Teilhard de Chardin - Het verschijnsel mens, samenvatting

Uitgeverij Het Spectrum, 1963
Vertaling door Daniel de Lange

Meer gegevens over de werken van Pierre Teilhard de Chardin kunt u vinden op www.teilharddechardin.nl
de website van Stichting Teilhard de Chardin

Pierre Teilhard de Chardin, jezuïet en bekend wetenschapsman, verbleef meer dan twintig jaar in Azië en hield zich bezig met geologisch en paleontologisch onderzoek, vooral met betrekking tot China. Daarna gebruikte hij zijn wetenschappelijke kennis voor zijn kosmologische en christologische studie - een wetenschappelijk verantwoorde wereldbeschouwing. Paus Paulus VI beschreef hem als 'een onmisbare man voor onze tijd'.


Pierre Teilhard de Chardin
paleontoloog, filosoof, theoloog,
jezuïet en mysticus (1881-1955)
Teilhard de Chardin - Samenvatting van 'Het verschijnsel mens'

Deel IV: Het voortleven
Hoofdstuk II Voorbij het collectieve

Inhoud

Het boven-persoonlijke
De menselijke personen
De liefde
De eigenschappen van het punt Omega
Tegenwoordigheid, onherroepelijkheid
Nawoord
Het sociale verschijnsel
De socialisatie

Het boven-persoonlijke
Op de drempel van de 19de eeuw meende men dat er een nieuwe gouden eeuw zou komen, verlicht en georganiseerd door de wetenschap, en verwarmd door broederlijkheid. In plaats daarvan zijn er steeds grotere conflicten. Het denkbeeld van een 'geest van de aarde', een verenigde mensheid, is namelijk een wensbeeld. De mens zal nooit boven de mens uitstijgen alleen maar door zich te verenigen.
De mensheid heeft een miljoen jaar nodig gehad om de weg van de pre-hominiden naar de moderne mens af te leggen en moet zich niet ontmoedigd voelen nog bezig te zijn met de strijd zich van zichzelf te bevrijden. (266) Ontwikkelingen gaan langzaam. Ondanks de versnelling van de noögenese (de ontwikkeling van inzicht, van de geest), kan de mens niet verwachten dat de mensheid binnen de tijd van één generatie verandert, maar moet vertrouwen blijven houden in haar verdere ontwikkeling.
Deze voortgang voltrekt zich in het tempo van grote dingen en is daardoor bijna onwaarneembaar. Maar soms heeft het er de schijn van dat de mensheid tegen een muur stuit of zelfs terugvalt, ten prooi aan onbedwingbare krachten van onderlinge afstoting en van verstoffelijking. (267)

Hoewel de mensheid geografisch en psychologisch op elkaar wordt gedrongen, blijven mensen afwijzend of vijandig tegenover elkaar staan. In de stof wordt elke verzameling van vergeestelijkte, bewuste personen begrensd; de materie is nu eenmaal de 'middelpuntvliedende' eigenschap van elke levende groep die toch onderweg is naar éénwording. (268) De mensheid moet vertrouwen blijven houden in de vooruitgang, ondanks dat er in plaats van de verwachte groei van het bewustzijn, het opgaan in mechanisatie is [zie de huidige verslaving aan smartphone, tablet, gameconsole en televisie].
Maar de mensheid is gemaakt om werkzaam te zijn en om geest voort te brengen. Als de mensheid alleen maar 'materie' voortbrengt (door de huidige mechanisatie), dan werkt de mensheid in de verkeerde richting. Dan heeft zij verzuimd aan de krachten tot personalisatie van personen [de geestelijke ontwikkeling] een plaats te geven! (269)

De moderne mens is bezeten van de behoefte zich te depersonaliseren (dan wel: onpersoonlijk te maken) [door aandacht en toewijding op te laten gaan in de huidige mechanisatie: wetenschap en techniek]. Voor die neiging zijn twee redenen aan te wijzen:
1. Het natuurwetenschapelijke onderzoek voert de mens naar een ontzielde wereld, waar alleen nog maar 'deeltjes' zijn, die ontstaan en vergaan [en de mening is gevormd: wij zijn ons brein];
2. de astronomie plaatst de mens als een stofje in een overweldigend heelal.

