Jakob Lorber, Het Grote Johannes Evangelie Deel 5

De Ster, Tilburg 1993 ISBN 90.6556.022.X
Website: www.lorber.nl
(Het getal achter GJE 5 is het bladzijdenummer. Opmerkingen tussen haakjes zijn van mij, Freek)

2 Hoe wonderen plaats vinden

[1] Als de maaltijd na ongeveer een uur helemaal achter de rug is, komt Marcus weer op de uitleg terug en vraagt aan Raphaël: 'Wel, hemelse vriend, je zou me nog iets vertellen?'
[2] Raphaël zegt: 'Ja, kijk eens vriend, ik zou het je wel willen uitleggen, maar ondanks alle uitleg zal het voorshands toch heel wonderbaarlijk blijven zolang je niet ook gedoopt zult zijn met de Heilige Geest uit de hemelen! Zodra de geest van de Heer eenmaal geheel in je ziel is opgestaan en één met haar zal zijn, dan zul je dat alles ook zonder uitleg zonneklaar inzien; maar nu zal zelfs de meest afdoende uitleg je maar heel weinig duidelijk kunnen maken! Want zelfs de volmaaktste ziel begrijpt als zodanig nooit wat puur geestelijk is; alleen de geest in haar kan dat begrijpen en de ziel vervolgens door haar geest! Maar omdat je dan toch een indruk wilt hebben, kijk dan eens om je heen en zeg mij wat je ziet:!'
[3] Marcus kijkt heel verwonderd naar alle kanten en ziet nu bij iedere tafel een aantal jongemannen die sprekend op Raphaël lijken en die daar de vele gasten bedienen en voortdurend van alles voorzien. Verscheidenen halen zelfs springlevende vis uit zee, snellen daarmee naar de keuken en meteen weer met reeds klaargemaakte naar de tafels; want de Moren hebben een reuzehonger en bovendien werden zij ook nog geprikkeld door de heerlijke smaak van de spijzen. (GJE 5, 7)
[4] Toen vroeg Raphaël aan Marcus: 'Begrijp je nu hoe ik in staat ben om veel dingen uiterst snel te doen, en dat dit zelfs heel gemakkelijk is, vooral als je bedenkt dat een geest als het principe dat het diepste innerlijk van de wezens en dingen geheel doordringt, met alle mate en ook het effectiefst en altijd met het meeste resultaat kan doen en laten wat hij maar wil en dat niets hem daarbij tegen kan houden?! Bovendien heb ik als aartsengel aeonen helpers die allen ieder ogenblik afhankelijk zijn van mijn wil. Als mijn wil, die de wil van de Heer is, iets wil, dan vervult deze wil ook meteen talloze aan mij ondergeschikte dienaren, die ogenblikkelijk in actie komen en iets wat gedaan moet worden dan ook gemakkelijk met een snelheid uitvoeren die jij je nauwelijks kunt voorstellen! Zelf doe ik persoonlijk weliswaar niets, maar door mijn aartswil worden aeonen helpers vanuit de meest innerlijke basis van hun wezen geactiveerd, en een opdracht wordt dan ook op deze wijze gemakkelijk zo snel mogelijk uitgevoerd, en dat des te zekerder, omdat de Heer en vervolgens wij, alles wat ergens gedaan moet worden allang voorzien en voorbereid hebben, zodat het dan voor jullie, als dat nodig is, kant en klaar in een uiterlijk zichtbare daad omgezet kan worden.
[5] Je hebt toch gezien hoe boven op de berg een ezelin is ontstaan; kijk, zo ontstaat alles wanneer onze wil de uit onze gedachten ontstane oernatuurgeesten opwekt en dwingt tot een bepaalde, geordende bezigheid! En alleen dit, vriend, moet de verklaring zijn die je van mij hebben wilde! Meer kan ik je niet duidelijk maken door de zeer grote beperktheid van de aardse tong en taal! Vraag ook niet verder; want van dat alles zul je nooit meer begrijpen dan je nu begrijpt, tenzij je in je ziel zelf geest wordt. Want geen schepsel kan ooit zelf binnendringen in het zuivere weten en kennen van de geest! Begrijp je nu iets meer?'
[6] Marcus was met deze uitleg heel tevreden en zei: 'Ik dank je voor deze uitstekende uitleg; want als ik alles zo overzie wat ik gezien en gehoord heb, begrijp ik nu toch tot mijn volle tevredenheid hoe jij, beste hemelse vriend, je wonderen verricht en vooral de bliksemsnelle uitvoering van wat je wilt. En ik kan nu openlijk de conclusie trekken, dat het toch bij ieder wonder enigszins natuurlijk toegaat en dat het steeds neerkomt op een samenspel van krachten wanneer er ergens iets, hetzij zeer snel of in tussenpozen, uitgevoerd moet worden. Ja, ik zie nu tussen jullie geestelijke wonderen en de toverkunsten van de aardse magiërs een bepaalde, lichte overeenkomst, en die bestaat in datgene wat jij voorzien en voorbereiding noemde!
[7] Weet je, hemelse vriend, ik zeg nu maar zonder omwegen hoe ik mij dat voorstel! Plotseling, zonder enige voorbereiding en vooruitzien, kon het voor jullie misschien net zo bezwaarlijk worden om een erg moeilijke wonderdaad tot stand te brengen als het voor een magiër zonder enige voorbereiding, en zonder vooraf gemaakte afspraken met andere personen die de magiër moeten assisteren, zal zijn. Natuurlijk mogen alle andere mensen daarvan niets weten, anders zag het er met het toveren niet zo goed uit! Ik trek daaruit voor mijzelf de volgende conclusie, die zeker moeilijk weerlegd zal kunnen worden: de Heer, en jullie door Hem, kunnen alles, maar nooit onvoorzien, het wordt veeleer misschien reeds eeuwenlang voorbereid en geestelijk dus allang in fasen ten uitvoer gebracht! Wat hier dus nu als zichtbare daad verricht wordt, werd reeds lang geestelijk voorzien en voorbereid! (GJE 5, 8)
[8] Daarom kan een aarde zoals die van ons, niet zo maar door een almachtig 'Er zij!' met alles erop en eraan geschapen worden, maar pas in de loop van de tijd na lange voorafgaande voorbereidingen, waardoor deze tegenwoordige aarde, zoals zij nu is en bestaat, als een noodzakelijk gevolg moest ontstaan. Om dezelfde reden kan dan ook vrijwel niets plotseling volmaakt en blijvend ontstaan. Alles wat snel ontstaat, vergaat ook weer net zo snel. De bIiksem bijvoorbeeld ontstaat snel, maar vergaat ook even snel; aan de andere kant heeft dat echter tot gevolg dat iets wát eenmaal blijvend bestaat, ook zo goed als nooit meer plotseling kan vergaan, maar alleen in fasen zoals het ontstaan is. Iets wat nog nooit voorzien en voorbereid werd, kan dus nooit ten uitvoer gebracht worden door een machtspreuk, ook al wordt deze ondersteund door de krachtigste wil, en dat geldt zowel ingeval van ontstaan als van opheffen en vergaan. Alles kan dus slechts als een tijdelijk wonder gezien worden en ieder gebeuren is een noodzakelijk gevolg van vele periodieke, tijdelijke ontwikkelingsgangen!
[9] Kijk, beste vriend uit de hemelen, de Heer alleen zij alle lof; maar naar het mij voorkomt heb ik de uitleg die jij mij gaf misschien wel veel beter begrepen dan jij het je aanvankelijk had voorgesteld! Ja, m'n beste Raphaël, weet je, zo helemaal op hun achterhoofd gevallen zijn de oude Romeinen toch niet, zoals zoveel mensen denken! Wel, wat vind je ervan, vriend? Heb ik je begrepen of niet?" (GJE 5, 9)

