XI De geest (spreekt) tot Hermes


Deze verhandeling gaat over de verhouding van God en de Kosmos. God is de bron van alles. De Kosmos is in beweging, dus is er een Beweger; hij is ordelijk, dus is er een Coördinator. Deze is noodzakelijkerwijs één. Wil men God kennen, dan moet men boven ruimte en tijd uitstijgen, en de eenheid van het Al ervaren. Dan komt God ons tegemoet op onze weg. Hij heeft alles tot aanzijn gebracht, opdat de mens door alles heen Hem leert kennen. Zo worden het bestaan en de Kosmos doorzichtig tot op God. (123)

XI De geest (spreekt) tot Hermes

1 De Geest: "Prent mijn woorden in je geheugen, driewerf grote Hermes, en onthoud wat ik ga zeggen. En ik zal niet aarzelen uit te spreken, wat mij in de zin komt. 1)
Hermes: "Veel mensen praten veel over God en het Al, maar zij spreken elkaar tegen. Daarom heb ik de waarheid nog niet mogen vernemen. U moet mij die verklaren, mijn heer. Want U, U alleen, betrouw ik de openbaring van dit geheimenis." 2)
2 De Geest: "Luister dan, mijn jongen, hoe God en het Al zich verhouden.
God, Eeuwigheid, Kosmos, tijd, wording en vergankelijkheid. God brengt de Eeuwigheid voort, de Eeuwigheid de Kosmos, de Kosmos de tijd, de tijd wording en vergankelijkheid. Van God is het wezen als het ware de wijsheid, van de Eeuwigheid is het wezen de onveranderlijkheid, van de Kosmos de ordening, van de tijd de veranderlijkheid, van worden en vergaan, leven en dood. De werkingen 3) Gods zijn wereldgeest en wereldziel. De werkingen van de Eeuwigheid zijn bestendigheid en duur. De werkingen van de Kosmos zijn eeuwige wederkeer en kringloop van 'zondvloed naar wereldbrand', van oertijd naar eindtijd en terug, zoals die door de loop der sterren van Steenbok naar Kreeft [de twee zonnewendes], en omgekeerd, zijn bepaald. 4) Van de tijd zijn de werkingen vermeerdering en vermindering, van wording (en vergankelijkheid) kwaliteit en kwantiteit. Zo is dan de Eeuwigheid in God, de Kosmos in de Eeuwigheid, de tijd in de Kosmos, de wording in de tijd. De Eeuwigheid 5) staat stil en onbeweeglijk voor God, de Kosmos beweegt zich in de Eeuwigheid, de tijd beperkt zich tot de Kosmos, wording voltrekt zich in de tijd.
3 De bron dan nu van alle dingen is God, de Eeuwigheid is het zijn van hun wezen en de Kosmos is hun grondstof. De Eeuwigheid is een uiting 6) van God en de Kosmos is een werk van de Eeuwigheid, nooit ontstaan en altijd in wording door de werking van de Eeuwigheid. Daarom zal hij ook nooit vergaan (de Eeuwigheid is namelijk onvergankelijk) en niet één van de dingen van de wereld zal verloren gaan, vermits de Kosmos door de Eeuwigheid wordt omvat."
3 Hermes: "Rest nog de vraag, wat dan de wijsheid Gods is." 7)
De Geest: "Zij is goedheid, schoonheid, gelukzaligheid en alle heerlijkheid en de eeuwigheid. Zo siert die Eeuwigheid de Kosmos en legt onsterfelijkheid en duur in de grondstof. [Gods wijsheid is goedheid en schoonheid]
4 Want de wording van de materie wordt veroorzaakt en hangt af van de Eeuwigheid, zoals ook de Eeuwigheid zelf afhangt van God. Wording en tijd zijn allicht aan de hemel 8) en op de aarde, maar zij zijn verschillend van aard. Aan de hemels zijn zij onveranderlijk en onvergankelijk, op de aarde zijn ze veranderlijk en vergankelijk. (125)

