XIII De Driewerf grote Hermes spreekt tot zijn zoon Tat

De geheime openbaring op de berg over de wedergeboorte en het gebod der geheimhouding

Dit is een van de belangrijkste verhandelingen van het Corpus Hermeticum. Zij beschrijft de inwijding van Tat door zijn vader, de Egyptische god Thoth of Hermes en vertoont sterke, joodse invloeden. Uitgangspunt is de triniteit Vader, Moeder, Mens. Vader en Moeder kunnen de Here God van de bijbel en Zijn Heilige Geest of wijsheid zijn. De god Mens, ook wel Zoon van God en Logos genoemd, is enerzijds de Glorie van God, Licht en Mens, waarover de profeet Ezechiël in het Oude Testament (1:26) spreekt, anderzijds de idee des mensen in platonische zin, zoals in de Poimandres. De schrijver van de paulinische Brief aan de Efeziërs (5:31-33) kent een soortgelijke voorstelling: de Mens (de Christus) verlaat zijn Vader (God) en zijn Moeder (de Heilige Geest) om te huwen met zijn bruid, de Ecclesia.
Na de 'wedergeboorte' volgt de beschrijving van een kosmische ervaring, die veel parallellen heeft tot in de moderne tijd. Het stuk eindigt met een dankgebed (Grieks: eucharistia).
Deze verhandeling lijkt sterk op het Evangelie van Johannes in het Nieuwe Testament, zonder daardoor beïnvloed te zijn. Dat blijkt het duidelijkst uit het woord over de wedergeboorte: "Niemand kan verlost worden zonder wedergeboorte," dat overeenstemt met het woord van Jezus tot Nicodemus in Johannes 3:5. Waarschijnlijk bestond dit logion al en is de verhandeling bedoeld om dit toe te lichten. Hetzelfde kan het geval zijn met het gesprek tussen Jezus en Nicodemus over de wedergeboorte. De verhandelingen in dit tractaat over de zin van de wedergeboorte veronderstellen, dat in de hermetische gemeente een soort van 'bad der wedergeboorte' als inwijdingsrite bestond. (149)

XIII De Driewerf grote Hermes spreekt tot zijn zoon Tat (is Thoth):

De werking van de godheid in de mens
1 Tat: "In de Algemene Beschouwingen, vader, 1) hebt u in raadselen en niet openlijk gesproken, toen u het had over de werking van de godheid in ons. U hebt mij niets geopenbaard; als reden daarvoor gaf u op: 'Niemand kan worden verlost, tenzij hij opnieuw wordt geboren'." 2) Daarop heb ik u, na ons gesprek, bij de afdaling van de berg gesmeekt, mij te vertellen wat wedergeboorte is, omdat dat het enige van alle geheimenissen is, waar ik niets van weet. Toen hebt u mij beloofd: "Als je vervreemd bent van de wereld 3) zal ik het je toevertrouwen." Nu ben ik bereid: ik heb mijn geest vermand en bevrijd van de illusie dat de wereld bestaat. 4) Daarom zoudt u nu moeten aanvullen, wat mij nog ontbreekt en mij naar uw belofte onthullen hoe het proces van de wedergeboorte tot stand komt. Of u dat nu uitspreekt of op verborgen wijze meedeelt, maakt niet uit, ik moet het weten:
Wat was, o driewerf grote, de [geestelijke] moederschoot die de Mens ontving, en wat was het [geestelijke] sperma dat Hem verwekte?"

De voortkomst van de mens uit God
2 Hermes: "Mijn jongen, die schoot was de geestelijke wijsheid, die zich in stilte hult, en het sperma was het waarlijk goede." 5)
Tat: "Vader, daar sta ik versteld van. Wie was het dan, die het sperma in de schoot bracht?"
Hermes: "Dat was God zelf, jongen, die het zo begeerde."
Tat: "En wie of wat was de geborene, vader? Hij moet wel wezenlijk van mij verschillen."
Hermes:) "Hij die ontvangen en geboren werd, is inderdaad heel anders dan jij: hij is de Zoon van God en zelf God, alles in allen, de belichaming van alle Machten [alle vermogens]." 6)
Tat: "U spreekt in raadselen, vader, zo praat een vader niet met zijn zoon!"
Hermes: "Een geheimenis als dit, jongen, is niet met het verstand te leren. God brengt het een mens alleen in herinnering, als Hij het bewust wil maken."
3 Tat: "Wat u mij zegt, vader, is iets onmogelijks en klinkt vergezocht. Daarom voel ik mij gerechtigd er iets tegenin te brengen: 'Ik ben een kind van God en behoor tot het hemelse geslacht, de wereld is mij vreemd'. Onthoud mij uw kennis niet, vader: ik ben echt een kind van God. Vertel mij daarom nauwkeurig wat wedergeboorte is."

