De geesteswetenschappelijke benadering van de eonentheorie

Verschenen in het blad Gamma, jrg. 19 nr. 4, december 2012
Tijdschrift van Stichting Teilhard de Chardin

Door Freek van Leeuwen

De drie soorten wetenschappers
Bij iedere poging die door wetenschappelijke onderzoekers wordt gedaan om de wereld waarin zij zich bevinden, te begrijpen, kan het niet anders dan dat zij moeten uitgaan van de feiten zoals zij die in hun wereld waarnemen. Daardoor zijn natuurwetenschappers als zij hun waarnemingen doen, beperkt tot de stoffelijke wereld van de natuur en zijn ook de denkbeelden die zij naar aanleiding daarvan vormen aan de eigenschappen van de natuur gebonden. Hun uitgangspunt kan alleen datgene zijn, wat zij in de stoffelijke wereld aantreffen.

In deze wereld schemert echter ook een andere wereld door: de geestelijke. De geestelijke wereld openbaart zich hier in de innerlijke, geestelijke werkzaamheid van de persoon van de onderzoeker in de vorm van het waarnemen van de dingen in de buitenwereld, het overdenken van de betekenis ervan in de binnenwereld en van daaruit er weer iets mee willen doen in de buitenwereld.
In verband met deze wisselwerking tussen buitenen binnenwereld zijn er drie soorten onderzoekers te onderscheiden:
- zij die zich geheel naar buiten richten en alleen de werkelijkheid van de natuur als uitgangspunt nemen (het grootste deel der natuurwetenschappers),

 - zij die hun aandacht op beide werelden richten en ernaar streven het verband tussen die werelden te beschrijven en te begrijpen (de spiritueel ingestelden, een kleinere groep)

- en zij die hun aandacht naar binnen keren, naar hun eigen innerlijke, geestelijke werkzaamheid en zich van daaruit op de geestelijke wereld richten (de mystici, de kleinste groep).

Wetenschappers die van de natuur uitgaan, beseffen wel dat er geestelijke verschijnselen zijn, maar zij trachten deze te verklaren door ervan uit te gaan dat de stoffelijke natuur het enige is, wat er is en dat geestelijke zaken daardoor een bijverschijnsel moeten zijn van de stoffelijke werkelijkheid. Hun wetenschappelijke verworvenheden, in ieder geval die der klassieke natuurkunde, vormen een uitgebreid en samenhangend geheel van wetenschappelijke inzichten; daarvan is de waarde door proefnemingen vastgesteld en zij ervaren die daardoor als volkomen betrouwbaar. Zij verwerpen een zelfstandig bestaan van de geest en houden vast aan de gedachte dat er een tijd komt, dat de betekenis van alles wat hier ervaarbaar is natuurwetenschappelijk kan worden verklaard.

Onderzoekers van de middelste groep gaan weliswaar uit van de stoffelijke wereld, maar zij beseffen tegelijkertijd de werkelijkheid van geestelijke verschijnselen, die zij door hun eigen denkwerkzaamheid ervaren; zij trachten vervolgens die geestelijke werkelijkheid te beschrijven, maar met de eigenschappen die zij in de stoffelijke wereld aantreffen. Als persoonlijke ervaringen met de geestelijke wereld ontbreken, kunnen zij niet anders dan van de stoffelijke wereld uit te gaan met de daar geldende inzichten en begrippen. Dat betekent een ernstige beperking. Als zij namelijk uitspraken gaan doen over geestelijke zaken zonder van geestelijke waarnemingen uit te gaan, blijven die uitspraken veronderstellingen die op giswerk berusten.

Door de verscheidenheid aan persoonlijke voorkeuren is op dat middelste gebied een aantal opvattingen en theorieën ontstaan, zoals de eonentheorie van Charon. Zij verschillen in het belang dat zij aan bepaalde zaken hechten, zoals bijvoorbeeld aan het geloof en aan de mate van zelfstandigheid van de geest. De verschillen tussen die theorieën kunnen aanzienlijk zijn en het blijven persoonlijke beschouwingen, waardoor de betrouwbaarheid van de meeste gezichtspunten door strikte natuurwetenschappers in twijfel wordt getrokken. Afhankelijk van persoonlijkheid en levensbeschouwing heeft iedere theorie ook zijn eigen groep volgelingen, die er vanuit een gevoel van vertrouwen waarde aan hechten.
Personen uit de laatste groep hebben het voorrecht uit te kunnen gaan van persoonlijke ervaringen met de werkelijkheid van de geestelijke wereld. Zij hebben deze ervaringen opgedaan door hun geestesgesteldheid door geestelijke oefening om te vormen en die zo geschikt te maken voor het doen van waarnemingen in de werkelijkheid van die geestelijke wereld of voor uittredingen naar die wereld toe, waardoor zij daar persoonlijk aanwezig zijn geweest. Het nadeel dat hen aankleeft is het feit dat hun waarnemingen persoonlijk zijn en niet door anderen kunnen worden getoetst, waardoor zij afhankelijk zijn van het vertrouwen dat zij, die uitsluitend in de stoffelijke wereld aanwezig kunnen zijn, in hen stellen.

