Deductief en inductief denken


Het uit het Latijn afkomstige werkwoord 'deduceren' betekent: afleiden uit;
en deductief denken is: de ene bijzonderheid afleiden uit een algemene waarheid of kennis;
deductief denken gaat om zo te zeggen van boven naar beneden.

Het werkwoord 'induceren' betekent: invoeren, inleiden;
en inductief denken is: het algemene afleiden vanuit vele bijzonderheden;
inductief gaat om zo te zeggen van beneden naar boven.

Deductief en inductief denken zijn tegendelen van elkaar.
Bij deductief rederen begin je met een algemene vaststelling en van daaruit redeneer je naar een bijzondere toestand, een persoonlijke eigenschap. Bij inductief gebeurt het omgekeerde.

1. Deductief denken: een bekend voorbeeld is wat Aristoteles beschrijft in zijn Ethica:
"Alle mensen zijn sterfelijk": dat is de algemene regel, de z.g.n. eerste premisse, dan:
"Socrates is een mens": de bijzondere regel, de z.g.n. tweede premisse, en dan:
"Socrates is sterfelijk": de gevolgtrekking of slotsom.

Dit wordt in navolging van Aristoteles een 'syllogisme' genoemd, wat bestaat uit twee 'premissen' (of aannames) en een conclusie (samenvatting).

Een deductief argument begint met een waarheid en kan worden uitgelegd met een bepaalde waarneming. Deductie speelt vooral een rol in wetenschappen zoals logica en wiskunde, maar wordt ook gebruikt in de overige wetenschappen.

2. Inductief denken: leidt tot het vormen van een veronderstelling of beschouwing: een theorie.
Door de kennis die uit meerdere waarnemingen is opgedaan, wordt een veronderstelling gevormd.
Bijvoorbeeld: na het determineren van grote aantallen korenbloemen kun je de gevolgtrekking maken: waarschijnlijk zijn alle korenbloemen blauw.
Dit is de natuurwetenschappelijke benadering.
Als over een bepaald onderwerp nog maar weinig gegevens zijn verzameld, is wetenschappelijk gezien de juiste gang van zaken eerst nog meer gegevens te verzamelen, voordat er een algemene uitspraak over kan worden gedaan. Want het waarnemen van grote aantallen feiten, wil nog niet zeggen dat er geen uitzonderingen bestaan. Daardoor is een wetenschappelijke uitspraak altijd voorlopig.

In een wetenschappelijk onderzoek worden meestal beide denkwijzen toegepast. Deductief stelt men iets, men maakt een veronderstelling; inductief gaat men daarna waarnemingen doen om de veronderstelling te bevestigen of anders als onjuist te beoordelen.


Bij wijsgerig-godsdienstige onderwerpen is er ook een beweging mogelijk van de waarheid van boven naar de verbijzonderde toestand beneden en omgekeerd van de toestand waarin de mens op aarde verkeert naar de hemelse waarheid. Dit hangt weer samen met het gezegde van Hermes Trismegistos: "Zo boven, zo beneden!" (zie het Menu)
Zoals Aristoteles stelt dat er buiten deze schepping een 'onbewogen beweger' werkzaam moet zijn die dit alles in werking heeft gezet en in beweging houdt, zo moet ook die 'onbewogen beweger', God, in overeenstemming zijn met de eigenschappen van deze schepping om er invloed op uit te kunnen oefenen. Of het schepsel nu van de schepping uit naar God redeneert of, vanuit persoonlijke, mystieke ervaringen met God naar de schepping toe, het maakt niet uit, tussen beide moet door overeenstemming een wisselwerking mogelijk zijn.
"Want wat van God niet kan worden gezien, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sinds de schepping van de wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, […], zoals Paulus schrijft in o.a. zijn Brief aan de Romeinen (1:20).

En Psalm 19:1-5:
De hemel verhaalt van Gods majesteit,
het uitspansel roemt het werk van zijn handen,
de dag zegt het voort aan de dag die komt,
de nacht vertelt het door aan de volgende nacht.
Toch wordt er niets gezegd, geen woord
gehoord, het is een spraak zonder klank.
Over heel de aarde gaat hun stem,
tot aan het einde van de wereld hun taal.

(NBG vertaling)


terug naar het overzicht

terug naar het weblog







^