De wedergeboorte
Hermes: "Wat moet ik zeggen, jongen? Ik kan niets zeggen. Alleen dit: toen ik iets zag in mijzelf, ongeschapen oerlicht, dat mij opging door Gods erbarming, ben ik boven mijzelf uitgestegen, en heb ik een onsterfelijk lichaam gekregen [geestgedaante]; en ik ben niet meer wat ik vroeger was, maar ik ben wedergeboren in de Geest. Dat kun je niet met het blote verstand leren, en je kunt het niet zien met de ogen van het stoffelijke lichaam. (151) Daarom geef ik niets meer om mijn vroegere gestalte in ruimte en tijd. Ik heb geen kleur meer en voel niet meer op de tast, ik heb geen afmeting meer. Dat alles is mij vreemd. Je kijkt nu wel naar me, jongen, met je ogen, maar wat ik werkelijk ben, bevroed je niet, omdat je met je lichaam staart en je gezicht. Met die ogen word ik niet aanschouwd in mijn werkelijke [geestelijke] staat, jongen."
4 Tat: "U hebt mij in vervoering en verrukking gebracht, vader. Nu is het met mij zo, dat ik mijn eigen lichaam niet meer aanschouw."
Hermes: "Och, mocht het wezen, jongen, dat ook jij boven jezelf uitgestegen was, zoals dat het geval is met mensen die in hun slaap dromen, maar dan bij volle bewustzijn."
Tat: "Vertel mij nu ook dit: wie is het die de wedergeboorte tot stand brengt?"
Hermes: "De Zoon van God, de Mens die één en ondeelbaar is, 7) als God het wil."
5 Tat: "Vader, nu hebt u me werkelijk tot sprakeloosheid gebracht. Mijn vroegere bewustzijnstoestand heb ik achtergelaten en... toch zie ik u in ware grootte, dezelfde als altijd met hetzelfde uiterlijk."
Hermes: "Daar vergis je je in. Het lichaam blijft zichzelf nooit gelijk, het verandert van dag tot dag. Mettertijd wordt het groter en dan weer kleiner, zodat het feitelijk een illusie is."
6 Tat: "Wat is dan echt en werkelijk waar? 8) o driewerf grote?"

De menselijke geest
Hermes: "Wat niet vertroebeld is, jongen, onbegrensd, kleurloos, ongevormd, onveranderlijk, wat onverhuld straalt, zichzelf bekend is [zelfbewust] en niemand nader [zelfstandig], altijd goed, onlichamelijk."
Tat: "Nu hebt u me echt gek gemaakt, vader. Ik dacht van u wijzer te worden en nu zijn alle waarnemingen van mijn bewustzijn geblokkeerd."
Hermes: "Zo gaat het, jongen. Vuur gaat naar boven, aarde naar beneden, vocht wordt water, lucht verbreidt zich: hoe zou je dan met de zintuigen waarnemen, wat niet hard is, niet vochtig, zich niet verdicht of verbreidt? Alleen ondervinding kan de kracht en de werking ervan ervaren, maar daar is een wedergeboren denken voor nodig."
7 Tat: "Ben ik daar dan niet toe in staat, vader?"

De zelfbezinning
Hermes: "Geen sprake van, jongen. Concentreer je op jezelf, dan komt het. Wees bereid, dan gebeurt het. Staak de waarneming van het lichaam, dan wordt God in je geboren. Reinig je innerlijk van de redeloze kwellingen die de stof in je voortbrengt."
Tat: "Heb ik dan boze geesten in mij, vader, die kwellen?"
Hermes: 'Een hele kolonie, jongen, en zij zijn even verschrikkelijk als talrijk." 9)
Tat: "Dat wist ik niet, vader."

Het twaalftal ondeugden door onbewustheid
Hermes: "De grootste kwelling, jongen, is de onbewustheid. Dan komt de smart. Dan onbeheerstheid. Verder begeerlijkheid. Ten vijfde onrechtvaardigheid. In de zesde plaats hebzucht. En ook leugenachtigheid. (152) De achtste heet afgunst, de negende arglistigheid, de tiende toorn, de elfde opvliegendheid, de twaalfde boosaardigheid. Het is een heel twaalftal.
Daaronder zitten er ontelbare anderen, die de innerlijke mens vanwege de gevangenis des lichaams met alle geweld dwingen aan zijn zintuigen te lijden. Maar zij gaan weg, de een na de ander, als de mens de ontferming Gods heeft ervaren, en daarin bestaat wezen en zin der wedergeboorte.
8 Spreek daarom niet meer, jongen, en bewaar een godvruchtig zwijgen, en dan zal de ontferming Gods [de inwerking] niet aarzelen tot ons te komen..." 10)

