De kritiek van Friedrich Nietzsche op het christendom
en de gevolgen die hij voorzag voor de westerse cultuur.(ChatGPT, door mij bijgewerkt)
Inhoud
I. De kritiek van Friedrich Nietzsche op het christendomII. Nietzsche en de christelijke theologie: een fundamentele tegenstelling
III. De waarheid ligt zoals gebruikelijk in het midden
I. De kritiek van Friedrich Nietzsche op het christendom
Inleiding
Friedrich Nietzsche (1844-1900) ontwikkelde een van de meest radicale en invloedrijke kritieken op het kerkelijke christendom in de moderne filosofie. Zijn analyse raakt niet alleen theologie, maar ook moraal, psychologie, cultuurgeschiedenis en de fundamenten van de huidige, westerse beschaving.
Hij was geen simpele atheïst die slechts beweerde dat God niet bestaat. Zijn kritische project richtte zich op de structurele gevolgen van het christendom: de manier waarop het menselijke gedrag, de waardensystemen, de culturele dynamiek en zelfs de psychologische houding van personen had gevormd.
Nietzsche wilde laten zien dat het kerkelijke christendom, door bepaalde geloofswaarden te bevorderen, de ontplooiing van de menselijke zelfstandigheid en creativiteit had geremd. Tegelijkertijd voorzag hij dat het verval van het christendom in de moderniteit een diepe crisis zou veroorzaken: zijn bekende diagnose van de ‘dood van God’.
In wat volgt bespreken we eerst de kern van Nietzsches kritiek op het christendom, vervolgens zijn genealogische methode, daarna de culturele en psychologische gevolgen van deze religie volgens hem, en tenslotte de vooruitzichten en gevaren die hij zag voor de toekomst van de westerse cultuur.
1. De kern van Nietzsches kritiek op het christendom
1.1. De morele omkering: de ‘slavenmoraal’
Nietzsche stelde dat het christendom een radicale omkering van waarden had veroorzaakt. In de prechristelijke, aristocratische culturen van de Grieken en Romeinen waren waarden als kracht, vitaliteit, moed, trots en zelfbevestiging overheersend. Deze waarden behoren volgens hem tot een ‘herenmoraal’, die zichzelf bevestigt en uitgaat van het goede als hetgeen nobel, sterk en levensbevorderend is.
Met het christendom ontstaat een tegenovergesteld waardesysteem, dat hij de ‘slavenmoraal’ noemt. Deze moraal definieert het goede niet langer als kracht, maar als zwakte-verheffing: nederigheid, gehoorzaamheid, zachtmoedigheid, lijden, gelijkheid, berusting en afhankelijkheid van God. Het kwaad is niet langer wat schadelijk of zwak is, maar juist wat krachtig, trots of autonoom is. Deze waarde-omkering is volgens Nietzsche het gevolg van wrokgevoels: een psychologisch proces waarin zwakkeren, die hun onvermogen om macht uit te oefenen ervaren, een moreel systeem vormen, dat hen in staat stelt hun zwakte tot deugd te verheffen.
1.2. Wrokgevoelens en ascese
Het christendom bestempelt macht, verlangen, lichamelijkheid en zelfbevestiging als zondig. Nietzsche zag dit als een vorm van ascetische ontkenning van het leven. Het ascetische ideaal predikt dat ware waarde alleen te vinden is door het lichaam, het genieten en de wereld af te wijzen. Door dit ideaal wordt de mens tegen zichzelf opgezet: natuurlijke driften worden verdacht gemaakt, instincten onderdrukt. Het christendom presenteert deze onderdrukking als morele verhevenheid, maar Nietzsche zag er juist een vorm van zelfdestructie in.
1.3. God als instrument van ontkenning
Nietzsche’s beroemde uitspraak ‘God is dood’ verwijst niet naar een fysiek overlijden, maar naar het verval van het geloof in een absolute, objectief geldige bron van waarden. Vanuit zijn gezichtspunt had het christendom zelf dit verval veroorzaakt door zijn eigen denkbeelden van waarheidszoeking. De christelijke traditie stimuleerde uiteindelijk kritisch denken en wetenschappelijke rationaliteit, die op hun beurt het fundament van het geloof begonnen te ondermijnen. Zo keert het christendom zich tegen zichzelf: de drang naar waarheid leidt tot de ontkenning van de religieuze waarheid.
