de geestelijke betekenis van de geslachtsdrift (sexualiteit)


De geslachtsdrift (sexualiteit) is de aantrekkingskracht tussen beide geslachten, tussen man en vrouw. Waar komt deze kracht vandaan en wat is de geestelijke betekenis ervan?

Om de oorsprong en eigenschappen van deze aantrekkingskracht te kunnen begrijpen, moeten we teruggaan naar de grondslag ervan, die in de goddelijke algeest is gelegen, de geest die zich uitstrekt in de eeuwige oneindigheid. Daarvan mocht ik het volgende ervaren.
De oertoestand van de algeest is een toestand van diepe rust, die zich geestelijk voordoet als een aangename, donkere koelte, zich uitstrekkend in de eeuwige oneindigheid. Uit deze rust en haar donkere koelte - die later de vrouwelijke zijde van de algeest bleek te zijn - kwam op een gegeven tijdstip een beweging voort, die zich aan mij voordeed als een lichtende warmte - en later bleek dit de mannelijke zijde van de algeest te zijn. Deze beweging en zijn lichtende warmte kwam als het ware door zelfopwekking tot leven en werd als het ware uit de rust en haar donkere koelte geboren: een maagdelijke geboorte.
Toen zij er als twee zelfstandigheden waren, verenigden zij zich weer met elkaar, waarbij de rust en haar donkere koelte werd doordrongen door de beweging en zijn lichtende warmte, en waarbij de rust en haar donkere koelte zich liet doordringen... er was sprake van een evenwichtige, liefdevolle samenwerking. Ook de doordringende werkzaamheid en de doordringbaarheid bleken eigenschappen van de algeest te zijn.
Tegelijkertijd vond er echter ook een ompoling plaats, want nu was het de beweging en zijn lichtende warmte die de rust en haar donkere koelte in zich had opgenomen. Dit had een temperende werking op de beweging en zijn lichtend de warmte, die zich op zijn beurt voor mijn geestesoog nu uitstrekte in de eeuwige oneindigheid als een zee van geestelijk licht en geestelijke warmte... de goddelijke algeest.
Op hetzelfde ogenblik echter dat de rust en de beweging zich met elkaar verbonden en een nieuwe eenheid vormden, zag ik dat de menselijke geest uit deze vereniging werd geboren als een bolvormige wolk van geestelijk licht, die door verdichting uit de algeest was voortgekomen; later werd deze bol met Gods warmte, Gods liefde doordrongen en daardoor kwam die bolvormige wolk van licht en warmte tot leven.

De menselijke geest deed zich dus aan mij voor als een bolvormige wolk van geestelijk licht en geestelijke warmte, die door verdichting uit de algeest is voortgekomen. Daardoor kunnen dat licht en die warmte zich binnen de geest in dezelfde twee, tegenovergestelde toestanden bevinden als de algeest, namelijk:
- in een doordringbare en vormbare toestand, waarin dat licht en die warmte van buitenaf vormbaar is;
- en in een zelfvormende, doordringende toestand, waarin dat licht die warmte vanuit zichzelf vormend, scheppend werkzaam kunnen zijn.
Met die vormbare en zelfvormde eigenschappen van dat licht en die warmte hangen de geestelijke vermogens samen: als de geest waarneemt, dan stelt die het innerlijke licht vormbaar open voor inwerking van buitenaf, waardoor de buitenwereld zich als lichtbeelden in de geest kan afdrukken en de geest zich ervan bewust wordt; als de geest denkt dan is die in staat in zichzelf, zelfscheppend lichtbeelden te vormen, wat denkbeelden zijn; als de geest voelt dan stelt de geest de geestelijke warmte ook vormbaar open voor wat in de buitenwereld is waargenomen, waardoor de warmtetoestand, wat de gemoedsgesteldheid is, met de gebeurtenissen in de buitenwereld overeenkomt en de geest kan meevoelen met medemensen en met hen kan meeleven; als de geest wil dan is die zelfscheppend is staat de warmtetoestand, wat dan de krachtstoestand is, zo om te vormen, dat de geest in staat is de door het denken gevormde gedachten en de door het voelen gevormde gevoelens naar buiten toe uit te drukken in uitspraken en gedrag.