Om dit oneindig kleine en oneindig grote toch te verenigen, is er een nieuwe afgod gevonden: de 'energie'. De 'energie' is de huidige universele, alom aanwezige wezenheid, waaruit alles opkomt en waarin alles terugvalt, als in een oceaan. De 'energie' is de nieuwe geest, de nieuwe God [getuige de stelling: 'Alles is energie!'].
De mensheid heeft het besef van de werkelijke natuur van de persoon verloren [de geest is onbewust geworden van zichzelf] en gaat zover dat de gerichtheid op zichzelf, het vermogen 'Ik' te zeggen, als hét voorrecht van de mens als deel wordt erkend [de overwegende nadruk op 'privacy'], voorzover dit zich sluit voor de rest en zich stelt als de uiterste tegenstelling van het 'Al'. (270)

Maar de natuurwetenschappelijke begrippen 'tijd-ruimte' en 'evolutie' kunnen de mens juist naar het tegenovergestelde uitzicht voeren! De evolutie vertoont een opstijgen naar toenemend bewustzijn. Dit wordt ook door materialistische of agnostische wetenschappers niet meer bestreden. De evolutie moet daardoor haar bekroning vinden in een of ander allerhoogst bewustzijn. Maar wil dit bewustzijn werkelijk allerhoogst zijn, dan moet het de volmaaktheid van het bewustzijn van de mens naar een toppunt voeren door een bewustzijnopwekkend terugbuigen van het wezen op zichzelf!

Door deze zelfbespiegeling kan het denken zichzelf overstijgen en toegroeien naar een bovenpersoonlijke toestand. Het menselijke bewustzijn heeft de eigenschap alles rondom zichzelf als middelpunt te ordenen, maar juist door die ordening brengt dit bewustzijn zichzelf ook in verbinding met alle andere middelpunten die het omgeven.
Daardoor wordt de menselijke persoon uiteindelijk verbonden met dat, wat 'alles' is. Door de eigen waarneming en rede te gebruiken, wordt de mens steeds meer met het heelal verbonden, waardoor er in de mensheid een gezamenlijke wereldbeschouwing ontstaat. Door zijn eigen werkzaamheid werkt iedere mens daaraan mee en heeft ook iedere mens daaraan deel. (271)
Zo verschijnt een verbinding van een nog hogere orde, de geboorte van een enig middelpunt onder de zich samenvoegende stralen van miljoenen menselijke deel-middelpunten, die als de denkende mensheid over de oppervlakte van de aarde zijn verspreid: de 'noösfeer' (het gebied van de denkende geest).

De geest bezit door de waarneming en de rede het wezenlijke vermogen verschillende onderwerpen samen te brengen tot een eenheid. Daardoor vormt de noösfeer een geheel dat om één middelpunt is geordend, zij is noodzakelijkerwijs convergerend van aard, omdat zij het bewustzijn omvat en versterkt.
Wanneer de mensheid de eindeloze beddingen van de evolutie in de goede richting volgt, moeten die ergens naar voren samenkomen in één punt: het Punt Omega, dat de mensheid in zichzelf tot een eenheid brengt en voleindigt.
Hoe onmetelijk de sfeer van de tijdsruimte ook is, zij bestaat slechts en is uiteindelijk slechts begrijpbaar in de richting waar haar stralen tezamen komen (al zou dit ook voorbij ruimte en tijd zijn), doordat zich in dat middelpunt de door haar omvatte 'zijnsinhoud' (van de noösfeer) concentreert.
Door de noögenese (de groei van de noösfeer) worden tijd en ruimte, en daarmee het heelal menselijk of beter gezegd: boven-menselijk. Het universele en het om één middelpunt geordende persoonlijke, sluiten elkaar niet buiten, maar groeien in dezelfde richting en bereiken in elkaar gelijktijdig hun hoogtepunt!