God is in de Geest, de Geest is in de wereldziel, de wereldziel doordringt de grondstof: dat alles bestaat door de werking van de Eeuwigheid. God is de ziel van de Eeuwigheid, de Eeuwigheid 9) is de ziel van de Kosmos, de hemel is de ziel van de aarde. Dat hele grote lichaam van het heelal, waarin alle lichamen zijn vervat, is van binnen gevuld met en van buiten omvangen door de wereldziel, die vol is van Geest en van God. Zij wekt het Al tot leven, van buiten dat grote en volkomen levende wezen dat de Kosmos is, van binnen al de levende wezens. In den hoge aan de hemel blijft zij bestendig in onveranderlijkheid, hier beneden op de aarde brengt zij de veranderingen van wording en vergaan tot stand.
5 De Eeuwigheid houdt de Kosmos in stand door middel van noodwendigheid, of voorzienigheid, of natuur of wat men maar verder noemt of noemen zal. En hij, die dit alles bewerkt (letterlijk: is bewerkende), is God en de werking Gods, een onovertroffen macht, waarmede niets menselijks of goddelijks 10) te vergelijken is. Daarom moet je nooit denken, Hermes, dat iets hier beneden op de aarde of daarboven aan de hemel gelijk is aan God. Anders doe je tekort aan de waarheid. 11) Want er is niets dat gelijk is aan Hem die onvergelijkelijk is, enig en één.
Geloof ook niet, dat Hij een deel van zijn macht aan een ander 12) afstaat. Want wie is er behalve Hij, die leven en onsterflijkheid en transformatie kan verwekken. 13) ['vader' van Sanskriet 'pitar': verwekker] Wat kan hij anders doen dan verwekken? God is geen dieu-fainéant zonder werk, anders zou alles niet werken. Want alles is vol van God. Maar ook in de Kosmos bestaat nergens werkloosheid en mocht er nog een andere Kosmos zijn, dan daar ook niet. Ledigheid is een leeg woord dat niet bestaat voor de Maker, 14) evenmin als voor het gemaakte, dat tot aanzijn komt.
6 Want het is zo beschikt, dat er altijd wel het een of het ander tot aanzijn komt en een bepaalde, hem toegewezen plaats vindt, die door de zwaarte van het voorwerp is bepaald. De Maker is in alle dingen, niet tot één plaats beperkt; Hij doet ook niet maar één ding, neen, Hij bewerkt alle dingen. Hij is een altijd werkzame macht, die voor zijn bestaan niet is aangewezen op de dingen die ontstaan en weer vergaan, integendeel, zij zijn op Hem aangewezen en aan Hem onderworpen.

Aanschouw nu eens, door mij, (de Geest die ook jouw Geest is,) het uitspansel met de vaste sterren, dat zich aan je blik voordoet en beschouw aandachtig de schoonheid ervan: het is een ongeschonden lichaam, het oudste dat bestaat, en toch nog in de bloei van zijn jaren, jong en altijd weer fleuriger dan tevoren.

