XVI Aforismen

Een brief van Asclepius aan koning Ammon
Over god. Over de grondstof. Over het boze. Over het noodlot. Over de Zon. Over het rijk des geestes. Over het wezen Gods. Over de mens. Over de ontvouwing van de geestelijke wereld (het pleroma). Over de zeven planeten. Over de mens naar het beeld van God.

1 Uwe Majesteit! Ik zend u een belangrijke brief, die om zo te zeggen een bekroning en kort begrip van al mijn andere geschriften is. Deze verhandeling is niet geschreven om de grote menigte in haar vooroordelen te bevestigen. Integendeel, zij gaat daar regelrecht tegen in. U zult er zelfs bepaalde opvattingen in vinden, die in strijd lijken met andere openbaringen van mijn hand. Dat komt zo: mijn stijl lijkt - zoals mijn leermeester Hermes mij onder vier ogen en ook wel in tegenwoordigheid van Tat placht te zeggen - de lezers van mijn boeken weliswaar heel eenvoudig en helder, maar is integendeel duister, omdat de woorden een diepere, occulte betekenis hebben. En die stijl wordt helemaal duister, als de Grieken later onze Egyptische taal in hun eigen taal gaan vertalen. 1) Dat moet wel tot een volledige verdraaiing en verbastering leiden.
2 Maar de tekst heeft in de oorspronkelijke taal een duidelijke betekenis: de bijzondere klank en de juiste uitspraak van de Egyptische woorden, geven vanzelf aan het gesprokene een magische kracht. 2) Voor zover het in uw vermogen ligt, Majesteit - en uw macht is onbeperkt - gelieve u daarom de tekst onvertaald te laten, om te verhinderen dat zulke diepe mysteriën aan de Grieken bekend worden en de verwaten, krachteloze en opgesmukte Griekse taal de verhevenheid, bondigheid en krachtdadige tovermacht van onze woorden doet verdwijnen. Want Grieken, Majesteit, gebruiken lege woorden, die iets heten te 'bewijzen'. Dat is de wijsbegeerte van de Grieken, geen filosofie, maar kretologie! 3) Wij daarentegen gebruiken geen woorden, maar werkzame klanken (die een magisch effect hebben). 4)

3 Ik wil mijn vertoog beginnen met een gebed tot God, de heerser en maker en vader van alle dingen, die het heelal omvat, de Ene die het Al is, en het Al dat het Ene is. Want het volle getal (pleroma) van alle dingen is één en in de Ene. En die Ene verdubbelt zich niet (wanneer het heelal tot aanzijn komt), maar die twee zijn één! 5) Deze gedachte, koning, moet u bij het lezen van mijn betoog voortdurend vasthouden. Want als iemand zou trachten het Al, dat zo klaarblijkelijk een en hetzelfde is (als de Ene), van de Ene te scheiden, en de term 'alles' als een veelheid en niet als een volheid zou opvatten - wat gewoonweg niet kan - dan zou hij het Al van de Ene losmaken, (177) en het Al vernietigen.
Als men wil, dat de volheid (van alle dingen) niet verloren gaat, moet men vooropstellen, dat het Al één is. Als er tenminste zoiets als het Ene bestaat. Welnu, het is zeker, dat het Ene er is en dat het nooit zal ophouden één te zijn.
4 Let er daarom eens op, hoeveel bronnen van water en vuur (geisers en vulkanen) uit de centrale delen van de aarde opwellen: op één plaats kun je daar de drie elementen zien, aarde, water en vuur, die van één wortel afhankelijk zijn. Dat is de grond voor de opvatting, dat de aarde voor iedere soort van grondstof een reservoir is, dat de voorraad aan materie in de bovenwereld aanvult en tevens de materie in zich opneemt, die in den hoge voorhanden is.