De geestelijke vermogens
Verheug je nu, jongen, 11) de Machten Gods [de geestelijke vermogens] zijn bezig je te zuiveren, zodat de goddelijke Logos [het denken, spreken en handelen] gestalte in je krijgt. 12) Gekomen tot ons is de kennis van God. Door haar komst, mijn jongen, is onbewustheid verdreven [waarnemen]. Gekomen tot ons is de ervaring van de vreugde [voelen]. Als die in je hart komt, jongen, vlucht de smart naar mensen die daar plaats voor hebben.
9 Na de vreugde noem ik de Macht die zelfbeheersing heet [willen].
O heerlijke Macht [vermogen], laten we haar, jongen, een grootse ontvangst bereiden. Wat is haar kracht toch groot: zodra zij in ons gemoed intocht houdt, verjaagt zij de onbeheerstheid.
Als vierde [Macht] noem ik je de wilskracht [willen], die de macht van de begeerlijkheid breekt. Deze trap van het geestelijke leven, jongen, geeft een vaste grondslag aan de rechtvaardigheid [denken en voelen]. Kijk toch eens hoe die zonder vorm van proces de onrechtvaardigheid uit het innerlijk heeft verdreven: wij zijn eens en voorgoed rechtvaardig, want de onrechtvaardigheid is weg.
Als zesde Macht die in ons is komen wonen, noem ik je de vrijgevigheid [voelen], die zich richt tegen de hebzucht in ons. Als die ons heeft verlaten, komt de waarachtigheid, en vlucht de leugenachtigheid, die ik in de zevende plaats noem. Kijk toch eens hoe het geluk volkomen is, jongen, nu de waarachtigheid in ons heerst. Want de afgunst is van ons heengegaan; en met de waarachtigheid kwam het geluk, samen met licht en leven, en niet één van de kwellingen die de duisternis baart, belaagt ons nog: zij leden alle de nederlaag en vlogen weg met luid gedruis van wiekslag.
10 Je hebt nu ervaren, mijn kind, wat de wedergeboorte is. Als het tiental in het hart komt, mijn kind, vindt de geestelijke geboorte plaats, die het twaalftal verdrijft: zo worden wij vergoddelijkt door de nieuwe geboorte. Wie door de ontferming Gods deel heeft gekregen aan de geboorte uit God, heeft de zintuiglijke waarneming achter zich gelaten: hij kent zich zelf, 13) hij weet dat hij uit de geestelijke Machten is gevormd [door de beheersing van de vermogens wordt gevormd], en hij voelt vreugde in zijn hart."