[3] RAPHAëL zegt: 'Maar dat doet er immers niet toe, als het maar niet voorbereid is om zich in de materie te manifesteren! Bovendien is de wil van een mens toch zodanig vrij, dat noch de Heer noch wij ooit iets zullen doen om deze ook maar in het minst te storen door deze voor te bestemmen, en nog minder door voorbereidingen te treffen. Je kunt er daarom volkomen van verzekerd zijn, dat je geheel vrije wil in wezen niet is voorbestemd en nog minder op enigerlei wijze is voorbereid. Vraag daarom, dan zul je zien dat de Heer, hetzij Zelf of door mij als Zijn oude knecht, beslist zonder enige voorbereiding de vruchtbomen, die je vrijelijk kunt vragen, in blijvende vorm door een wonder voor je zal doen ontstaan!" (GJE 5, 10)

6 Gedragsregels van de Heer voor de waard Marcus

[1] 'Wees daarom vóór alles bezorgd over het behoud van Mijn naam in je hart! Wie die behoudt, behoudt alles; maar wie die niet behoudt, die is dan ook door alles verlaten!
(2] Wie Mij echter waarachtig liefheeft en zijn naaste als zichzelf, die draagt Mijn naam waarachtig en levend in zijn hart en heeft daaraan een schat die alle eeuwigheden hem niet zullen kunnen afnemen; want God waarachtig metterdaad liefhebben, betekent meer dan heer te zijn over alle schatten, niet alleen van deze, maar van alle werelden in de hele oneindigheid.
[3] Maar het is niet voldoende om Mij alleen uit verstandelijke overwegingen aan te hangen, maar het moet gebeuren vanuit de oprechte liefde in je hart.
[4] Allerlei armen zullen bij je komen; wat je hun zult doen zonder aardse beloning, dat heb je Mij gedaan en Mijn liefde zal het je vergelden.
[5] Als iemand bij je komt die naakt is, kleed hem! Wie zonder geld bij je komt, geef het hem als hij het in de wereld nodig heeft.
[6] Ik wilde weliswaar dat alle mensen als broeders zonder dit verderfelijke ruilmiddel samen zouden leven; maar omdat zij het al van oudsheid in hun bestaan ingevoerd hebben om daarmee hun doen en laten als werelds mens te vergemakkelijken, zal Ik dat ook zo laten, maar pas door Mijn liefde zal het de mensen zegen brengen! (GJE 5, 14)

10 Een evangelie voor het vrouwelijke geslacht

[1] IK zeg: 'Rustig aan, lief dochtertje! Je moet je daarom wat meer intomen en niet neuswijs zijn tegenover zeer ervaren mannen! Verder moet je nooit meteen op het uiterlijk afgaan met je oordeel, maar altijd rustig eerst afwachten wat de mannen die de wereld kennen over de een of andere ervaring te zeggen hebben.
[2] Heeft mogelijkerwijs iemand zich wat vergist, dan is het pas tijd hem er bescheiden en zacht aan te herinneren hoe en waar hij eventueel een slag in de lucht gemaakt heeft, maar echt niet eerder!
[3] Want het zou geen pas geven als meisjes als eersten aan ervaren mannen de waarheid zouden vertellen; maar als de mannen zo nu en dan een onwijze stap naast de goede weg zetten, dan pas is het juiste ogenblik gekomen dat een vrouw tactvol en zachtzinnig naar voren komt en zegt: 'Mijn vriend, neem je in acht; want je bent nu op de verkeerde weg! Zo en zo zit het in elkaar!' Dat zal de man veel genoegen doen en hij zal graag gevolg geven aan de vriendelijke, tactvolle en zachte stem.
[4] Maar met voorbarigheid gaat het niet en het maakt de man gemakkelijk nors en slecht gehumeurd, en dan let hij vaak helemaal niet op de lieve, zachte stem van een vrouw, hoe meegaand zij ook is.
[5] Kijk, dat is ook een evangelie, maar alleen maar voor jouw sekse! De vrouw die hiermee rekening houdt, zal op aarde altijd goede dagen hebben, maar als zij geen rekening met dit evangelie houdt, zal zij het aan zichzelf te wijten hebben wanneer de mannen haar niet respecteren.
[6] Een echte vrouw is een symbool van de hoogste hemelen een eigenzinnige vrouw die domineren wil, een evenbeeld van de satan, hetgeen al meteen een uiterst slechte, onderste en allerdiepste hel is.
[7] Verder mag een echte vrouw zeker nooit haar ergernis de overhand laten krijgen tegenover een man; want in het vrouwelijke wezen moet immers het grootste geduld en de grootste zachtmoedigheid en deemoed overheersen. In haar moet de man pas de ware rust vinden voor zijn onstuimige hart en zelf zachtmoedig en geduldig worden! Als echter de vrouw uiteindelijk tegen de man zou gaan opspelen, wat moet dan de man wel doen, bij wie het er toch altijd al meer stormachtig dan vreedzaam uitziet?!
[8] Spreek dus nooit voor je beurt, Mijn dochtertje, ook al ben je nog zo lief, anders zou je nog meermalen in de gelegenheid komen om je te moeten ergeren als iemand je weer terechtwijst! Heb je Me goed begrepen?" (GJE 5, 24)
[9] JARAH zegt: 'Begrepen wel, maar mijn hart heeft er moeite mee dat ik dom was en voor mijn beurt sprak. Ik heb nu toch al verscheidene uren gezwegen en dat was goed; ik had nu echter zin ook eens wat te zeggen, maar het zou beter geweest zijn als ik was blijven zwijgen. Maar van nu af aan zal mijn tong een rustdag krijgen zoals er in een vrouwelijke mond geen tweede is!'
[10] IK zeg: 'Mijn lieve dochtertje, dat is nu juist ook weer niet zo strikt noodzakelijk, maar zwijg alleen maar als je niets gevraagd wordt! Als men je echter wat vraagt en je zwijgt, zal de man dat aanzien voor grote eigenzinnigheid, boosheid en geraffineerdheid, en zijn hart van je afwenden.
[11] Dus: spreken op het juiste moment en zwijgen op het juiste moment, maar altijd vol zachtmoedigheid, liefde en overgave, dat is het mooiste sieraad van een vrouw en een heel lieflijk levensvlammetje, dat zeer geschikt is ieder mannenhart op te fleuren en hem meteen zacht en meegaand te maken! (GJE 5, 25)