5 Zo heeft namelijk de Opperbouwmeester van het heelal, dat wil zeggen de Zon, 6) hemel en aarde met elkaar verbonden: hij brengt de lichtsubstantie naar beneden en haalt de grondstof naar boven, hij trekt alles naar zijn omgeving en tot zichzelf, en deelt van zichzelf alles aan allen uit. Hij geeft rijkelijk licht aan iedereen, zonder het iemand te misgunnen. 7) Hij is het immers, wiens milde uitstralingen zich niet alleen aan de hemel en in de lucht verspreiden, maar ook de allerlaagste diepten en afgrond doordringen.
6 Als er bovendien ook nog een geestelijke substantie bestaat, dan is die samengebald in de Zon en wordt zij door zijn licht als door een kanaal geleid. Waar die substantie ontstaat en opwelt, dat weet de Zon alleen. Hij is dicht bij de bron van de geestelijke substantie en benadert haar in wezen. Het is waar, dat wij hem niet met het blote oog kunnen zien (omdat zijn stralen ons verblinden), maar zelfs als wij worden gedwongen het oog af te wenden, kunnen wij enigermate gissen wat hij is.
7 Het gezichtsvermogen van de Zon daarentegen is niet op gissingen aangewezen. Neen, zijn blik is een straal 8) die de hele Kosmos helder doorschijnt, boven hem en onder hem. Want hij staat op zijn wagen in het centrum 9) van het heelal, en draagt de Kosmos als een kroon op zijn hoofd. Als een bekwame wagenmenner houdt hij de Kosmos in het goede spoor en bindt die aan zichzelf, om te voorkomen, dat de wagen uit de hand zou lopen. Zijn teugels zijn: leven, ziel, adem, onsterfelijkheid en voortplanting. Die laat hij een beetje vieren, zodat de Kosmos zijn loop kan vervolgen, maar niet ver, neen, eerlijk gezegd houdt hij de Kosmos als aan teugels vlak bij zijn borst.
8 Zo bouwt de Zon in een onafgebroken proces het heelal. Met de opwaartse beweging van het licht dat hij omhoog stuurt vanaf de kant van hem die naar de hemelkoepel is gericht, voedt hij de onsterflijke delen van de Kosmos. Daardoor schenkt hij aan de onsterflijken (de sterren) een eeuwig bestand. Maar met het licht dat in de lagere wereld is opgesloten en de enge ruimte van water, aarde en lucht geheel omstraalt, doet hij de dieren en mensen in dat deel van de Kosmos leven en bewegen, door geboorten en metamorfosen. (178)

9 Hij verandert en transformeert hen in elkaar, op de manier van een spiraal, de ene soort in de andere, de ene gestalte in de andere, waarbij het evenwicht in de overgangen van de een in de ander steeds blijft bewaard. Kortom: de Zon is hier op dezelfde wijze bezig met bouwen als bij de hemellichamen. Want de veranderlijkheid van ieder lichaam is het enige dat blijft. Een onsterflijk (hemel-)lichaam verandert zonder te worden ontbonden. Verandering van een sterflijk lichaam gaat met ontbinding gepaard. Dat is nu precies, waarin het onsterflijke van het sterflijke verschilt, en omgekeerd.
10 Zoals het licht van de Zon ononderbroken straalt, zo gaat hij ook onophoudelijk door, leven te verwekken, overal en altijd maar door. Hoe gebeurt dat? Er zijn veel koren van geesten 10) rondom hem, opgesteld als waren zij legerscharen. Zij wonen dicht bij de mensen en zijn toch niet ver van de onsterflijken. Zij kregen het ondermaanse als hun verblijfplaats en houden toezicht op het gedrag van de mensen. Ook voeren zij de bevelen van de goden uit: met stormen, wervelwinden en orkanen, met uitbarstingen van vulkanen en aardbevingen, en bovendien nog met hongersnoden en oorlogen bestraffen zij de goddeloosheid.