Charon was een vertegenwoordiger van de middelste groep. Hij was een atoomfysicus, die de geest niet als louter bijverschijnsel van fysische processen zag, maar er een meer metafysische oplossing voor zocht. Daarvoor ging hij te rade bij de gnostici van wie in die tijd 52 boeken waren gevonden; zij waren net vertaald en stonden daardoor in het middelpunt van de belangstelling. Van hen leende hij het begrip 'aioon', verlatijnst 'eon'. In de taal die de gnostici gebruikten, het Grieks en het daarvan afgeleide Koptisch, betekent 'aioon': tijdsduur, eeuw; in het hellenisme betekende Aioon de eeuwige oneindigheid als godheid; en het latijnse aeon (of eon) betekent: eeuwigheid, wereldgeest.
Charon heeft met 'eon' echter een begrip gekozen, dat in de gnostiek niet alleen een groot aantal andere betekenissen had (zoals bijvoorbeeld de eigenschappen van God of van de mens), maar deze eigenschappen hebben in de veertien zeer verschillende richtingen die in de gnostiek zijn te onderscheiden, alle een eigen nadruk en betekenis gekregen. Deze verloopt van de eenvoudige betekenis 'eeuw' over de eigenschappen van God en de mens naar de godheid Aioon, de jongeling of grijsaard met de Ouroboros of Zodiac om zich heen, die de eeuwige tijdsruimte vertegenwoordigt.

Om een voorbeeld te geven van de onduidelijkheden die samenhangen met het begrip 'eon': in de school van Valentinus komen dertig verschillende eonen voor, waarvan de laatste Sophia heet. Deze komt voor als een lagere en een hogere Sophia. Deze Sophia kan samen optreden met haar paargenoot Achamoth (want alle eonen vormen een paar) maar kan zelf ook als man optreden. 2,3,4,5
Voor wie de gedachtewereld van de gnostiek bestudeert en zich als welwillende lezer door de volstrekte willekeur van het aantal, de betekenissen en de ingewikkelde, ongeloofwaardige geschiedenissen van de eonen heenwerkt, is het bevreemdend dat een atoomfysicus, een exacte wetenschapper als Charon, zich in deze bizarre speculaties verliest en hieruit een begrip kiest dat volstrekt onwetenschappelijk is. Aan de andere kant is het toch ook wel begrijpelijk, want zijn opvatting dat de láding van het elektron ook de géést van het elektron zou zijn - een geest die hij vervolgens de naam 'eon' geeft, het uitgangspunt van zijn eonentheorie - is even speculatief als de grillige avonturen van de uitgebreide beeldengalerij van gnostische eonen (Jung heeft het psychologische verschijnsel van de onverwachte ommekeer in de persoonlijke belangstelling beschreven en noemt het 'enantiodromie'). Geheel in stijl ook met de verrassende gebeurtenissen in het gnostische eonenland, voert Charon op bladzijde 94 van zijn boek plotseling een 'zelf-eon' ten tonele, als een moderne deus ex machina, om ook 'het denkende ik' als een der eonen te kunnen benoemen.

Het is betreurenswaardig dat Charon is blijven steken in die gnostische eonentheorie en daar het uitgangspunt voor zijn eigen beschouwingen heeft geleend, want deze duistere kant van de gnostiek is een vreemde uitwas, die nergens in de literatuur een parallel heeft en die alleen heeft te maken met hun kosmologische verklaringspogingen. Het was deze kant van de gnosis, bevolkt door een demiurg (wereldbouwer) met zijn trawanten, de archonten (bestuurders), die door de toenmalige kerkvaders terecht werd bestreden. Had Charon de gnostiek echter nader bestudeerd, dan was hij ook bij die onderwerpen terechtgekomen waarin de gnostiek niet alleen overeenstemming vertoont met dieptepsychologie, maar ook mystiek is; deze kant gaat uit van de mystieke leringen van Jezus en van persoonlijke ervaringen van gnostici met de werkelijkheid van de geestelijke wereld, ervaringen die met die van andere mystici overeenkomen.