13 De mogelijkheid grotere dingen te doen dan de Heer

[1] Met deze boodschap kwam de aanvoerder, begeleid door zijn dienaar, bij Mij en wilde Mij woordelijk meedelen wat zijn metgezellen tegen hem hadden gezegd.
[2] Maar IK zei tegen hem: 'Vriend, dat heeft Degene die harten en nieren van de mensen beproeft, niet nodig! Ik weet reeds alles wat je metgezellen je werkelijk heel verstandig hebben toevertrouwd, en je kunt nu uit Mijn mond het juiste vernemen over jullie strijdvraag. Kijk, luister en begrijp!
[3] Als een mens op deze aarde of pas ook aan gene zijde, wat meestal het geval zal zijn, de hoogste geestelijke levensvoleinding verkregen zal hebben, dan zal hij niet alleen dat, wat Ik nu ten aanschouwe van jullie doe en wat er in alle scheppingssferen is en gebeurt, ook door zijn vrije wil kunnen doen en laten ontstaan en bestaan, maar nog veel grotere dingen! Want een volmaakt mens is in de eerste plaats als Mijn kind in alles één met Mij, en niet alleen maar in bepaalde speciale dingen, en moet dus omdat Mijn wil ook geheel de zijne is geworden, natuurlijk ook dat kunnen doen wat Ik Zelf kan.
[4] Maar in de tweede plaats verliest geen mens, hoe volmaakt ook, zijn eigen vrije wil, ook al is hij nog zo één van wil met Mij geworden, en hij kan daarom niet alleen alles uit Mij, maar ook heel ongebonden vrij uit zichzelf willen, en dat zal dan toch duidelijk meer zijn dan Mijn wil aangeeft. (GJE 5, 29)

[11] De aanvoerder zegt: 'O Heer, U weet werkelijk, werkelijk alles! Ja, het is waar, de overste in Memphis heeft ons zo'n spiegel laten zien en ook haar verschillende soorten werking; maar met zijn uitleg daarover was ik ronduit gezegd, allerminst tevreden. Hij scheen daar behoorlijk naast Uw stok geslagen te hebben en die zelfs niet eens aangeraakt te hebben. Kortom, hoe langer hij mij vol ijver het geheel probeerde uit te leggen, des te onbegrijpelijker werd het voor hem en voor mij.
[12] Eén ding leek mij wel juist, namelijk dat zo'n naarbinnen gebogen spiegel de eigenschap heeft de van de zon uitgaande stralen te bundelen, en dat in een veel sterkere mate, dan wanneer men een aantal vlakke spiegels die de zon in haar natuurlijke grootte, zoals ons oog die ziet, weergeven, zo zou opstellen dat alle stralen op een en dezelfde plaats bij elkaar zouden komen, welke plaats dan ook veel lichter zou worden dan de lichtvlek afkomstig van een enkele, vlakke spiegel. Er was dus sprake van een duidelijke verdichting van de straal van het zonlicht, en de ervaring leert, dat de vermeerdering van het licht ook een evenredige vermeerdering van de warmte en hitte tengevolge heeft. Zoiets zou echter naar de mening van de overste nooit precies te berekenen zijn; maar het is toch naar zijn zeggen door veelvuldige en goed onderzochte ervaring bevestigd. (GJE 5, 30)
[13] Dat, O Heer, is nu echter ook al het goeds wat de overste mij heeft verteld. Om daar nu mogelijkerwijs een verdere goede conclusie uit te moeten of te kunnen trekken, daarvoor heeft mijn ziel te weinig inzicht en ik vraag U daarom nogmaals of U bij mij, lichtloze, een waar, geconcentreerd licht in mijn ziel zou willen laten stromen, anders zal het daarin net zo duister zijn als de huid van mijn nietswaardige lichaam door en door zwart is!" (GJE 5, 31)