11Dat is namelijk het ergste kwaad dat mensen tegen de goden kunnen bedrijven. En daarom mag men zeggen, dat het goden eigen is wel te doen, dat mensen godvruchtig behoren te zijn, maar dat (en daarop komt het in dit verband aan) geesten de taak hebben de straf voor de goddeloosheid uit te voeren. Alle andere misslagen waartoe mensen zich vermeten, door dwaling of brooddronkenheid of dwang, die zij noodlot noemen, of onbewustheid: dat alles zien de goden door de vingers. Het is alleen maar de goddeloosheid, die aan veroordeling onderworpen is en door de geesten wordt bestraft. 11)
12 De Zon daarentegen (straft niet maar) behoudt en voedt alle soorten die er zijn. En zoals de geestelijke wereld de zichtbare wereld omvat en haar vervult door inhoud te geven aan een oneindigheid van vormen, 12) zo omvat ook de Zon alle wezens in de Kosmos met zijn stralen, en geeft zo gewicht en kracht aan alle wezens die daar worden geboren. En als zij gestorven zijn en op het punt staan te vervallen, neemt de Zon hen weer in zich op. 13)
13 Onder het bevel van de Zon is de schare van de geesten, of liever gezegd zijn de scharen van de geesten opgesteld. Er zijn namelijk vele, zeer verschillende scharen, in de invloedssferen van de kwadranten der planeten, 14) evenveel geesten voor ieder van de zeven planeten. Zo in afzonderlijke heirscharen opgesteld dienen zij ieder een planeet, goed of kwaad van aard, dat wil zeggen van werking, want het wezen van een geest is zijn werking. En sommigen van hen zijn een mengsel van goed en kwaad. (179)

14 Al die daimonen hebben macht 15) verkregen over de gebeurtenissen op aarde en verwekken de rampen die daar geregeld optreden. Ook veroorzaken zij allerlei ongeregeldheden, zowel in het algemeen in de steden en bij de volken, als ook in het leven van ieder afzonderlijk. 16) Want zij proberen onze zielen te manipuleren om hun zin te doen en stoken ons op, beslag leggend op onze zenuwen en op het merg van onze ruggegraat, op onze aderen en slagaderen, ja, op onze hersenen. Ze dringen zelfs in onze ingewanden door.
15 (Hoe is dat mogelijk?)
Wel, zodra wij zijn geboren en een ziel [geest] hebben gekregen, nemen de geesten, die in dienst staan van elk der planeten, ieder zijn eigen mens onder zijn hoede, op het ogenblik dat zij in dienst staan van het gesternte dat bij de geboorte is geconstelleerd. 17) Want zij lossen elkaar van ogenblik tot ogenblik af. Zij blijven niet steeds in functie, maar wisselen bij toerbeurt. Nu goed dan, die daimonen dringen door de openingen van het lichaam binnen in het emotionele en het wellustige deel van de ziel 18) en kwellen haar, ieder met zijn eigen speciale uitstraling. Maar het geestelijke deel van de ziel blijft staande, 19) niet beheerst door de geesten, en gereed om God te ontvangen. 20)
16 Als nu iemand in de geest een licht opgaat door de bestraling van de Zon (dat zijn er alles bij elkaar genomen maar weinigen in getal), dan zijn de geesten tegen hen onmachtig. Want geen van de geesten of de goden vermag ook maar iets tegen een zonnestraal Gods. Maar alle andere mensen worden door de geesten heen en weer geslingerd naar lichaam en ziel: dat gaat zover dat zij, (de mensen) de invloeden van hen (de daimonen) met graagte ondergaan en zich erin verlustigen. En het is zo, dat niet zozeer hun geslachtelijke begeerte als wel hun blote verstand door die daimonen wordt verleid en op zijn beurt ons misleidt. 21) Zo komt het, dat de geesten onze hele levenswandel hier op aarde beheersen door middel van onze lichamen.
