zelfbezinning


Wat zijn de 'zinnen'
De 'zinnen' zijn te onderscheiden van de 'zintuigen', wat de werktuigen zijn waardoorheen zintuiglijke gewaarwordingen uit de buitenwereld de geest in zijn binnenwereld kunnen bereiken. Daar bevindt zich de menselijke geest, die die gewaarwordingen verwerkt met zijn vermogens: het waarnemen als de zin voor de werkelijkheid, het denken als de waarheidszin, het voelen als de liefde en de schoonheidszin, en het willen als de ondernemingszin. Als de geest erin slaagt die waargenomen gebeurtenissen te verwerken, gaat het de geest 'naar de zin' en waren het zinvolle ervaringen; worden die ervaringen vervelend, dan heeft de geest er geen zin meer in en ontstaat tegenzin.

De bezinning op zichzelf
Zelfbezinning is de inkeer van de zinnen, de geestelijke vermogens in hun eigen oorsprong, de geest. Hierdoor kan de toestand van zelfbewustzijn ontstaan.
Door zelfbezinning kan de geest 'tot zichzelf komen', tot bewustzijn van zichzelf in het hart. Daartoe moeten om te beginnen alle onderwerpen buiten de bewustzijnsruimte worden gesloten. Vervolgens moeten aandacht en toewijding worden verinnerlijkt door te beseffen, dat de geest niet dit lichaam is, noch de inhouden van de ziel: ervaringen, kennis, gedachten; maar alleen de menselijke geest zelf, de bewuste, zelfwerkzame kracht, die nu deze woorden tot zichzelf spreekt; dat de geest de vermogende levenskracht is, die in zichzelf de dingen waarneemt, ze overdenkt en doorvoelt en daar dan iets mee wil doen.
Door zich zo op het wezenlijke van zichzelf te bezinnen, maakt de geest de aandacht en toewijding eerst los van hun zintuiglijke verbondenheid met de buitenwereld; daarna maakt de geest ze los van de inhouden van de ziel; en ten slotte trekt de geest ze samen op zichzelf als het innerlijke middelpunt. Door die teruggaande beweging van de vermogens, van aandacht en toewijding, gaat de geest eerst van wereldbeleving naar beleving van de inhouden van de ziel; daarna komt het tot zelfbeleving, doordat de geest door deze inkeer weer tot zichzelf komt.
Met behulp van zelfbezinning als oefening komt de geest op den duur bewust en bezonnen te leven in het hart. Het hart is de geest zelf als middelpunt, het innerlijke rustpunt - en in dat midden moet de geest zijn! Alleen in zichzelf kan de geest zichzelf worden en zijn.

Door het bereiken van de zelfbezonnen toestand gaat de geest zichzelf ervaren als een brandpunt in de ziel. Bewustzijn en kracht, aandacht en toewijding hebben zich door de eigen zelfbezinning in zichzelf verenigd. De geest is tot zichzelf gekomen door de aandacht, het gerichte waarnemingsvermogen, te willen richten op zichzelf, de krachtbron van geestelijke werkzaamheid, waardoor de geest nu zichzelf zuiver waarneemt. Willen waarnemen, bewuste kracht is het kernpunt. Dat waarnemen is het ervaren, in het innerlijk, van de aanwezigheid van de onzichtbare, bewuste kracht, die de geest zelf is: zelf-ervaring is zelf-waarneming, zelf-ondervinding, zelf-ontdekking, zelf-bewustwording door de werkzaamheid van de vermogens in zichzelf te ervaren.

Door de inkeer zijn aandacht en toewijding nu niet meer verdeeld over zichzelf en over wat zich in de ziel bevindt. Zij zijn in het hart een geestelijke eenheid geworden van bewustzijn en kracht. Door de geestelijke krachtsinspanning, waarmee de geest de aandacht op zichzelf gericht wil houden in het hart, is die 'innig' geworden, stil geworden. Deze stille innigheid maakt de waarde uit van zelfbezinning als oefening.
Niets meer of minder dan dit, bewuste kracht, de uiterste eenvoud, 'is de geest en wil de geest zijn'. In het eenzame midden van de eigen ziel, vindt zo de zoeker het gezochte... de zoeker zelf. Door deze zelfbewustwording worden zoeker en gezochte één. Door zelfbezinning wordt de aandacht, die door de wilskracht naar het hart is gevloeid, tot een zuiver, stil besef van eigen zelfstandigheid en tot een eenheidsbeleving van innerlijke schoonheid, waarheid, vreugde en kracht.
Laat de geest deze beleving van zichzelf, in deze wezenlijke toestand van eenvoud en zuiverheid, van zuiver 'zichzelf zijn', zoeken als de kernbeleving van het tijdelijke bestaan als mens: de beleving van de kern, die de geest zelf is.

De zelfbezinning is het 'vormen van de vormer', het 'bekrachtigen van de kracht' en het 'belevendigen van het levende', doordat de geestkracht op deze wijze in het bijzonder aan zichzelf werkt en zo zichzelf omvormt en laat groeien! De geest gebruikt tijdens de zelfbezinning de vermogens namelijk als zichzelf vormende scheppingskrachten. Door de zichzelf opbouwende en bestendigende kringloop van de vermogens, die de geest wezenlijk is, kan die zichzelf door zelfbewustwording en zelfbekrachtiging steeds meer opstuwen tot de zelfverwerkelijkte toestand.

In de innerlijke stilte is het besef 'er te zijn' er nog steeds; dat zelfbesef is mogelijk door de werkzaamheid van de geestelijke vermogens; die ervaarbare werkzaamheid is het bewijs van het bestaan van de vermogende geest, want dat, 'wat werkt' is dat, wat 'wérkzaam is', wat 'wérkelijk is'. In die toestand van geestelijk zelfbewustzijn ben je de geestelijke verdichting, waarmee de goddelijke algeest jou als menselijke geest liefdevol in zichzelf heeft verdicht. Door die verdichting is er een geleidelijke overgang tussen jouzelf als menselijke geest en de goddelijke algeest, waaruit je bent voortgekomen en waarin je altijd en eeuwig verblijft. Daardoor ervaar je in jezelf als geest Gods aanwezigheid! Deze geestestoestand waarin je door zelfbezinning bent komen te verkeren, is het gevolg van je eigen - en begeleide - zelfverwerkelijking en hereniging met God.


terug naar de woordenlijst Z






^