De gnostiek (de christelijke gnosis)
De gnostiek beschrijft dat God het Ene is en het Al, eeuwig en oneindig, uit zichzelf bestaand. Alle geesten worden uit God geboren door 'emanatie', uitvloeiing, waarbij de verbondenheid met God blijft bestaan: zelfkennis is daardoor godskennis. Van deze band is de geest zich aanvankelijk echter niet bewust; de geest is onbewust van zichzelf, want hij moet door een leerschool heen, de stoffelijke wereld, om te leren op eigen kracht en uit vrije keuze zich van zichzelf bewust te worden. Is die geestestoestand bereikt, dan kan de hereniging met God weer tot stand worden gebracht, maar nu op een hoger, ontwikkeld plan. Jezus en Gods engelen begeleiden ongemerkt de mens op zijn leerweg door dit tijdelijke bestaan, en Jezus doet dat zelfs één keer als leraar op aarde.

God wordt gewoonlijk de Vader genoemd, maar ook Vader en Moeder, en van God uit hebben alle geesten (en ook de eonen) daardoor een mannelijke en vrouwelijke wederhelft, de paargenoten. Door de wezenlijke voortkomst uit God beschikken alle geesten over de geestelijke vermogens, waarvan het denken voor de gnostici het belangrijkste is. Alle geesten bevinden zich op een ontwikkelingsweg, die door reïncarnatie van bestaan naar bestaan voert, daarbij schijnbaar aan zichzelf overgeleverd om de vrije keuze mogelijk te maken.
Aangezien niet allen zich even ijverig inzetten voor hun ontwikkeling, maar ook samenhangend met de eonen waaruit zij zijn voortgekomen, ontstaan er drie soorten leerlingen: de grootste groep is die der stoffelijken, de zintuiglijken of lichaamsgerichten (hylikoi), dan de psychischen (psychikoi), de geleerden die kennis als voornaamste doel hebben, en tenslotte als kleinste groep: de geestelijken (pneumatikoi) die zich toeleggen op geestelijke ontwikkeling en hereniging met God, en waartoe de gnostici zich rekenden. Deze indeling is heden ten dage bijvoorbeeld te herkennen in de eerder beschreven drie soorten wetenschappers.

De overeenstemming
Had Charon de gnostiek nader bestudeerd, dan zou hij ook het onderwerp 'overeenstemming' zijn tegengekomen: in een hogere wereld zijn vormen te vinden die ook in een lagere wereld terugkeren; zij zijn er een afspiegeling van, maar in onvolmaakter toestand (het verschijnsel is enigzins vergelijkbaar met de fractale geometrie). Door gnostici wordt die overeenstemming een wet genoemd; ook bij mystici zoals Swedenborg en Lorber, en esoterici zoals theosofen en rozekruisers is deze wetmatigheid bekend en het is ook mijn persoonlijke ervaring: deze stoffelijke wereld is een tijdelijke afdruk van de geestelijke. Het verschil is dat in de geestelijke wereld alle vormen een levende indruk maken, terwijl zij er hier wel hetzelfde uitzien, maar levenloos.
Een dergelijke overeenstemming bestaat in de geestgedaante en het lichaam. In de geestelijke wereld zijn er de geesten, bolvormige wolken van licht en warmte, die door hun werkzaamheid om zich heen een lichtvorm uitstralen, de geestgedaante, die in de ontwíkkelde toestand de menselijke gestalte weergeeft. Deze geestgedaante verschijnt in deze stoffelijke wereld als het menselijke lichaam, waarin de geest 'woont' door in zijn wereld op die plaats te zijn, waar hier het lichaam is.

Verderop zal ik de rijken behandelen (dierenrijk, plantenrijk enz.) zoals die in de esoterie bekend zijn; ook het elektron - kern van de eonentheorie - behoort tot een rijk: dat van de deeltjes. Het elektron is de aardse 'levensvorm' van een primitieve geest, die zich in de geestelijke wereld bevindt op die plaats, waar hier het elektron als stoffelijke vorm aanwezig is. De geest van het elektron heeft na zijn 'uitvloeiing' uit het Al zijn eerste stap gezet op het pad van geestelijke ontwikkeling door middel van het stoffelijke deeltje dat hier elektron wordt genoemd.