14 Het doen van wonderen door de mens die geheel in Gods wil is opgegaan

[1] IK zeg: 'Nu welaan dan, luister naar Mij. Ik ben de Zon van alle zonnen en van alle geestenwerelden en van al de zich daarop bevindende wezens van allerlei natuur en soort.
[2] Zoals echter deze aardezon met haar licht en de daardoor opgewekte warmte binnenstroomt in alle op een aardbol wonende wezens, en op de aardbol slechts in een bepaalde, vastgestelde orde binnenstroomt, en daardoor de hele aardbol zichtbaar volgens de natuur leven inblaast, zo stroom ook Ik volgens de eeuwig strenge, afgemeten en door Mij vastgestelde niet veranderbare orde binnen in alles wat door Mij is geschapen; en daarom kan de aarde niet méér aarde zijn en worden dan zij is, de vijgeboom niet nog méér vijgeboom, de leeuw niet nog méér leeuw, en zo verder opklimmend tot de mensen kan geen schepsel meer of ook minder worden in zijn aard en soort, dan hoe en wat het is.
[3] Alleen de mens kan wat zijn ziel en geest betreft steeds maar door meer en meer mens worden, om dat hem van Mij uit het onuitroeibare vermogen is gegeven, door het opvolgen van Mijn wil die hem is gegeven steeds meer van Mijn geestelijke levenslicht in zich op te nemen en voor alle eeuwigheden te behouden.
[4] Nu, als de mens helemaal volgens de wet leeft, maar daarbij niet naar iets speciaal hogers streeft, zich echter binnen de orde die hij zich heeft gesteld ook niet voor iets laags laat gebruiken, dus werelds gezien een onberispelijk mens is, dan lijkt hij op een vlakke spiegel die het beeld van de zon op zijn gepolijste vlak noch vergroot noch verkleint. Hij zal daarom ook alles op heel natuurlijke wijze begrijpen en daarmee bereiken dat hij zich in alles heel gewoon ontwikkelt.
[5] Maar een mens die vanwege een beetje licht, dat hij zogezegd toevallig ergens heeft opgevangen, bij degenen die totaal geen licht hebben veel ophef maakt over het een of ander en doet alsof hij zelf uitvinder van de oerwijsheid is, terwijl hij alle anderen voor meer dan dom houdt, zo'n mens blaast zich op en lijkt op een bol waarvan de oppervlakte zeer glad gepolijst is en daardoor een naar buiten gebogen spiegelvlak vormt. (GJE 5, 31)
[6] Op zo'n vlak zul je weliswaar ook nog het beeld van de zon weerkaatst zien, maar heel klein, en je zult niets meer merken van enige warmte. Door dit terugkaatsende vage licht zal eeuwig niets ontvlammen, ook al was het de meest brandbare nafta-ether! Dat doet de hoogmoed van de ziel als zij zich erg veel inbeeldt over iets heel onbelangrijks. En hoe meer zo'n ziel zich dan inbeeldt, des te puntiger wordt het bolle vlak van haar spiegel en des te kleiner het spiegelbeeld van de geestelijke zon op zo'n haast kegelvormige spiegel van kennis en wetenschap.
[7] Deze twee nu aangeduide mensensoorten worden niet steeds meer mens, de laatste zelfs steeds minder.
[8] Maar nu komt er een derde, weliswaar wat zeldzaam geworden mensensoort! Deze is uiterlijk zeer voorkomend, gedienstig, geduldig, zacht, bescheiden en vol deemoed en liefde tegenover ieder die haar dienst nodig heeft.
[9] Deze soort lijkt op onze magische, naar binnen gebogen spiegel. Als het licht van het leven en de kennis uit Mij op zo'n zielespiegel valt, zal het licht dat daarvan in het aardse actieve leven terugstraalt, het gemoed en de eigen, vrije wil doen ontvlammen voor al het goede, alle liefde al het mooie, ware en wijze. Alles wat in het brandpunt komt te staan van dit vele malen verdichte geesteslicht, wordt er verlicht en door het hoge warmte niveau van het innerlijke leven snel tot volle wasdom gebracht. En de mens met zo'n zielespiegel herkent dan weldra overduidelijk en heel levendig zaken, waarvan een gewoon mens zelfs nooit zal dromen.
[10] Zo'n mens wordt dan ook steeds meer mens; en hoe meer mens hij wordt, des te volmaakter wordt hij ook in zichzelf. En wanneer na een passende tijd zijn spiegelomvang of -doorsnede meer en meer is vergroot en aan diepte ten opzichte van het levenscentrum heeft gewonnen, dan zal het naar buiten actieve, en beduidend groter en lichtsterker geworden brandpunt ook zeker nog veel grotere dingen tot stand brengen dan Mijn voor alle schepselen precies afgepaste zonnelicht, waarvan langs de geordende en natuurlijke weg nooit een bepaalde, buitengewone vermeerdering te verwachten is, en men kan niet aannemen dat het licht van de zon, dat langs natuurlijke weg op deze aarde valt, ooit een diamant zal smelten, maar dat kan de gebundelde lichtstraal uit een grote zogenaamde magische spiegel wel.
[11] Precies zo verhoudt het zich dan ook bij een zeer volmaakt mens, waarvan Ik eerder gezegd heb dat hij grotere dingen zal doen dan Ik. Ik doe alles alleen maar volgens de van eeuwigheid zeer precies afgewogen orde en de aarde moet op de exact vastgestelde afstand van de zon haar baan volgen, waarin zij over 't algemeen steeds het licht in dezelfde mate ontvangt.
[12] Het is dus begrijpelijk dat Ik nooit, terwille van de kennis of zelfs voor de grap, met de almacht van Mijn wil deze of een andere aarde heel dicht bij de zon kan plaatsen, want zo'n poging zou deze hele aarde in een oogwenk in een pure, witachtig blauwe damp veranderen. (GJE 5, 32)
[13] Maar jullie mensen kunnen op deze aarde door dergelijke spiegels het verstrooide licht van de zon op één punt samenbundelen en de kracht daarvan op kleine delen van de aarde uitproberen, en daarmee doen jullie, zuiver natuurkundig gezien, met het licht van de zon meer en grotere dingen dan nu, hoeveel meer dan wel met Mijn geestelijk licht via de volmaakte, holle deemoedspiegel van je ziel!
[14] Ja, Mijn echte kinderen zullen dingen tot stand brengen en binnen hun kleine gebieden daden verrichten, die in verhouding tot Mijn daden duidelijk groter moeten zijn, omdat zij naast de volmaakte vervulling van Mijn wil, ook kunnen handelen naar hun eigen vrije wil, waarin zich Mijn licht tot een onuitsprekelijke sterkte kan verdichten en daardoor in een klein gebied met de meest intensieve vuurkracht van Mijn innerlijke wil daden kunnen verrichten die Ik vanwege de instandhouding van de gehele schepping nooit mag verrichten, hoewel Ik dat natuurlijk ook wel zou kunnen.
[15] Kortom, Mijn echte kinderen zullen als het ware zelfs kunnen spelen met die krachten van Mijn hart en wil, die Ik Zelf evenmin ooit daadwerkelijk heb gebruikt als dat Ik ooit deze aarde heel dicht naar de zon heb geschoven, om voor de grap met haar onbeschrijfelijke hitte een paar bergtoppen af te smelten, wat niet mogelijk zou zijn zonder tegelijk de hele aarde mee te veranderen in de oorspronkelijke ether. Wat Ik dus noch in het groot en nog minder in het klein mag doen, dat kunnen Mijn kinderen met de magische spiegels ten eerste natuurlijk en dan ook des te meer geestelijk verrichten!
[16] Mijn beste vriend, begrijp je nu ook goed, waarachtig en juist, wat Ik je over jouw vragen heb uitgelegd? Ben je nu tevreden, of heb je nog ergens twijfels onder je zwarte huid?" (GJE 5, 33)

8 Men kan daarom gevoeglijk de volgende regel zo vaststellen, dat men zegt: Hoe geordender en volmaakter een werk is, des te volmaakter is ook de kracht die dat werk voort heeft gebracht, die men 'ziel' of ook 'geest' noemt. Men kan dus logischerwijs het bestaan van een geest of haar capaciteit aflezen aan haar producten of werken. (GJE 5, 50)

3 Deze enige ware God is puur liefde, en door deze liefde is Hij de volste wijsheid en door deze wijsheid almachtig. (GJE 5, 81)