terug naar de Inhoud

De menselijke personen
Het heelal en de mensheid daarin personaliseert [verpersoonlijkt]; die personalisering is de groei naar de eigen bestemming van alle personen, die helemaal 'zichzelf' zijn geworden door de drempeloverschrijding die door zelfbespiegeling [zelfbezinning], door de innerlijke verdieping van het bewustzijn in zichzelf, is bereikt. Daardoor ontstaat een gezamenlijke toekomst van alle denkende personen.
Wat is de aard van het alomvattende ontmoetingspunt, het punt Omega, waar de evolutie naartoe beweegt? In dat punt wordt de hoeveelheid bewustzijn, die op aarde langzamerhand ontstaat door de noögenese, volkomen en gaaf opgeteld en samengevat. Wat houdt die samenvoeging van bewustzijn in?
Zij is niet alleen een verzamelen van alles wat door menselijke ontwikkeling is bereikt: door opvoeding, onderzoek en uitvinding; maar zij is in het bijzonder een verzameling van het opperste menselijke werk: de vestiging door ieder van ons in zichzelf van een volkomen oorspronkelijk middelpunt, waarin het heelal zich op unieke, onnavolgbare wijze weerspiegelt: in onszelf, in onze persoonlijkheid. Het middelpunt van dat menselijke bewustzijn is vervolgens het wezenlijke dat het punt Omega moet verwerven, wil hij werkelijk Omega zijn.

Om zich als volgroeide persoon te kunnen meedelen aan anderen, moet die persoon zelf blijven bestaan. In de vereniging die in het punt Omega plaatsvindt, blijft ieder zich bewust van zichzelf en blijft ieder zelfwerkzaam. Iedere mens wordt méér zichzelf en dus méér verscheiden van de anderen, naarmate de mens dichter tot Omega nadert.
Alleen door de persoonlijke inzet van de leden van een vereniging blijft die vereniging bestaan en ontwikkelt zij zich. In elk organisch geheel vervolmaken en voltooien de delen zich door wederzijdse inzet voor elkaar. Hoe meer de menselijke personen in overeenstemming komen met de Ander, het punt Omega, hoe meer zij juist 'zichzelf' worden en daardoor hun zelfstandigheid bewaren.
Als zij als een druppel water in de zee zouden opgaan, zou alle arbeid om zichzelf te worden, verloren gaan. Het eindstadium van de weg naar geestelijke vereniging is geen samensmelting der delen die het bestaan van de delen opheft, maar het punt Omega is een afzonderlijk blijvend middelpunt, dat uitstraalt te midden van een vereniging van middelpunten, van menselijke personen. (275) De vereniging van delen blijft een geheel van zelfstandig denkende delen. [beschrijving van het 'mystieke lichaam' van Christus]

Door zelfgerichtheid treedt scheiding op en valt de mens terug in de stof, in de veelheid, de verdeeldheid. Om geheel zichzelf te kunnen worden moet de mens juist de andere kant opgaan, in de richting van de gemeenschap rondom de Ander, de oorsprong van de mens.
Naar het beeld van Omega, die de mens naar zich toetrekt, verwerkelijkt de mens pas zichzelf als persoon, door zichzelf als die persoon universeel te maken en zich te verenigen met wat groter is dan de mens zelf: het alomvattende punt Omega.

Om de vereniging van de menselijke middelpunten rondom Omega tot stand te brengen, gaat het erom dat zij van middelpunt tot middelpunt in persoonlijke, wederzijdse aanraking moeten komen. Daarvoor is het noodzakelijk het vermogen tot persoonlijke wisselwerking met de ander tot ontwikkeling te brengen. Pas als de mens heeft leren lief te hebben, kan de evolutie naar Omega voortgang vinden. (277)

