Jan van Ruusbroec, Brussel, mysticus
Jans postzegel
Nadat hij ongeveer 25 jaar kapelaan was in de St. Goedelekerk in Brussel trok hij zich met zijn oom terug in een kluis in Groenendaal in het oude Zoniënwoud, die uitgroeide tot de augustijner priorij van Groenendaal en waar Jan prior van werd. Daar werd hij al snel bekend om zijn vriendelijkheid, contemplatie, wijsheid en mystieke gaven en werd bezocht door velen die spirituele begeleiding zochten.
Jans beeld in het
Zoniënwoud
Hij heeft vele werken op zijn naam staan, zoals de beroemde 'Geestelijke Bruiloft' (die hij in zijn tijd in Brussel al schreef) en 'Van den Zeven Sloten' (uit zijn periode in het Zoniënwoud). Vele machtige lieden uit heel Europa zochten hem op, onder wie Geert Grote, met wie hij meerdere gesprekken heeft gevoerd en die waarschijnlijk invloed hebben gehad op de ontwikkeling van de Moderne Devotie, die het geestelijk leven wilde hervormen.
Jan werd in 1908 zalig verklaard. Zijn gedachtenis wordt jaarlijks gevierd in het Zoniënwoud in België. Daar is het Bosmuseum Jan van Ruusbroec gevestigd in een hoeve die een overblijfsel is van de priorij van Groenendaal waar Jan monnik was.
Bron: Kenteringen.nl
2. Jan van Ruusbroeck, levensbeschrijving, levensbeschouwing en gedicht
Jan van Ruusbroec, ook van Ruysbroec, van Ruysbroeck
Brussel, België; mysticus; † 1381. Feest 2 december.
Jan van Ruusbroec wordt geboren in 1293 (soms vindt men het jaartaal 1294) in het plaatsje Ruisbroek, tien kilometer ten zuiden van Brussel. Op zijn veertiende verlaat hij zijn moeder en trekt in bij zijn oom Hincart, die kanunnik is aan de kerk van Sint Goedele in Brussel (de huidige kathedrale St-Michiel en Sint-Goedele). Hij volgt de Latijnse school en studeert voor priester. Hij ontvangt de priesterwijding op vierentwintigjarige leeftijd. Vijfentwintig jaar lang is hij als kapelaan verbonden aan de St-Goedelekerk. Reeds in die tijd van actief pastoraat schrijft hij zijn belangrijkste mystieke werken, die door latere copiïsten voorzien worden van poëtische titels als 'Dat rike der ghelieven' ('Het Rijk van de minnende Zielen'), 'Die cierheit der gheesteliker brulocht' ('Sieraad van de geestelijke bruiloft') en 'Vanden blinckenden steen' ('De blinkende Steen'). Men neemt aan dat zijn geschriften bedoeld waren om religieuze vrouwen te ondersteunen en te gidsen in hun gebedsleven.
Op zijn vijftigste trekt hij zich met oom Hincart en een andere kanunnik, Coudenberg, terug naar landgoed Groenendaal (thans gelegen in de gemeente Hoeilaart) in het uitgestrekte Zoniënwoud ten zuiden van Brussel. Hertog Jan III schenkt hun een sober jachthuis. Daar leven ze het leven van kluizenaars, elk in een eigen kluis. Ze komen dagelijks bijeen in de door hen zelf in hun midden gebouwde kapel voor het getijdengebed. Hun uitstraling zorgt ervoor dat anderen zich aansluiten. Stilaan groeien ze uit tot een heuse gemeenschap.
De bisschop van Kamerijk komt met een officiële erkenning en vanaf dat moment zijn ze kanunniken die leven volgens de regel van Augustinus. Jan wordt tot overste, prior, benoemd. Oom Hincart is intussen overleden. Hoewel dus kloosterlingen, staat hun verblijf open voor de talrijke gasten. Een van hen was Geert Groote († 1484; feest 20 augustus), die mede geïnspireerd door deze mannen in de Noordelijke Nederlanden de Moderne Devotie op gang zal brengen.
Een tijdgenoot die Jan ontmoet zegt over hem: "Er zijn veel stichtelijke trekken in zijn persoon. Zijn bezadigd en blij gelaat, zijn welwillende en nederige betoogtrant, zijn habijt en heel zijn handel en wandel getuigden van een ware religieuze instelling." In Groenendaal zullen belangrijke mystieke werken het licht zien, zoals Vanden seven sloten (1346) en Van seven trappen. Zijn Spieghel der ewigher salicheit (1359) is een eucharistisch traktaat.
Een levensbeschrijving uit 1624 weet over hem te vertellen dat hij gewoon was zich terug te trekken in de bossen, wanneer hij een verlichting ontving. Dan schreef hij op een wastafeltje al wat de Heilige Geest hem ingaf. Soms ging er geruime tijd overheen, voordat hij weer een nieuwe verlichting kreeg. Maar als hij ook die weer opschreef, sloot die naadloos op de vorige aan. Zodat het tenslotte leek alsof hij het boek in één adem had gecomponeerd en opgeschreven, terwijl het in feite met zeer lange tussenpozen tot stand was gekomen. Toen hij te oud werd, om zelf te schrijven, nam hij een jonge medebroeder mee naar die plek aan wie hij zijn inzichten dicteerde.
Jan van Ruusbroec loopt al tegen de negentig als in hij in 1381 overlijdt.