2. De genealogische methode en de ontmaskering van moraal
Nietzsche benaderde moraal historisch, psychologisch en biologisch door wat hij ‘genealogie’ noemde. Het doel van deze benadering was niet om morele normen te beoordelen in termen van abstracte universalia, maar om hun oorsprong en functie te analyseren. Hierdoor kon hij laten zien dat moraal niet tijdloos of objectief is, maar voortkomt uit menselijke machtsverhoudingen, psychologische behoeften en culturele omstandigheden.
2.1. Moraal als menselijke constructie
Hij wees het idee af dat moraal door God gegeven zou zijn of een universele rationele geldigheid zou hebben. Morele waarden zijn voor hem voortbrengselen van machtsuitoefening en psychologische mechanismen. Het christendom komt in deze genealogie naar voren als een historisch machtig systeem dat door moraliteit een omkering van aristocratische waarden tot norm maakt.
2.2. Ontmaskering van altruïsme en naastenliefde
Nietzsche vermoedde dat wat wordt voorgesteld als altruïsme vaak voortkomt uit het verlangen naar macht of naar zelfbehoud op andere manieren. Christelijke naastenliefde, die zich richt op de zwakken en behoeftigen, zag hij niet als een zuivere deugd, maar als een strategie die de zwakken macht geeft over de sterken: zij kunnen morele schuld veroorzaken, medelijden afdwingen en door de moraal grenzen stellen aan sterkere individuen.
Medelijden, een kernbegrip in het christendom, zag Nietzsche als een vermenigvuldiging van lijden in plaats van een verlichting ervan.
2.3. Moraal als afbraak van vitaliteit
Nietzsches aristocratische perspectief veronderstelt dat waarde ligt in datgene, wat het leven versterkt (door geestelijke ontwikkeling naar zelfverwerkelijking). Omdat het christendom sterke, vitale impulsen wantrouwt of veroordeelt, beschouwde hij het als een cultuur die de geestelijke en lichamelijke gezondheid van de gelovigen ondermijnt. Hij noemde het christendom daarom ‘nihilistisch’: het devalueert het aardse leven ten gunste van een metafysisch hiernamaals.
3. Psychologische consequenties van het christendom
3.1. Schuld en geweten
Nietzsche beoordeelde het christendom als een gedachtengoed dat schuld verinnerlijkt. Wanneer natuurlijke driften worden veroordeeld en onderdrukt, ontstaat innerlijke verdeeldheid: de mens wordt een wezen dat zichzelf wantrouwt(!). Het geweten is volgens hem niet een goddelijke stem, maar een verinnerlijkte vorm van sociale druk en ascetische zelftucht. Dit veroorzaakt een voortdurende spanning tussen instinct en uiterlijke norm, die leidt tot schuldgevoelens en zelfverachting.
3.2. Ontkenning van het lichaam
Het christendom plaatst de ziel (geest) boven het lichaam en spiritualiseert het leven. Nietzsche zag in deze rangorde een vorm van vijandschap jegens de biologische grondslag van het menselijke bestaan. Door het lichaam als bron van verleiding en zonde te beschouwen, raakt de mens vervreemd van zijn natuurlijke levenskracht. Dit leidt tot een verarming van het leven, zowel lichamelijk als geestelijk.
3.3. Vervlakking van individualiteit
Het christelijke ideaal van gelijkheid - dat alle mensen fundamenteel gelijkwaardig zijn voor God - was volgens Nietzsche een krachtig instrument om bijzondere personen terug te brengen tot de massa. Het voorkomt de ontplooiing van buitengewone eigenschappen en bevordert gelijkvormigheid. Hij vreesde dat een samenleving die gelijkheid verheerlijkt geen ruimte laat voor sterke, scheppende personen, die nieuwe waarden kunnen voortbrengen.