Charon had deze kennis niet en maakte daardoor de vergissing de láding van het elektron aan de géést gelijk te stellen - die hij vervolgens de naam 'eon' gaf (waarom eigenlijk?). De elektrische lading behoort echter bij de levensvorm die in de stóffelijke wereld aanwezig is: het elektron. Deze elektrische lading is wel een uítdrukking van, een overeenstemming met de geestkracht van de geest die in de geestelijke wereld bij het elektron hoort. Door onwetendheid verwisselde Charon stof en geest, en bouwde op deze vergissing zijn eonentheorie.

Het begrip 'psychomaterie' zou voor gnostici iets onbegrijpelijks zijn: volgens hen zit de geest niet in of vast aan de materie, maar staat die erboven. Zij voelden zich de gevangenen van de stof, geketend aan de stof die de demiurg had geschapen en zochten onvermoeibaar naar wegen zich hiervan te bevrijden; de stof was hun tegenstander, zij voelden zich 'verslonden door Physis'. Zij gingen uit van een interactionistisch dualisme, dat naar mijn eigen ervaring met de werkelijkheid van de geestelijke wereld ook het juiste standpunt is: de geest staat in wisselwerking met de stof en heeft deze stoffelijke toestand, waarin hij tijdelijk verkeert, alleen nodig als tegenstand om zich door het verwerken van ervaringen ermee van zichzelf als geest bewust te worden. Alle stof is oefenstof, oefenstof voor de geest.
Als gnostici zouden zien hoe Charon hun begrip 'eon' gebruikt, zouden zij de theorie die hij daaromheen heeft opgebouwd, onmiddellijk verwerpen. De opmerking in zijn boek: "Het 'ik-denk' in ons zijn onze eonen; wij zijn onze eonen" getuigt voor de gnostici van evenveel onwetendheid als de persoonlijke opvatting van Swaab: "Wij zijn ons brein".

De geesteswetenschap
Als laatste groep van wetenschappers is er een kleine groep van personen die weliswaar in deze stoffelijke wereld verblijven, maar die 'burgers zijn van twee werelden' (Plato). Zij kunnen uitgaan van persoonlijke ervaringen met de geestelijke werkelijkheid: de mystici of geesteswetenschappers, en sommigen zijn in staat geweest hun waarnemingen en ervaringen samen te vatten in een wereldbeschouwing. Door de hele geschiedenis van de mensheid heen en vanuit vele volkeren zijn geschriften van hen bewaard gebleven en voor bestudering beschikbaar. Het aantal mystici is niet verwaarloosbaar klein, en zij zijn voortdurend aanwezig, ook in dit verwereldlijkte tijdsgewricht waarin het geloof in God afneemt. Hun verklaringen stemmen zodanig overeen, dat het verschijnsel 'mystiek' een vaststaand feit is; dat feit kan niet achteloos opzij worden geschoven zonder de diepzinnige betekenis ervan geweld aan te doen en vooral zichzelf tekort te doen.
Sommigen van hen hebben een uitgebreide literatuur achtergelaten, zoals: Hildegard van Bingen (abdis), Jan van Ruusbroec (prior), Jacob Boehme, Emanuel Swedenborg (natuurwetenschapper), Jakob Lorber, Helena Blavatsky, Allan Kardec, Joseph Anton Schneiderfranken (Bo yin ra), Rudolf Steiner (natuurwetenschapper) en Jozef Rulof. Ook bij hen zijn persoonlijke kenmerken aanwezig, maar in grote lijnen komen hun ervaringen met elkaar overeen, zo ook met mijn eigen ervaringen op dat gebied en daardoor met geestkunde.

Mystieke kennis
Mystici beschrijven een geestelijke werkelijkheid die naast deze stoffelijke bestaat en die uit de geestelijke is voortgekomen. De geestelijke wereld doordringt de stoffelijke geheel, maar is voor de mens in deze wereld gewoonlijk onzichtbaar. In die geestelijke werkelijkheid zijn een aantal werelden te onderscheiden, die verschillen in de mate waarin het er licht en warm, of schemerig en koud is, maar dat in geestelijke zin. In ieder van die werelden verblijven bewoners die een bepaalde mate van ontwikkeling hebben bereikt.
Zij zijn allen uit één bron afkomstig: de algeest; alle geesten zijn uit de algeest voortgekomen door verdichting van het geestelijke licht en de geestelijke warmte ervan tot een bolvormige wolk. Zij verkeren aanvankelijk in een toestand van onbewustheid van zichzelf, maar zij zijn een pad van geestelijke ontwikkeling op gegaan om zich uiteindelijk, maar dan bewust en beheerst, weer te kunnen herenigen met de algeest. De algeest kan zich voordoen in een ongevormde toestand en is dan een eeuwige oneindigheid van geestelijk licht en geestelijke warmte; en kan zich in een gevormde toestand voordoen in een menselijke gestalte, de heilige geest, de oervorm waarnaar de mens tijdens zijn ontwikkeling van miljarden jaren al is toegegroeid.