terug naar de Inhoud

De liefde
De liefde is de 'affiniteit' tussen twee wezens, het vormen van een persoonlijke band door de gemeenschapszin, door saamhorigheid. Overal in de schepping, zelfs bij atomen en moleculen, is er een innerlijke neiging tot vereniging. Door de krachten van de liefde zoeken de onderdelen van de schepping elkaar op, om de wereld tot stand te laten komen.
Wil de mens zich van deze samenvoegende kracht in de 'binnenkant der dingen' in zichzelf bewustworden, dan moet men afdalen tot het innerlijke, 'middelpuntzoekende' gebied der geestelijke aantrekkingskrachten. In al haar verschijningsvormen is de liefde niets anders dan het teken, dat in het binnenste van ieder 'deel' de psychische convergentie van het heelal naar zichzelf, aanduidt. (278)
Tot nu toe is de wijze waarop de mensheid heeft getracht nader tot elkaar te komen, weinig indrukwekkend, het contact is nog oppervlakkig.
Alleen de liefde is in staat wezens als wezens te voltooien door hen te verenigen - en wel omdat alleen zij wezens in hun kern aangrijpt en samenvoegt. Alleen de liefde heeft een schijnbaar tegenstrijdig gevolg, namelijk dat zij personaliseert door van twee mensen, van een groep één geheel te maken; het lijkt tegenstrijdig, maar zij personaliseert door gemeenschappelijkheid.

Wat zij dagelijks op kleine schaal bewerkstelligt, kan zij ooit op de schaal van de mensheid herhalen: de mensheid als de geest van de aarde, de vereniging van individuen en volkeren, de paradoxale verzoening van het deel en het geheel, van de eenheid en de veelheid. Daarvoor is nodig dat wij ons vermogen tot liefhebben zover ontwikkelen, dat het alle mensen van de aarde omvat.
Ogenschijnlijk lijkt een universele liefde onmogelijk te zijn. Toch ervaren wij bij het zien van de natuur en van het heelal, bij de ervaring van schoonheid en van muziek, de verwachting en het gevoel van een grotere aanwezigheid. Ons meetrillen met het 'al' is een wezenlijk kenmerk van pure poëzie en van religie. Wat verraadt dit verschijnsel - geboren tegelijk met het denken en daarmee meegroeiend - anders dan een fundamentele overeenkomst tussen twee werkelijkheden die naar elkaar toestreven: het losse deeltje, de mens, dat wordt innerlijk bewogen bij de nadering van al het andere?
Er is niet alleen een liefhebben zoals de liefde van man en vrouw, de genegenheid voor kinderen en vrienden en tot op zekere hoogte voor zijn land, maar ook een gevoel van ontzag door de indrukwekkendheid van het heelal, wat wijst op een kosmische affiniteit en zo op het kosmische op-elkaar-gericht-zijn van het deel en het geheel. Een universele liefde is niet alleen psychologisch mogelijk; maar het is de enige volledige en uiteindelijke wijze waarop wij kunnen liefhebben.

Het is onmogelijk zich weg te schenken aan iets wat onbekend is. Daarom moet het heelal voor ons een gelaat en een hart krijgen… laat het heelal om zo te zeggen personifiëren.
De ontdekkingen van de laatste honderd jaar hebben door hun naar eenheid strevende vooruitzichten een nieuwe en beslissende stoot gegeven aan ons besef van de ontwikkelingsrichting van de wereld, de aarde en de mens. Dat verklaart ook de opbloei van de pantheïstische doctrines van vandaag. Maar die stoot moet ons naar íemand toe leiden, want anders laat zij ons in stoffelijkheid wegzinken, terwijl wij moeten streven naar de bezielde eenheid van alle menselijke personen. Daarvoor moeten we onze wetenschap tot in haar uiterste consekwenties doordenken naar de reeds aanwezige werkelijkheid en uitstraling van het geheimzinnige middelpunt der middelpunten, dat ik Omega heb genoemd.

