogen lag een hemelse glans. Daarin lag de kracht van het wezen. Dit viel hem daarom zo sterk op, omdat er zo velen bijeen waren. Welk een vergelijking met de mens op aarde. De mooiste mensen die hij ooit had gezien, waren ongelukkigen aan deze zijde, wanneer zij hun schoonheid voelden. Hun schoonheid was niets dan zielige ijdelheid. Op aarde waren de mensen oud, al dachten zij jong en schoon te zijn. Oud in de geest waren allen hier en jong en schoon, dat was hun wijsheid, waardoor zij straalden. Allen waren zonnen, die anderen konden verwarmen.
"Kom hier André, wij zullen hier plaats nemen." Overal waren rustbanken, waar hij ook in de sferen was geweest. Hier waren het beeldhouwwerken, in verschillende voorstellingen. Zonnen waren uitgebeeld, sterren en planeten, sferen en andere symbolische voorstellingen. Hij begreep ook, dat hij zich in een bijzondere toestand bevond, omdat geen wezen op hem lette. Hoe graag zou hij met hen hebben gesproken om maar even hun stemmen te horen. Maar hij voelde dat het niet mogelijk was, daar hij in Alcars eigen afstemming leefde. Hij was ook tevreden. Hoe groot immers was de genade, dit alles te mogen zien en beleven. Het zou reeds voor velen op aarde geluk betekenen, wanneer zij dit alles in een visioen zouden mogen waarnemen. Neen, hij was dankbaar gestemd. Uit het diepst van zijn ziel steeg zijn dank op tot God. Eens zou hij aan alles mogen deelnemen, wanneer ook hij deze afstemming zou bezitten. (355) Vechten zou hij om dit grote te bemachtigen. O, hoe veel geluk wachtte nog hem en alle mensen op aarde. Eens zou hij voor eeuwig met Alcar één zijn. Voor dit geluk wilde hij graag op aarde sterven. Voor ieder, die zijn leven wilde overnemen. Maar het was niet mogelijk. Hij wilde alles doen, want het was in dit leven hier niets dan geluk.
"Zijn hier allen tezamen, Alcar?"
"Ook hier, mijn jongen. De rijksten van de aarde, heersers en keizers, de armsten van de armen, hier is alles één. Hoor, de meesters beginnen hun hoge geestelijke gevoelens in kunst weer te geven."
Een diepe stilte voelde hij. Het heilige ging gebeuren. Hij hoorde de tonen in de verte aanzwellen. Van verre oorden uit kwam het hierheen en klonk melodieus in zijn oren. Het was begonnen als een zacht gefluister. Maar in dat gefluister waren hemel en aarde verbonden. Het was één, hij voelde het duidelijk. Het tintelde in zijn gehele lichaam. Het was een geweldige kracht, die in hem kwam. Alle wezens knielden neer. Ook Alcar, en hij knielde naast zijn leider neer. Hij voelde zich deemoedig worden, zoals hij nog nooit was geweest. Zijn ziel schreide van dankbaarheid jegens God. Nu voelde hij een andere deemoed dan hij op aarde dacht te kunnen voelen. In vergelijking met dit gevoel was hij op aarde in opstand, al dacht hij God te naderen. Hoever was hij daar van dit heilige gevoel verwijderd. Mijlen ver lag het van hem vandaan. Zijn hart trok samen en het leven drukte hem. Het was alsof hij al zijn begane zonden weer voelde. Hij had om vergiffenis gevraagd voor al zijn fouten, maar hij voelde, dat ze nog in hem waren. Hoe schoner de muziek. hoe meer hij veranderde. Telkens veranderde zijn gevoelskracht (bewustzijnstoestand). Alles keerde in hem terug, zijn gehele leven op aarde zag hij aan zich voorbijtrekken. Een schrijnend leed overviel hem. Hij voelde in alles zijn tekortkomingen. Hij beleefde alles hier, door de meesters vertolkt. Hij schreide innerlijk, maar er kwamen geen tranen tevoorschijn. Hij slikte die terug, niemand wilde hij zijn tekortkomingen laten zien. Dit alles wilde hij zelf verwerken. Het was één met hem, het was zijn leven. Nu voelde hij zich hier vandaan zweven. Over bergen en dalen voerde men hem. O, wat een muziek, het was geen muziek, zoals men op aarde aan instrumenten ontlokte. Ontzaglijk was het, het scheurde een mens vaneen. Steeds voelde hij zich verder zweven. Nu eens was hij heel hoog, dan weer bevond hij zich boven de aarde. Het leven danste in hem, het was de dans des levens. Nooit te voren had muziek hem zo ontroerd als nu. Zachtjes voerde het hem terug naar de plaats waar hij zich bevond, in hun midden, in de vijfde sfeer. Dan werd het weer sterker en heftiger, het was als een storm, die alles vernietigde. Het keerde terug, alsof een heilig wezen hem iets toefluisterde en van geluk en zaligheid vertelde. Hij voelde alles en begreep deze machtige symfonie, die het leven betekende. Het was, alsof God zelf tot hem sprak. Hier zei men hem dat hem veel geluk wachtte, wanneer hij het leven begreep. Als een film zag hij honderden beelden aan zich voorbijtrekken. (356) Werelddelen herkende hij en met andere planeten ging men hem verbinden. In diepe diepten daalde hij af en hij zag de duisternis en voelde de koude in zich komen. Christus zag hij in Zijn leed dat Hij doorstaan had en hij voelde de smarten, toen men Hem aan het kruis sloeg. Wie liet hem dat alles beleven? Hoe zou hij dit alles kunnen uithouden? Hij was één in deze sfeer, men liet hem beleven wat zij hier voelden. Ontroerd was hij en voelde zijn krachten wegzinken. Lang zou het niet meer moeten duren. Welk een kracht lag in deze muziek! Alle engelen waren met de meesters verbonden. Ook zij voelden hun heilige kracht. Nog intenser moest hij zich inspannen, wilde hij dit alles tot het einde kunnen uithouden. Hij pakte Alcars hand en sloot die in de zijne.