[3] Ieder mens heeft een onsterfelijke ziel en in de ziel een geest die nog onsterfelijker is. En opdat de ziel, als geest, die zich uit de materie ontwikkelt, volledig één wordt met de oergeest van God, die 'liefde' heet, moet al het streven van de ziel erop gericht zijn, dat zij zich ten eerste losmaakt van de materie en van alle eisen die deze stelt, en dat zij al haar inspanningen,al haar doen en laten enkel naar het zuiver geestelijke richt; ten tweede moet het voortdurend haar enige zorg zijn dat zij één wordt met de in haar rustende geest van Gods zuivere liefde,omdat God Zelf van oorsprong in Zijn oerwezen de allerzuiverste Liefde is.
[4] Maar hoe komt een mens dan te weten, dat zijn ziel één is geworden met de ware geest van God in haar? Dat komt hij heel eenvoudig uit zichzelf te weten! Als je in jezelf geen hoogmoed, geen onnodige eerzucht, geen zucht naar roem, geen afgunst, geen verlangen naar bezit, pracht en praal, geen eigenliefde, maar daarentegen des te meer intense en ware liefde voelt voor je naaste en God, en het een ware, diepe vreugde voor je hart is als je alles wat je bezit in geval van nood aan arme en gebrek lijdende broeders en zusters hebt gegeven, ja, als het je echt pijn doet in je hart wanneer je een arme niet kunt helpen en als God alles voor je betekent en de hele aarde met al haar rijkdommen en schatten niets, dan is je ziel reeds geheel één met de geest van God in haar, dan heeft zij het volmaakte eeuwige leven bereikt, is ze wijs en waar nodig instaat om wonderen te verrichten enkelen alleen door te willen!
[5] Om de ziel van de mensen echter naar deze bestemming te leiden, is door God aan zo menig vrome, in zichzelf en met God één geworden ziel juist in bijzondere mate goddelijke kracht verleend om wonderen te verrichten, opdat zij voor de zwakke en kleingelovigen een getuige is van datgene waartoe de mensen door God bestemd zijn en hoe zij moeten leven en handelen om deze bestemming in zichzelf te realiseren.
[6] En een ware wonderdoener zal zeker geen wonder doen om zich door de domme en blinde wereld te laten aangapen of zelfs om iets te bereiken waar alleen de materiële wereld waarde aan hecht, nee, hij zal dit doen om zijn naasten de ware levensweg te laten zien, om hun moed en vertrouwen te geven voor de strijd met de wereld tegen hun kwade hartstochten, om hun de ware grond, de waarde en het ware doel van het leven te laten zien, en hen op deze manier via een heel korte weg daarheen te brengen waartoe ze allen door God zijn geroepen, namelijk tot het ware, eeuwige leven en de hoogste gelukzaligheid daarvan. (GJE 5, 107)

[7] Stel nu jezelf en je hele instituut (de Essenen) de vraag of jullie ook jullie zogenaamde wonderen ooit met deze bedoeling hebben verricht! Jullie zijn wel wereldwijze en zeker niet van huis uit slechte mensen; maar jullie zijn door het najagen van de goederen van deze wereld zelf in je innerlijke levenssfeer volkomen blind geworden. De wereld en wereldse gelukzaligheid betekent voor jullie alles! (GJE 5, 108)

54 Wat Roclus over de Nazarener heeft gehoord en zijn opvattingen daarover

[1] Na een korte pauze zegt ROCLUS tegen Raphaël: "Beste jongen, werkelijk wijze vriend! Ik ben nu geheel in staat om je te vertellen wat ik ook pas sinds korte tijd heb vernomen van enkele handelslieden uit Nazareth en Kaperna?m, aan wie ik zonder meer waarlijk mijn volledige vertrouwen heb geschonken wat de feiten betreft, omdat dat mannen zijn die men kan geloven. Maar ik weet natuurlijk ook geen woord meer dan wat ik van deze collega's van mij als waarheidsgetrouw heb vernomen, luister dus naar me!
[2] In het stadje Nazareth aan de bovenloop van de Jordaan ge!egen, niet in het plaatsje in de bergen dat dezelfde naam heeft, leefde een timmerman die bij zijn tweede vrouw een zoon had verwekt, die hij 'Jezus' noemde. Deze was tot zijn dertigste ook timmerman en een altijd stille man, die veel dacht maar weinig sprak. Hij was verder een uiterst beschaafd man; men hoorde hem nooit ruziën en zag hem nooit een of andere bekoorlijke Venus en evenmin Bacchus hulde bewijzen.
[3] Evenwichtige en zeer bescheiden nuchterheid was de overheersende karaktertrek in zijn leven. Daar naast was hij altijd zeer deemoedig en barmhartig tegenover de armen, en vroeg voor zijn altijd uitstekende timmermanswerk slechts een heel klein loon, dat hij altijd uiterst stipt aan zijn ouders afdroeg. Op de dag echter dat hij precies dertigjaar oud werd, legde hij al zijn gereedschap aan de kant en raakte noch zijn bijl, noch zijn zaag meer aan. (GJE 5, 113)
Zijn broers en zijn nog in leven zijnde moeder, allemaal volkomen eerlijke mensen, vroegen hem naar de reden daarvan en hij moet hun het volgende, hoogst mysterieus klinkende antwoord hebben gegeven: "Het uur is gekomen dat ik de wil van mijn vader in de hemel moet vervullen, waarom ik dan ook naar de wereld ben gekomen."

[8] Maar als het echt zo gesteld is met de wonderman uit Nazareth, waar ik absoluut niet aan twijfel, dan zie ik ook helemaal niet in waarom men hem niet voor een God zou kunnen of mogen houden! Ik denk er het volgende over: Deze mens, door zijn natuurlijke aanleg zeker begaafder dan ieder ander mens op de hele aarde, heeft door zijn levensinzet het centrum van zijn liefdeleven in zichzelf gevonden en heeft vervolgens dit centrum zeer zorgvuldig verzorgd, gevoed, gesterkt en ontwikkeld.
[9] Met dit ware leven, dat volledig in hem is ontwikkeld en hem geheel doordringt, stelt hij zich in verbinding met de algemene levenskracht van de natuur, waardoor zijn wil dan niet alleen zijn eigen levensorganisme leidt, maar alle organismen in de hele natuur, omdat hij door zijn leven de leidraden van alle andere deellevens in de levende wezens in zichzelf verenigt en daardoor naar believen met alle wezens kan doen wat hij wil. (GJE 5, 114)
[10] Ik heb daarstraks al, toen ik nog volledig atheïst was, de opmerking laten vallen, dat en hoe een mens het alleen maar tot een werkelijke God en tot het eeuwige leven kan brengen door het levensprincipe in zichzelf te vinden.

