De droom voor ons land van Willem de Zwijger: een persoonlijk beleefde godsdienstigheid


Inleiding

Willem I (1533-1584)
prins van Oranje
genaamd: Willem de Zwijger
en Vader des Vaderlands
door Adriaen Thomas Key, 1579
bron: Rijksmuseum
Willem van Oranje werd door zijn moeder in Duitsland protestants opgevoed en later, aan het hof van Karel V in Brussel, katholiek. Door die dubbele religieuze scholing kwam hij tot het besef dat godsdienstvrijheid de basis is van de vrijheid van ieder mens en dus het hele volk!
Willem werd daardoor een held, die met gevaar voor eigen leven en gebruik makend van zijn familiekapitaal, zich inzette voor de vrijheid van het Nederlandse volk!

Regeringsvormen
In Politica beschrijft Aristoteles de verschillende regeringsvormen die er zijn, waaronder de monarchie, aristocratie en democratie. Uit zijn Ethica is op te maken dat het erom gaat het evenwicht te zoeken tussen die tegengestelde vormen. Dit juiste midden is gevonden in de parlementaire, constitutionele monarchie: er is de koning als monarch, de ministers vormen de aristocratie en de volksvertegenwoordiging de democratie.
Deze regeringsvorm is - in verschillende hoedanigheden - gevestigd in de landen van Noordwest-Europa: de Scandinavische landen, het Verenigd Koninkrijk, België en Nederland; landen die inderdaad welvarend zijn en over het algemeen toonbeelden van maatschappelijke en politieke stabiliteit.
Een regeringsvorm met een gekozen president aan het hoofd heeft weliswaar dezelfde ideale verhouding in de zin van Aristoteles, maar is namaak (zie: 'De dienst aan God en het koningschap' verderop). Bij een gekozen president is men afhankelijk van de meerderheid... maar neemt die altijd de juiste beslissing?!

Nederland en Oranje
De familie van Oranje-Nassau is het koningshuis van Nederland. De ontstaansgeschiedenis van Nederland is uniek te noemen in die zin, dat het een Oranje is geweest, Willem de Zwijger, door wiens onbaatzuchtige inspanningen de bevolking der Lage Landen zich heeft kunnen bevrijden van vreemde overheersing. De langdurige vrijheidsstrijd die het volk onder zijn leiding heeft gevoerd (de Tachtigjarige Oorlog, 1568-1648), is ook de oorzaak geweest van het besef één volk te zijn. Daarna zijn Willems nakomelingen en familieleden op verschillende wijzen steeds betrokken geweest bij de regering van Nederland. Het koningschap van de Oranjes is daardoor al eeuwenlang vervlochten met de geschiedenis van volk en vaderland.

Godsdienstvrijheid
Er waren meerdere aanleidingen voor de edelen en het volk om in de 16e eeuw in opstand te komen tegen de overheersing door de Spaanse koning en één daarvan was zijn godsdienstdwang. Die druiste in tegen de vrijheid en veelvormigheid van het Christendom, zoals die zich in de Lage Landen ontwikkelde. Het geloof was in die tijd een belangrijk onderdeel van het dagelijkse bestaan; door de koopmansgeest van Nederlandse burgers en de ervaringen daardoor opgedaan met andere culturen, streefde men op dat gebied naar onderlinge verdraagzaamheid. Men besefte dat er één God was en aanvaardde dat er verschillende wegen waren om God te dienen.

De dienst aan God en het koningschap
Met het besef dat de God uit de Bijbel een zekere mate van eenheid bewaarde in die godsdienstige verscheidenheid, besefte men ook de bijzondere rol die een koning speelt in een volk. Zoals alle gelovigen naar God opzien en zich daardoor met elkaar verbonden voelen ondanks de geloofsverschillen, zo besefte men ook dat het die éne koning temidden van zijn volk is, die bij zijn onderdanen een onmisbaar gevoel van saamhorigheid opwekt.
Er is sprake van een heilzame overeenkomst die ook samenhangt met de overerving van de functie, waardoor een zekere tijdloze bestendigheid zijn intrede doet en er ook samenhang ontstaat in de geschiedenis van een volk.

Naastenliefde
Ook het navolgen van de leer van Jezus had gemeenschapszin tot gevolg. Zijn: "Heb God lief boven al en uw naasten als uzelf" en zijn: "Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet", werden eeuwenlang vanaf de kansels van alle kerken in het land de gelovigen met gezag voorgehouden. Dat liet niet na een gunstige invloed te hebben op de geest waarin mensen met elkaar omgingen in het alledaagse leven en dit legde een vaste grondslag voor een beschaafde en vredelievende maatschappij, waar het geloof een diepe betekenis gaf aan het menselijke bestaan.