Wat hoorde hij nu? Een prachtig gezang kwam uit de verte tot hem. Er waren wel duizenden stemmen verenigd. Zo rein had hij nog niet horen zingen, het was zo rein als hun uitstraling. De meesters begeleidden het gezang. Een hemels schone stem hoorde hij boven alle andere uitkomen. Het was, alsof hij nog meer geluk zou ontvangen. Het leven kwam in hem. Hij voelde de kracht van hun liefde, die in hun zang lag opgesloten. Woordelijk verstond hij alle klanken. Alle engelen zongen in koor. God is liefde. God is geluk. Liefde is leven door alle eeuwen. Liefde is één zijn met Hem. O, een gewaarwording van groot, heilig geluk was in hem gekomen. Hij verstond hun gevoel, het leven was in hem.
Zalig zijn zij, die het geluk ontvangen. In liefde verenigd, in vrede, in geluk, voor eeuwig één. Het was voor hen, die zouden verbonden worden. Wat God verbond, verbond Hij aan Zich. Sferenschoon, sferenliefde. Engelengeluk, engelenschoonheid. Geef liefde en gij zult ontvangen. Hij kon niet meer, het was te veel voor hem. Alcar hield hem krampachtig vast om hem staande te kunnen houden. In een heilige stilte eindigde alles. Lang bleven de engelen neergeknield. Stil waren allen, nog stiller was het dan voordat de meesters begonnen waren. Eindelijk stonden allen op en begaven zich naar de Tempel van Geluk, waar zij binnentraden.
"Hun en ook ons gebed is geëindigd, André. Zo bidt men in de sferen. Zo bereiden wij ons voor om aan een feest deel te nemen. Allen voelden een hogere liefde, die zij later zullen bezitten. Sterk zijn, mijn jongen. Nog is het einde niet daar, ook wij zullen binnentreden."
André hield zijn leider stevig vast, hij wilde Alcar niet meer loslaten. Duizenden engelen waren naar binnen gegaan. Hij durfde niet; was hij wel bereid om in hun midden te vertoeven? Zou hij dit heilige gebeuren niet verstoren? "Neen, je mag binnentreden, mijn jongen. Je gebed is verhoord, daardoor heb je nieuwe krachten ontvangen."
Hand in hand traden zij binnen. Hier werden geen wezens teruggestuurd, miljoenen wezens konden binnen. Alles was almachtig. Hij voelde dat ook dit gebouw zich zou oplossen. Het dijde uit, er waren muren, maar de muren leefden. Daarin lag het leven van Christus. (357) Het eerste wat hem opviel was de kruisvorm van de Tempel. Het was Christus' heilig leven. Het geheel bevond zich in een wit stralend licht, dat alle wezens verlichtte. Aan de Tempel zag hij geen einde. Christus' liefde was eindeloos, onuitputtelijk, er bestond geen einde. Hier waren zij in Zijn liefdehuis. Alle wezens die in de vijfde sfeer leefden, zouden kunnen binnentreden. Het duizelde hem, alles was te machtig. Wonderen uit een hogere sfeer werden hem hier getoond. Dit alles kwam tot hem en hij begreep, dat Alcar het hem innerlijk zei. In geestelijke taal werd tot hem gesproken. Tot ver kon hij de engelen waarnemen. Hier was geen afstand, hij voelde en zag alles, wat zich op deze plaats bevond. Er was geen belemmering in de geest, allen waren één. Bloemen in onbevlekt wit versierden het innerlijk van de Tempel. Op een verhoogd voetstuk zag hij twee wezens neergeknield, in sneeuwwitte gewaden gekleed. Hun hoofden diep gebogen, hun handen gevouwen, als marmer zo wit. André voelde dat zij op hogere krachten waren ingesteld. Het heilige scheen te komen. God was in hen, hij voelde de adem des levens, die alle leven onderhield.