11 Tat: "Ik sta onbewogen voor God, 14) vader, en stel mij de dingen voor, niet met mijn gezichtsvermogen, maar met de geestelijke kracht die de Machten mij schonken. (153) Ik ben in de hemel, in de aarde, in het water, in de lucht. Ik ben in de dieren, in de planten, in de moederschoot, voor de schoot, na de schoot, alomtegenwoordig. 15) Vertel mij alleen nog, hoe het twaalftal kwellingen, die de duisternis heeft voortgebracht, door de tien geestelijke Machten worden verdreven. Hoe gaat dat, o driewerf grote?"
12 Hermes: "De tent van dit ons astrale lichaam, mijn jongen, waaraan wij nu ontstegen zijn, werd opgeslagen door het twaalftal tekenen van de Dierenriem, één van aard maar veel van vorm, om de mensen op de dwaalweg te leiden. 16) Er zijn paren onder hen, die gezamenlijk optreden. De opvliegendheid is bijvoorbeeld onafscheidelijk van de toorn, en in het algemeen zijn deze boze driften niet van elkaar te onderscheiden. Het is dan ook begrijpelijk, dat zij zich volgens de ware leer terugtrekken uit de wedergeboren mens en door het tiental, de tien geestelijke Machten, worden verdreven. Want het tiental, jongen, baart geest. Leven en licht zijn verbonden. Zo ontstaat de eenheid des geestes in de ziel. Zo bevat welbeschouwd de eenheid het tiental, en het tiental de eenheid." 17)
13 Tat: "Vader, ik schouw het Al en mijzelf in de Geest."
Hermes: "Dat is de wedergeboorte, jongen, dat je je geen voorstellingen vormt naar het lichaam, dat maar drie afmetingen kent, 18) dank zij de openbaring van het wezen der wedergeboorte, waarvan ik jou alleen deelgenoot heb gemaakt, opdat wij het geheim van het Al niet verraden aan de veel te velen, maar alleen overleveren aan hen, die God in zijn vrijmacht verkiest."
14 Tat: "Zeg mij, vader, zal dit lichaam dat door geestelijke Machten is gevormd [de geestgedaante], eenmaal tot ontbinding overgaan?"
Hermes: "Zwijg toch en zeg niet zulke onmogelijke dingen. Anders wordt je leven doelloos en lijd je schade aan het geestesoog. Het is waar dat het lichaam dat wij van nature hebben en dat met de zintuigen wordt waargenomen, onmogelijk deel kan krijgen aan de geboorte der eeuwigheid [de geest] in de ziel: het kan immers tot ontbinding overgaan. 19) Maar het geestelijke lichaam kan niet tot ontbinding overgaan. 20) Het eerste is sterfelijk, het laatste is onsterfelijk. Besef je nu nog niet, dat je door de wedergeboorte een god bent geworden en een kind van de Ene, wat ik ook ben?"
15 Tat: 'Vader, ik zou zo gaarne de lofprijzing willen horen, die u volgens uw zeggen de geestelijke Machten hoorde zingen, toen u bent opgestegen tot de eeuwigheid van de Achtheid boven de zeven hemelen." 21)
Hermes: 'Volgens de Achtheid, welke Poimandres, de beschermgeest der mensen, heeft geopenbaard, is het juist dat je er naar streeft de stoffelijke tent te ontbinden en opwaarts snelt. 22) Want je bent nu gezuiverd. Poimandres, de tolk van de hoogste God, heeft mij niet meer geopenbaard dan wat geschreven staat. Ik wist wel, dat ik zelf uit eigen kracht in staat zou zijn alles te verstaan en te vernemen wat ik wilde, en alles te schouwen. En hij liet het aan mij over het goede te doen. (154) Zo komt het dat de Machten [vermogens] in mij samenstemmen met het lied van de Kosmos."
Tat: "Vader, dat wil ik horen. Ik begeer niets meer dan dat te vernemen."
16 Hermes: 'Stil, wees stil, jongen, dan hoor je de lofprijzing van de harmonie der sferen, het lied van de wedergeboorte, dat ik, vond ik, niet zo maar zonder terughouding uit mocht spreken, maar je alleen bij de voleinding van de inwijding kan openbaren. Dit lied kan dan ook niet met het blote verstand uit het hoofd worden geleerd, maar het blijft in zwijgen gehuld. 23)
Welaan dan, jongen, ga ergens onder de open hemel staan, richt je blik naar het Zuiden, op het ogenblik dat de zon ondergaat, en bid. Datzelfde moet je doen als de zon opgaat, maar dan naar het Oosten gericht. 24) Stil, mijn jongen."

Esoterisch Liedboek, Gezang 4, 25)
17 "Alle wezens van de hele Kosmos, leent het oor aan het geluid van mijn lied. Open u, aarde. Open u, grendels van de regen. Gij bomen, zwatelt niet. Ik ga de Heer der schepping bezingen, die het Eén en het Al is? 26) Opent u, gij hemelen, en gij, winden, gaat liggen. Dierenriem, onsterfelijke kring Gods, hoor naar mijn woord. Want ik ga Hem bezingen, die het Al heeft voortgebracht, die de aarde bevestigd heeft en de hemel heeft opgehangen en die bevolen heeft dat het water uit de Oceaan zich als zoet water over de bewoonde en de onbewoonde wereld zou verbreiden tot de onderhouding en schepping van alle mensen, die bepaalde dat het vuur ontstond voor goden en mensen om ermee te werken; laten wij allen de lof zingen van Hem, die zweeft boven de hemelen, die heel de natuur geschapen heeft, is het, die het oog is van onze geest, moge de lofzang van de Machten in mij genadig aannemen.
18Gij, Machten in mij, looft Hem, die het Eén en het Al is. Zingt met mijn wil samen, alle gij Machten in mij. O Gij, die heilige kennis zijt, verlicht door U, bezing ik door Uw kracht het geestelijke licht: (155)
daarom verheug ik mij met vreugde des geestes. Alle gij Machten, lofzingt met mij. Ook gij, zelfbeheersing, zing mijn rechtvaardigheid, bezing de gerechtigheid zelve door mij als werktuig. Mijn vrijgevigheid, bezing het Al door mij. Loof, waarachtigheid in mij, Hem, die de waarheid zelve is. Geluk, prijs de Goedheid zelve. Leven en Licht, van U gaat de lofspraak uit en tot U keert zij weder. Ik dank U, Vader, die werkt in de Machten. Ik dank U, God, die de macht zijt waaraan de geest al haar krachten dankt. Uw Logos 27) zingt Uw lof door mij. Neem van mij en door mij aan het Al in mijn woord, als geestelijk offer." 28)