[12] Hij hoeft maar iets vast te willen en het moet zich dan volgens zijn allerhelderste en hoogst volmaakte intelligentie vormen. blz. 115

[3] Als je de juiste graad van warmte daarvoor zou bezitten, dan had je de Nazarener al herkend en was het met nodig geweest om mij naar hem te vragen; want liefde vindt liefde snel en moeiteloos. Maar bij jou overheerste tot nu toe nog steeds het kille, ofschoon heel nuchtere verstand. (GJE 5, 122)

[14] RAPHAëL zegt: 'Goed en juist gesproken! Wat volgt daar nu anders uit voor ieder mens, dan dat een door allerlei wetenschap en ervaringen gewekt verstand met betrekking tot alle dingen en omstandigheden en richtingen pas dan een scherp inzicht krijgt, wanneer het verwarmd wordt door de liefde van zijn hart. (GJE 5, 123)

[5] ... want als de waarheid niet volledig verenigd is met de liefde, dan lijkt ze op het zonlicht in het noorden. Dit verlicht ook de aarde; maar omdat het licht zonder warmte is, schenkt het de grond geen leven en is in alles verstard als in de dood! (GJE 5, 126)
[6] Een rechter zoekt volgens de wet ook de volle waarheid. De misdadiger wordt met alle mogelijke middelen gedwongen de volle waarheid te bekennen en onder strenge eed worden getuigen gehoord. Tenslotte komt de volle waarheid aan het licht; maar wie heeft er iets aan? Dat is ook een waarheid zonder liefde, dus een licht zonder warmte, en leidt tot doden! En zie, zo'n waarheid heb ook jij gezocht en grotendeels gevonden, weliswaar heeft het je innerlijk niet tot leven gewekt, maar doodde het je geest, die de liefde is in het hart van ieder mens.
[7] En omdat jouw geest als het ware doodgedrukt was door de massa van de starre, materiële waarheid, kon het niet anders dan dat je ieder spoor van het bestaan van een God verloor, omdat God ook alleen maar puur liefde is in Zijn oerwezen en alleen door de liefde weer begrepen kan worden!
[8] Je had er wel een duister, vaag vermoeden van, dat de liefde het basiselement is van alle wezens en dingen; maar wat liefde zelf in wezen is, dat wist je niet en je kon dat ook niet weten, omdat je gevoel en de zintuigen van je ziel er nooit door bewogen zijn.
[9] Jouw kennis over het wezen van de liefde leek op de kennis die je over het wezen van de sterren hebt. Ze geven licht, maar hun licht produceert geen warmte en je kunt onmogelijk te weten komen, door middel van verstandelijke kennis of hun licht misschien ook afkomstig is van een vuur.
[10] Bij de zon voel je de warmte en ben je van oordeel dat die een vuur moet zijn en wel een onmetelijk machtig vuur, omdat het van een enorme grote afstand, die jou niet helemaal onbekend is, in staat is de aarde nog zo aanzienlijk te verwarmen.
[11 ] Van de maan beweer je het volslagen tegendeel, omdat je van deze planeet nog nooit enige warmte hebt gevoeld. Van de andere sterren beweer je helemaal niets, omdat je van hun invloed nog nooit iets anders dan alleen het schaarse licht ervan hebt ondervonden.
[12] En omdat je van de sterren die jou klein toeschijnen, maar zo weinig voor je waarnemingsvermogen hebt gekregen, ben je ook nooit vanuit een gebied van je leven min of meer aangespoord om erover na te denken wat sterren nu toch eigenlijk zijn, of het licht dat ze geven vuur is of niet, of dat ze massa hebben, of misschien alleen maar warmte- en gewichtsloze lichtpuntjes zijn.
[13] Om echter een voorstelling van iets te kunnen vormen is het natuurlijk wel noodzakelijk om er eens over na te gaan denken. Maar om in zekere zin gemotiveerd over één zaak na te kunnen denken, moet men wel vinden dat de zaak dat waard is; de waarde hangt echter altijd af van de liefde die men voor een zaak heeft opgevat. (GJE 5, 127)

61 Het inzichtelijk vermogen van de liefde, de ontoereikendheid van rede en verstand

[1] DE HEER: ''Liefde op haar beurt is weer een gevolg van de bewogenheid van het innerlijke leven waar iets op heeft ingewerkt.

[4] De mens moet dus door iets bewogen worden om er warme levendige gedachten over te krijgen. Door de koude waarheid, die een schijnsel is van de verre sterren, kan het innerlijk leven nooit bewogen worden, omdat de innerlijke warmte ervan daardoor niet toeneemt, maar slechts minder wordt. (GJE 5, 128)

[2] ? En omdat het leven immers alleen maar iets geestelijks kan zijn, kan het ook alleen maar in en door zichzelf begrepen worden.
[3] Er moeten in de mens dus nog andere zintuigen aanwezig zijn, waarmee hij ook het geestelijke levenselement in zichzelf kan voelen en zien, en zo stukje bij beetje ook in al zijn diepgang, verbindingen en relaties kan gaan begrijpen.
[4] Wat zijn nu die innerlijke zintuigen? Kijk en luister: er is eigenlijk maar één enkel zintuig en dat heet liefde, en die woont in het hart. Dit zintuig moet vooral gesterkt, ontwikkeld en gezuiverd worden en alles wat de mens doet, wat hij wil, wat hij denkt en waarover hij een oordeel vormt, moet door de levenswarme lichtvlam uit het vuur van de zuivere liefde verlicht en doorgelicht worden, opdat alle geesten ontwaken op de ochtend van de levensdag die in het hart van de mens aanbreekt.
[5] Als alle levensgeesten in de gedachten, woorden, daden en werken wakker worden, zullen ze in beweging komen, en de mens die vol is van dit innerlijke geestelijke licht zal hen al snel zonder moeite gewaar worden, omdat ze zodra ze gewekt zijn zich in allerlei vormen beginnen te uiten. Deze vormen zijn niet toevallig en zonder betekenis, maar ze komen allemaal overeen met een zichtbare geestelijke activiteit uit de sfeer van Gods orde.
[6] Zoiets kan de mens met zijn verstand en zijn ijdele scherpzinnigheid nooit te zien krijgen, maar slechts met de van leven vlammende ogen van zijn geest, welke de liefde is.
[7] Daarom kun je het volgende als een vaste norm aannemen en zeggen: Geen enkel op de buitenwereld gericht verstand kan ooit doorgronden en te zien krijgen wat er in de mens leeft; dat kan alleen de geest in de mens. En daarom kan ook niemand God kennen, dan alleen de gewekte en volop actief geworden geest van God in het hart van de mens, die gelijk God Zelf zuivere liefde is en een eeuwige sabbat in het hart van de mens.
[8] Kijk, dit alleredelste deel in je hart heb je nog nooit verzorgd en je had ook geen vermoeden van de waarde ervan, en daarom is het heel begrijpelijk dat je een overtuigde godsloochenaar bent geworden en ongeacht al je zoeken de eeuwige godheid die alles geschapen heeft, alles doordringt en behoudt, nooit op het spoor kon komen!
[9] Ook nu zal het echter niet zo gemakkelijk voor je zijn om de Godheid in haar ware wezen en zijn helemaal tot op de bodem te leren kennen, omdat je hersenen met hun producten al te zeer zijn verhard. Je zou een geweldig liefdevuur in je hart moeten ontsteken, je Essenendom helemaal moeten opgeven en jezelf moeten verdeemoedigen in al je levenssferen en levensverbindingen, en je zou een totaal nieuw mens moeten worden; want alle levenstheorieën en levensopvattingen die je tot nu toe hebt gehad, zijn ten opzichte van de innerlijke en enige waarheid fundamenteel onwaar en fout, zodat je hiermee nooit zelfs ook maar in het voorportaal van het innerlijke goddelijke leven zult komen dat zich in je bevindt! (GJE 5, 130)
[10] Maar aan jou is nog niet alles verloren, je zou zelfs nog iets groots kunnen bereiken; maar dan zou je volledig uit vrije wil door zelf te handelen en het zelf te willen een nieuw mens moeten worden, en er van uit je innerlijke overtuiging overeenkomstig je krachten toe bij moeten dragen dat het zinloze optreden van jullie instituut (de Essenen) ophoudt, omdat het anders onmogelijk voor je zou worden om ooit tot het ware leven van je innerlijke geestelijke mens door te dringen. Want het innerlijke leven in de mens is de hoogste waarheid, waarin je geheel moet overgaan. (GJE 5, 131)