De rijken op aarde
Mystici beschrijven de stoffelijke wereld als een leerschool voor geestelijke ontwikkeling. Zij is een wereld die tussen de lichte, aangename en de schemerachtige, koude werelden in ligt. Uit al die werelden zijn geesten afkomstig die in deze stoffelijke wereld samenleven, maar uit de schemerige gebieden zijn er meer. Zij leven hier in een lichaam, dat zij door geboorte van hun ouders hebben gekregen; in hun eigen geestelijke wereld zijn zij vrij en verblijven er in hun eigen geestgedaante die zij zelf hebben gevormd door hun geestelijke groei.
Hier zijn zij opgesloten in hun lichaam op een zodanige wijze, dat zij menen hun lichaam te zijn. Daardoor zijn zij schijnbaar aan zichzelf overgeleverd en worden door de ervaringen die zij hier ondervinden ertoe aangezet om keuzes te maken, waarvoor zij hun geestelijke vermogens bewust en beheerst moeten gebruiken; daardoor leren zij hun aanvankelijke onwetendheid en traagheid te overwinnen en ontwikkelen zij zich: dat betekent groei naar geestelijke zelfstandigheid.

Die geestelijke ontwikkeling wordt gekenmerkt door een geleidelijk doorlopen van een groot aantal kleinere stappen, maar er zijn ook enkele grotere stappen. De grootste stappen in die geestelijke ontwikkeling zijn op aarde herkenbaar in de zogenaamde 'rijken', tot voor kort: het mensenrijk, dierenrijk, plantenrijk en mineralenrijk. Ieder rijk is dienstbaar aan erboven liggende rijken. Ieder rijk wordt door een bepaald soort levensvorm gekenmerkt, waarin de ermee overeenstemmende geesten uit de geestelijke wereld kunnen afdalen voor een nieuw bestaan op aarde: het menselijke lichaam, het dierlijke lichaam, de plant en het mineraal. Door het voortschrijden van de natuurwetenschappen is de mens zich bewust geworden van nog een rijk: het deeltjesrijk, het rijk van de elementaire en atomaire deeltjes die door de deeltjesfysica zijn ontdekt en waartoe ook het elektron behoort.

De geestelijke ontwikkeling
Vanaf de hoogst ontwikkelde levensvorm, de menselijke gestalte, tot aan de vorm die net aan zijn ontwikkeling is begonnen, de elementaire deeltjes, heeft iedere levensvorm een geest die in de geestelijke wereld op die plaats is, waar in de stoffelijke wereld de levensvormen van mens, dier, plant, mineraal en subatomaire en elementaire deeltjes zich bevinden. Iedere geest die op aarde een levensvorm heeft (menselijk lichaam, dieren, planten, mineralen, deeltjes), maakt een ontwikkeling mee door de ervaringen op te doen en zo mogelijk te verwerken, die de levensvorm op aarde moet meemaken. Die ervaringen ontstaan door de voortdurend veranderende omstandigheden waar de aarde als tijdelijke, vergankelijke wereld aan onderworpen is en die hen onder druk zetten om beslissingen te nemen, te handelen en zich aan te passen. Als de aarde als leerschool voor de geest geen lessen meer ter beschikking heeft en de geest daar al zijn lessen heeft geleerd, is die zelfstandig en zelfwerkzaam geworden. Aan de reeks van wedergeboortes op aarde is dan een einde gekomen. Als alle geesten ontwikkeld zijn, komt aan deze aardse toestand een einde.