Een zacht, hemels geluid weerklonk. Alle engelen richtten het hoofd omhoog, wachtend op iets, dat komen zou. Boven de twee gelukkigen zag hij nu enig licht komen. Allen keken er naar. Nu hoorde hij een melodieus gezang. Het was een gebed, dat de twee wezens tot God opzonden. Steeds inniger werd het gebed, het stroomde zijn ziel binnen en ook hij bad voor hun geluk. Om beider hoofden zag hij een stralenkrans van licht, die hij duidelijk kon onderscheiden. In haar licht zag hij zachtere tinten dan in dat van hem, waardoor hij de mannelijke krachten aanvoelde. In zijn scheppingskracht lag zijn krachtig sterke licht, dat zich met het hare verbond. De lichten vloeiden ineen, zij waren in uitstraling reeds verbonden.
Vele andere wonderen zag hij nu. De muren begonnen te leven, gehele taferelen zag hij er in afspelen. Hij zag het heelal, de sterren en planeten en het leven van Christus aan zich voorbijgaan. Boven de twee engelen zag hij dezelfde taferelen. Het universum ontwaakte, het werd aan allen getoond. Zie, voelde hij, het leven wacht u. Het leven wacht, hogere sferen kun je binnentreden. Andere planeten werden getoond, het was het leven, dat nederdaalde. Christus, de volmaakte Zoon Gods, zou komen. Met Hem waren allen één, Hij, de kosmisch ontwaakte, zou neerdalen. De verbinding was tot stand gekomen. Een flits van Hem hadden allen waargenomen en zij waren met Zijn heilige leven verbonden. Nu boog iedereen het hoofd, ieder wezen bad om kracht en liefde, om ook, zoals zij daar, in een hogere toestand te worden opgenomen.
Na deze indrukwekkende stilte werd plotseling de gehele Tempel verlicht. De twee engelen werden door een lichtstraal beschenen. Nog steeds werd het lichter. Uit alle richtingen schoten lichtstralen en verlichtten de beide kinderen, die voor eeuwig zouden worden verbonden. Vóór hen zag hij een goudachtig licht, als een zon, opkomen. (358) Het leven was in aantocht. Het heilige ogenblik was genaderd. Alcars hand drong in de zijne, als wilde zijn leider hem zeggen dat het ogenblik was gekomen. De beide wezens waren als marmeren beelden. Hun gewaden vlamden, door het hemels licht beschenen. Alle engelen concentreerden zich op dit ogenblik. André zag dat in die gouden zon iets zichtbaar werd. Het was een wezen. Duidelijk zag hij het in deze gouden omlijsting. Nu trad het te voorschijn, het leefde. Het wezen bleef in een waas gehuld, maar stak beide armen uit en zegende de twee engelen. Het heilige ogenblik was daar, twee levens werden opgenomen. Zo plotseling als het gekomen was, verdween het licht; Christus, de Volmaakte Zoon Gods, had zich gemanifesteerd. Engelen zongen, de meesters begeleidden, een machtig koor stemde in, het was één groots geheel. Alles was liefde.
André voelde zich wegzinken, dit kon hij niet verwerken. Nog hoorde hij het gezang, dat al verder en verder zich verwijderde. Daarna was hij zich van niets meer bewust. Toen hij ontwaakte, voelde hij nog steeds Alcars hand in de zijne en hij begreep, dat geen andere machten dan alleen die van God hen zouden kunnen scheiden. Hij sloeg de ogen op en zag zijn leider aan.
"Zo, mijn jongen. Weer bewust?"
André nam Alcars beide handen om hem voor alles te danken. Geen woord kon hij spreken. Lang zweefden zij nog verder, de aarde tegemoet. Nog was zijn concentratie niet teruggekeerd. Zijn gedachten waren als verlamd. Het hoogste geluk had hij beleefd, bedwelmd was hij van geluk. Langzaam keerden zijn krachten terug.
"Waar zijn wij, Alcar?"
"Op weg naar de aarde."
"Niet meer in uw sfeer?"
"Neen, mijn jongen."
"O, hoe schoon was alles. Ik ben bedwelmd van geluk."
"Het zal je zielekrachten versterken. Het heiligste van onze reis heb je beleefd: een hemelse verbinding als aards mens te mogen beleven. Het is een genade die slechts één mens op duizenden zal ten deel vallen." André zag, dat hij in de derde sfeer was en voelde, dat zij met grote snelheid de aarde tegemoet zweefden. Nog enkele ogenblikken en ook deze schone uittreding behoorde tot het verleden. Gedurende zijn gehele leven op aarde zou het hem steunen. In weinige ogenblikken hadden zij de aarde bereikt en hij trad zijn kamer binnen.