7 Kijk nu ook eens naar de zeven planeten onder het uitspansel, die in een eeuwige orde en verschillende omlooptijden de tijd tot stand brengen, die een afbeelding is van de eeuwigheid: 15) alles is vol licht, nergens is er vuur. Want uit de liefde en eenheid der tegendelen, die elkaar aanvullen, is licht ontstaan, dat naar beneden uitstraalt door de werking van God, die alle goeds verwekt, alle orde sticht en de zeven hemelen leidt. (126)
Zie ook, hoe de maan, die van onderen gezien alle andere tezamen voorloopt en de wasdom op aarde bevordert, nieuwe vorm geeft aan de grondstof hier beneden. En hoe de aarde in het midden van het heelal als vaste grond van de schone Kosmos is ingericht, als voedster en min der aardse wezens. Aanschouw ook hoe groot het aantal der onsterfelijke wezens aan de hemelen en hoe groot het aantal der sterfelijke wezens in het ondermaanse is, en hoe de maan op zijn ronde de Onsterflijken van de sterflijken scheidt.
8 En al die wezens zijn vol leven 17) en alle bewegen, eensdeels aan de hemel, anderdeels op de aarde. Wat rechts is gaat niet naar links, wat links is gaat niet naar rechts, wat boven is gaat niet naar omlaag en wat omlaag is gaat niet omhoog. Dat al die wezens eenmaal ontstaan zijn, beste Hermes, hoef ik je niet te zeggen. Want zij hebben lichamen, zij zijn bezield en zij bewegen. Dat dit alles een eenheid vormt, het heelal, is niet mogelijk zonder een Coördinator. Die moet er wel zijn en het kan niet anders of Hij is één.
9 De bewegingen zijn namelijk talrijk en verschillend, en de lichamen zijn niet gelijk: toch is er één vaste gezamenlijke snelheid van het heelal vastgesteld; daarom is het onmogelijk dat er twee of meer Makers 18) zijn. Als er meer zouden zijn, blijft de eenheid en de orde niet bewaard; als er vele Makers zijn, leidt dat tot afgunst op de machtigste. Ik zal je eens wat zeggen: als er een lagere Maker zou zijn, die alleen de veranderlijke en sterfelijke wezens zou voortbrengen, dan zou hij allicht begeren om ook de Onsterflijken 19) te maken, en op dezelfde wijze zou de Maker van de Onsterflijken natuurlijk ook begeren de sterflijken te maken, en dan... Stel je toch eens voor, dat er twee Makers zouden zijn. Er is maar één grondstof en één wereldziel. Aan wie van de twee Makers zou nu het voorrecht ten deel vallen daarvan iets te maken? En als elk van beiden de taak heeft een onderdeel te vervaardigen, wie krijgt dan het beste deel?
10 Je moet ook nog een tweede argument 20) overwegen: ieder levend lichaam bestaat uit ziel én stof, uit een onsterflijk én een sterflijk en onredelijk bestanddeel. Wat niet leeft, is alleen maar stof op zichzelf. En de ziel, die de Maker ter beschikking staat om het stoffelijke lichaam levend te maken, bestaat ook op zichzelf. De oorsprong van dat leven kan geen andere zijn dan de Maker der Onsterflijken. Waarom zou er nu verschil zijn tussen de sterflijke wezens hier beneden en de Onsterflijken daar boven? Hoe zou de Godheid, die onsterflijk is en de onsterflijkheid schenkt, niet de verbinding van onsterflijke ziel en sterflijk lichaam tot stand brengen, die mensen tot levende wezens maakt.
11 Neen, het is wel duidelijk, dat er iemand is die dat bewerkt. En dat Hij ook één is, dat is overduidelijk: er is toch immers ook één ziel, één leven, één grondstof. En wie is dat? Wie anders dan één: God. Wie anders komt het toe, levende bezielde mensen te maken, dan aan God alleen. Daarom is er maar één God. (127)
Belachelijk: je geeft toe, dat er één Kosmos is, één zon, één maan, één goddelijke kracht, die het Al beweegt, maar je bent wel bereid aan te nemen, dat God, Hij zelf, een van de velen is!