19 Dat roepen luid de Machten in mij: zij bezingen het Al, zij volvoeren Uw wil. Uw wil gaat van U uit en keert door ons tot U terug, die Alles zijt. Aanvaard het geestelijke offer, dat alle wezens U brengen. Verlos het Al in ons, o Leven van ons leven. 29) Verlicht het, o Gij die Licht, Geest, God zijt. Want Uw Geest behoedt Uw Logos in ons. O Geestbrenger, Bouwmeester, Gij alleen zijt God.
20De mens, die U toebehoort, roept dit alles door het vuur heen, door de lucht, door de aarde, door het water, door de wind, door al Uw schepselen. Door Uw genade heb ik de loftuiting ontdekt 30) die de Eeuwigheid wordt toegebracht en door Uw beschikking heb ik de rust gevonden waarnaar ik altijd verlangde. Omdat U dat wilde, heb ik de welgekozen bewoordingen van deze lofzang onder ogen mogen krijgen."

21 Tat: 'Vader, ik heb deze hymne in mijn wereld vastgelegd. 31)
Hermes: "Jongen, je moet zeggen: 'in mijn geestelijke wereld'."
Tat: "'In mijn geestelijke wereld', Vader. Ik gevoel mij vol van Macht. Door het lied en de lofzang die u mij geopenbaard hebt, baadt mijn geest in licht. Daarom gevoel ook ik de begeerte uit mijn eigen hart de lofzang tot God op te doen klimmen." 32)
Hermes: "Jongen, wees voorzichtig."
(Tat) "Wat ik in de geest aanschouw, vader, moet ik uitspreken." (156)

Tot U, mijn God, die het werk der wedergeboorte aan mij hebt volbracht, zend ik, Tat, de geestelijke offerande van mijn gebeden op. O God, o Gij mijn Vader, o Gij mijn Heer, O Gij die Geest zijt, aanvaard goedgunstig die offers, die Gij van mij wilt ontvangen. Want omdat Gij zulks beschikt had, is dit proces der wedergeboorte tot voleinding gebracht."

Hermes: "Jongen, laat dit welbehagelijk offer maar opstijgen tot God die de Vader is van het Al. Maar beëindig je gebed met de woorden: "Door de Logos." 33)
22 Tat: 'Ik dank u, vader, dat u mij de woorden van deze lofzang en dit gebed in de mond hebt gelegd.
Hermes: 'Ik verheug mij, jongen, dat je goede vruchten hebt voortgebracht der waarheid waardig, een onsterfelijke oogst. Je hebt dit nu van mij vernomen, jongen. Denk eraan, dat je over het wonder der wedergeboorte geheimhouding bewaart en aan niemand onthult wat je is geopenbaard, opdat wij niet als verraders worden beschouwd. 34) Nu is het voldoende: ik heb je alles verteld wat ik te zeggen had, en hebt alles gehoord. Nu ken je op geestelijke wijze jezelf en onze Vader." (157)