Daarna wordt de ontwikkeling door de eigen zelfwerkzaamheid voortgezet in de geestelijke werelden. Het uiteindelijke doel ervan is de geestestoestand te bereiken, die Gods heilige geest in de persoon van Jezus aan de mensheid heeft getoond. Dit doel werd door Jezus verwoord tijdens het laatste avondmaal: ... dat zij één zijn zoals wij (Johannes 17:11 e.v.). Deze verhouding tussen de mensen als de leerlingen, Jezus (Gods heilige geest, de gevormde toestand) en de Vader (de algeest, de ongevormde toestand) werd door Paulus 'het mystieke lichaam van Christus' genoemd (1 Kor. 10:16): de geestelijke gemeenschap van de mensheid met de heilige geest (Op die dag zult gij weten, dat Ik in mijn Vader ben en gij in Mij en Ik in u. Joh. 14:20). Dit is het uiteindelijke doel van alle zich ontwikkelende geesten; ook van hen die als elementair deeltje nu aan hun ontwikkeling zijn begonnen in het deeltjesrijk. Dit doel is het punt dat door Teilhard de Chardin als het punt Omega is aangeduid en dat bij punt Alfa is begonnen (En Hij sprak tot mij: (...) Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Openb. 21:6.).

De geestgedaante
De geest is een bolvormige wolk van geestelijk licht en warmte, door verdichting uit de algeest afkomstig. Dat licht en die warmte kunnen in een vormbare en zelfvormende toestand voorkomen, waarmee de geestelijke vermogens samenhangen: het waarnemen, denken, voelen en willen, waarvan de werkzaamheid naar binnen en naar buiten kan worden gekeerd. Als de geest met de vermogens binnen zichzelf werkzaam wordt, verspreidt de geest een uitstraling om zich heen uit, de 'ziel' (van Gotisch 'salida', zaal, woonplaats) of aura (Latijn: uitstraling).
Hoe meer de geest tijdens zijn ontwikkeling de vermogens bewust en beheerst leert gebruiken, hoe meer de ziel de vorm krijgt van de eigenschappen van de vermogens: de geestgedaante, die vervolgens vorm geeft aan de stoffelijke vorm. De geestgedaante van geesten uit het deeltjesrijk is nog bolvormig, die van hen uit het mineralenrijk kristalvormig, uit het plantenrijk plantvormig, uit het dierenrijk diervormig en die uit het mensenrijk heeft de menselijke gestalte verkregen, de uiteindelijk vorm.

Deze vorm is zoals gezegd een weergave van de eigenschappen van de vermogens. Het waarnemen is het opnemende vermogen, wat tot uitdrukking komt in de werking van de zintuigen van het hoofd en van het opnemen van voedsel en lucht door de mond en de neus; het denken is het ontledende en samenvoegende vermogen, wat tot uitdrukking komt in de werking van de organen in het onderste deel van de romp onder het middenrif: maag, darmen, lever en nieren; het voelen is het verzorgende vermogen, wat tot uitdrukking komt in het hart (de romp boven het middenrif) en de bloedsomloop, waardoor alle cellen van het lichaam van voedingsstoffen worden voorzien en afvalstoffen verwijderd; het willen is het vermogen wilsbesluiten uit te voeren, wat tot uitdrukking komt in de vier ledematen, die handelen mogelijk maken.

Deze zeer korte samenvatting van geestkunde wordt door eenvoud en samenhang gekenmerkt; iedere mens die in staat is tot enige zelfbespiegeling kan de werkzaamheid van zijn eigen vermogens (de kern van geestkunde) rechtstreeks in zichzelf vaststellen en de eigenschappen ervan in de vorm en werking van het lichaam herkennen.

De homunculus
De zo gevormde geestgedaante is niet alleen de geestelijke mal waarnaar op aarde het tijdelijke lichaam is gevormd, maar zij is ook terug te vinden in de hersenschors als de zogenaamde 'homunculus': groepen van samenhangende hersenschorscellen die samen het lichaam uitbeelden in het platte vlak van de schors. Vier van deze vormen bevinden zich aan weerszijden van de centrale groef, die dwars over de hersenschors loopt. Aan de voorzijde ervan bevindt zich links en rechts een homunculus die de bewegingsvelden (motorische velden) bevat, aan de achterzijde links en rechts een homunculus met de zintuigvelden (sensorische velden) (zij bevinden zich ook in de tussenhersenen).