4. De culturele gevolgen van het christendom volgens Nietzsche
4.1. De basis van de westerse beschaving
Nietzsche erkende dat het christendom de westerse cultuur diepgaand heeft gevormd. Niet alleen religie, maar ook kunst, politiek, sociale structuren en de morele gevoelswereld van Europa, zijn ervan doordrongen. Zelfs secularisme en humanisme, die zichzelf vaak opstellen als tegenpolen van religie, blijven volgens hem erfgenamen van christelijke waarden, zoals universaliteit, naastenliefde en gelijkwaardigheid.
4.2. De dood van God als cultuurcrisis
In het moderne tijdperk verliest het christendom zijn geloofwaardigheid door de opkomst van wetenschap, historische kritiek en rationaliteit. Nietzsche stelde dat deze ontmanteling niet op zich staat, maar het resultaat is van de eigen gedachtenwereld van het christendom. De dood van God betekent voor hem niet enkel het verdwijnen van religie, maar het wegvallen van het fundament voor morele, metafysische en culturele zin. De westerse mens wordt in een nihilistisch vacuüm gestort: oude waarden, tradities en gebruiken verliezen hun kracht, terwijl nieuwe nog niet zijn ontstaan.
4.3. Het gevaar van een passief nihilisme
Wanneer absolute waarden wegvallen, ontstaat een gevaar dat mensen zich wenden tot een passief nihilisme: een toestand van desoriëntatie, relativisme of apathie. De cultuur kan dan verzinken in betekenisloosheid, consumptiedrift, comfortzucht en gebrek aan geestelijke diepgang. Nietzsche zag dit als een reëel risico voor Europa: een cultuur zonder transcendent fundament en zonder nieuwe creatieve waarden dreigt zichzelf te verliezen.
4.4. Democratie en moderniteit als symptomen
In Nietzsches visie zijn democratie, gelijkheid, secularisering en modern humanisme niet louter vooruitgangen; ze zijn symptomen van hetzelfde culturele proces dat het christendom in gang heeft gezet. Door de universalistische en egalitaire geest van het christendom zijn moderne samenlevingen volgens hem geneigd te nivelleren. De massa bepaalt steeds meer de normen, waardoor er minder ruimte is voor persoonlijke bijzonderheden, creatieve afwijking en aristocratische cultuurdragers.
5. Nietzsche als cultuurdiagnosticus
5.1. Het einde van een tijdperk
Nietzsche zag zichzelf als iemand die het einde van een beschavingstype aankondigde. Het christelijke tijdperk, dat bijna tweeduizend jaar Europa had gevormd, liep ten einde omdat de mens niet langer in zijn metafysische funderingen geloofde. Verlichting, wetenschap en seculariteit hadden het fundament ontmanteld, maar niets nieuws in de plaats gezet.
5.2. De noodzaak van herwaardering van alle waarden
Het verdwijnen van het oude waardesysteem betekende echter niet dat de mens zonder waarden kon leven. Nietzsche pleitte daarom voor een radicale “herwaardering van alle waarden”: een proces waarin de mens actief nieuwe waarden creëert, gebaseerd op versterking van het leven, op creatieve kracht en op zelfbevestiging. Dit project vereist een nieuw type mens, dat losstaat van ressentiment en slavernij van het geweten.
5.3. De Übermensch als symbool
De Übermensch is geen biologisch supermens, maar een symbolische figuur die staat voor de zelfscheppende mens, die zijn eigen waarden kan vormen zonder afhankelijkheid van bovennatuurlijke normen. Dit is een antwoord op de dood van God: niet terugvallen in nihilisme, maar een actieve, creatieve houding aannemen die nieuwe fundamenten schept. Het staat tegenover passiviteit, conformisme en zelfonderdrukking.
6. Wat Nietzsche voorzag voor de toekomst van de westerse cultuur
6.1. Escalatie van nihilisme
Zonder religieuze structuren, maar nog altijd gebonden aan de morele nalatenschap van het christendom, voorspelde Nietzsche een periode van culturele instabiliteit. De moderne mens zou in toenemende mate worstelen met zinloosheid, relativering en een gebrek aan hoger doel.