[Er is dus één Kosmos, één zon, één maan, één goddelijke kracht, die het Al beweegt...]
12 Daarom staat het vast, dat Hij alleen alles maakt. In veelheid van goddelijke makers schuilt iets heel belachelijks. En is het werkelijk zo verwonderlijk, dat God leven en ziel en onsterflijkheid en transformatie kan bewerken? Kijk eens wat Hij allemaal doet. Je kijkt, je spreekt, je hoort, je ruikt, je tast, je loopt, je denkt, je ademt. Het is niet zo dat er één mens is die ziet, een ander die hoort, een derde die praat, een vierde die tast, een vijfde die ruikt, een zesde die wandelt, een zevende die nadenkt, een achtste die adem haalt.
Neen, er is er maar één die dat alles doet, en dat is Hij; zo is het ook niet mogelijk, dat die dingen die ik hierboven genoemd heb (leven geven, bezielen, onsterflijk maken, transformatie bewerken), los kunnen worden gezien van de éne God. Ga maar na: als Hij die handelingen niet meer verricht, ben je geen levend wezen meer. En zo kun je ook zeggen, maar het is blasfemie: "Als God dat niet zou doen (leven, ziel, onsterflijkheid, transformatie schenken), dan is hij niet meer God."
13 Waarom? Wel, het is bewezen dat jij niet kunt bestaan zonder iets te doen [werkzaam zijn, arbeiden]; hoeveel te meer zal dat niet voor God gelden? Als er iets zou zijn dat niet voortbracht, dan zou Hij, God betere het, onvolmaakt zijn. Maar God is altijd werkzaam, Hij is volmaakt. Daaruit volgt dat Hij alles tot aanzijn brengt. [werkelijk is dat, wat werkt; als je je vriendelijk gedraagt, ben je vriendelijk; 'werken' is 'arbeiden' is 'zich inspannen']
Schenk jij nog een ogenblik je onverdeelde aandacht, Hermes. Dan zul je gemakkelijk inzien, dat God maar één ding doet, namelijk bewerken dat al wat wordt of werd of zal worden, gebeurt. Dat werkzaam zijn, mijn beste jongen, is Leven, dat is het Schone, dat is het Goede, dat is God.
14 Als je dit proces metterdaad wilt verstaan, let er dan eens op wat er in je gebeurt, als de begeerte in je opkomt een kind te verwekken. 21) Niet dat Hij hetzelfde gevoel heeft als jij, Hij kent het genot niet. En uiteraard heeft Hij geen vrouw, waarmee Hij het doet. Hij doet Zijn werk alleen, is altijd met dit werk bezig en is Zelf wat Hij voortbrengt. Want als het Al van Hem afgescheiden zou zijn, zou het moeten instorten en sterven, omdat er geen leven meer in was. Maar het Al leeft, en dus is het Leven één, er is maar één Leven, en dat wil zeggen, dat er één God is.
Nog eens: als alles leeft, wat aan de hemel boven en op de aarde beneden is, en als er maar één Leven is in alles, wat door God wordt verwekt, en als dat Leven God is, dan zijn alle dingen van God uitgegaan.

Het leven is (om tot ons onderwerp terug te keren) de vereniging van geest en ziel (met het lichaam). De dood is dan niet de vernietiging van de bestanddelen die aldus zijn samengevoegd, maar de ontbinding die aan de vereniging van de bestand delen een einde maakt.
15 Kortom: de Eeuwigheid is een beeld van God, de Kosmos is een beeld van de Eeuwigheid, de zon van de Kosmos, de mens van de zon. (128) En de verandering noemt men dood, omdat het lichaam tot ontbinding overgaat en het leven in het onbekende [geestelijke] verdwijnt.
Die zogenaamd ontbonden lichamen, beste Hermes, en de Kosmos in het bijzonder, - je luistert eerbiedig, daarom durf ik het te zeggen - die wereld verandert wel, omdat elke dag een deel ervan in het onbekende verdwijnt, maar Hij gaat nooit tot ontbinding over en vergaat dus niet. De Kosmos is wel aan veranderingen onderhevig, namelijk omwentelingen en verdwijningen. Maar omwentelingen zijn alleen maar rondgangen [kringlopen] naar het punt van uitgang; als iets verdwijnt, maakt het altijd plaats voor iets nieuws.

16 En zo komt het, dat de Kosmos alle vormen aanneemt, niet omdat die vormen in hem zijn vastgelegd, maar omdat hij zichzelf uit zichzelf transformeert [omvormt]. Als nu de Kosmos alvormig is, wat zou dan zijn Maker zijn? We mogen nooit zeggen, dat hij amorf, vormloos is. En als ook Hij alvormig zou zijn, zou Hij gelijk zijn aan de Kosmos, en dat kan niet. Zou hij dan maar één vorm hebben, eenvormig zijn? Als dat zo was, zou Hij de mindere zijn van de Kosmos, en dat kan ook niet. Wat zullen we dan zeggen dat Hij is? Wij moeten wel iets zeggen, anders loopt ons onderzoek op niets uit. En onze opvatting van God mag niet aan twijfel onderhevig zijn.
Welnu dan: als God een gestalte heeft, dan is dat een onlichamelijke Idee (eidos: Vorm), welke aan de waarneming van het lichamelijke oog ontsnapt, en tegelijk openbaart Hij alle gestalten door de vormen, welke de lichamen van de Kosmos aannemen.
17 En vraag je niet af of het wel waar is, dat er zo iets als een 'onlichamelijke Idee' bestaat. Natuurlijk bestaat die, net als de vorm van een woord. Je ziet toch ook op schilderijen toppen die hoog uitsteken, en toch zijn ze in werkelijkheid helemaal glad en plat. En als je nu nog eens goed nadenkt over wat ik heb gezegd (dat God altijd handelt), dan kunnen we het nog gewaagder en juister formuleren: zoals een mens niet kan leven zonder leven, zo kan God niet leven zonder goed te doen. Dat is namelijk om zo maar eens te zeggen Leven voor Hem, en dat is bij wijze van spreken bewogenheid Gods, dat Hij het Al beweegt en levend maakt.