Door bewonderaars werden hem verschillende eretitels toegedicht als 'de Wonderbare', 'Doctor extaticus' ('verheven leraar'), zelfs 'Doctor divinus' ('goddelijke leraar') of 'Grootmeester van de Nederlandse mystiek'. Het bijzondere van zijn werken is vooral dat hij ze oorspronkelijk niet in het Latijn, maar in het Middelnederlands schreef (waardoor hij in Europa weinig bekend werd).
Ruusbroecs mystiek: de liefde
Het is moeilijk om in enkele woorden samen te vatten, wat de inhoud is van zijn geschriften. Een christen-gelovige is in zijn ogen niet iemand die er op de eerste plaats op uit is om de geboden getrouw na te komen; zelfs niet iemand die goede werken doet om aldus als het ware de hemel te verdienen.
Wie in de ogen van Ruusbroec het leven van een gelovige leidt, is een mens van de liefde, zelfs wanneer je je daar niet van bewust bent. Maar wie eenmaal gewekt door het inzicht dat je wordt bemind en daar al zijn aandacht op richt, zal op drie manieren onophoudelijk gevoed worden met vreugde.
Vreugde
1. Op het niveau van de alledaagse werkelijkheid: ik zal blij zijn dat er zoiets bestaat als een geloofsgemeenschap is; dat God zich heeft geopenbaard in zijn woord en vooral in de persoon van Christus, en dat ik daar van mag weten en daaraan deel mag hebben.
2. Op het niveau van de geestelijke vreugde: dat ik God mag liefhebben en dat al het andere daarbij in de schaduw komt te staan en van minder belang is. Zo lijk ik enigszins op de engelen die genieten van diezelfde liefde: alle aandacht op God gericht.
3. Op het niveau van de goddelijke liefde. Ik mag in zijn liefde verkeren en wonen. Ben er in opgenomen. Hoef ze niet te verdienen. Integendeel, ze is er altijd geweest, als een warm bad, als een heelal dat tegelijk licht en donker is, oneindig groot (de algeest), waarin je mag verzinken en verblijven en dat mij almaar verder in zich opneemt… Dat zal mij de uitstraling geven van een bemind mens die beminnelijkheid om zich heen vespreidt.
Er is een legende overgeleverd uit het leven van Ruusbroec. Op een dag was hij weer diep het woud ingetrokken om zijn inzichten te ontvangen en op te schrijven. Maar tegen de avond was hij nog niet thuis. De medebroeders gingen op zoek. De duisternis was al gevallen, toen zij in de verte een boom zagen die op een geheimzinnige wijze in het licht stond. Dat schijnsel was afkomstig van Ruusbroec die nog altijd onder die boom zat. Zo wordt in een legende het gevoelen zichtbaar gemaakt van hen, die de aanwezigheid van Ruusbroec ondergingen.
Twee vleugels van 'meynen en minnen'
Als ik daar hart voor krijg, zal ik mij in mijn geestelijk leven laten helpen door twee vleugels (vermogens): in de woorden van Ruusbroec: 'Door meynen en minnen' (etymologisch: menen (denken) en minnen (liefhebben). Met 'meynen' bedoelt Ruusbroec dat je alleen nog maar aam God denkt, naar Hem toe leeft en je door niets ter wereld meer laat afleiden. In gewoon Nederlands misschien weer te geven met: ja zeggen tegen God en dat door geen enkel 'nee' meer te laten doorkruisen. 'De hemel is open voor hen die zich richten op God,' schrijft Ruusbroec. En daarmee bedoelt hij niet alleen dat je na dit leven in de hemel komt. Wie zich durft te laten dragen door de vleugels van 'meynen en minnen' verkeert nu al in de hemel.
Als voorbeeld nemen we hier op zijn
Gebed met Kerstmis
"Heer, open mijn hart en mijn mond,
en laat mij uw lof en eer verkondigen.
Zie mij aan en haast U mij te helpen;
dan kan ik U loven en uw dienst volbrengen.
Sinds de eeuwigheid hebt U mij aangezien en bemind,
geroepen en uitverkoren, als ik maar in U wil geloven
en Uw wil volbrengen tot mijn dood.
Want U hebt ons geschapen naar uw beeld;
dat is: om één te zijn met U in liefde.
U hebt ons geschapen naar uw gelijkenis,
opdat wij door uw genade in alle vormen van deugd
op U zouden gelijken.
U hebt zich vernederd tot het uiterste
en ons verheven boven alles wat geschapen is.
U hebt ons zozeer bemind,
dat U ons tegemoet bent gekomen in ons lijden.
U hebt ons mens-zijn aangenomen en zich daarmee bekleed.
U werd in de nacht uit Maria geboren,
in een kribbe neergelegd, klein en bescheiden tussen twee dieren.
U hebt de nacht gesierd met uw geboorte, de engelen zongen U lof.
De mensen van goede wil bezitten in U eeuwige vrede."
Verering en Cultuur
Het was paus Pius X († 1914; feest 21 augustus) die hem in 1908 zalig verklaarde. Tot op de dag van vandaag wordt de gedachtenis aan Jan van Ruusbroec in Groenendaal in het Zoniënwoud op bescheiden wijze in ere gehouden.
Afgebeeld
Hij wordt afgebeeld in de kleding van de augustijner koorheren, schrijvend aan één van zijn boeken.
Bron: Pater A. van den Akker, s.j., Heiligen.net
terug naar het literatuuroverzicht
^