terug naar de Inhoud

De eigenschappen van het punt Omega
Bij elke hogere trap van samenvoeging komt in een nieuw verband iets nieuws te voorschijn, dat niet tot de afzonderlijke, vorige bestanddelen kan worden herleid. Aan de toenemende complexiteit dankt de mens bewustzijn, leven, denken, wat al bijna wetenschappelijk bestaansrecht heeft verworven. Maar het is er nog ver vandaan dat de wetenschap aan dat 'iets' een eigen waarde, een eigen zelfstandigheid en onafhankelijkheid toekent.
Ondanks hun halve gekeerdheid naar het geestelijke, kijken physica en biologie in laatste instantie naar de kant van de deeltjes, in de richting van de eindeloos verstrooide materie, in een zoektocht daar het eeuwige en het grote onveranderlijke te vinden. De gedachte dat er op het hoogste punt van de wereld een 'ziel der zielen' (het punt Omega) aan het groeien is, is in overeenstemming met de geschetste geestesgesteldheid en toch niet zo vreemd aan de huidige inzichten van de menselijke rede, als men wellicht zou denken. Is er voor ons denken nog wel een andere wijze denkbaar om het 'beginsel van voortkomst' algemeen te stellen? (282)
Maar tegelijkertijd houdt men er (in de wetenschap) aan vast dat die ziel, welke zou samenvallen met een hoogst onwaarschijnlijke ontmoeting van alle deeltjes en oorzaken, slechts tot stand kan komen in een uiterst ver verwijderde toekomst, en in totale afhankelijkheid van de veranderlijke wetten der energie.
Die twee beperkingen (afstand en kwetsbaarheid) zijn naar Teilhards mening onverenighaar met de aard en de functie van Omega, op grond van twee positieve redenen: 1. de liefde en 2. de voortzetting van het leven.

1. Op grond van de liefde, uitgedrukt in termen van innerlijke energie, bestaat de kosmische functie van Omega hierin dat hij door zijn uitstraling de unanimiteit der reflexieve werelddeeltjes verwerkelijkt en handhaaft. Maar Omega kan alleen op deze manier werkzaam zijn, als hij op een of andere manier nu al beminnend en beminnelijk is. Liefde voor het onbekende en onpersoonlijke is niet mogelijk. Ook op afstand, zowel in ruimte als in tijd, neemt haar kracht af. Het is noodzakelijk samen te bestaan, om elkaar te kunnen liefhebben.
Zoals bij alle andere energie, moeten ook in de liefde de krachtlijnen elk ogenblik het bestaande kunnen omsluiten. De tegenwoordige, werkelijke noösfeer moet een werkelijk en tegenwoordig middelpunt hebben. Wil Omega in de hoogste mate tot zich kunnen trekken, dan moet hij nu al in de hoogste mate aanwezig zijn. (283)
2. Op grond van de voortzetting van het leven, want de mens zoekt te ontsnappen aan de dreigende verdwijning en tracht zichzelf onder te brengen in een steeds groter wordend subject: de beschaving, de mensheid, de geest van de aarde. Daarin ingebed voelt hij zich veilig en meent zo aan de aftakelende werking van de tijd te kunnen ontkomen. Maar zó kan men niet aan de vergankelijkheid ontkomen, want wat op de aarde berust, zal ooit met de aarde verdwijnen. Het [wetenschappelijke] positivistische vooruitgangsgeloof kan de dood niet uitwissen.
Wil Omega aan de hoogste eisen van ons handelen beantwoorden, dan moet het zelf onafhankelijk zijn van het verval van de krachten waaruit de evolutie wordt geweven.

terug naar de Inhoud

Tegenwoordigheid, onherroepelijkheid
Het is een ervaringsfeit, dat de voortkomst van de mens tijdens de evolutie alleen maar in achtereenvolgende stadia en in mechanische afhankelijkheid van het voorafgaande plaatsheeft. Onze geest beschikt over geen andere methode om die twee wezenlijke eigenschappen van het autonome 'middelpunt van alle middelpunten' in het samenhangende patroon van een noögenese te integreren, dan het 'beginsel van voortkomst'. Laten we dit opnieuw overdenken en aanvullen.
Eerst groeperen de elementaire eenheden [deeltjes] zich; dan openbaart de 'ziel' zich, d.w.z. zij verraadt, van de kant der energie beschouwd, haar werking slechts in een steeds complexer en minder materiële concentratie van de krachten, welke langs de ketens der elementaire eenheden worden overgebracht. Het 'middelpuntzoekende' als functie van het 'middelpuntvliedende'. De pyramide wier top door de basis wordt bepaald... Dat is wat gaandeweg zichtbaar wordt. (284)
Zo openbaart Omega zich ook bij de afsluiting van het proces aan ons, voorzover daarin de beweging naar synthese het hoogtepunt bereikt. Maar wij dienen erop bedacht te zijn, dat Omega op dit punt der evolutie slechts de helft van zichzelf toont. Hij is de laatste term van de reeks, maar laat zich niet in een reeks vangen. Omega is niet alleen bekroning, maar ook afsluiting. Anders zou het totaal ineenstorten, wat in tegenspraak zou zijn met het gehele organische proces der evolutie.
Wanneer wij spreken van de pool van het bewustzijn in de wereld, welke de delen overstijgt, kunnen wij niet volstaan met te zeggen dat deze voortkomt uit de opstijging der afzonderlijke bewustzijns, men moet eraan toevoegen dat die pool terzelfdertijd reeds voortgekomen is uit, uitgetreden is buiten de genese. Ware dat niet zo, dan zou Omega noch in liefde kunnen onderwerpen, noch iets in onbederflijkheid kunnen vastleggen. Om zichzelf te zijn, moet Omega van nature buiten de tijd en de ruimte staan die hij samenbrengt. [dat betekent dat Omega de 'eeuwige oneindigheid' is]

