scheppen (en schepen)


1. scheppen
Hierbij zijn twee werkwoorden te onderscheiden:
a. middelnederlands 'sceppen' is 'putten', vgl. oudhoogduits scepfen (nederhoogduits schepfen), oudsaksisch skeppian, waarschijnlijk een afleiding van germaans skapa 'vat'; 'uit een put water scheppen', 'uit een bron water scheppen'.
[Het woord 'skapa' hangt samen met 'schap': een plank die iets draagt, terwijl 'skapa' als vat een hol vaatwerk is, dat 'water draagt'; een 'schep' is dan een enigszins hol voorwerp dat als lepel of schep dienst kan doen.]
en
b. middelnederlands 'sceppen' is 'doen ontstaan', vgl. oudhoogduits scepfen (waarbij nederhoogduits schépfer, schépfung), oudsaksisch skeppian, oudfries skeppa, oudengels scieppan, oudhoogduits scepfen (naast nieuwer scaffan, nhd. schaffen), oudnoors skapa, gotisch gaskapjan.
[Het Duits 'schaffen' betekent ook 'maken', 'doen': "Das kannst du nicht schaffen."]

De beide betekenissen zouden kunnen worden verbonden indien men uitgaat van een grondbetekenis 'door uitbeitelen gedaante geven, vorm geven'; dan zou immers daaruit kunnen volgen 'het uithollen van een voorwerp' [zoals een pot of vat], zowel als 'het met een beitel een kunstwerk maken'. Neemt men deze grondbetekenis aan, dan is 'scheppen' verwant lat. scabo 'ik kras, beitel'.

2. schepen. mnl. scépen(e), vgl. onfr. scepeno 'rechter', mnd. schépen(e}, ohd. sceffino (nhd. schéffe).
Ambtstitel die sinds Karel de Grote voorkomt en werd overgenomen in lat. scabinus, fra. échevin. Het behoort bij scheppen en betekent 'degene die recht schept, die de rechtsorde door een vonnis herstelt'.

Bron:
P.A.F. van Veen - Etymologisch woordenboek van Dale
J. de Vries en F. de Tollenaere - Etymologisch Woordenboek Het Spectrum [tussen haken mijn toevoegingen]

3. creëren van Latijn 'creare scheppen; creatio schepping; creatura schepsel


terug naar de woordenlijst

terug naar het weblog







^