'Wij zijn ons brein'


De neuroloog Dick Swaab stelt in zijn gelijknamige boek dat: 'Wij zijn ons brein'.
Deze zin kan ook in de eerste persoon enkelvoud worden geschreven als: 'Ik ben mijn brein'. Aangezien hier het bezittelijke voornaamwoord 'mijn' wordt gebruikt, betekent dat, dat hij zegt dat 'ik' mijn brein 'bezit' of 'ik' ben de 'bezitter' van mijn brein.
Als het brein echter werkelijk het enige zou zijn, wat er is zoals Swaab stelt, dan zou deze uitspraak in het brein niet hoeven op te komen. De uitspraak 'ik ben ik' is immers onnodig, want vanzelfsprekend en datzelfde geldt voor 'ik ben brein' als 'ik' werkelijk hetzelfde zou zijn als 'brein'.

De bewuste zin geeft een bepaalde verhouding aan tussen twéé zelfstandigheden, namelijk 'ik' en 'brein'. Het persoonlijke voornaamwoord 'ik' duidt de persoon aan die de eigenaar is van iets anders, namelijk van een orgaan dat 'het brein' wordt genoemd.
Daar in deze verhouding de eigenaar, ik, zijn 'bezit' kan 'bezitten' ('bezitten' is: 'er op zitten') is er sprake van twee zelfstandigheden die niet alleen los staan van elkaar, maar waarbij de eigenaar ook boven zijn bezit als de bezitter ervan, is verheven. De eigenaar kan immers met zijn bezit doen, wat hij of zij wil... en het omgekeerde is niet het geval (hoewel er in het geval van het brein wel sprake is van een bepaalde wisselwerking).

Door de betekenis van de zin die hij gebruikt, spreekt Swaab zichzelf tegen en hij is zich niet bewust van de ongerijmdheid van zijn uitspraak. Die onbewustheid van de betekenis van wat hij zelf zegt, wordt veroorzaakt door de geestestoestand van 'onbewuste vereenzelviging' (z.a.).
De geestestoestand van onbewuste vereenzelviging wordt door het volgende veroorzaakt.

De menselijke geest is het eeuwige leven, hij is de eeuwige levenskracht, die over de geestelijke vermogens beschikt: het vermogen om de dingen om zich heen waar te nemen, ze in zichzelf te overdenken en te doorvoelen, en dan te besluiten er iets mee te willen doen.
Als de geest als het levende uit zijn thuis, de geestelijke wereld, 's morgens afdaalt om zich hier in de stoffelijke wereld - voor een nieuwe dag in deze wereld - weer met zijn voertuig, het lichaam, te verbinden, dan verbindt de geest als het levende zich met datgene, wat 'het niet-levende' is, de dode stof. Doordat dit het tegendeel is van zichzelf als de levende geest, kan de menselijke geest in dit stoffelijke bestaan zichzelf niet meer zijn. Daardoor wordt de geest onbewust van zichzelf en verliest voor een deel zijn geestkracht. Door de verbinding met de dode stof wordt de geest ondergedompeld in een toestand van vergetelheid en geremdheid.

Doordat de zintuigen van het lichaam echter geheel openstaan voor de inwerking vanuit de stoffelijke wereld, wordt vervolgens alle aandacht en toewijding van de geest naar buiten getrokken. Daardoor gaan aandacht en toewijding volledig op in deze wereld en blijft de geest ontledigd achter, zonder dat evenwel te beseffen, want het waarnemingsvermogen is geheel naar de buitenwereld gericht.
Aandacht en toewijding gaan volledig óver op deze wereld, er vindt een overdracht plaats, waardoor de geest werkelijk gaat denken, dat dit wat hier wordt gezien en ervaren, alles is wat er is!
Daardoor komt de geest ertoe zich onbewust te vereenzelvigen met de wereld en het lichaam, het voertuig voor deze wereld en denkt de mens werkelijk alleen dit lichaam te zijn!
Uiteindelijk komt het door deze toestand van onbewuste vereenzelviging zover dat men tot de uitspraak komt: "Wij zijn ons brein!" en iets anders, zoals een geest, is er niet!
In deze toestand is de menselijke geest, zonder dat te beseffen, een breinaanbidder geworden.

Dit is de toestand van diepste onwetendheid omtrent zichzelf als geest, de toestand van de diepste geestelijke duisternis. Maar er gloort ook hoop, want om de heuveltop in de verte, die baadt in geestelijk licht te bereiken, moeten wij eerst door het diepste deel van het dal heen, de toestand van de volledigste duisternis. Die toestand is bereikt door het verschijnen van het bewuste boek en hierna kan de opgang naar het licht op de tegenover liggende top, voor de mens die zich van zijn toestand bewust wordt, beginnen!

"Er zijn twee manieren om in het leven te staan:
de ene is alsof niets een wonder is,
de andere is alsof alles een wonder is." Albert Einstein

Maar Charles Darwin wist al wel...

"De mens ... geeft zelden om wat inwendig is."
Charles Darwin, The Origin of Species, 96 /FONT>

terug naar de vragenlijst

terug naar het weblog







^