Het heden
Vanuit deze geschiedenis naar het huidige bestaan kijkend, is te zien hoe godsdienstigheid in het dagelijkse leven van de moderne mens in haar diepste gronden wordt aangetast. Veel kerken hebben gefaald in het ondersteunen van een persoonlijk, levend geloof in God en tegelijkertijd hebben de natuurwetenschappen, die eenzijdig op het stoffelijke bestaan zijn gericht, de rol van die op het geestelijke bestaan gerichte spiritualiteit overgenomen.
Het zijn de natuurwetenschappen die in deze tijd het vroegere gezag van de kerken hebben verworven; daardoor is de wereldbeschouwing en het mensbeeld van neurologen en biologen door de samenleving overgenomen, en is hún spreekwijze overal doorgedrongen in de dagelijkse omgangstaal en het geschreven woord.
Het mensbeeld dat daardoor nu in het middelpunt van de aandacht staat, is door de invloed van neurologen beperkt geworden tot niets dan een 'neuronale activiteit' van de hersenen. Daarnaast schilderen evolutiebiologen de mens af als een verschijnsel dat een 'probeersel van de natuur' is en alleen door toeval ontstaan; maar wat toevallig is ontstaan, had er even toevallig ook niet kunnen zijn. Daardoor wordt uit de hoek van de natuurwetenschappen de waarde van het menszijn verminderd tot niets dan een bevreemdend natuurverschijnsel, met voortplanting en ontwikkeling van de soort als enig doel.
Daardoor wordt de geestelijke zin van het leven echter uit het oog verloren. Dit veroorzaakt een vervreemding van de mens van zijn eigen wezen waardoor zijn bestaan een ideële leegte wordt, wat een streven naar invulling door tijdverdrijf tot gevolg heeft.

Wetenschappelijke eenzijdigheid
Deze eenzijdige, wetenschappelijke invloed brengt velen aan het twijfelen en kan het einde van hun godsdienstigheid betekenen. De geestelijke helft van het menszijn wordt immers geloochend en als denkbeeldige onzin afgedaan; daardoor wordt de betekenis van de mens tot die van een louter biologische machinerie, zonder diepere oorzaak of hoger doel, teruggebracht. De mens is dan niet meer voor zijn daden verantwoordelijk te stellen, want de 'bedrading in zijn hersenen' bepaalt immers zijn handelen. De raad God lief te hebben boven al en de naaste als zichzelf, kan daardoor ook niet meer met gezag aan de mensheid worden verkondigd en het gedrag van mensen tegenover elkaar is daar dan ook naar.
Wetenschap is: een bepaald verschijnsel onderzoeken door het doen van waarnemingen, die vervolgens overdenken om de betekenis ervan vast te stellen en ten slotte ook anderen zo'n onderzoek laten doen om te zien of zij tot dezelfde slotsom komen. Is dat het geval dan behoort de nieuw opgedane kennis tot de wetenschap. De meeste natuurwetenschappers doen op geestelijk gebied echter geen enkele waarneming. Toch menen zij, daartoe verleid door het gezag dat zij aan hun kennis ontlenen, wel uitspraken te mogen doen over geestelijke onderwerpen. Gemeten naar hun eigen maatstaven is deze houding als onwetenschappelijk aan te merken: zij verkondigen slechts hun eigen mening.


Geestelijke ervaringen
Door meerdere geestelijke waarnemingen en ervaringen heb ik kennis mogen nemen van een geestelijke werkelijkheid, die gewoonlijk onzichtbaar naast deze stoffelijke bestaat. In die geestelijke wereld bevindt zich de geestelijke bron van het menselijke bestaan, de goddelijke algeest en daaruit zijn alle menselijke geesten door verdichting als zelfstandige wezens voortgekomen.
De waargenomen eigenschappen van de algeest en de menselijke geest heb ik in geestkunde samengevat; zij is een beschrijving van de kennis van de geest. In geestkunde beschrijf ik de verhouding tussen de goddelijke algeest en de menselijke geest, die tussen geest, ziel en lichaam, en verder de eigenschappen van de geestelijke vermogens waarmee de mens een geestelijke ontwikkeling kan bewerkstelligen.
Deze kennis heb ik vervolgens getoetst aan de ervaringen en inzichten van hen, die door de hele geschiedenis van de mensheid heen ook zijn uitgegaan van persoonlijke ervaringen met de werkelijkheid van de geest en de geestelijke wereld; en ik heb die getoetst in de omgang met mijn medemensen in het alledaagse bestaan.