"Alles wat je hebt beleefd, mijn zoon, zul je bewust weten. Het betekent wijsheid in de geest en het zal niets dan kracht betekenen in je aardse leven. Ga spoedig aan je taak beginnen om het aan de mensheid bekend te maken. Ik zal je daarbij helpen. Maar alles hangt af van je eigen gevoel het mee te delen, zoals ik het je toonde. Dat is jouw werk, op onze hulp kun je rekenen." Nogmaals knielde André voor zijn leider neer om hem voor alles te danken. (359) "Sterk zijn, mijn jongen, spoedig zullen wij weer samen zijn."
André voelde, dat hij omhoog ging, weer daalde en met een lichte schok in zijn stoflichaam terugkeerde. In een groots, gelukkig gevoel ontwaakte hij en hoorde hij zijn leider spreken: "Je bent nu weer met je stofkleed verbonden. Jij leeft op aarde, ik aan deze zijde, toch zijn we één, voor eeuwig, voor eeuwig. Maar alvorens het contact te verbreken, vraag ik, vergeet niets van alles wat je hebt mogen beleven. Ga spoedig aan je taak beginnen. Daarna wachten je nieuwe wonderen. Je Alcar."
André hoorde niets meer en viel in een diepe slaap. Des morgens werd hij wakker en wist, wat hij die nacht had beleefd. Hij voelde zich gelukkig en kon wel huilen van vreugde. In hem lag een groot, heilig gevoel, waarvan hij de oorzaak kende. Het was het geluk dat zij voelden, die in het Hiernamaals leefden. In geluk, in liefde, voor eeuwig één. Zij hadden het stofkleed afgelegd; zij begrepen, wat het leven op aarde betekende. (360)

HOOFDSTUK VIII Het geestes- en het stoflichaam (de geestgedaante en het lichaam)

André ontving steeds meer bewijzen van een eeuwig voortleven na de stoffelijke dood, waarmee hij de mensheid trachtte te overtuigen dat het geesteslichaam een apart lichaam is en dat de mens, na het stoflichaam te hebben afgelegd, daarmee het eeuwige leven binnentreedt. Bovendien werd hem getoond dat de geest het intellect lichaam is en het gevoelslichaam betekent. (De geest is een bolvormige wolk van licht en warmte, waarmee de geestelijke vermogens samenhangen: naast het denken en het voelen ook het waarnemen en het willen) Door de vele uittredingen die hij door Alcar had mogen beleven, stond het voor hem vast dat de mens op aarde leefde om zijn gevoel in de geest te ontwikkelen. (Het doel van de aarde als leerschool is de geestelijke vermogens, waaronder het voelen, te ontwikkelen) En dat was door de liefde. Na zijn laatste reis naar de hemel en de hel was er niets meer in hem, dat aan deze waarheid twijfelde. Wanneer hem het een of ander hinderde, liet Alcar het hem beleven, waardoor hij verschillende problemen leerde kennen en hij in de geest ontwikkelde. Het beleven van vele toestanden was voor hem een grote genade, waardoor hij het geestelijke leven leerde kennen. Wat hij in deze toestand beleefde, was zeer zeker de moeite waard om te worden verteld. (368)

... Geloofden zij niet, dat hij uittrad? Wanneer hij schilderde en een geest van zijn lichaam gebruik maakte, dan was hij toch ook uitgetreden. En toch werd er geschilderd. Zou dat mogelijk zijn wanneer hij er zelf niets van wist? Zou hij zichzelf moeten voorliegen en moeten toegeven, dat het zo was? Kon hij zichzelf bedriegen wanneer de kracht, het bewustzijn (de geest is een bewuste kracht), het lichaam had verlaten? Het was een andere toestand, een andere gave, maar een uittreding was een uittreding en dan had de geest het stoflichaam verlaten. O, hij voelde nu de grote betekenis van deze uittreding en hij wilde redden, wat er te redden viel. Hoe zouden dit onbewuste krachten kunnen zijn? Hij was zich toch van niets bewust geweest en had geslapen. Zijn geesteslichaam leefde en beleefde, wat het in de geest waarnam. Dat lichaam, dat in de stof de stof voerde en leidde, dat lichaam was het eeuwige lichaam dat voortleefde. Dit geestes-intellect was het eeuwigdurende leven.
Wat zou er van dit grote gebeuren overblijven wanneer het iets met onderbewustzijn had uit te staan? Niets immers, maar hij wilde het zo maar niet overgeven. Hij had het immers zelf beleefd. Door het te beleven wist hij, hoe het geesteslichaam in die andere wereld kon leven en hoe al die afstemmingen waren.