Deze homunculi zijn gevormd in volkomen overeenstemming met de eigenschappen van de menselijke geest: de geestelijke vermogens; de vermogens zijn immers de oorzaak van de vorm. Als de geest in zichzelf als de bolvormige wolk van licht en warmte een wilsbesluit heeft gevormd, dan is dat besluit een lichtbeeld in de geest dat een afbeelding is van de uit te voeren handeling als een samengevoegde reeks van beelden (bijvoorbeeld van het strekken van de arm). Dit lichtbeeld is met geestelijke warmte vermengd, die afkomstig is van de wilskracht. Met de geesteshand drukt de geest dat bekrachtigde lichtbeeld af op (laat het toestromen naar) die plaats van de homunculus, waar zich die zenuwcellen bevinden die met het strekken van de arm overeenkomen. Daar vertrekken op dat ogenblik de zenuwprikkels die de spieren in werking zetten die de arm laten strekken.
Als een violist het Vioolconcert van Beethoven speelt, dan bespeelt hij als geest met de geesteshand eerst de homunculus op de plaats waar de neuronen van de hand en de vingers zich bevinden, en vervolgens bespelen daardoor de lichamelijke hand en vingers de vioolsnaren. Als de violist het vioolconcert gaat oefenen, nemen door de neuronale plasticiteit het aantal neuronverbindingen op die plaats van de homunculus zodanig toe, dat hij steeds beter in staat is de voorstelling die hij zich van het concert in zichzelf heeft gevormd, door middel van zijn hersenen en zijn viool in de ruimte van deze tijdelijke wereld te laten klinken.

Neuronen
In de gedachtewereld van Charon is er een 'zelf-eon' dat als een dirigent voor alle elektron-eonen van het lichaam staat, ook voor die van de hersenschors. Maar niet de elektrónen in de hersenschors moeten worden beïnvloed, maar de werking van de neurónen, en wel ter plekke van het postsynaptische membraan, zoals beschreven in mijn artikel over de wisselwerking tussen geest en hersenen.
Ieder van de miljarden neuronen van de hersenschors is opgebouwd uit duizenden moleculen en die weer uit honderden atomen. De elektronen van die atomen bewegen zich met grote snelheid om de atoomkern heen om het atoom stabiel te houden; datzelfde geldt voor de moleculen die door de vrije elektronen van die atomen door chemische binding zijn gevormd; daardoor houden elektronen het neuron gezond en werkzaam. Die elektronen doen hun werk wel, daar heeft de menselijke geest verder niets te zoeken.
De plaats waar de geest kan inwerken op de hersenen wordt gevormd door de neuronen; en de plaats waar de werking van de neuronen kan worden bevorderd of geremd, is op het postsynaptische membraan, door de gevoeligheid van bepaalde receptoren voor veranderingen in de concentratie van natriumionen in de nabije omgeving van het natrium-ionkanaal; die receptoren zijn de spanningssensoren van de natrium-ionkanalen. Daar kan de prikkelvorming en vuursnelheid van het neuron door de geest worden beïnvloed doordat de geestkracht daar werkt overeenkomstig een magneetveld.

De oorsprong als uitgangspunt
Zoals gezegd zijn er natuurwetenschappers die aannemen dat er naast de stoffelijke werkelijkheid een geestelijke moet zijn, waar de menselijke geest mee verbonden is. Het getuigt van moed en ondernemingszin om de gebruikelijke vooroordelen van medewetenschappers te trotseren en te trachten met deze wereld als uitgangspunt een beschrijving te geven van wat de geest zou kunnen zijn - wat Charon heeft gedaan. Het kan haast niet anders dan dat zonder rechtstreekse ervaringen met de geestelijke wereld een beschrijving van de geest vanuit dit stoffelijke bestaan, gebrekkig moet zijn.
Tegelijkertijd is er in de geschiedenis van de mensheid een grote rijkdom te vinden aan persoonlijke ervaringen van ontwikkelde geesten, waaronder ook natuurwetenschappelijk geschoolde, met de oorsprong van henzelf als geest: de goddelijke algeest in de geestelijke wereld. Uitgaande van de kenmerken van dit goddelijke uitgangspunt is de betekenis van dit tijdelijke bestaan op eenvoudige en samenhangende wijze te beschrijven, zoals ik hierboven heb gedaan.

De moeilijkheid is alleen dat de menselijke geest in dit bestaan in een toestand van onwetendheid omtrent zijn oorsprong wordt gedompeld. Deze onwetendheid is nodig om de mens in een toestand te brengen waarin die schijnbaar aan zichzelf is overgeleverd, waardoor die geheel alleen en op eigen kracht de vraagstukken moet zien op te lossen, die door de tijd als stroom van gebeurtenissen worden aangedragen - zo ook het vraagstuk van de geest. Door die onwetendheid worden er echter ook achter de zeer leerzame geschriften van mystici vraagtekens gezet. Toch moeten die geschriften er zijn om de mens, die eindelijk op zoek is gegaan naar de zin van zijn bestaan, in de gelegenheid te stellen zelfstandig een keuze te maken om voor de geestelijke werkelijkheid van zichzelf te kunnen kiezen. Dit is de eerste stap op weg naar hereniging met de algeest, de geestelijke oorsprong, het doel van dit bestaan.

