immanent en transcendent


Hoe kan het dat in de theologie over de immanentie en transcendentie als eigenschappen van God wordt gesproken, terwijl beide begrippen tegenstellingen van elkaar zijn?

Het woord 'immanent' komt van het Latijnse werkwoord: 'im-manere': in-blijven, in-wonen. 'Immanentie' als religieus begrip is de inwoning van de goddelijke geest in Gods eigen schepping.
God wordt daarbij gedacht als de innerlijke, 'er-in-blijvende' en drijvende kracht, die geheel zijn schepping doordringt en daar ingrijpt.
Gods immanentie betekent zijn alomtegenwoordigheid en eeuwigheid: God was, is en zal zijn. Door de immanentie onderhoudt God zijn eigen schepping, die zonder zijn inwoning niet kan bestaan.
Het denkbeeld 'de immanentie van God in zijn eigen schepping' leidt tot het monisme (z.a.): 'alles is één' en: er is geen persoonlijke god (bv. bij Spinoza en bij het materialisme van de natuurwetenschappen).
   
    
Wat geen oog heeft gezien, noch een oor heeft gehoord.
Uit: "Amoris Divini Emblemata Studio ..."
Antwerpen, Off. Plantiniana (Balthasar Moretus), 1660
bron: Wikipedia   
 

Het woord 'transcendent' komt van het Latijnse werkwoord: 'trans-scendere': over-klimmen, over-stijgen. De 'transcendentie' als religieus begrip betekent: datgene, wat de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid overstijgt, het buitenzintuiglijke, m.a.w. 'God'.
God is in zijn eigen schepping onzichtbaar en maakt er (schijnbaar) geen deel van uit. God is als de werkzame schepper het tegendeel van het geschapene: hij overstijgt zijn eigen schepping, hij gaat er boven uit en is vanuit zijn schepping niet rechtstreeks kenbaar.

Het denkbeeld 'de transcendentie van God boven zijn eigen schepping' leidt tot het dualisme (z.a.): 'er zijn er twee' (geest en stof) en: er is een persoonlijke god (bv. bij Descartes).

Een poging de spanning die er tussen immanentie en transcendentie bestaat, op te heffen, is 'condescendentie': neer-buigen. De hoogverheven, onkenbare God buigt zich naar zijn schepping over en openbaart zich aan de mensheid door middel van zijn profeten.
Dit is de opvatting van o.a. Augustinus en Luther.


Wat ik er zelf van heb mogen ervaren is het volgende: ik zag God in de ongevormde oertoestand als de algeest: als een oneindige zee van geestelijk licht en geestelijke warmte. God in de toestand van de algeest liet in zichzelf door verdichting van Gods eigen licht een bolvormige wolk van licht ontstaan, die later tot leven werd gebracht doordat God die wolk met Gods eigen warmte - die door mij als een innige liefde(!) werd ervaren - doorstroomde. Op dat ogenblik werd ik mij ervan bewust die bolvormige wolk van geestelijk licht en warmte te zijn: ik als de menselijke geest.
Wat ik mocht ervaren is: ik als geest ben 'uit én in' de goddelijke algeest. Ik ben volstrekt hetzelfde, van dezelfde substantie (licht en warmte), maar als geschapen vorm er toch van onderscheiden. Ik ben de kleine geest en God als algeest is de grote, de oneindige … maar beiden zijn wij: geest, geest in de vorm van ...
Ik ervoer in mijzelf als geest Gods transcendentie én immanentie! Beide eigenschappen zijn er tegelijkertijd en dat komt door de verdichting. Dat begrip 'verdichting' is het sleutelwoord, waardoor al dit soort verschijnselen zijn te begrijpen.

Dat betekent op dit ogenblik voor mij als menselijke geest: 'Ik ben in God en God is in mij', zoals ook Jezus sprak: "Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij," (Joh. 17:11) en over zijn leerlingen (waar wij ook toe behoren) zei Jezus: "Laat hen één zijn, zoals wij!" (Joh. 17:21)
Ik heb mogen ervaren dat dat voor mij, maar daarmee ook voor heel Gods schepping, geldt:
- ik ben een goddelijke algeestvonk;
- ik ben een geest in God
- en God is de geest in mij:
- ik ben Gods jonge, zich ontwikkelende god.


Diezelfde verdichting uit de algeest geldt voor álles wat God in zichzelf als de algeest schiep... ook voor quarcks, elektronen en fotonen, en voor alle andere elementaire en subatomaire deeltjes; vervolgens geldt het voor heel Gods stoffelijke schepping die daarmee is opgebouwd.
Die algeest is ook de achtergrond van wat in deze wereld het 'Higgsveld' wordt genoemd; dat is het alomtegenwoordige, zogenaamde 'veld' (het is in werkelijkheid een ruimte) dat door zijn wisselwerking met alle deeltjes (middels de Higgsdeeltjes) aan die deeltjes 'massa' geeft door ze in een bepaalde mate af te remmen; daardoor worden ze voor onze zintuigen als stoffelijke vormen ervaarbaar gemaakt.

Door het Higgsveld ondervinden alle deeltjes een 'tegenstand' (de letterlijke betekenis van het woord 'satan': de tegenstander, van Hebreeuws 'satana': tegenstand bieden); door die tegenstand krijgen de elementaire deeltjes een bij hun ontwikkelingstoestand passend 'lichaam': een deeltje met 'massa'.
Met een vooruitziende, letterlijk 'profetische' blik heeft iemand het Higgsdeeltje, dat de remmende wisselwerking tussen het elementaire deeltje en het Higgsveld tot stand brengt, het 'Goddeeltje' genoemd; want door het Higgsdeeltje treedt het verschijnsel 'massa' op en daarmee: zichtbare schepping.

Deze elementaire en atomaire deeltjes vormen de bouwstof, waaruit vervolgens atomen en moleculen zijn opgebouwd. Zij vormen weer de bouwstof waarmee de eencelligen zijn gevormd: dat zijn de meest eenvoudige levensvormen waaraan pas aan hun ontwikkeling beginnende geesten zijn verbonden.
Grote aantallen eencelligen vormen samen alle andere levensvormen: de planten-, dieren- en mensenlichamen; daarvan mogen de planten-, dieren- en mensengeesten gebruik maken om ervaringen op te doen in Gods stoffelijke schepping; die schepping is de leerschool voor zelfstandigheid van alle geesten, die door verdichting uit de goddelijke algeest zijn voortgekomen.

Door die verdichtingen van zichzelf is God als onze schepper 'immanent' in zijn schepping, maar tegelijkertijd ook de 'transcendente' oorzaak van die verdichting. Doordat Gods schepping 'uit en in' de algeest is, zijn 'immanentie' en 'transcendentie' beide eigenschappen van God.


zie ook monisme en dualisme

terug naar de vragenlijst







^