6.2. Opkomst van ideologische vervangingen
Nietzsche voorzag dat de leegte van religieuze waarden opgevuld zou worden door seculiere ideologieën: nationalisme, socialisme, utopisme, en later totalitarisme. Deze systemen functioneren als “vervangingsreligies” die absolute claims maken, maar niet op transcendente waarheid rusten. Hoewel Nietzsche zelf geen pleitbezorger was van dergelijke systemen, zag hij dat ze de leegte zouden gaan opvullen.
6.3. De mogelijkheid van culturele vernieuwing
Nietzsche zag ook een kans: het ontstaan van nieuwe cultuurvormen die niet langer overheerst worden door schuldgevoelens, onthouding en gelijkheidsstreven. Deze nieuwe cultuur zou gericht zijn op scheppingskracht, kunst, lichamelijkheid, persoonlijke ontwikkeling, experiment en een nieuwe aristocratie van geestelijke kracht. Dit vergt echter een omwenteling in het denken over de zin van het menselijke bestaan.
Conclusie
Nietzsches kritiek op het christendom is een van de meest invloedrijke en diepgravende ontledingen van kerkelijke religie en moraal in de moderne tijd. Hij beschouwde het christendom als een historisch machtig systeem, dat de westerse cultuur vormde door middel van een radicale waardeomkering, gebaseerd op ressentiment en ascetische idealen. Hoewel het christendom volgens Nietzsche een hoge culturele en psychologische prijs had, erkende hij ook dat zijn verval een gevaarlijke crisis veroorzaakt: de moderne mens staat voor een existentiële leegte zonder duidelijk moreel fundament.
De gevolgen die Nietzsche zag voor de westerse cultuur omvatten het ontstaan van nihilisme, het wegvallen van traditionele waarden, de opkomst van seculiere ‘vervangingsreligies’ en de noodzaak tot het scheppen van nieuwe, levensbevestigende waarden. Zijn denken vormt daarmee niet alleen een kritiek op het verleden, maar ook een waarschuwing en uitdaging voor de toekomst.
Als cultuurdiagnosticus blijft Nietzsche relevant omdat hij niet slechts het christendom bekritiseerde, maar de westerse beschaving zelf onderworpen heeft aan een diepgaande genealogische analyse. Zijn werk nodigt uit om na te denken over de fundamenten van moraal, geloof, waarde, betekenis en menselijkheid.
II. Nietzsche en de christelijke theologie: een fundamentele tegenstelling
Inleiding
De spanning tussen Nietzsche en de christelijke theologie behoort tot de scherpste confrontaties in de moderne intellectuele geschiedenis. Het is niet slechts een debat tussen atheïsme en geloof; het is een botsing tussen twee totaal verschillende visies op mens, wereld, waarde en werkelijkheid. Nietzsche kende de christelijke traditie grondig - niet alleen bijbels, maar ook theologisch, filologisch en historisch. Zijn kritiek ontstaat daarom niet uit oppervlakkige afwijzing, maar uit een diepgaande, genealogische analyse van hoe het christendom een complete waardestructuur in de westerse cultuur vormde.
Om de tegenstelling duidelijk te maken, is het nodig te onderzoeken waar Nietzsche’s filosofie fundamenteel botst met kernonderwerpen van de christelijke theologie: het Godsbegrip ervan, de antropologie, soteriologie, moraal, waarheidstheorie en visie op geschiedenis.
1. God en metafysica
1.1. Het theologisch godsbeeld
De christelijke theologie gaat uit van een transcendente God: een persoonlijke, scheppende, liefhebbende en moreel volmaakte bron van waarden en waarheid. Deze God is niet slechts een aanname, maar een levende werkelijkheid die een band heeft met mensen, handelt in de geschiedenis en richting geeft aan een moreel leven.
1.2. Nietzsche’s afwijzing van metafysica
Nietzsche beschouwt elke metafysisch gezag - of dat nu God, Rede, Waarheid of Morele Wet is - als een poging om het leven te ontvluchten. Zijn omschrijving van de metafysica is psychologisch: het is de projectie van menselijke behoeften, vooral van zwakte en angst. In zijn woorden: de mens ‘verdubbelt’ als het ware de werkelijkheid door er een bovennatuurlijke orde boven te bedenken, om zo zekerheid, stabiliteit en zin te verkrijgen.