18 Sommige woorden hebben een speciale betekenis. Zo moet je goed begrijpen wat ik bedoel (wanneer ik zeg, dat God alles omvat 22)): alles is in God, niet in de zin dat Hij ruimtelijk is en de dingen zo in Hem een plaats hebben (de ruimte is ook maar een lichaam dat onbewogen is, want wat op een plaats is, beweegt niet); neen, alles is in God omdat het vastligt in het zuivere denken van God.
Bedenk, dat God degene is, die het Al omvat 23) en besef, dat er niets is dat dit geestelijke wezen begrenst en sneller of machtiger is dan Hij. Of, anders gezegd, Hij is het enige wezen dat oneindig is, het snelste en machtigste dat er is.
19 Ga ook maar eens bij jezelf te rade, op de volgende manier: beveel je ziel [geest] naar Indië te reizen, en zij is er al voor je dit bevel hebt uitgesproken. Gelast haar daarna naar de Atlantische Oceaan te gaan, en zij is ook daar weer even vlug. En toch is zij niet van de ene plaats naar de andere gegaan, maar zij was er al. (129) Beveel haar nu naar de hemel te vliegen. De ziel [geest] doet dat zonder dat zij vleugels nodig heeft. En er is ook niets dat haar tegenhoudt, de gloed van de zon niet, de ether niet, de omwenteling van de vaste sterren niet, de hemellichamen van de planeten niet. Alle ruimten doorklievend vliegt zij tot het uitspansel, het laatste hemellichaam. En als je ook dat hemelgewelf zou willen doorbreken en schouwen wat daar boven is (als er tenminste iets buiten de Kosmos is), dan kun je dat.

20 Let er eens op, hoe grote macht je hebt, hoe grote snelheid je kunt ontwikkelen. Als jij dat kunt, kan God dat dan niet? Zo moet je over God denken; God heeft alle ideeën 25) in zich, de Godsidee, de idee van de Kosmos, de ideeën van alles. Als je jezelf niet aan God gelijk maakt, kun je je geen begrip van God vormen; want het gelijke wordt alleen door het gelijke gekend. Maak jezelf groter tot je beantwoordt aan Hem die onmetelijk groot is. Verhef je boven alles wat ruimtelijk is, stijg uit boven de tijdelijkheid en word een eeuwig wezen, 26) dan zul je God kennen.
Overtuig jezelf dat voor jou niets onmogelijk is en houd voor ogen, dat je alles kunt kennen, iedere kunst, iedere wetenschap, de aard van elk levend wezen. Klim hoger dan de hoogste hoogte, daal dieper af dan de diepste diepte. Neem de gevoelens 26) van alle 'schepselen' 27) in jezelf op, van vuur, water, droog, vochtig. Stel je voor, dat je alomtegenwoordig bent, in de aarde, 28) in de zee, aan de hemel, vóór je verblijf in de moederschoot, in de moederschoot, jong, oud, dood, in het hiernamaals. Als je je dat alles tegelijk bewust hebt gemaakt, tijden, plaatsen, dingen, kwaliteiten, kwantiteiten, dan kun je verstaan wat God is.
21 Maar als je je ziel [als je jezelf als geest] opsluit in je lichaam en haar kleineert en zegt: "Ik ken niets, ik kan niets, ik ben bang van de zee, ik kan niet ten hemel varen, ik weet niet wie ik in een vorig leven was, ik weet niet wie ik in een toekomstig leven zal zijn, hoe zou je dan God kennen? Dan kun je, zintuiglijk en slecht als je bent, ook niets moois of goeds kennen. Want onbewustheid aangaande het goddelijke is de ergste vorm van boosheid die er is.
Daarentegen is het vermogen Hem te kennen, Hem te willen kennen, daarop te hopen, de rechte, eigenlijke weg die leidt tot het Goede. En die weg is ook gemakkelijk, want op je reis komt Hij je overal tegemoet en openbaart Hij zich aan je geestesoog, waar en wanneer je het niet verwacht, als je waakt, slaapt, vaart, reist, 's nachts, daags, als je spreekt, zwijgt, overal. Want er is niets dat Hij niet is.
22 Durf je dan te zeggen: "God is onzichtbaar"? Pas toch op je woorden. Wie is er klaarblijkelijker dan Hij. Daarom heeft hij alles gemaakt, opdat je Hem door alles heen zou mogen schouwen. Dat is de goedgunstigheid van God, dat is zijn wondere macht, dat Hij zich toont door alles heen.
Er is niets dat onzichtbaar is, ook niets geestelijk - je geest laat zich al denkende zien, God laat Zich al doende zien.
Tot zover mijn openbaringen, driewerf grote (Hermes). Al het overige kun je zelf bedenken. Als je maar net zo uitgaat van de beginselen die ik je heb ontvouwd, kun je je niet meer vergissen." (130)

