VII Waarheen spoedt gij u, mensen, 'dronken' als gij zijt? 1)


1 "Gij hebt de onversneden leer der onwetendheid uitgedronken, maar gij kunt die niet verdragen en staat alweer op het punt hem uit te braken. Komt tot uzelf en wordt nuchter! Zie op met de 'ogen des harten' 2) en als gij het niet allemaal kunt, dan tenminste degenen, die daartoe wel in staat zijn. Want het kwaad der onwetendheid overstroomt de gehele aarde. Daardoor gaat de ziel [geest], die in het lichaam zit opgesloten, met dat lichaam te gronde, zonder dat zij gelegenheid krijgt 'de havens van het behoud' binnen te lopen. 3)
2 Laat u daarom niet meesleuren door de sterke stroom, maar maak gebruik van een tegenstroom. Loop de haven van het behoud binnen, gij die in staat zijt deze te bereiken! Zoekt een gids, die u de weg wijst naar de poort van de Gnosis. Daar is het stralende licht, dat vrij is van duisternis. Daar is niemand dronken, maar zijn allen nuchter en houden zij de blik des harten [het geestesoog] gericht op Hem, die wil worden gezien. Want men kan hem niet horen, noch met woorden beschrijven, noch met de ogen zien, maar alleen met de [ogen van de] geest[!] en het hart. 4)
Maar allereerst moet gij het gewaad dat gij draagt, van u rukken: het 'kleed der onwetendheid' [het stoffelijke lichaam], de stut van het kwaad, de boei van het verderf, de donkere gevangenis, de levende dood, het zichtbare lijk, het graf dat gij met u omdraagt, de rover die in u woont, die zijn haat jegens u laat blijken door hetgeen hij liefheeft en door wat hij haat, laat zien wat hij u misgunt!
3 Dat is de vijand, die gij 'als een kleed hebt aangetrokken' en die u neerdrukt naar zijn eigen niveau! 5) 6) Daarmee wil hij voorkomen dat gij omhoog kijkt en de schoonheid van de waarheid schouwt, en het goede dat daarin besloten ligt, en zo zijn slechtheid gaat haten, omdat gij de valstrik onderkent, die hij u gespannen heeft. Daarbij heeft hij ervoor gezorgd, dat de zogenaamde zintuigen niet waarnemen, door ze op een grofstoffelijke manier af te sluiten en ze met slechte lusten te vullen. Hij beoogde daarmee te bereiken, dat gij niet zoudt horen, wat gij moet horen en niet zoudt zien, wat gij moet zien." (91)

VII Aantekeningen
1 'Dronkenschap' was een bekend beeld voor onwetendheid, vergelijk tractaat I (Poimandres), 27: "(...), die uzelf hebt overgegeven aan dronkenschap en slaap, namelijk de onwetendheid aangaande God." Zoals wij kunnen spreken van 'een leer indrinken', zo sprak men in de Oudheid van 'uitdrinken', vergelijk de bewering van de Valentinianen in aantekening 8 bij tractaat IV, 4.
2 Sinds Plato waren de uitdrukkingen 'het oog van de geest (nous)' en 'het oog van de ziel' zeer gebruikelijk, maar de term 'de ogen des harten' verraadt bijbels-joodse invloed, vergelijk aantekening 7 bij tractaat IV, 4, en de aan Paulus toegeschreven Brief aan de Efeziërs, 1:18, waar sprake is van 'verlichte ogen van uw hart'.
[Tractaat IX behandelt het onderwerp 'waarneming en inzicht' dat met de betekenis van 'de ogen van de geest' overeenkomt.]
3 De auteur lijkt hier om te beginnen aan het bijbelse verhaal van de zondvloed ten tijde van Noach te denken, maar de beeldspraak verschuift vrijwel onmiddellijk naar die van een storm op zee. De joodse wijsgerige theoloog Philo (1e eeuw na Christus) gebruikte soortgelijke beelden: "Ook al word ik door een vloed overspoeld, ik word niet verzwolgen. Maar ik open de ogen van mijn ziel, waarvan ik dacht dat zij al verblind waren, toen ik alle hoop op een goede afloop had opgegeven en ik word omstraald door het licht der wijsheid" (De specialibus legibus 111, 6). In De posteritate, 175-176, spreekt Philo over de 'onversneden wijn van de dwaasheid', waarmee wat Noach aan verstand had, werd 'overspoeld'. Het 'binnenlopen in een veilige haven' was een bekend beeld voor allerlei vormen van bevrijding door inzicht en tot rust komen.
4 God wil met de ogen van de geest en het hart worden gezien, vergelijk tractaat 1 (Poimandres), 31: "Heilig is God, die wil worden gekend en door de zijnen wordt gekend," en X, 15: "Hij kent hem (de mens) en wil door hem worden gekend." Dat men met de lichamelijke zintuigen God niet kan waarnemen, was een bekende gedachte. Zo schreef de rondreizende moraalfilosoof Maximus van Tyrus (150 na Christus): "Het goddelijke is zelf onzichtbaar voor de ogen, onzegbaar voor de stem, ontastbaar voor het vlees, onhoorbaar voor het gehoor, maar alleen zichthaar voor het redelijke deel van de ziel" (Orationes XI, 9 Holbein). In de Gnostiek werd ook dit laatste meestal ontkend, om de transcendentie van God geheel onverlet te laten, vergelijk de gnostische Tractatus Tripartitus (Nag Hammadi Codex 1, 54, 12-19): "Het is onmogelijk voor de geest hem te kennen, noch kan enig woord hem uitdrukken, noch kan enig oog hem zien, noch kan enig lichaam hem aanraken" (zie ook 54, 35-39).
5 Het 'kleed der onwetendheid', enzovoort, is het lichaam. Volgens een bekende joodse en christelijke (zowel gnostische als niet-gnostische) uitleg moesten onder de 'klederen van vellen', die God volgens Genesis 3, 21, aan de gevallen mensen schonk, de stoffelijke lichamen worden verstaan. (92) Maar ook bij de Grieken was de beeldspraakvan het lichaam als kleed der ziel welbekend. De gedachte dat het lichaam de boei, de gevangenis en het graf van de ziel is, was sinds voor de Orfici en Plato gemeengoed.
De auteur drukt zich hier wel erg sterk uit, maar de negatieve waardering van het lichaam vindt men ook in andere hermetische tractaten, bijvoorbeeld I (Poimandres), 19 en 20, en IV, 6. Door wat het lichaam liefheeft (de lusten, die de ziel bederven), blijkt hoe zeer het de ziel 'haat', door wat het lichaam in de ziel haat (de gerichtheid op het goddelijke), laat het blijken wat het de ziel misgunt.
6 Vergelijk tractaat X, 24, over de ziel "die hangt aan het lichaam en daardoor wordt neergedrukt."
7 Een bijbels beeld; vergelijk Jesaja 6:10, in de Griekse vertaling van de Septuaginta (ook in Mattheüs 13:15 en Handelingen 28:27): "Want het hart van dit volk is vet geworden en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen, en met hun oren niet horen, en met hun hart niet verstaan en zich bekeren." Zie ook Jeremia 5:21: "Gij dwaas en verstandeloos volk, dat ogen heeft zonder te zien en oren zonder te horen." (93)


terug naar de Inhoud






^