1.3. ‘God is dood’ als vaststelling
Nietzsche’s uitspraak dat ‘God is dood’, betekent dat het geloof in een absolute metafysische en morele grondslag in de moderne cultuur is verdwenen. Nietzsche beschouwt deze dood niet alleen als feit, maar ook als een bevrijding: de mens wordt teruggeworpen op zichzelf om waarden te scheppen.
Voor de theologie is dit onaanvaardbaar: als God wegvalt, valt ook de bron van zijn geopenbaarde waarheid weg.
1.4. De tegenstelling samengevat
- Theologie: God is de bron van waarheid en waarden.
- Nietzsche: God is een bedenksel, dat de menselijke vitaliteit onderdrukt.
Conflict: absoluut. Men kan niet beide tegelijk bevestigen.
2. Antropologie
2.1. De mens in de christelijke traditie
De menselijke persoon is in de theologie geschapen naar Gods beeld, maar gevallen door de zonde. De mens is moreel verantwoordelijk, maar afhankelijk van Gods genade. Essentiële noties: schuld, verlossingsbehoefte, kwetsbaarheid, waardigheid voor God.
2.2. Nietzsche’s mensbeeld
Nietzsche ziet de mens niet als een geschapen wezen met een vaststaande waarde. De mens is een wordend wezen, een ontwikkeling van driften naar krachten en scheppende werkzaamheid.
De mens is geen gevallen schepsel, maar een mogelijkheid om zichzelf om te vormen. De mens is niet bedoeld om te worden gered, maar om zichzelf te overwinnen.
2.3. Het menselijke tekort: zonde tegenover zwakte
In de theologie is het fundamentele probleem de zonde: de opstand tegen God, de breuk in de band tussen Schepper en mens.
Voor Nietzsche is het wezenlijke probleem niet zonde, maar zwakte - psychologische, instinctieve en existentiële zwakte, verbonden aan wrok.
2.4. Tegenstelling samengevat
- Theologie: de mens is geschapen en gevallen, geliefd en afhankelijk van God.
- Nietzsche: de mens is een zichzelf vormend wezen, dat sterker wordt door eigen verantwoordelijkheid, zonder God.
Conflict: in de theologie is menselijke afhankelijkheid wezenlijk; in Nietzsche’s filosofie is afhankelijkheid een misleiding.
3. Moraal
3.1. De christelijke moraal
Christelijke ethiek berust op algemene beginselen zoals:
- liefde tot God en naaste
- nederigheid, vergevingsgezindheid, zachtmoedigheid
- gelijkwaardigheid van alle mensen
- zedelijke verantwoordelijkheid
- verlossing door genade
Deze ethiek wordt gezien als door God geopenbaard en dus normatief, universeel en absoluut.
3.2. Nietzsche’s genealogische kritiek
Nietzsche stelt dat deze moraal een historische oorsprong heeft in wrok: de zwakken verheffen hun zwakte tot deugd om de sterken moreel te beteugelen. Wat als vergevingsgezindheid of nederigheid wordt gepresenteerd, is volgens hem psychologisch vaak boosheid, machteloosheid en omkering van waarden.
3.3. Twee moraaltypes
Nietzsche onderscheidt:
- Herenmoraal: gericht op kracht, vitaliteit, creativiteit, zelfbevestiging
- Slavenmoraal: gericht op medelijden, nederigheid, gelijkheid, gehoorzaamheid
Christelijke moraal behoort tot de tweede categorie.
3.4. Medelijden en liefde
Waar de theologie liefde en medelijden ziet als hoogste deugd, ziet Nietzsche ze als levensverzwakkend: medelijden vermeerdert lijden en vertraagt groei. Dit is voor hem een vorm van tegen-menselijke moraal: een systeem dat natuurlijke kracht verzwakt.
3.5. Tegenstelling samengevat
- Theologie: moraal komt van God; liefde en medelijden zijn heilig.
- Nietzsche: moraal is menselijk en historisch; liefde en medelijden kunnen ziekelijk zijn.
Conflict: fundamenteel normatief en psychologisch onverenigbaar.