[3] Let nooit op het oordeel van de wereld; want de wereld is en blijft slecht en boosaardig; bedrog en hoogmoed zijn haar hoofdelementen!
[4] Ik zeg jullie, dat jullie in Mijn naam bergen zullen kunnen verzetten en nog grootsere dingen kunnen doen dan Ik Zelf nu doe; maar nooit mag de gedachte in jullie opkomen dat jullie iets gedaan zouden hebben vanuit jullie kracht en macht; want die bestaat niet op deze wereld! Alleen door de kracht van Gods Geest zullen jullie alle dingen mogelijk zijn die voor de mensen van nut kunnen zijn!
[5] Alle kracht zal een aan God toegewijd gemoed eigen zijn en dat zolang iemand daarbij niet overdrijft. Aanvaardt iemand uit eigen belang daarvoor echter eer en geld, dan zal hij ogenblikkelijk de eigenschap die Gods geest hem verleent, volledig verliezen!
[6] Niets moeten jullie méér uit de weg gaan dan de rijkdom van de wereld en degenen die deze rijkdom vereren; want er bestaat op de wereld geen slechter mens dan degene die aardse schatten najaagt en begeert; want zo iemand vervloekt inderdaad de liefde en alle waarheid van het hart, die uit God komt. (GJE 5, 136)

[6] Als jullie in Mijn naam willen werken, dan moet Ik ook volledig naar waarheid door de liefde en door het meest levendige geloof geheel in jullie zijn.
[7] Als jullie zo zijn, kunnen jullie tegen die berg zeggen: 'Verhef je en stort in zee!', en het zal geschieden volgens jullie wil! Maar let wel, zonder Mij zijn jullie nergens toe in staat! (GJE 5, 142)
[8] Ik zal altijd en immer bij jullie zijn zolang jullie trouw Mijn woord, Mijn liefde en een vol levend geloof in Mij bewaren en geen valsheid in jullie ziel zullen dragen! - Zeg me, of je Mij nu goed begrepen hebt!'

70 Het wezen van satan en van de materie

[1] IK zeg: 'Wat je onder dit alles, wat nu nog onbegrijpelijk voor je is, moet verstaan, zul je vinden in het boek dat de jongen jou door Ruban heeft gegeven; overigens zouden de tegenstellingen zoals bijvoorbeeld geest en materie, leven en dood, liefde en haat, waarheid en leugen, je toch al een kleine vingerwijzing kunnen geven dat dit allemaal een ontstaansgrond moet hebben, omdat het anders nooit in de een of andere waarneembare verschijningsvorm zou kunnen treden!
[2] Als het kwaad niet een of andere ontstaansgrond zou hebben, waar vandaan zou het dan in het bewustzijn van de mensen moeten komen? Aan de hand hiervan zul jij met je geoefende hersens toch wel beginnen te zien dat niet alles - zoals: waarheid en leugen en meer van dergelijke tegenstellingen - het hoogste en beste Godswezen in de schoenen geschoven kan worden!
[3] Of kun jij aannemen dat God, de hoogste en diepste waarheid Zelf, leugenachtige neigingen in het hart van de mens heeft gelegd, opdat deze dan zondigt tegen Gods orde en onrein wordt in alles wat hij zegt en doet? 0, integendeel! God schiep de mens geestelijk naar Zijn evenbeeld, dus
zuiver, waar en goed.
[4] Omdat de geestelijke mens echter ook voor zijn verdere bestaan om bepaalde redenen de weg van het vlees moest doormaken, moest hij dit aan de materie van de aarde ontlenen, volgens de beschikking van de allerhoogste geest van God; terwille van de menselijke geest is in het vlees van de mens een tegenwicht gelegd dat die geest op de proef stelt, en dit tegenwicht heet verleiding! (GJE 5, 143)