Neen, het had met stigmatisatie niets te maken. Het was veel eenvoudiger. Wanneer men dat éne maar wilde aanvaarden, dat het fluïdekoord de kracht was, die beide lichamen verbond en daardoor, ook door zijn gevoeligheid, een aparte gave op de stof manifesteerde. (377)

... Je hebt ondervonden, hoe nuttig deze uittreding is geweest. De psychische krachten die je hebt leren kennen, zullen wijsheid in de geest betekenen. Alles werd je daarom bewust gegeven. Je droom kreeg je door mijn inwerking, ik liet je die droom dromen. Ik was Franciscus, André. Ik wilde je daardoor aantonen, dat een droom met een geestelijke uittreding niets heeft uit te staan. Wanneer je niet zou hebben besloten je te laten geselen, zou ik deze bewijzen niet hebben kunnen geven. Is je dit duidelijk? Ik twijfelde echter niet aan je krachten en willen en ik hield je daarom met deze toestand verbonden. Ik heb deze verbinding in stand gehouden en wel om vier redenen. In de eerste plaats om aan te tonen, dat de geest een apart lichaam is, dat eeuwig voortleeft. In de tweede plaats om te toetsen, hoe je ons werk begrijpt, dat je in de geest wordt gegeven. Ten derde om je te doen begrijpen, dat zelfkastijding niet de weg is om geestelijke ontwikkeling te verkrijgen, en ten vierde om te bewijzen dat het spiritisme waarheid is, dat wij, die het stoflichaam hebben afgelegd, leven in een leven van geluk en een intellect lichaam (de geest met zijn geestgedaante) bezitten, dat ons stoflichaam op aarde voerde en leidde. En dit alles kon ik doordat je een boek las, waar die zelfkastijding in voor kwam. Wanneer wij instrumenten bezitten met psychische afstemming, kunnen wij de wetenschap van een eeuwig voortleven overtuigen. Je hebt jezelf op vele vragen antwoord gegeven, die je duidelijk voelde. Ik heb je echter weer in de geest verbonden en liet je het fluïdekoord in visionaire afstemming waarnemen. Is ook dit je duidelijk?"
André begreep, omdat hij het had beleefd.
"Ik liet je dus waarnemen door je een gedachtenbeeld door te geven. Ik was het licht dat je waarnam onder het gebeuren. Ik heb je gesteund, maar liet je toch de volle krachten aanvoelen en je het geheel beleven. Ik zal je zeggen hoe het mogelijk is, dat het stoflichaam de geesteservaringen kan overnemen, of met andere woorden, hoe een geseling in de geest stoffelijk kan inwerken. Dit geschiedt door het levenskoord, dat je reeds hebt gevoeld, dat beide lichamen verbindt - al is het geesteslichaam van de stof gescheiden. De wetenschap, zoals ik je op onze vorige tocht reeds duidelijk maakte, heeft proeven genomen om een medium door de kracht van een hypnotiseur, dus gedwongen, te laten uittreden. Dat instrument werd een boodschap opgedragen en zou die volbrengen. Het medium vertelde hen, wat het op verre afstand waarnam en dit waarnemen en spreken werd door het fluïdekoord overgebracht. Het geluid kwam in een zachter klankvolume door dan wanneer het medium normaal sprak.
Ook deze toestanden zul je later door je eigen mediumschap beleven, wanneer zich dergelijke toestanden voordoen om beleefd te kunnen worden. De wetenschap vond het zeer wonderlijk, maar spoedig werd het wonderlijke vernietigd. Naarmate een medium deze gevoeligheid bezit, zal alles, wat het op verre afstand waarneemt, doorkomen en op het stoflichaam overgaan. (379)

"Dromen zijn min of meer trance-toestanden. In de slaap liggen zeven graden van trance-overgangen, waarvan de zevende de schijndode is. Op aarde kent men deze afstemmingen niet, ze zijn voor een mens niet vast te stellen. Het is alleen mogelijk voor ons, die het stoflichaam hebben afgelegd. Om op je droom terug te komen, het was geen droom, die je zelf beleefde, dat wil zeggen, uit je innerlijke toestand (geheugen) te voorschijn trad, maar die je door mij was opgelegd (ingegeven). Je droomde dus, omdat ik het wilde, door mijn wil en gedachtenconcentratie, hetgeen een afzonderlijke toestand is. De mens kan dus dromen dromen, die hem in de geest zijn gegeven. Jouw droom was een gevoelstoestand (bewustzijnstoestand), door concentratie en sterke wil op je gevoelscentrum afgedrukt. Is je dit duidelijk?