Aantekeningen bij XIII
1 Evenals in de Hellenistische mysteriën werd in de gemeente van Hermes Trismegistos de verhouding tussen mystagoog en inwijdeling gezien als die van een vader en zijn zoon. Vergelijk 'peter' en 'meter', doopvader en doopmoeder. Paulus zegt, dat hij de christenen in Galatië zelf heeft gebaard: "O mijn kinderen, over wie ik weer barensweeën lijd," Brief aan de Galaten 4:19.
2 Letterlijk: 'voor de wedergeboorte' (palingenesia). De ingewijde werd wedergeboren in de mysteriën van Demeter en Kore te Eleusis bij Athene, maar ook in de mysteriën van de Egyptische Isis en de Kleinaziatische Attis. Blijkbaar bestond deze rite ook in de gemeente van Hermes Trismegistos te Alexandrië, in vergeestelijkte vorm. Dat alleen wedergeborenen de verlossing deelachtig worden, zegt ook Jezus: "Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: als iemand niet geboren is uit water en Geest, kan hij niet ingaan tot het Koninkrijk van God," (Johannes 3:5: de wedergeboorte uit de (vrouwelijke) Geest vindt tijdens de doop door onderdompeling in 'levend' (stromend) water plaats). In een toevoeging bij het Evangelie van Marcus (16:16) zegt Jezus ongeveer hetzelfde: "(Alleen iemand) die heeft geloofd en is gedoopt, zal worden verlost; maar wie niet heeft geloofd, zal worden veroordeeld."
3 De ingewijde van Hermes moet een vreemdeling op aarde worden en afscheid nemen van de 'boze wereld'. De schrijver van de eerste Petrusbrief in het Nieuwe Testament beschouwt de christenen als 'vreemdelingen en ballingen' in deze wereld (2:11).
4 Letterlijk: van het bedrog der wereld. Volgens de Brief aan Rheginos over de Opstanding, een van de geschriften van de gnostische Codex Jung, die in 1945 in de buurt van Nag Hammadi in Opper-Egypte is gevonden, is niet de opstanding van Christus, maar de wereld een illusie: "Wat is dan de opstanding? Het is de bewustwording te allen tijde van hen die zijn opgestaan. Want als je in het Evangelie leest dat Elia en Mozes verschenen (aan Christus bij de verheerlijking op de berg) en erover nadenkt wat dat betekent, denk dan niet dat de opstanding een illusie is. Zij is geen illusie, maar zij is werkelijkheid. Veeleer moeten we zeggen, dat de wereld een illusie is en niet de opstanding, die ontstaan is door de verlosser, Jezus Christus onze Heer. Wat bedoel ik daarmee? De levenden zullen sterven. Hoezeer leven zij in een illusie! Rijken worden arm, koningen komen ten val. Alles is aan een voortdurende verandering onderworpen. Een illusie is de wereld, om het voorzichtig te zeggen (48:3-30)." (158)
5 God is Vader, de wijsheid Moeder. Hun echtvereniging is het oerbeeld van de eeuwige geboorte van de ware Mens en zo het voorbeeld van de wedergeboorte van de mens. De beeldspraak is kras. In een hermetisch dankgebed, gevonden bij Nag Hammadi, wordt de wederhelft van de Godheid aldus aangeroepen: "Wij hebben u gekend, o moederschoot, gevuld met alle sperma; wij hebben u gekend, o moederschoot, die zwanger wordt door de fallus van de Vader."
Ook de oude Egyptenaren spraken zo vrijmoedig over het liefdeleven van hun goden. De gnostici namen dat over. Volgens Valentinus kwam God op de gedachte de oorsprong van het Al voort te brengen en legde dit als zaad in de schoot van zijn echtgenote, de Stilte (Irenaeus van Lyon, Tegen de ketterijen I, I, I).
6 Met Machten bedoelt de schrijver de archetypen (denkbeelden of oerbeelden) die uit God voortvloeien [wilskracht] en samen de eeuwige Zoon van God vormen. Volgens de joodse wijsgeer Philo van Alexandrië (eerste eeuw na Christus) is de Logos, volgens de kerkvader Augustinus de eeuwige Christus, de belichaming van alle ideeën Gods.
7 Letterlijk: één Mens. De Anthropos is niet alleen de openbaringsgestalte en heerlijkheid van de Heer (Ezechiël 1:26), maar ook de platonische idee des mensen. Zo zeggen de gnosticus Satornilus en het gnostische Apokryphon van Johannes, dat de Anthropos zich manifesteerde aan de engelen die de wereld schiepen, waarop deze het lichaam van de aardse Adam schiepen naar dit beeld. De schrijver van de Eerste brief aan Timotheüs in het Nieuwe Testament zegt: "Want één is God, één ook de middelaar van God en mensen Anthropos Jezus Christus." (2:5).
8 Ook Pilatus stelt in het Evangelie van Johannes (18:38) de sceptische vraag: "Wat is waarheid?" Hermes antwoordt, dat de waarheid goddelijk is en niet kenbaar voor zintuigen en bloot verstand, en enkel ervaren wordt door openbaring van Gods kant, waardoor de mens 'open gebaard' wordt.
