tijd


Het woord 'tijd' hangt samen met het Gotische 'timan': indelen. Het geeft aan dat het tijdsbesef ontstaat door regelmatig terugkerende gebeurtenissen.
Het woord 'tijding' betekent 'bericht': de 'beschrijving van een bepaalde gebeurtenis'.

"Alles stroomt."
Herakleitos (540-480 v.Chr.)
De tijd is de schijnbare stroom van gebeurtenissen, waardoor de geest ervaringen opdoet. Door de noodzaak deze ervaringen te verwerken om staande te kunnen blijven in de druk, die de kracht van die schijnbare stroom op de geest uitoefent, leert de geest uit zichzelf zijn vermogens bewust en beheerst te gebruiken. De zin van die schijnbare stroom van gebeurtenissen is, dat zij de geest ertoe aanzet zijn traagheid te overwinnen en in beweging te komen, werkzaam te worden.
Wat een stroom van gebeurtnissen lijkt te zijn, is in feite een voortdurende omvorming van de toestand waarin de omgeving verkeert. Sommige omvormingen verlopen sneller, zoals het maken van een wandeling (regelmatige omvorming van het lichaam), andere heel langzaam, zoals de groei van een boom (heel geleidelijke omvorming van een lichaam). Maar alle onderdelen van de omgeving veranderen voortdurend; sommige veranderen met een zo grote regelmaat, dat er een indeling van gebeurtenissen optreedt, waarmee hun voortgaan kan worden afgemeten: de tijd.

Doordat de geest zichzelf in die stroom 'staande moet houden', wordt de geest 'zelf-standig', zelf staande. Die persoonlijke zelfstandigheid is het doel van de geestelijke ontwikkeling. De tijd als stroom van gebeurtenissen levert de noodzakelijke leerstof die de geest nodig heeft om te kunnen groeien, door de geestelijke vermogens bewust en beheerst te leren gebruiken om de leerstof te verwerken. Het tijdelijke bestaan is daardoor een onmisbare leerschool voor de menselijke geest om zichzelf op eigen kracht en door eigen ondervinding tot ontwikkeling te brengen. Doordat 'herhaling de leermeester van de student is', komen in de tijd als stroom van leerzame gebeurtenissen regelmatig gebeurtenissen van dezelfde soort op de geest toe, net zolang tot de geest voldoende is geoefend in het omgaan met en verwerken van dat soort ervaringen.

Alle stof is oefenstof, oefenstof voor de geest. Dat is het doel en de zin van dit stoffelijke, tijdelijke bestaan: het is een leerschool voor de geest om de goddelijke eigenschappen, waarover de geest in aanleg beschikt - de vermogens - naar eigen vrije keuze en op eigen kracht te kunnen ontwikkelen. Zonder de tijd zou die schijnbare stroom van gebeurtenissen er niet zijn. Tijdelijkheid is daardoor een onvermijdelijk vereiste voor geestelijke groei. De menselijke geest krijgt op aarde de tijd om zich te kunnen ontwikkelen.

Swedenborg zegt dit over de tijd:
"Tijd is een verschijnsel overeenkomend met de gemoedstoestand, waaruit het denken voortkomt." Emanuel Swedenborg, 'Goddelijke Voorzienigheid' 49

De voortdurende veranderingen in de omgeving door de tijd als stroom van gebeurtenissen beïnvloeden de gemoedstoestand van de ervarende geest en zetten die tot denken aan, om de houding tegenover die gebeurtenissen te bepalen. De stroom van veranderingen in de buitenwereld hebben een overeenkomende stroom van innerlijke werkzaamheid van de geest tot gevolg, de uiterlijke omvormingen veroorzaken een innerlijke omvorming in de geest.
Het is die innerlijke werkzaamheid door de geestelijke vermogens, die een geestelijke ontwikkeling tot gevolg heeft. Die ontwikkeling heeft de hereniging met God als doel en het is daardoor onze Schepper die voor de mens die stroom in gang heeft gezet en zo lang laat voortduren, tot de laatste geest het doel heeft bereikt en de tijdelijke wereld overbodig wordt.
De stoffelijke schepping is Gods gedachtenwereld, die de algeest in zichzelf in stand houdt. De mens mag daar uit vrije keuze mee omgaan en de omstandigheden en gebeurtenissen die daarin plaatsvinden, weerspiegelen de menselijke geestesgesteldheid als weergave van zijn geestelijke groei.

Paulus beschrijft deze geestelijke betekenis van het stoffelijke bestaan in zijn tweede brief aan de gemeente in Korinthië (2 Korithiërs 4:11-12):
"Voortdurend wordt ons leven aan de dood uitgeleverd om Jezus' wil, opdat ook het leven van Jezus zich zou openbaren in ons sterfelijke bestaan. Zo verricht de dood zijn werk in ons en het leven in u."

Het 'leven' is het leven, de werkzaamheid van de geest en de 'dood' is de overdracht van aandacht en toewijding vanuit de geest door de zintuigen heen op de gebeurtenissen in de tijdelijke wereld, waardoor de geest onbewust wordt van het bestaan van zichzelf (als dood) en waardoor alleen deze wereld er lijkt te zijn. De bewustwording van deze toestand en het richten van de aandacht op zichzelf als het enig levende, de menselijke, werkzame geest, is het levendig worden en bewust worden van zichzelf als de menselijke geest, het geestelijke doel van dit stoffelijke bestaan.
Maar om zo zichzelf te kunnen wórden, door zichzélf eruit te bevrijden, moet er eerst die toestand bestaan van onbewuste vereenzelviging met dit bestaan door de overdracht van aandacht en toewijding erop, doordat wij worden geboeid door alles wat er in de stroom van de tijd gebeurt. Van die boeien moet de geest zichzelf bevrijden en die arbeid aan zichzelf laat de geest groeien.


terug naar de woordenlijst T






^