In de slaap liggen, zoals zoëven gezegd, zeven graden. De eerste, tweede en derde graad zijn de menselijke rusttoestand, waarin de mens (geest) het gevoelsbewustzijn (waarnemingsvermogen) aan de stof onttrekt en waarin dus het gevoel (waarnemingsvermogen) in de geest overgaat. Dan is de concentratie (aandacht) in de geest overgegaan, wat de halfwakende afstemming is. Deze slaap is niet diep, maar evenredig aan de toestand van het stoflichaam. Wanneer het stoflichaam geen normale gezondheid geniet, schrikt de mens spoedig wakker, omdat hij in zijn slaap door ziekte van zenuwen en andere organen wordt gestoord. Wie zich in deze toestand bevindt, moet een gezond lichaam bezitten, wil hij voldoende kunnen slapen. Wanneer het zenuwlichaam zich samentrekt, of in een gespannen toestand verkeert, is een normale slaap niet mogelijk, dan lijdt de persoon aan slapeloosheid. Het spreekt dus vanzelf, dat de stof een storende invloed kan uitoefenen in deze toestand. In de vierde graad van slaap onttrekt de geest zich aan de stof en is het stoflichaam van alle storende factoren verlost (de geest belast het lichaam door b.v. een gespannen geestesgesteldheid). Zij, die zich in deze afstemming bevinden, zullen rustig slapen en niet spoedig wakker schrikken, omdat het halfwakende bewustzijn (de halfwakende bewustzijnstoestand) is overschreden. In deze afstemming realiseert zich de mens zijn beleefd leven, al naar de gezondheid van het stoflichaam, omdat het stofkleed niet zal toelaten dat het gevoelslichaam zich verwijdert. Maar ook hierin liggen duizenden afstemmingen die ervan afhankelijk zijn, hoe de mens zich in de geest heeft ontwikkeld en afstemming vindt. Het is dus duidelijk, dat het zenuwlichaam op het gevoelslichaam reageert, ook, wanneer de mens zich in een onbewuste toestand bevindt, wat de slaap is. Het geesteslichaam blijft en is zoals het in de stof leeft en voelt. (380) Wanneer dus het stoflichaam onder het peil van normale gezondheid verkeert, keert de concentratie in de stof terug en overschrijdt het gevoelslichaam de derde, tweede en eerste graad van slaap, om daarna in de bewustwakende levenstoestand (geestestoestand) terug te keren en in bewustzijn over te gaan. Dit is het wakker worden, waardoor de stoffelijke organen hun werking hervatten. (?) De vijfde is die afstemming, waarin zich de splitsing tussen geest en stoflichaam voltrekt en het gevoel in de geest overgaat, wat het uittreden mogelijk maakt. Dan eerst kan het geesteslichaam zich van de stof verwijderen en kan het gaan waarheen het wil. Het geesteslichaam is dan het halfwakende bewustzijn overschreden en de geest is het bewust geestelijke binnengetreden. De zesde graad bezitten maar weinig en op aarde. Dit is een verhoogd geestelijk concentratievermogen, dat door langdurige studie is te bereiken. De mens die deze krachten bezit en de stof kan dwingen naar zijn wil en concentratie, kan in één uur meer slapen dan anderen in de normale tijd, die op acht uren berekend is. Deze toestand overschrijdt die van het uittreden. Toch zullen zij niet kunnen uittreden, wanneer zij de geestelijke afstemming ervoor niet innerlijk bezitten. Wanneer zij stoffelijk zijn, zullen zij door stof worden aangetrokken en is het dus niet mogelijk in de geest. Zo zij voelen en willen, zullen zij zich afstemmen. Het is dus een geestelijke wet, wat hun innerlijke afstemming is op geestelijk leven (hun geestesgesteldheid). Zij zijn door concentratie zover gekomen, maar kunnen zich de schatten des geestes niet eigenmaken, wat jij kunt, omdat je gevoel in de geest afstemming vindt. Jouw afstemming is echter de vijfde en zij grenst aan de zesde. Deze proeven hebben we reeds samen genomen en je kent de prachtige uitwerking ervan. Het zal je dus duidelijk zijn dat de mens alleen dan bewust kan uittreden, wanneer hij zich in de geest afstemt en die afstemming inderdaad ook bezit.
De zevende graad van slaap is de schijndode. Dan lossen de levensaura's in de geest op. Dit is duidelijk aan het stoflichaam waar te nemen. Er zijn er die dit hebben bereikt door concentratie en sterke wil. Een voorbeeld hiervan zijn de fakirs. Zij kunnen zich laten begraven en vele dagen onder de grond blijven, ja zij zijn ook in staat om hun leven op aarde te verlengen en te versterken, door andere levenssappen uit te zuigen (de etherische voeding vanuit de algeest die door de chakra's binnenkomt). Wanneer zij zich laten begraven, wordt het stoflichaam door het fluïdekoord gevoed en in stand gehouden. Om zich in deze toestand te brengen, heeft de fakir enige uren diepe duisternis nodig. Die duisternis is nodig, omdat de levensaura zich in natuurlicht oplost, waardoor hij zijn beoogd doel niet zou bereiken. Daarna kan men hem begraven en hij zal na lange tijd nog levend te voorschijn treden. Hun concentratie is vlijmscherp op het stoflichaam ingesteld en zij hebben het geheel in hun macht en kunnen de stof aan hun wil onderwerpen.