Autonomie, tegenwoordigheid, onherroepelijkheid en ten slotte transcendentie: dat zijn de vier eigenschappen van Omega.
De 'middelpuntvliedende' omhulling van de wereld lost volgens de wet van het toeval op in materie;
maar de 'middelpuntzoekende' kern geeft de wereld gelaat en natuurlijke vastheid doordat haar zwaartekracht tegengesteld aan de stroom van het materieel-waarschijnlijke gericht is, naar een godgelijk brandpunt van geest, dat die kern voorwaarts doet bewegen. (285)

Iets in de kosmos ontsnapt aan de wet der entropie (vermindering van energie door energie-verschil), en dat daaraan steeds méér ontsnapt. Gedurende ontzaglijke tijdsruimten van de evolutie heeft het 'middelpuntzoekende', [de geest] dat in het verborgene bewogen werd door de werking van de voorwaarts gelegen Eerste Beweger, zich slechts kunnen uitdrukken in grovere groeperingen: het dierlijke bewustzijn [de dierlijke geest]. In dit stadium vielen de kernen, zodra zij gevormd waren, weer uiteen, doordat zij zich niet boven zichzelf konden vastgrijpen aan een steunpunt - het aanwezige steunpunt ging immers hun orde van organisatie te boven.
Zodra echter door de reflexie een type van eenheid ontstaat (in de mens), dat niet slechts gesloten of concentrisch, maar puntvormig is [de menselijke geest], treedt de prachtige physica der middelpunten in werking. De delen zijn middelpunten geworden, personen dus, en kunnen nu eindelijk beginnen om als zodanig antwoord te geven op de persoonvormende werking van het middelpunt der middelpunten, Omega. [Gods heilige geest]

Wanneer het bewustzijn de trap der hominisatie bereikt, stapt het van de divergentie in de convergentie (van involutie in evolutie), d.w.z. het verwisselt in zekere zin van halfrond en van pool. Aan deze kant van de kritieke lijn, de 'evenaar', valt alles terug in het veelvoudige. Aan de overkant stort alles in een toenemende, niet meer ongedaan te maken éénwording [in Omega]. Wanneer een reflexief middelpunt [de menselijke geest] eenmaal is gevormd, kan het alleen veranderen in de richting van diepere concentratie op zichzelf.
Bij de mens maakt het 'middelpuntzoekende' zich los en vrij van het 'middelpuntvliedende'; er heeft een ontsnapping aan de entropie plaats, dank zij een ommekeer naar Omega, dat personen verzamelt en bewaart.
Eén voor één maken de 'zielen' zich rond ons los, als een voortdurende stroom, en zij dragen hun onmededeelbare lading van bewustzijn naar omhoog. Eén voor één; maar niet afzonderlijk. Want voor ieder van hen kan er, krachtens de natuur van Omega, slechts één punt van uiteindelijk voortkomen mogelijk zijn: het punt waar de noösfeer in haar geheel haar convergentiepunt bereikt, als gevolg van de synthetiserende werking van de persoonvormende vereniging, welke de noösfeer haar delen doet opvouwen om zichzelf en haar tegelijkertijd zelve inwikkelt - dat punt ligt bij 'het einde der wereld'. (287)