9 De demonen die Jezus uitbande bij de bezetene uit het land der Gadarenen (in Trans-Jordanië) antwoordden op de vraag wat hun naam was: "Legio is onze naam, want wij zijn talrijk" (Marcus 5:9).
10 "Gnosis van Hem is ook goddelijk zwijgen," heet het in het hermetische tractaat X, 5. Volgens de gnosticus Valentinus is God: Diepte, afgrond (Bythos) en Stilte (Sigè). (159)
11 Tot de ingewijde die de graad van 'nymphos' (mannelijke bruid van god) in de mysteriën van Mithras heeft bereikt, wordt gezegd: "Zing, bruid, verheug je, bruid, zing nieuw licht" (volgens Firmicus Maternus, Over de dwaling van de heidense religies (19, 1).
12 Paulus: "Mijn kinderen, waarover ik als man weer barensweeën heb, totdat Christus in jullie gestalte heeft aangenomen" (Brief aan de Galaten 4:19). Logos, woord, is hier een aanduiding van de Anthropos, de archetypische mens.
13 Volgens vele hellenistische mysteriën, de meeste filosofische stromingen der Grieken en de gnostici, is er in de mens, onbewust, iets goddelijks. In deze verhandeling en in het Evangelie van Johannes, wordt de ingewijde of gelovige vergoddelijkt door de wedergeboorte. De Hermeticus, en de johanneïsche christen, weet wat hij nu is, kind van God en wat hij was, volkomen verdorven. Wie uit de Geest herboren is, weet vanwaar hij komt en waarheen hij gaat (Johannes 3:8).
14 Simon Magus noemde zich de Hestos, de staande. In de geschriften van Nag Hammadi noemen de gnostici zich 'het onbeweeglijke geslacht'. Dit is een verbinding van de Israëlitische voorstelling, dat de gelovige in de tempel voor het aangezicht des Heren staat, en van de platonische opvatting, dat God onbewogen is en dat de wijze die Hem aanschouwt, onbewogen wordt.
15 Apuleius van Madaura beschrijft ongeveer in de tijd dat deze verhandeling geschreven werd (± 150) in zijn Gouden Ezel (11:23), hoe hij bij zijn inwijding in de mysteriën van de Egyptische godin Isis "door alIe elementen is gevoerd". In het Evangelie van Thomas, Logion 77, zegt Jezus: "Kloof een stuk hout, ik ben daar; licht de steen op, en jullie zult mij daar vinden." Deze kosmische ervaring beleefde blijkbaar ook de inwijdeling in de mysteriën van Hermes Trismegistos.
16 De tekenen van de Dierenriem werden in de astrologie als persoonlijke, scheppende wezens beschouwd: de Ram maakt het hoofd, de Stier de nek, de Tweeling de twee armen, enz. Ook volgens vele gnostici, onder anderen Valentinus, was het menselijke lichaam niet door God zelf, maar door engelen geboetseerd. Dit wordt zeer uitvoerig beschreven in het Apokryphon van Johannes.
17 Iota (i of 'i') is de Griekse letter die wordt gebruikt om het getal 10 aan te duiden.
18 Dat wil zeggen: dat je niet langer ruimtelijk denkt. (160)
19 Paulus leert, dat "vlees en bloed het Koninkrijk van God niet kunnen beërven" (1 Kor. 15:50).
20 Volgens de apostel Paulus krijgt de mens bij de opstanding een geestelijk lichaam ( I Korinthiërs 15:44). Valentinus leert, "dat niet dit lichaam, maar een ander (geestelijk) lichaam opstaat" (pseudo-Tertullianus, Adversus omnes haereses 4,5: "resurrectionem huius camis negat, sed alterius"). De schrijver van de Brief over de Opstanding in de Jung Codex is dezelfde mening toegedaan: "Twijfel daarom niet aan de opstanding, mijn zoon Rheginos. Want als je eenmaal geen vlees had, en vlees kreeg toen je in deze wereld kwam, waarom zou je niet weer 'vlees' (een geestelijk lichaam) krijgen, als je opstijgt naar de geestelijke wereld." (47:1-8). Valentinus en de auteur van deze brief zijn de enige christenen die Paulus goed hebben begrepen. De andere christenen geloofden in de opstanding van het vlees.
21 In de Ogdoade, de Achtste sfeer, zingen de engelen een hymne voor God, volgens de in Nag Hammadi gevonden Hermetische Verhandeling over de Ogdoade en de Enneade (Over de Achtste en de Negende Sfeer), 59: "Ik zie de Ogdoade en de zielen die daar zijn en de engelen die een lofzang zingen voor de Enneade en zijn machten."
22 In het vierentwintigste hoofdstuk van de Poimandres, het eerste geschrift van het Corpus Hermeticum, wordt verteld, hoe de mens het lichaam verlaat, en door de zeven sferen opstijgt naar de hemel der vaste sterren, en daar deelneemt aan de hemelse liturgie. De voorstelling is joods: de zang der engelen wordt uitvoerig beschreven in De liturgie der engelen, een geschrift van de Essenen, dat aan de Dode Zee gevonden is, en tevens in de Apokriefe Brief van Jacobus (15) van de Jung Codex.
23 Dit lied wordt niet aan iedereen bekend gemaakt, maar behoort tot de esoterische traditie, die voor buitenstaanders wordt verzwegen (vergelijk het 'silentium mysticum' in de Griekse mysteriën).