Literatuur
Charon, Jean E., Ik leef al 15 miljard jaar; Lemniscaat, Rotterdam, 1984
Slavenburg, J., Glaudemans, W.G., Nag Hammadi geschriften I, II; Ankh-Hermes, 1994
Zandee, J., Het Evangelie der Waarheid; W. ten Have, 1964
Jung, C.G., Aion; Princeton University Press; 1979
Pagels, Elaine, De Gnostische Evangeliën; Gaade, 1980
Staal, F., Wetenschappelijk onderzoek van de mystiek; Aula, 1975
F. van Leeuwen, De wisselwerking tussen geest en hersenen; Gamma; jrg. 19 (2012), nr. 2, 3

Kort commentaar op het artikel van Freek van Leeuwen "De geesteswetenschappelijke benadering van de eonentheorie”

Door Gerrit Teule

Op de uitgebreide reactie van Freek van Leeuwen op mijn reactie op zijn artikel wil ik slechts kort, in enkele punten, reageren.
Het mag zo zijn, dat het begrip 'eon' al een lange geschiedenis achter zich heeft met vele (gnostische) betekenissen en interpretaties, maar dat geldt ook voor begrippen als 'geest' en 'ziel'. Op zichzelf hoeft dat niet te betekenen, dat het gebruik van de term 'eon' verkeerd zou zijn, als er maar een goede omschrijving c.q. definitie bij gegeven wordt om het nieuwe gebruik te ondersteunen en de betekenis uniek te maken. Het alternatief is namelijk, dat er een volstrekt nieuw woord moet worden bedacht, zoiets als 'elektropsychisch granulaat', maar dat is ook niet erg aantrekkelijk. Dan toch maar liever een oud woord in een nieuwe betekenis. 

Van Leeuwen schrijft: "Charon had deze kennis niet en maakte daardoor de vergissing de láding van het elektron aan de géést gelijk te stellen". Voor wat mij duidelijk is geworden uit Charons werk maakt Charon deze vergissing niet. De 'lading' (of inhoud) van het eon bestaat uit informatiedragende fotonen. Het gaat dus om het vasthouden van evolutie-ervaringen en kennis door de hele evolutie heen. Hier wordt dus niet de 'elektrische lading' gelijkgesteld aan de geest, maar de zich uitbreidende eonische evolutiekennis wordt als geestelijk geïnterpreteerd. Informatie is iets geestelijks, al kan ze in onze wereld niet bestaan zonder een fysische informatiedrager. Fotonen in het eon zijn een fantastische (geestelijke) informatiedrager: eeuwig stabiel, extreme capaciteit; precies wat er nodig is voor het evolutiegeheugen.

Onder het kopje 'Neuronen' schrijft van Leeuwen: "Maar niet de elektrónen in de hersenschors moeten worden beïnvloed, maar de werking van de neurónen....." Daar staat uiteraard tegenover, dat elke prikkeling van neuronen begint als een elektrochemische reactie en elke elektrochemische reactie begint met de beweging van een elektron. Zo simpel is het ook weer. Van Leeuwen schrijft erachteraan: "Die elektronen doen hun werk wel, daar heeft de menselijke geest verder niets te zoeken". Maar ja, dat is nou juist de eonenhypothese, die zegt dat de geest het lichaam bestuurt door in de elektronen/eonen aanwezig te zijn en vandaaruit alle neuronen en andere lichamelijke chemische reacties te sturen. Hoezo 'niets te zoeken’?

De rest van het stuk is een pleidooi voor mystiek. Dat Freek van Leeuwen vanuit die mystiek weinig behoefte heeft aan zoiets als de eonenhypothese, lijkt mij volstrekt helder. Kennelijk ben ik dus geen echte mysticus, want ik heb er wel behoefte aan (en misschien wel velen met mij). Tegelijk is het ook zo dat de wetenschappers van de eerste categorie, de pure materialisten en mechanicisten, ook geen behoefte hebben aan zoiets als een eonenhypothese. Charon is daarom een bruggenbouwer tussen materialisme en mystiek, en dat spreekt mij aan, ook al is zijn brug misschien wat wiebelig, net zoals die nieuwe mooie loopbrug over de Theems. We zitten nog midden in deze 'geloofsstrijd'.


terug naar het literatuuroverzicht






^