4. Soteriologie: verlossing tegenover zelftransformatie
4.1. In de theologie
De mens heeft verlossing nodig vanwege zijn zonde. Verlossing komt van buitenaf: door Christus, genade en geloof. Centrale termen: verzoening, genade, redding.
4.2. Nietzsche’s alternatief: zelfverbetering
Nietzsche verwerpt het idee dat de mens moet worden gered. Het wezenlijke van menselijke groei is zelfverwerkelijking: de mens moet zijn driften leren beheersen, zijn vermogens ontwikkelen, zelf zijn waarden scheppen. De Übermensch staat tegenover de ‘geredde zondaar’:
- de ene vormt zichzelf
- de ander wordt gered
4.3. Schuld en boete
Christelijke vergeving zou schuld verwijderen; Nietzsche ziet schuld echter als een schadelijk psychologisch mechanisme, dat door godsdiensten wordt misbruikt om de mens klein te houden.
4.4. Tegenstelling samengevat
- Theologie: redding komt van buiten; de mens is afhankelijk.
- Nietzsche: verlossing is een illusie; de mens moet zichzelf vormen.
Het conflict is structureel:| de ‘verlossing’ is datgene, wat Nietzsche bestrijdt.
5. Waarheid: openbaring tegenover perspectief
5.1. De theologische stelling de waarheid te verkondigen
Christelijke theologie stelt dat waarheid door God is geopenbaard, middels Schrift en traditie. De waarheid is objectief, absoluut en kan niet door mensen zijn geschapen.
5.2. Nietzsche’s perspectivisme
Voor Nietzsche bestaat er geen waarheid los van beoordeling. Elk ‘waarheidsclaim’ is een perspectief, ingebed in strevingen en belangen. Waarheid is niet iets wat men ontdekt, maar iets wat men maakt - een menselijke vormsel met een levensfunctie.
5.3. De logica van de ontmaskering
Nietzsche ziet theologische waarheidsstellingen als voorwendsels: zij dienen psychologische en sociale doelen. Dus zelfs wanneer theologie beweert boven menselijke belangen te staan, is dat volgens Nietzsche een vorm van kerkelijke machtspolitiek.
5.4. Tegenstelling samengevat
- Theologie: waarheid komt van buiten naar binnen.
- Nietzsche: waarheid komt van binnen naar buiten.
Conflict: volgens de kennisleer geheel onverenigbaar.
6. Geschiedenis en cultuur
6.1. De theologische visie op geschiedenis
Geschiedenis heeft volgens de theologie een lineaire structuur met een doel:
schepping, val, verlossing, voleinding.
Geschiedenis heeft zin omdat God handelt en leiding geeft.
6.2. Nietzsche’s visie
Nietzsche ziet geschiedenis als een spel van krachten, niet geleid door een transcendente bedoeling. Zijn gezichtspunt is immanent (inwendig aanwezig), niet teleologisch (doelgericht). ‘Zin’ wordt geschapen, niet gevonden. Het christelijke heilshistorische wereldbeeld is voor hem een projectie van menselijke verlangens naar orde en zekerheid.
6.3. Christendom als cultuurvorm
Nietzsche erkent de enorme historische invloed van het christendom - maar ziet deze invloed als tegenstrijdig:
- het gaf structuur, orde en betekenis
- het onderdrukte echter persoonlijke geloofsbeleving, zelfstandigheid en scheppingskracht
Met de 'dood van God' stort die structuur in en daarmee komt de maatschappij in een crisistoestand: nihilisme: het standpunt dat het leven geen doel en zin heeft.
6.4. Tegenstelling samengevat
- Theologie: geschiedenis is geordend en zinvol door God.
- Nietzsche: geschiedenis is chaotisch en zinloos, tenzij mensen zelf zin scheppen.
Conflict: metafysisch en historisch onverenigbaar.
7. Christusbeeld en mensbeeld
7.1. Christus in de theologie
Christus is de mensgeworden God, de redder van de mensheid, de drager van de hoogste morele liefde. Zijn lijden en sterven worden gezien als de ultieme daad van verzoening, zelfgave en goddelijke liefde.