24 Dit lied is een morgengebed en een avondgebed, waaraan een dankzegging voor de wedergeboorte is toegevoegd. Het is blijkbaar afkomstig uit het liedboek van de hermetische gemeente in Alexandrië. Zo is ook de christelijke mis in Oost en West een dankgebed, eucharistia, waarin met de lof der schepping de belijdenis van de Christus is verbonden.
25 Het voorgaande was een preekschets. Na de prediking werd door de gemeente blijkbaar een lied gezongen. Andere hermetische gezangen zijn te vinden aan het slot van de Poimandres (31-32), en op het einde van de Latijnse Asclepius (41). (161) Dit laatste, een (gezongen) 'eucharistisch' gebed, wordt ook in het Koptisch overgeleverd, en is in 1945 bij Nag Hammadi teruggevonden (Codex VI, 7). Een vierde lied is niet met zekerheid bekend in het Corpus Hermeticum.
26 De dichter van deze hymne was blijkbaar vertrouwd met de groepstaal van de Alexandrijnse joden, die hun God als 'Heer' (Grieks: kyrios) en Zijn activiteit als 'scheppen' (Grieks: letizein) aanduidden. Volgens de dichter is deze Heer dezelfde als de God van de Griekse wijsbegeerte, het Zijn dat als het Een en het Al wordt betiteld, leert echter niet een schepping uit het Niets, zoals die later door de christelijke, joodse en islamitische dogmatiek werd geformuleerd.
De Hermeticus ziet het zo, dat het Al voortvloeit uit God (emanatie).
27 Volgens hoofdstuk 8 van deze verhandeling vormen de Machten (archetypen), die de nieuwe, wedergeboren mens uitmaken, samen de Logos (het Zelf) van de mens.
28 Letterlijk: 'logisch offer'. De kerkvader Ambrosius (339-397) heeft deze uitdrukking in het Latijn vertaald en opgenomen in de praefatio (aanhef) van de Romeinse mis (rationabilis hostia).
29 'Leven' is een aanduiding van God. Als God de mens verlost, verlost Hij Zichzelf: dit is de grondslag van alle Gnosis.
- De astroloog Manilius, een Latijns dichter uit de eerste eeuw na Christus, zegt: "Descendit deus atque habitat seque ipse requirit" (God daalt neer en woont in de mens en zoekt zichzelf) (2, 107-108).
- De schrijver van de Apophasis, Openbaring, toegeschreven aan de Samaritaanse, voor-christelijke gnosticus Simon Magus, leert, dat de 'levenskracht' zichzelf in de mens zoekt en vindt (Hippolytus, Refutatio 6, 17, 3).
- De christelijke gnosticus Valentinus (150 na Christus) verkondigt, dat Sophia, de lijdende Godin, verlost wordt door Christus, haar wederhelft.
- Mani vertelt in zijn mythos hoe de Oermens, die God zelf is, verlost wordt uit de wereld door een gestalte van dezelfde God.
- De laatste uitloper van deze voorstelling vindt men in de 'wijsbegeerte' van Hegel (1770-1831).
Volgens de gnosis van alle tijden is God: Zijn in Beweging.
30 Vreugdekreten van de zoeker die heeft gevonden. Zo riepen de ingewijden in de mysteriën van Eleusis: "Ik ben aan het kwade ontkomen, ik heb het betere deel gevonden." En de ingewijden van Isis riepen, als zij met deze smartenrijke Moeder Osiris hadden gevonden: "Wij hebben gevonden, wij verheugen ons met U."
31 In mijn geheugen geprent. (162)
32 In het hermetische geschrift Verhandeling over de Ogdoade en de Enneade (Over de Achtste en de Negende Sfeer) (60), gevonden bij Nag Hammadi, wil de ingewijde ook zelf een loflied zingen: "Wat u zingt, o mijn vader, wil ik ook zingen." In de gemeente van Korinthe wordt ieder afzonderlijk lid door de Geest geïnspireerd een eigen lied (psalm) te zingen. Dat zegt althans Paulus: "Hoe moet het dan toegaan, broeders? Telkens wanneer jullie als gemeente samenkomen, heeft ieder een psalm." (1 Kor. 14:26).
33 Door de Logos in de mens, die alle Machten in de mens omvat.
34 De mysteriën van Hermes mochten, als alle Griekse en Oosterse mysteriën in het Romeinse rijk, niet aan buitenstaanders worden verraden.
35 Volgens de Hermetici en alle andere gnostici, is Zelfkennis Godskennis, en omgekeerd. Maar er is een verschil. In de Poimandres (Corpus Hermeticum I) en in gnostische geschriften ontdekt de mens, dat er onbewust iets goddelijks in hem leeft. Dat komt, zegt Corpus Hermeticum I, doordat de goddelijke Anthropos eens in het lichaam is gevallen. Volgens Corpus Hermeticum XIII is de mens gevangen in een lichaam, dat onder invloed van de Dierenriem is ontstaan, en wordt hij verlost door de geboorte van een geestelijk lichaam, dat hem vergoddelijkt. Zo leert ook het Evangelie van Johannes, dat de mens niet meer dan vlees (Grieks: sarx) is, maar dat hij door de doop wedergeboren en vergoddelijkt wordt. Toch is het uitgesloten, dat het Evangelie van Johannes het dertiende tractaat van het Corpus Hermeticum heeft beïnvloed. Het omgekeerde ook. (163)


terug naar de Inhoud






^