XI Aantekeningen
1 Ook in de Poimandres, het eerste tractaat van het Corpus Hermeticum, treedt Poimandres (de herder der mensen), ook wel genoemd 'de Geest (Grieks: Nous) van de vrijmacht', op als brenger van de openbaring. Hermes wordt hier beschouwd als een menselijke, Egyptische koning uit de oertijd. Daarentegen wordt in het nieuw gevonden hermetische geschrift uit Nag Hammadi, dat Verhandeling over de Ogdoade en de Enneade, ofwel Over de Achtste en de Negende Sfeer (Nag Hammadi Codex VI, 6) wordt genoemd, Hermes (is Thoth, de Egyptische god van schrift en wijsheid) vereenzelvigd met de Geest:
Zoon: "Ik zwijg, vader. Ik begeer een gezang tot u te richten in stilte."
Hermes: "Doe het maar. Want ik bén de Geest (Nous)."
2 In de eerste eeuwen van onze jaartelling vertwijfelde men aan de rede en vluchtte in de openbaring, omdat de wijsgeren elkaar tegenspraken over God, vrijheid en onsterflijkheid. Justinus de Martelaar (± 150, in zijn Dialoog met Trypho), 'Clemens' in de 'Recognitiones' (I, 3), en de gnosticus uit de school van Valentinus, die omstreeks 150 zijn Verhandeling over de Opstanding schreef (het derde geschrift van de Jung Codex, die bij Nag Hammadi werd gevonden), alle drie schrijven over deze teleurstellende ervaring.
3 Letterlijk: de energie. Hier in zijn occulte betekenis van: uitstraling, uitvloeisel.
4 Letterlijk: 'terugkeer (apoleatastasis) en tegenovergestelde terugkeer (antapoleatastasis)'; astrologische termen die de terugkeer van een gesternte tot de geboorteconstellatie euesis en het tegenovergestelde punt aanduiden, evenals het begin van het dusgenaamde 'grote Jaar', als alle planeten in de Steenbok staan en er een 'zondvloed' plaatsvindt, en het einde van het 'grote Jaar', als de planeten in de Kreeft staan en de wereld weer 'verbrandt'.
5 Grieks: Aion, meestal: 'tijdperk, eeuw', hier een 'persoonlijke godheid', die voor God staat, zoals in de joodse religie een aartsengel die het aangezicht van God mag aanschouwen, de 'vorst des aangezichts'.
6 Grieks: dynamis, gewoonlijk: 'macht', hier als aanduiding van een occulte uitstraling.
7 Grieks: Sophia, een persoonlijke gestalte, ontleend aan het Oude Testament de Mater Sapientia (bijvoorbeeld Spreuken van Salomo 8:1-21 en Wijsheid van Jezus ben Sirach 1:1-19 en 7:22 – 8:1, waar Hokma, de wijsheid Gods, helpt bij de schepping van de wereld). Zij is hier Geest (Grieks: Nous), Eeuwigheid (Grieks: Aion), wereldgeest en wereldziel. (131)
8 De sterren hebben een vaste looptijd en baan.
9 Grieks: Aion.
10 De sterren en planeten (bijvoorbeeld Saturnus) zijn goden.
11 Letterlijk: 'zul je buiten de waarheid vallen'.
12 De Perzische Ahriman bijvoorbeeld, of de Israëlitische Satan ['satanaël': tegenstander god]. Polemiek tegen het dualisme, dat twee geestelijke machten poneert.
13 Letterlijk: 'maken' (niet: 'scheppen'). Schepping uit niets is de hermetische levensbeschouwing vreemd, alles vloeit voort uit één bron, wordt verwekt door één Vader.