Die heerschappij heeft Hermes eens 'het noodlot' genoemd. 22)
17 Nu is het zo, dat de geestelijke wereld afhangt van God en dat de waarneembare wereld afhangt van de geestelijke wereld. Verder ontvangt de Zon door het intermediair van de geestelijke en waarneembare wereld been, de stroom van het goede, dat is: het creatieve element. Rondom de Zon zijn de acht sferen, die afhankelijk zijn van de Zon: de hemel van de vaste sterren, de zes andere planeten en de atmosfeer die de aarde omgeeft. 23) En van die sferen hangen op hun beurt weer de daimonen af en van de daimonen hangen uiteindelijk de mensen af. 24) (180)

En zo hangen alle dingen en alle wezens van God af. 20)
18 Daarom is God de Vader van allen en alles en de Zon is de Opperbouwmeester van het heelal en de Kosmos is het instrument waarmee hij zijn bouwwerk tot stand brengt. Het geestelijke wezen bestuurt het hemelgewelf, en het hemelgewelf de goden van de planeten, maar het zijn de geesten die, ondergeschikt aan deze goden, op hun beurt de mensen besturen. Zo is de heirschaar van goden en geesten opgesteld. 19 God brengt spontaan alle dingen tot stand door middel van hen (planeten en daimonen). En alle dingen zijn lichaamsdelen van God. Maar als alle dingen delen van Hem zijn, moet men besluiten, dat God alle dingen is.
Dus: als God alle dingen voortbrengt, brengt Hij zichzelf voort. Het is ondenkbaar, dat Hij ooit zou ophouden de dingen voort te brengen, omdat Hij zelf ook nooit ophoudt te bestaan. En zoals God (geen begin en) geen einde heeft, zo is ook zijn activiteit nooit begonnen en zal zij nooit ophouden. (181)

XVI Aantekeningen
I De onbekende schrijver geeft voor, dat zijn verhandeling oorspronkelijk in het Egyptisch is geschreven. Hij moet wel een geassimileerde Egyptenaar uit Alexandrië zijn geweest, die de 'Hellenen' verachtte. Nog heden ten dage noemen de Kopten orthodoxe christenen 'Grieken'.
2 De verhandeling, die bestemd was om te worden voorgelezen, zou niet alleen in het Egyptisch, maar ook met hiërogliefen geschreven zijn, dat wil zeggen met beelden gebeiteld in steen, maar ook geschreven op papyrus, waarmee de Egyptische taal oudtijds werd weergegeven. Volgens de auteur van dit geschrift hebben de uitgesproken hiërogliefen een magische werking.
De Griekse schrijver van een bewaard geschrift, Horapollon (omstreeks 400 na Christus) meende in de hiërogliefen diepe, mysterieuze gedachten te vinden. Deze onjuiste opvatting blokkeerde de ontcijfering van het Egyptisch tot en met de geleerde jezuïet Athanasius Kircher (1602-1680), en nog lang daarna. Pas Jean-François Champollion le Jeune (1790-1832) kon met behulp van de drietalige Steen van Rosetta aantonen, dat de hiërogliefen letters waren zonder heilige betekenis.
De schrijver van deze verhandeling wil zijn lezers ook doen geloven, dat hiërogliefen magische kracht hebben. Hij doet het voorkomen, alsof de Hermetica oeroude, esoterische Egyptische wijsheid bevat. De leiders van de Renaissance geloofden dat. Eerst Isaac Casaubonus (1559-1614) bewees, dat de Hermetica in de eerste eeuwen van onze jaartelling geschreven zijn. Dat neemt niet weg, zoals wij al eerder opmerkten, dat bepaalde opvattingen in deze geschriften (vrijmoedige erotiek, emanatie, etcetera) wel degelijk Egyptisch en oeroud zijn. (Vergelijk S. Morenz, Die Begegnung Europas mit Aegpten, Zürich 1969).
3 Letterlijk: 'gedruis van woorden'.
4 De tegenstelling tussen analytisch denken en sympathische magie was de Ouden welbekend. De hermetische gnosticus kiest voor de aloude, inderdaad bestaande Egyptische magie en tegen de Griekse wijsbegeerte van het blote verstand.