[5] Deze huist echter niet alleen in het vlees van de mens, maar in alle materie; en omdat de materie niet datgene is wat zie schijnt te zijn, is ze ten opzichte van de mens die zichzelf op de proef stelt, leugen en bedrog, dus een schijngeest die er is en die niet is. Hij is er, omdat de verleidende materie er voor het vlees van de mens is; maar hij is er ook niet, omdat de materie niet is wat ze schijnt te zijn.
[6] Zie en begrijp het goed! Deze droggeest, door en door leugen in zichzelf, is nu de geest van de hele wereld der materie en is datgene, wat 'satan' of de opperste 'duivel der duivels' heet. De 'duivels' echter zijn de afzonderlijke, specifieke, kwade geesten van de jou nu getoonde algemene 'geest van het kwaad'.
[7] Een mens die dus liefde opvat voor allerlei materie en door zijn handelwijze daar geheel in opgaat, zondigt tegen Gods orde, die het bestaan van de mens alleen maar tijdelijk op een materiële bodem plaatste om met gebruikmaking van zijn geheel vrijgelaten wil er de strijd mee aan te gaan en daardoor sterk te worden voor de onsterfelijkheid. En het gevolg van de zonde is de dood of het verlorengaan van al datgene, wat de ziel van de mens zich onrechtmatig uit de materie heeft toegeëigend, omdat alle materie, zoals Ik je heb laten zien, als datgene wat het lijkt te zijn, niets is.
[8] Als je dus houdt van de wereld en haar gewoel en je wilt verrijken met haar schatten, lijk je op een dwaas aan wie in alle ernst een mooie prachtige bruid wordt voorgesteld, die hij echter niet wil en naar wie hij ook geen verlangen koestert; maar die zich wel met het vuur van een blinde fanaticus op de schaduw van de bruid werpt en deze schaduw bovenmatig liefkoost! Maar als de bruid dan de dwaas zal verlaten, zal natuurlijk ook haar schaduw met haar meegaan! En wat zal er voor de dwaas dan overblijven? Natuurlijk niets!
[9] Wat zal hij dan jammeren, de dwaas, omdat hij heeft verloren wat hij zo liefhad! Maar dan zal men tegen hem zeggen: 'Blinde dwaas, waarom nam je dan niet de volle waarheid in plaats van de schaduw ervan, die toch duidelijk niets was?!' Wat kan de schaduw ook anders zijn dan een ontbreken van licht, dat iedere vaste vorm aan de aan het licht tegenovergestelde zijde veroorzaakt, omdat de lichtstraal niet door de vaste en dichte massa kan dringen?
[10] Wat echter jouw schaduw voor jou is als je in het licht staat of loopt, dat is voor de geest alle materie met haar schatten! De materie is een noodzakelijk bedrog en in zichzelf een leugen, omdat ze niet datgene is, wat ze voor de zintuigen van het lichaam lijkt te zijn.
[11 ] Het is echter juist een gericht van de leugen en het bedrog, dat de materie zich voor de ogen van de geest als iets vergankelijks en alleen als een uiterlijk overeenkomstig schaduwbeeld van de innerlijke diepe waarheid moet manifesteren, terwijl ze volgens de blinde liefde van de ziel voor de wereld liever in een realiteit datgene zou blijven, wat ze lijkt te zijn." (GJE 5, 144)

71 Wat aan gene zijde het lot is van de materieel geworden ziel

[1] DE HEER: 'En als dat zo is, wat heeft het dan voor nut voor de ziel, als ze voor de lichamelijke mens alle materiële schatten van de aarde zou verkrijgen en dus op zou gaan in het vlees en in diens gemene en dierlijke hebzucht, maar dan in haar geestelijke sfeer schade zou lijden en de realiteit van het ware leven zou verliezen?! Waar moet zij dan aan gene zijde iets vandaan halen om echt iets te kunnen worden, nu zij met het 'niets' van de materie zelf tot 'niets' geworden is?!
[2] Ja vriend, voor degene die heeft, is alles wat hij krijgt winst, zodat hij dan altijd nog meer heeft! Maar heel anders is het gesteld met datgene, wat op zichzelf niets is en niets heeft! Hoe moet men dan iets kunnen geven aan datgene, wat zich eerder door de leugen heeft laten vangen en tot 'niets' heeft laten maken?!
[3] Of kun jij vloeistof in een bak doen die alleen in je gedachten bestaat en verder nergens, of - als er wel een bak is - deze echter aan alle kanten zoveel gaten heeft, dat ze nauwelijks te tellen zijn? Zal daar ook maar één druppel in blijven?
[4] Ach, zou de materie op zichzelf, zoals zij is, blijvende en onveranderlijke realiteit zijn - wat echter onmogelijk is - dan zou zij als zodanig waarheid zijn en wie haar zou verkrijgen en bezitten, zou dan in het bezit zijn van een waarheid; en zou de ziel overgaan in de materie, dan zou ze een ware en blijvende realiteit worden!
[5] Omdat materie echter alleen maar een gericht van het geestelijke is, dat niet blijvend kan en mag zijn, maar slechts kan en mag duren zolang het geestelijke oerelement zich hierin verzamelt, zichzelf daar in leert kennen en dan na het verkrijgen van voldoende kracht de materie om zich heen oplost én deze in het overeenkomstige geestelijke verandert, daarom kan het niet anders dan dat een verwereldlijkte en materieel geworden ziel uiteindelijk het lot van de materie deelt.
[6] Wordt de materie opgelost, dan gebeurt dat ook met de ziel. Deze wordt, in ieder geval voor het grootste deel, opgelost in de substantiële, psycho-etherische oerkracht-atomen, en daarbij blijft er voor de eigenlijke ziel na het afvallen van het vlees niets anders over dan het een of andere lichtloze en vaak bijna levenloze skeletachtige grondtype van een dier, dat niet de minste gelijkenis heeft met het wezen van een mens.
[7] Zo'n ziel bevindt zich dan in een toestand welke de oer-aartsvaders, die begaafd waren met het vermogen om geestelijk te zien, 'SHEOULA' (hel dorst naar leven, Hebreeuws sheool) noemden, wat een heel ware en juiste benaming was. (GJE 5, 145)

De Heer over Zijn kruisdood en opstanding

Doel van de kruisdood
De Heer: "Wat Mijn lichaam betreft ben Ik nu evenals jullie een sterfelijk mens. Het gevolg daarvan is, dat ook Ik dit lichaam zal afleggen. Dit zal geschieden aan het kruis in Jeruzalem, als getuigenis tegen de slechte joden, hogepriesters en Farizeeën, en tot hun gericht. Want dit alleen zal voor altijd hun macht breken evenals van de vorst van de geestelijke duisternis, die nu de mensen-wereld beheerst. Want ook hij zal machteloos worden en de mensen niet meer zo erg als tot nu toe kunnen verleiden en in het verderf storten.
Deze vorst heet 'satan'. Dat betekent leugen, bedrog, trots, hebzucht, eigenliefde, afgunst, haat, heerszucht en moordlust en allerlei hoererij.
Omdat de grootste hoogmoed alleen door de diepste deemoed te gronde kan worden gericht, is het dus noodzakelijk dat dit aan Mij zal geschieden. Wanneer jullie dit zullen vernemen, moeten jullie dus niet ontsteld zijn; want Ik zal niet in het graf blijven en ontbinden, maar op de derde dag weer opstaan. Zoals Ik nu hier bij jullie ben, zo zal Ik weer bij jullie komen! En dit zal voor jullie allen in jullie ziel een grootste en waarste getuigenis geven van Mijn goddelijke zending en jullie geloof geheel en al sterk maken. Dit heb Ik jullie nu van tevoren gezegd opdat, als het zover zal komen, jullie je niet aan Mij zult ergeren en Mijn leer zult verlaten. (GJE 5, 220:1-3)


terug naar het literatuuroverzicht






^