In de donkere sferen heb ik je verteld, wat de werking van de levensaura's is. De aura's zijn levenskrachten, die de stoffen voeden door de gevoelskrachten van de wezens. Wanneer de levensaura's niet kunnen worden onttrokken, is van schijndood geen sprake. De levensaura's zijn de verbindingen tussen adem en gevoel. (381) Wanneer de mens leeft, gaat de adem door de daarvoor edele organen, maar de levensaura's voltooien het werk van de stof en zijn de verbindingsdraden, of lijnen, tussen geest en stoflichaam. Wanneer één van beiden in disorde is, dus de adem of de aura, dan zal dit de dood tengevolge hebben, of een storing veroorzaken, waardoor hartverlammingen zich voordoen. Dit is dan een geestelijke storing, die haar stoffelijke gevolgen heeft, waardoor het geesteslichaam van het stoflichaam scheidt.
De fakir kan dus die schijndode toestand bereiken, omdat hij het stoflichaam de levenskrachten heeft ontnomen, wat betekent, dat het ontdaan is van iedere geestelijke inwerking, op één procent kracht na. Wanneer hij in zijn stoflichaam terugkeert, dan dient de levensaura als de electrische stroom om de machine in werking te brengen. De stof leeft dus, maar de werking is haar ontnomen. Deze hoge concentratie te bezitten is ook een directe gave van mediumschap, waartoe echter ook geestelijke hulp nodig is. Wanneer zij dus de gave niet bezitten zich aan ons te kunnen overgeven, zal het ook niet te bereiken zijn.
Ik zou alleen over slaap en droom boekdelen kunnen vullen om iedere gevoelsovergang te ontleden en te analyseren. Ik deed een poging je dit alles duidelijk te maken, opdat je je eigen afstemming zou begrijpen. Ik hoop daarom, dat alles je duidelijk is. Ik zou je duidelijk kunnen maken, hoe het stoflichaam vraagt en terugzendt, hoe de geest stuurt en zijn werking volbrengt tijdens het aardse leven, zolang het met de stof één is. Maar later zul je alles ontvangen en zal ik je deze overgangen, waar men op aarde nog niets van weet of voelt, duidelijk maken. Alle graden van slaap zijn bewuste en onbewuste levenstoestanden, waardoor je nu zult begrijpen wat er met jou is geschied en hoe het mogelijk is, dat je stoflichaam het heeft overgenomen. Mijn jongen, ik dank je voor je moed en willen ons werk te doen, waardoor je wijsheid in de geest zult ontvangen, die maar weinigen op aarde deelachtig worden. Je sterke wil om iets voor anderen te zijn, kennen wij en voelen wij en wij zullen je naar je eigen krachten laten beleven. Over enige dagen zullen ook de stoffelijke verschijnselen zijn opgetrokken. In de morgen heb ik je pijnen mogen verzachten, toen je in een diepe slaap was gezonken. Nu ga ik heen, mijn jongen, nieuwe problemen zullen je worden duidelijk gemaakt. Weet, dat ik je in alles help. Dank God voor je grote en heilige gave. Je Alcar."
Weer was er een probleem opgelost en had hij een ander wonder beleefd. Hoe groot was Alcar. Hij dankte hem voor zijn hulp en zijn onuitputtelijke liefde en ook God voor alles, wat hij had ontvangen. (382)

Is het geen groot geluk te mogen en te kunnen uitroepen: mens, wij leven straks verder wanneer wij ons stofkleed afleggen, ons leven is eeuwig. Een wezen, dat de aarde reeds lang heeft verlaten, tekende en wist, dat zijn kind dood geboren zou worden.
Wat een macht, welk een denkend vermogen, hoeveel groter is hun wijsheid dan de onze. Buigen, buigen zal de mens zich voor hun weten. Hij die eens op aarde leefde. keerde terug en tekende voor een levende het overgaan van zijn kind. Maar ook tekende hij het eeuwige leven. Is dit geen troost? Zegt het u niets? Is het niet ontzagwekkend. wanneer men het voelt? Moet men zich voor hen niet buigen? Is dit duivelswerk? Hij, die achter de sluier leefde, wilde hem overtuigen, net zolang, totdat hij het aanvaardde. Hij aanvaardde en het was geschied.
André voelde een geweldige kracht in zich opkomen. Hiervoor gaf hij zijn leven, hiervoor wilde hij alles offeren. Om de mens op aarde te kunnen overtuigen, om het leed van duizenden op te lossen, daarvoor wilde hij strijden en hij dankte nu God, dat hij zijn beker tot de laatste druppel had mogen ledigen. Nu hij wist, was het geen strijd meer, en ook zijn vrouw legde zich bij deze heilige boodschap neer en berustte. Beiden voelden zij kracht, gegeven door hen die achter de sluier leefden.
Voor hen gaf hij zijn leven; het was voor alle mensen, om hun leed in geluk te veranderen.
Mens op aarde, uw doden zien, zij horen en zij zijn bij u om u te helpen, maar de levenden op aarde zijn doof en geestelijk blind. Helaas, het is waarheid, ook André beleefde het, terwijl hij zag, voelde en hoorde. Maar hij wilde het niet zien, hij wilde het niet aanvaarden. Dit is spiritisme, heilig spiritisme en geen duivelswerk. Dit is geen tafeldans, maar weten, zuiver weten en willen helpen.