Een wetenschappelijke benadering van godsdienst
In het huidige tijdsgewricht is het onmogelijk terug te keren tot het geloof zoals dat vroeger bestond: geloven uitsluitend op het gezag van de Bijbel en van geestelijken. De moderne mens wordt alleen geboeid door zaken die het verstand aanspreken en op begrijpelijke wijze zijn uit te leggen - door het huidige onderwijs laat de mens zich alleen overtuigen door wat op wetenschappelijke wijze is te beredeneren.
Geestkunde is een wetenschappelijke benadering van godsdienst. Met geestkunde ga ik uit van waarnemingen die ik heb mogen doen in de geestelijke wereld, waarvan ik de waarde vervolgens heb overdacht en samengevat, en ten slotte heb getoetst aan overeenkomstige bevindingen die anderen in het verleden hebben gedaan; dit zijn o.a.: Hildegard van Bingen, Jan van Ruusbroec, Hadewijch, Emanuel Swedenborg en Jakob Lorber, die allen hun ervaringen met de werkelijkheid van de geestelijke wereld uitgebreid hebben beschreven.
Geestkunde is een samenhangend en begrijpelijk gedachtengoed over de geestelijke betekenis van de mens en zijn aanwezigheid in het stoffelijke bestaan. Met geestkunde laat ik ook zien wat de oorzaak is van de eenzijdige keuze van natuurwetenschappers voor alleen de stoffelijke helft van de schepping: het is de toestand van onbewuste vereenzelviging met de stof, die eigen is aan dit aardse bestaan.

De geestelijke vermogens
Het is mij vergund geweest ervaringen op te doen met de eigenschappen van de geestelijke grondslag van de stoffelijke schepping, de goddelijke algeest. Van die ervaringen uitgaande, beschrijf ik met geestkunde hoe juist geestelijke eigenschappen, in de vorm van de geestelijke vermogens, in die stoffelijke schepping herkenbaar zijn. Dat geldt in het bijzonder voor de vorm van het menselijke lichaam en voor de werking van de hersenen - die zijn opgebouwd in overeenstemming met de eigenschappen van de geest: de geestelijke vermogens; alleen daardoor kan de geest er gebruik van maken.

Brug
Daardoor bouw ik met geestkunde een brug vanaf de geestelijke helft van de schepping naar de stoffelijke helft. Met geestkunde laat ik de diepere betekenis zien die Gods schepping voor de mens heeft: een leerschool te zijn voor de geest - maar daartoe moet die schepping aan geestelijke eigenschappen zijn aangepast, wil de mens erin kunnen verblijven. Door dit inzicht wordt het evenwicht tussen geest en stof hersteld; de mens, aanwezig in dit stoffelijke bestaan, herkrijgt zijn duurzame, geestelijke betekenis en kan zo de zin van gebeurtenissen in dit tijdelijke bestaan leren zien in het licht van de eeuwigheid.

Doelstelling
Mijn doelstelling met geestkunde is de menselijke geest, die niet alleen in alle geestelijke ervaringen, maar ook bij wetenschappelijke inspanningen werkzaam is, ervaarbaar te maken, om zo de mens wezenlijke zelfkennis en kennis van zijn of haar medemens te geven. Daardoor zal een beter begrip tussen mensen onderling kunnen groeien en een vreedzaam samenleven van de mensheid worden bevorderd, mede door het besef dat allen uit één bron zijn voortgekomen en - ieder op zijn eigen wijze - daar ook weer naar onderweg is: onze God.

Toekomstdroom
Willem de Zwijger had een droom voor dit land toen hij - samen met zijn medestanders - aan de vrijheidsstrijd begon waaruit later het Koninkrijk der Nederlanden is voortgekomen: een persoonlijk beleefde godsdienstigheid. Mijn droom voor ons Koninkrijk is dat een vernieuwd en modern religieus besef in het middelpunt van ons denken en voelen komt te staan, zodat, als Willem-Alexander koning is van ons land, de droom van zijn verre voorvader weer tot leven kan komen:

Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God mijn Heer,

op U zo wil ik bouwen, verlaat mij nimmermeer.

Dat ik doch vroom mag blijven, Uw dienaar t'aller stond,

de tirannie verdrijven die mij mijn hart doorwondt.



terug naar het literatuuroverzicht






^