5 Dit hoofdstuk is de uitwerking van de spreuk: 'Het Al is een'. Dat had de Griekse wijsgeer Heraclitus al gezegd: "Als je niet naar mij, maar naar de rede (logos) luistert, is het verstandig toe te geven, dat alles één is" (fragment 41 Mansfeld). Bij het begin van onze jaartelling was dat de grondslag geworden van de steeds meer veld winnende occulte, astrologische en alchemistische wereldbeschouwing, die er van uitging, dat er sympathie en overeenkomst bestaat tussen alle dingen boven en beneden. Deze opvatting is pas in de zeventiende eeuw hier en daar vervangen door de mechanisering van het wereldbeeld. (182) 6 De Zon was bij de Egyptenaren een god die bij uitstek werd vereerd. Denk aan farao Ichnathon, die alleen de zonnegod vereerde [een vorm van monotheïsme].
7 Letterlijk: hij schenkt licht zonder afgunst. Jezus zegt: "Hij laat zijn zon opgaan over kwaden en goeden, en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen" (Mattheüs 5:45). Zoals de hermetische passage aantoont, is daarmee bedoeld dat de God van Jezus niet naijverig is.
8 Letterlijk: doorstraalt. Volgens de Ouden zendt het oog van de mens (en dus ook van de Zon, die als een mens wordt voorgesteld) stralen uit, waardoor hij kan zien.
9 Het wereldbeeld van de Hermetica is heliocentrisch. Giordano Bruno (1548-1600) kende dit tractaat (vergelijk Frances A. Yates, Giordano Bruno and the Hermetic Tradition, London 1978 (eerste uitgave 1964), 263). Schiller dichtte (in 'Die Götter Griechenlands'): "Wo jetzt nur, wie unsre weisen sagen, Seelenlos ein Feuerball sich dreht, Lenkte damals seinen goldnen Wagen Helios in stiller Majestät."
10 Letterlijk: daimonen, wezens in de lucht tussen de mensen op aarde en de sterren (Onsterflijken) aan de hemel. Zij zijn dienaren, die soms bars kunnen optreden, maar niet altijd slecht zijn (het christendom maakte van hen boze geesten, demonen). De daimonen van de hermetische mysteriën lijken eerder op de engelen uit de Openbaring van Johannes (16) die de fiolen van Gods gramschap op de aarde uitgieten, zonder echt slecht te zijn.
11 Letterlijk: "die aan het recht (dikè) is onderworpen." Maar dikè betekent zowel 'veroordeling' als 'straf'.
12 Plato (428-348/ 7) leert dat er in de geestelijke wereld een idee, denkbeeld van ieder ding bestaat. Aristoteles (384-32.2) loochende het bestaan van een geestelijke wereld en leerde, dat de idee als vorm in het ding zit en daarin vorm aan de stof geeft. Het Middelplatonisme uit de eerste eeuwen van onze jaartelling probeerde Plato en Aristoteles te verzoenen: er is een geestelijke wereld van ideeën boven de zichtbare wereld, de vorm van een voorwerp is daar een afbeelding van. Zo kan de Hermeticus zeggen, dat de geestelijke wereld vorm geeft aan de zichtbare wereld. (183)
13 Volgens de dusgenaamde Chaldese Orakels (tweede eeuw na Christus) en latere neoplatonici als keizer Julianus de Afvallige 363) en de wijsgeer Proklos (± 500) is de ziel [geest] een straal van de Zon die bij de dood weer in haar oorsprong, de Zon, wordt teruggehaald (bewijsplaatsen in: Puech en Quispel, De Resurrectione, Zürich 1963, XV). De christelijke gnosticus die de Brief over de Opstanding in de Jung Codex schreef (misschien Valentinus, 1150 na Christus) beschouwde de geestelijke mensen als zonnestralen van Christus, die bij hun dood door hem worden opgetrokken naar de geestelijke wereld, zoals stralen door de Zon (45, 31-39). Ook de Hermeticus schijnt hier zo een 'solaire theologie' aan te hangen.
14. De astrologen spreken over Mars Quadratus etcetera, wanneer een planeet staat in een bepaald deel van de Dierenriem, waar een kwadrant wordt gevormd door de Dekanen, de 36 tienmannen die samen de Zodiak of Dierenriem vormen.