terug naar de Inhoud

Nawoord
De oorspronkelijkheid van de stelling van dit boek - de structurele betrekking tussen complexiteit en bewustzijn - ligt hierin dat zij als uitgangspunt neemt dat die eigenschap van de aardse stoffen om zich steeds meer te vitaliseren door steeds ingewikkelder te worden, slechts de manifestatie, de plaatselijke uitdrukking is van een even universele en zeker betekenisvoller stroom als die welke de wetenschap reeds herkend heeft. Die stroom dringt de kosmische velden enerzijds om zich explosief als golven uit te breiden, maar anderzijds om zich tot deeltjes te verdichten onder invloed van de electro-magnetische krachten en van de zwaartekracht, of ook zich weer te dematerialiseren tot straling.
Die verschillende stromen zijn, zoals wij eens zullen inzien, onderling waarschijnlijk vast verbonden. Als dit zo is, is het duidelijk dat het bewustzijn, omschreven als het specifieke resultaat van de georganiseerde complexiteit, veel verder reikt dan de kleine tijdsruimte waarin wij het rechtstreeks kunnen onderscheiden.

1. Aan de ene kant is er het gebied waar de kleine of middelwaarden van complexiteit voor ons het bewustzijn strikt onwaarneembaar maken, d.w.z. vanaf en onder de zeer grote moleculen; daar worden wij er logisch toe gebracht in ieder deeltje het rudimentaire bestaan van psyche (319) (in het stadium van het oneindig kleine, d.w.z. het oneindig verspreide) aan te nemen, evenals de physicus de massaveranderingen bij langzame bewegingen, welke voor de rechtstreekse waarnemingsmethoden volstrekt onvatbaar zijn, als reëel erkent, en zelfs kan berekenen.
2. Aan de andere kant is er het gebied van de wereld waar ten gevolge van verschillende physische omstandigheden (temperatuur, zwaartekracht, enz.) de complexiteit er niet in slaagt die waarden te bereiken waaraan een graad van bewustzijn beantwoordt, die met zijn straling tot ons oog doordringt; daar moeten wij aannemen dat de tijdelijk stilgezette oprolling (van het zeer eenvoudige naar het uiterst ingewikkelde) onmiddellijk haar voorwaartse beweging zou hernemen, wanneer de voorwaarden gunstig worden.

Ik bedoel dit: beschouwd volgens de as der complexiteiten bevindt het heelal zich in zijn geheel en op al zijn punten in een voortdurende spanning van organische terugbuiging op zichzelf; en dus van interiorisatie (verinnerlijking). Dat betekent, wetenschappelijk gesproken, dat het leven vanaf het begin en altijd opdringt; en dat daar, waar het erin geslaagd is waarneembaar tot de oppervlakte door te dringen, niets het zal kunnen beletten om het proces waaruit het ontstaan is, tot zijn maximum op te voeren.
In deze kosmische, actief convergerende situatie dient men het verschijnsel 'mens' m.i. te zien, wil men dit verschijnsel in al zijn hoogten en diepten zichtbaar maken, en het samenhangend en consequent verklaren.

Het heelal is bezig zich op te rollen (van het zeer eenvoudige naar het uiterst ingewikkelde), waarbij het stap voor stap voortschrijdt, langs miljarden en miljarden pogingen en ontwerpen, teneinde de onwaarschijnlijkheid (320) te overwinnen der ordeningen, die leiden tot eenheden van steeds complexer karakter en daarmee van bewustzijn.