14 Jezus zegt: "Mijn vader is tot op de dag van vandaag voortdurend aan het werk" (Johannes 5:17). Ook volgens het Vierde Evangelie, dat de naam van Johannes draagt, is God alles doordringende 'energie', die verborgen is ("Niemand heeft ooit God gezien", 1:18).
15 Letterlijk: 'de eeuw vervullen'.
16 De sterren.
17 De sterren zijn levende, bezielde wezens: "Wo jetzt nur, wie unsre Weisen sagen, Seelenlos ein Feuerball sich dreht, Lenkte damals seinen goldnen wagen Helios in stiller Majestät." (Schiller, uit Die Götter Griechenlands)
18 Polemiek met ketterse joden in Alexandrië, die boven Jehova de Onbekende God hadden ontdekt (zie bijvoorbeeld het Apoleryphon van Johannes, in 1945 bij Nag Hammadi gevonden). Ook binnen de hermetische gemeente waren er, die verschillende Makers onderscheidden. De Poimandres vertelt, dat de Godmens de schepping van de demiurg zag en ook zelf als demiurg wilde optreden, naast de tweede Geest, Nous, de demiurg van de zeven planeten (13).
19 De sterrengoden in het bovenmaanse. (132)
20 Het eerste argument heeft betrekking op de Kosmos, het tweede op de mens.
21 God brengt uit liefde (eros) de wereld uit zichzelf voort, zoals een vader een kind. Hij schept niet uit Niets.
22 Dit is een herhaling met andere woorden van hoofdstuk 2. Ook Plato (Timaeus 37d) zegt dat de tijd een bewegend beeld (eidon) van de Aion (eeuwigheid) is.
23 De stoïsche wijsgeer Posidonius (1100 voor Christus) had God al gedefinieerd als 'dat wat ons allen omvat en niet omvat wordt', Strabo 16, 2, 35). De Geest wil Hermes duidelijk maken, dat dit niet ruimtelijk, maar geestelijk en dus onruimtelijk moet worden opgevat.
24 Letterlijk: gedachten. Volgens de platonist Eudorus van Alexandrië (1100 voor Christus) zijn de ideeën gedachten Gods. Dit werd overgenomen door de joodse wijsgeer Philo van Alexandrië (± 50 na Christus) en vele kerkvaders, waaronder Augustinus. Volgens hen zijn er ideeën (geestelijke voorbeelden, oerbeelden, archetypen) van alle stoffelijke dingen: deze denkbeelden zijn vervat in de Logos, de eeuwige Christus. "Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis" (Goethe, Faust II).
25 Letterlijk: Aeon, Eeuwigheid, in de Hermetica een goddelijk wezen. In de Gnosis van Valentinus zijn de aeonen gedachten Gods, momenten in de zelfontvouwing der Godheid.
26 Grieks: aisthésis; klassieke betekenis: 'waarneming'; occulte betekenis: 'gevoel'. De ingewijde voelt zich verplaatst in alle levende krachten van de Kosmos, vuur, water, aarde en lucht, en voelt met hen mee. De ervaring dat het Al Een is (Hen to Pan), gesymboliseerd door de Ouroboros, de slang die zich in de staart bijt.
27 Letterlijk: gemaakte dingen. Maar die dingen leven.
28 Of: op de aarde. Een zelfde kosmische ervaring wordt beschreven in tractaat XIV, 11. (133)


terug naar de Inhoud






^