7.2. Nietzsche’s beoordeling
Nietzsche verwerpt Christus niet als historisch persoon - hij waardeert zelfs bepaalde aspecten van Jezus’ houding, zoals zijn vrijheid van wrok. Maar hij verwerpt het kerkelijke Christusbeeld, dat volgens hem:
- zwakte verheerlijkt,
- lijden idealiseert,
- een moraal van afhankelijkheid bevordert,
- de tragische, krachtige kant van mens-zijn onderdrukt.
Voor Nietzsche is het christendom vanaf Paulus vooral een religie van wrok geworden, niet van de oorspronkelijke Jezus-figuur als leraar.
7.3. Tegenstelling samengevat
- Theologie: Christus is God en verlosser.
- Nietzsche: Christus is een symbool van misinterpretatie en zwakte geworden, vooral door Paulus.
Conflict: existentieel en doctrinair onoverbrugbaar.
8. Ethische en culturele consequenties
8.1. Voor de theologie
Als Nietzsche gelijk heeft, valt het fundament van alle christelijke ethiek en betekenis weg. De theologie kan geen beroep meer doen op absolute waarden, geen universele normen verdedigen en geen metafysische grondslag stellen.
8.2. Voor Nietzsche
Als de theologie gelijk heeft, wordt Nietzsche’s mensbeeld illusoir: de mens kan zichzelf niet scheppen, kracht is niet normatief, waarden zijn niet creaties maar gegeven. Zijn hele project van herwaardering stort dan in.
8.3. De consequentie van wederzijdse uitsluiting
Beide systemen sluiten elkaar uit:
- waar christelijke theologie afhankelijkheid ziet, ziet Nietzsche slavernij (de gelovigen worden dan ook ‘leken’ genoemd, van Grieks ‘laikos’: zij van het volk, de onwetenden),
- waar Nietzsche kracht ziet, ziet de theologie hoogmoed,
- waar theologie liefde ziet, ziet Nietzsche wrok,
- waar Nietzsche waardecreatie ziet, ziet theologie zonde, ongehoorzaamheid.
Hier is geen dialoog mogelijk, maar een confrontatie tussen twee totaal verschillende denkbeelden.
Conclusie
De tegenstelling tussen Nietzsche en de christelijke, kerkelijke theologie is radicaal en veelomvattend. Zij strekt zich uit over:
- metafysica (bestaat er een absolute bron van zijn?)
- antropologie (is de mens geschapen of zelfvormend?)
- moraal (zijn waarden gegeven of geschapen?)
- epistemologie (waarheid als openbaring of mogelijkheid?)
- soteriologie (redding van buiten of zelfopvoeding?)
- cultuur en geschiedenis (teleologisch of immanent?)
Beide systemen vertegenwoordigen twee tegengestelde manieren om mens en werkelijkheid te begrijpen. Het is bijna onmogelijk om een synthese te maken zonder een van beide fundamenteel te vervormen. Juist daarom blijft de confrontatie tussen Nietzsche en de christelijke theologie zo invloedrijk: zij stelt de diepste vragen over waarheid, zin, waarde en menselijkheid in het middelpunt.
III. De waarheid ligt zoals gebruikelijk in het midden
Aan mij is getoond, dat in de ongevormde oertoestand de menselijke geest een bolvormige wolk van geestelijk licht en geestelijke warmte is, door verdichting uit de algeest ontstaan: een oneindige zee van datzelfde geestelijke licht en diezelfde geestelijke warmte; in de gevormde toestand is de mens een godendochter-godenzoon, liefdevol geboren uit God als vader-moeder, verenigd in het goddelijke gezin en door beide ouders geholpen om op eigen kracht volwassen te worden.
Daartoe is de stoffelijke wereld een geestelijke leerschool, waarin de mens schijnbaar aan zichzelf wordt overgelaten, om te kunnen groeien door zelf zijn geestelijke vermogens te leren gebruiken door zich staande te houden in de tijd als schijnbare stroom van gebeurtenissen, daarbij onmerkbaar gesteund door broeders en zusters, door vader en moeder, die de mens vanuit de geestelijke wereld liefdevol begeleiden op de levensweg, het pad door de leerschool van dit bestaan.
terug naar de vragenlijst
terug naar het weblog
^