Enige dagen later hoorde hij zijn leider spreken, die hem zei: "Hier ben ik weer, André, mijn lieve jongen, we zijn weer samen." André schreide, Alcar was onuitputtelijk in liefde. Het verwarmde zijn ziel, die deze warmte zo nodig had.
"Luister, André: De mens wikt, maar God beschikt. Is je dit duidelijk? Begrijpt mijn zoon alles? Is het leven niet waard om geleefd te worden, al lijkt het nog zo moeilijk? De mens wikt en vraagt: Vader, laat deze drinkbeker aan mij voorbijgaan, maar God zegt: kom mijn kind, het is voor uw bestwil, en de mens vervolgt zijn weg, waartoe men hem moet dwingen. Zo zie je het ook nu weer. De mens wikt en vraagt: zal ik zus of zo doen? Welke weg zal ik volgen? Deze of die weg? Voor vele mensen staan er vele wegen open. Maar welke weg nu te gaan? Rechts of links? Zij weten het niet, want Gods weg is zo moeilijk te vinden. De éne weg lijkt zo gemakkelijk, zo breed, en zij kunnen niet zo gemakkelijk afdwalen. (396) Maar de mens voelt en ziet niet zijn eigen ondergang, daar hij van die weg zal afglijden. En dan wikt de mens, moet ik deze of die andere weg bewandelen. Deze, waarvoor zij staan, is zo moeilijk en daarom volgen zij een weg, die hen regelrecht naar de duisternis voert. En zo zucht de mens verder en vraagt: maar welke weg dan - en hij zoekt alle levenswegen af, die hij kan gaan. Hij weegt en wikt, maar God beschikt, God wijst hem de weg, zoals ook jou de weg is gewezen. Maar al wil de mens deze weg niet volgen, eens zal hij hem bewandelen, ondanks alles. En wanneer zij zich tot het laatst verzetten en lang blijven wikken en wegen, toch voert God hen allen langs Zijn weg, desnoods op blote knieën, omdat het de enige weg is voor alle mensen. Het is de weg, die naar Hem voert en Zijn weg betekent.
Lang heb je gewikt en gewogen, mijn zoon. Vele wegen heb je bewandeld, maar God voerde je op Zijn weg, die wij allen moeten gaan en nog bewandelen zullen. Want het is Gods wil en alle wegen zullen op Zijn weg uitkomen; dan zal de mens zijn God bereiken. Na lange omzwervingen, na vele zonden, na vele misstappen komt de mens tot God. God heeft beschikt en tenslotte zullen allen aanvaarden. Is het zo gemakkelijk Gods weg te vinden? Neen, het is zeer moeilijk. En toch is het ook weer zo eenvoudig Gods weg te vinden en het zou zo gemakkelijk kunnen zijn, want Gods weg is een weg van licht; maar de mensen willen Gods weg niet zien. Zij tasten in het duister en leggen hun handen voor hun ogen om te beletten, dat zij Gods licht zullen zien. Soms doen zij het onbewust, vaak echter bewust en dan sluiten zij zich met opzet af voor de weg, die zij moeten gaan, en dwalen en dolen zij totdat zij tot inkeer komen. Tot eens Gods liefde in hun harten spreekt en zij beseffen, dat God hun Vader is van liefde. Dan zullen zij hun handen voor hun ogen wegnemen en zullen Zij Gods licht zien, in al zijn heerlijkheid. Dan buigt de mens diep, heel diep en dan smeekt hij om vergeving, voor al zijn dwaalwegen.
Dan danken zij God, hun Vader, dat Hij hun de weg gewezen heeft. En dan eerst kunnen zij zeggen: God, Gij beschikt, want Gij kunt niet gedogen dat Uw vonk van liefde in diepe duisternis en zonde leeft. André, laten wij in het leven wikken en wegen, het goede willen, dan zal het ook gemakkelijker te dragen zijn. Wat God beschikt, in al Zijn grote liefde voor ons, is wel gedaan. Eens komen wij allen, jij zo goed als wij, voor onze Goddelijke Vader te staan. Dan staan wij voor Hem in onze volle naaktheid en dan is er geen plekje, waar Gods liefde niet op schijnt. Dan is er niets meer, dat God niet voelt. En al staan de mensen op aarde tegenover elkander en al kunnen zij daar hun diepste gevoelens verbergen, - wanneer zij voor hun heilige Vader komen te staan, is er geen plekje meer, ja niets, dat Hij niet ziet, niet heeft gezien, en dan zullen zij Zijn weg bewandelen. Bid tot God, mijn jongen, bid veel, met hart en ziel, om veel licht, om anderen te kunnen helpen. Bid om je zonden te doen beschijnen, opdat je zelf kunt zien, steeds zult zien, om haar zelf te bestrijden. Bid, dat je steeds licht, Gods heilig licht voor je mag zien, voor je mag houden, om Zijn weg te zien. (397)


terug naar het literatuuroverzicht






^