Deze vier geestelijke vermogens: het waarnemen, denken, voelen en willen, zijn volstrekt gelijkwaardig en moeten evenwichtig met elkaar samenwerken wil er van een innerlijk evenwicht in de persoon sprake zijn. Maar zoals de algeest een mannelijke en vrouwelijke geest is, zo is ook de menselijke geest als een mannelijke en een vrouwelijke geest door verdichting uit de algeest voortgekomen - iedere mannelijke geest heeft daardoor een vrouwelijke geest die persoonlijk bij hem hoort: de tweelinggeest. Het onderscheid is dat in de mannelijke geest het verloop van de vermogens is: waarnemen, dénken, voelen en willen, terwijl dat in de vrouwelijke geest is: waarnemen, vóelen, denken en willen. Zo vullen zij elkaar geestelijk aan.


Als de geest binnen zichzelf als de bolvormige wolk met zijn vermogens werkzaam wordt, dan vormt die een uitstraling om zich heen, de aura ('uitwaseming') of de ziel genoemd (de oorspronkelijke betekenis van 'ziel' is 'woning', de geest 'woont' in zijn eigen uitstraling). In de miljoenen jaren van ontwikkeling die de menselijke geest heeft doorlopen, hebben de eigenschappen van de vermogens op die uitstraling ingewerkt: de ontvankelijke eigenschappen van het waarnemen hebben vorm gegeven aan het hoofd met zijn opnemende zintuigen, de ontledende eigenschappen van het denken aan de organen in de buikholte van de romp, de verzorgende eigenschappen van het voelen aan het hart en de longen in de borstholte van de romp en de eigenschappen van het willen hebben vorm gegeven aan de ledematen. Zo is de geestgedaante ontstaan, een lichtgestalte in de vorm van de menselijke gestalte. Deze gestalte heeft op zijn beurt vorm gegeven aan de stoffelijke levensvorm op aarde, het lichaam.
Doordat de mannelijke geest naast de nadruk op het denken ook wordt gekenmerkt door de uitgekeerde instelling en de vrouwelijke geest naast het voelen door de ingekeerde instelling, hebben de geslachtsorganen de uitgekeerde vorm bij het mannelijke lichaam en de ingekeerde vorm in het vrouwelijke lichaam. Geestelijke eigenschappen komen zo in de geestgedaante en in de stoffelijke levensvorm tot uitdrukking.

De eigenschappen van de beide geslachten, het geslachtsverschil en de aantrekkingskracht tussen hen, komt rechtstreeks voort uit de overeenkomende eigenschappen van de goddelijke algeest; en hun gezamenlijke vermogen door verwekking en geboorte kinderen te krijgen, is daardoor in wezen een verheven, goddelijk vermogen, dat ook de mens toebehoort. In de geestelijk volwassen, ontwikkelde toestand zouden de beide geslachten daar bewust en beheerst mee om kunnen gaan.
Maar de mens is nog op weg daarnaar toe en heeft die bewust beheerste toestand nog niet bereikt. Al het geslachtelijke bevindt zich nog in een toestand van driftmatigheid: in meerdere of mindere mate onbewust en onbeheerst. Daardoor kunnen zich op dat gebied persoonlijk zeer pijnlijke, kwetsende gebeurtenissen voordoen doordat misbruik wordt gemaakt van de door het geslachtsverschil geboden mogelijkheden, door die voor zelfzuchtige doeleinden, voor eigen zintuiglijk genot als enig doel, te gebruiken.
De overwinning van deze driftmatige onbeheerstheid in zichzelf is een zelfoverwinning, die een grote stap betekent op het pad van de zelfbewerkte geestelijke ontwikkeling.


terug naar de vragenlijst

terug naar het weblog







^