terug naar de Inhoud

Het sociale verschijnsel
Wat is de aard van het sociale verschijnsel, zoals zich dat krachtig om ons heen ontplooit?
Het valt de mens moeilijk een proces waarin hij is ondergedompeld van boven te bezien en daardoor wordt de steeds toenemende innerlijke organisatie van de mensheid, nog veelal beschouwd als een juridisch en toevallig proces, dat slechts een oppervlakkige, uiterlijke analogie vertoont met de systemen [van evolutie] die de biologie ontwerpt. Men wil nog wel toegeven dat de mensheid sinds haar eerste optreden zich voortdurend vermenigvuldigd heeft; dat dwingt haar vanzelfsprekend om voor haar leden steeds gecompliceerder ordeningen te ontwerpen. Maar deze levenswijze mogen wij niet met een werkelijke ontologische vooruitgang verwarren. Gemeten aan de evolutie zou de mens al lang niet meer in beweging zijn, zo hij al ooit in beweging is geweest.
Naar mijn mening heeft in de mens de biologische evolutie haar plafond bereikt, dat houdt een bepaalde sensus communis nog steeds vol. (323) (Dezelfde 'sensus communis' - let wel - die in de laatste honderd jaar door de physica zo vaak en onherroepelijk, gecorrigeerd is.) Toen het leven zich op zichzelf terugboog, zou het onbeweeglijk zijn geworden. Maar zou men niet veeleer moeten zeggen dat het leven een nieuwe sprong naar voren maakt? Bestudeer dan eens de wijze waarop de mensheid technisch haar veelheid groepeert, naarmate in haar gelijktijdig de psychische spanning, het bewustzijn van tijd en ruimte, en de lust en het vermogen tot ontdekken, stijgen. Dat enorme gebeuren stelt zich duidelijk aan ons voor. Maar hoe kan men in die onthullende samenwerking van technische ordening en psychische concentratie, de grote kracht van oudsher - zij die ons gemaakt heeft - over het hoofd zien; die ook daar aan het werk is, weliswaar op een schaal en een diepte die nog nimmer bereikt zijn?

Men moet toch wel zien dat hier weer diezelfde werveling, maar nu in de sociale ruimte, boven onze hoofden voortschrijdt, diezelfde werveling die ons, u en mij, vroeger individueel om onszelf gewikkeld heeft, en die ons nu allen samenbalt in een greep, welke de volmaking van ieder van ons wil bewerken door ons organisch met alle anderen tegelijk te verbinden?

terug naar de Inhoud

De socialisatie
De menselijke socialisatie bewerkt dat de gehele bundel der reflexieve stengels en vezels van de mensheid zich op zichzelf terugplooit; dat betekent dat door deze socialisatie de as van de kosmische maalstroom der interiorisatie haar loop voortzet.
Dat is de derde stelling, de ingrijpendste; zij lost de twee voorgaande (de een betrof het primaat van het leven in het heelal, de ander het primaat van de reflexie op het leven) postulaten af en zet die voort; deze stelling geeft de definitieve omschrijving en verheldering van mijn wetenschappelijke positie ten opzichte van het verschijnsel 'mens'.

Het is hier niet de plaats om gedetailleerd te tonen hoe gemakkelijk en samenhangend deze organische interpretatie van het sociale de loop der geschiedenis verklaart, en hoe zij onszelf in staat stelt die loop in bepaalde richtingen te voorzien. Wij stippen alleen dit aan: wanneer boven de elementaire hominisatie die in elk individu culmineert, (324) zich werkelijk een tweede, collectieve hominisatie voltrekt, een hominisatie van de soort, dan ziet men zonder moeite in dat de socialisatie van de mensheid gepaard gaat met de verhoging van dezelfde drie psycho-biologische eigenschappen die in de aanvang de individuele drempeloverschrijding van de reflexie heeft vrijgemaakt. (325)

De mensheid drijft niet af naar een fase van toenemende verkorreling, ten gevolge van een teugelloos individualisme, maar is in werkelijkheid op weg, ten gevolge van de aard-omspannende ordening en convergentie van alle deelreflexies op aarde, naar een tweede, hoger, kritisch punt van reflexie, ditmaal collectief.
Voorbij dit punt kunnen wij rechtstreeks niets zien, het is immers een kritisch punt; maar wel kunnen wij daarachter de aanraking voorspellen tussen het denken, geboren uit de inwikkeling van zichzelf in het weefsel der dingen, en een transcendent middelpunt 'Omega'; dit is het beginsel dat aan die inwikkeling zowel haar onomkeerbaarheid, haar beweging en haar vermogen tot verenigen geeft.

Rome, 28 oktober 1948 P. Teilhard de Chardin


terug naar het literatuuroverzicht

terug naar Godsdienst en wetenschap, Teilhard







^