15 Grieks: exousia, vrijmacht.
16 Daimonen hebben macht en gezag (exousia) over de aardse steden, volken en individuen. Iedere stad, ieder volk, ieder mens staat onder het gezag van een daimon [beschermengel]. Dit geloof bestond bij de Grieken, die een geestelijk wezen over een stad, bijvoorbeeld Antiochië of Rome, aannamen. Ook de joden kenden zogenaamde 'volksengelen'. De apostel Paulus kent verschillende heirscharen van engelen: 'machten' (exousiai), 'heerschappijen' (archai) en 'krachten' (dynameis) (1 Korinthiërs 15:24). Evenals bij deze Hermeticus zijn bij Paulus die geestelijke wezens hoogst dubbelzinnig: "In der Geisteswelt des Paulus geistert es (spookt het)" (Karl-Ludwig Schmidt).
17 Letterlijk: "de dienaren op dat tijdstip van de geboorteconstellatie" (Grieks: genesis, Latijn: genitura, astrologische term).
18 Letterlijk: 'de twee delen van de ziel'. Reeds Plato onderscheidde tussen rede (logistileon), gemoed (thymus) en begeerlijkheid (epithymétikon).
19 In de bij Nag Hammadi gevonden geschriften Apoleryphon van Johannes (voor 150 na Christus), de Wijsheid van Jezus Christus (tweede eeuw), Zostrianos (1250), de Drie Zuilen van Seth (derde eeuw) en het Evangelie der Egyptenaren (datum onbekend), alle afkomstig uit de secte der Gnostileoi, worden de geestelijke mensen 'het onbeweeglijke geslacht' genoemd, omdat zij onbewogen als de Godheid (Grieks) voor het aangezicht van God staan (Hebreeuws). Typisch Alexandrijnse synthese, al bij de mysteriegemeente van Hermes Trismegistus bekend. (184)
20 Ook de Latijns christelijke schrijver Minucius Felix zegt in zijn dialoog Octavius (1180), dat de geboorteconstellatie wel de levensomstandigheden bepaalt, maar de geest vrij laat (36: mens tamen libera est). Ook de huidige antroposofie meent, dat wel de ziel van mensen gestoord kan zijn, maar dat de geest onaantastbaar is.
21 Letterlijk: En de logos, niet de eros is dwalend en doet dwalen.
22 Waarschijnlijk is dit gebeurd in een verloren geschrift op naam van Hermes Trismegistus. Hermetici, gnostici en katholieken vonden de demonie van het bestaan belangrijker dan de 'zonde'. "We leven in een bezeten wereld en wij weten het," Huizinga in 'In de schaduwen van morgen').
23 Nogmaals: de zon staat in het midden van het heelal, het wereldbeeld is heliocentrisch (vergelijk §7). 24 De stoïsche wijsgeer Posidonius (1100 voor Christus) had in Cadiz, Spanje, buiten de Zuilen van Hercules (Gibraltar) waargenomen, dat eb en vloed, in de Middellandse Zee niet bestaande, van de maan afhankelijk waren. Deze samenhang tussen hoog en laag, en ook zijn geloof in de astrologie, bracht hem ertoe op de samenhang (syndesmos) en sympathie aller dingen de nadruk te leggen. De hermetische Gnosis nam dat over.
Ook de christelijke Gnosis, die niet zo wereldvijandig was als men wel meent, erkende de samenhang aller dingen. De Alexandrijnse gnosticus Valentinus (1150 na Christus) bezingt een visioen van het nieuwgeboren kind, Christus (fragment 8), met de volgende woorden:
Oogst
Ik zie in de geest, dat alles samenhangt; ik versta in de geest, dat alles wordt omvat;
dat het vlees hangt aan de ziel en de ziel afhangt van de lucht (de Geest, Sophia)
en de lucht hangt aan de aether (het Pleroma, de Volheid)
en uit de Diepte (God) vruchten (aeonen, hemelse geesten) voortkomen
en uit de Schoot (de Stilte, de gade van God) het Kind wordt geboren.
(185)


terug naar de Inhoud






^