zelfbewustzijn


De toestand van 'bewustzijn' ontstaat, als de geest - als de bolvormige wolk van geestelijk licht en geestelijke warmte - een bepaald onderwerp in de buitenwereld waarneemt door het in zich 'op te nemen' door een lichtbeeld van dat onderwerp in het geestelijke licht van zichzelf te laten ontstaan. Door dat beeld in zichzelf 'op te nemen', wordt de geest zich van dat beeld 'bewust', 'krijgt er weet van', 'neemt er kennis van'... en komt dáárdoor in de geestestoestand zich van dat onderwerp 'bewust te zijn'.
Het 'bewustzijn' is een geestestoestand en is alleen in de menselijke geest te vinden (niet in de hersenen, noch in de geïntegreerde circuits van transistoren van een computerchip).

Het 'zelfbewustzijn' is: 'zich van zichzélf bewust zijn', 'weet hebben van het bestaan van zichzelf', 'zelfbewust er zíjn'. Het is de bewustzijnstoestand waarin de géést komt te verkeren, als die de werkzaamheid van zijn ontwikkelde vermogens door zelfbezinning in de oorsprong van hun werking, de geest zelf, inkeert. Dat kan doordat de geest die genoemde bolvormige wolk van licht en warmte is.
Door de ontwikkeling en daardoor krachtiger werking van de vermogens, en door zelfbezinning gaat de geest steeds meer bewust vanuit zichzelf als géést leven; want door de werkzaamheid van de vermogens in zichzelf te ervaren, komt de geest tot zelfbeleving en daardoor tot zelfbesef, tot zelfkennis. Alleen door zelfbezinning komt de geest tot kennis van zichzelf als de vermogende, uit zichzelf werkzame geest, de van zichzelf bewuste levenskracht.
In die geestestoestand beseft de geest 'de waarnemende eenheid' te zijn, 'de denkende eenheid' te zijn, 'de voelende eenheid' te zijn en 'de willende eenheid' te zijn.
Deze bewustzijnstoestand wordt blijvend, als de geest steeds de werkzaamheid van de vermogens in zichzelf ervaart en zo in een toestand van zelfbesef gaat verkeren. In deze toestand verblijft de geest voordurend in het innerlijke rustpunt, het eeuwige nú. Deze innerlijke, zich van zichzelf bewuste werkzaamheid, is al het eeuwige leven.

Het woord 'zijn' is weliswaar een hulpwerkwoord, maar toch is het de geest zelf die zich in een bepaalde geestestoestand moet vasthouden, om door waarneming weet te hebben van het bestaan van de geestestoestand 'de wetende te zijn'. Dat vasthouden is een werking en om te kunnen werken moet er iets of iemand zijn, die wérkt. Die werkende eenheid is de menselijke geest als de vermogende levenskracht. Die geest kan met zijn geestelijke vermogens op vier manieren werkzaam zijn: door waar te nemen, te denken, te voelen en te willen.
Doordat de geest een bolvormige wolk van licht en warmte is, waarmee de vier geestelijke vermogens samenhangen, kan de geest die vermogens naar buiten keren, waardoor die zich met de buitenwereld kan bezighouden én naar binnen keren in zichzelf, om zich met zichzelf als werkzame geest binnen die bol bezig te houden. Die toestand van werkzaamheid is de toestand van zelfbesef, van zelfbewustzijn.
In die ingekeerde toestand beseft de geest zelf de denkende en voelende eenheid te zijn, en in het bijzonder het eigen 'zelfgevoel' wordt door de geest waargenomen en leidt tot de toestand van zelfbewustzijn, van weet hebben van zichzelf als de werkzame, geestelijke eenheid.
Een gedachte vormt de geest als een lichtbeeld in zichzelf, maar kan de geest ook buiten zich plaatsen in de eigen uitstraling: het geheugen in de ziel. Maar een toestand van voelen kan alleen plaatsvinden in de geest zelf, want het is de geestelijke warmtetoestand, de gemoedstoestand van de geest zelf. Daardoor is het voelen een 'wezenlijker' vermogen dan het denken. Een gevoel kan alleen binnen het wezen van de geest bestaan en leidt door gevoelsmatige zelfervaring rechtstreeks tot de toestand van zelfbewustzijn.


terug naar de woordenlijst Z






^